Bijlagen bij COM(2003)200 - Werking van richtlijn 98/34/EG in de periode 1999 - 2001 - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2003)200 - Werking van richtlijn 98/34/EG in de periode 1999 - 2001. |
---|---|
document | COM(2003)200 ![]() ![]() |
datum | 23 mei 2003 |
Aan de hand van dit verslag kan de rol van Richtlijn 98/34/EG tijdens de verslagperiode worden beoordeeld. Het verslag heeft tot doel informatie over dit onderwerp binnen de Europese Unie te verspreiden en het bedrijfsleven te stimuleren om de in de richtlijn voorgeschreven procedure toe te passen en te benutten.
1. NORMEN
De procedure op het gebied van normen is erop gericht toezicht te houden op nieuwe normalisatieactiviteiten die door de nationale, door Richtlijn 98/34/EG erkende normalisatie-instellingen worden gestart. Dit verslag bevat een beknopte beschrijving en een evaluatie van de normalisatieprocedure.
In het verslag wordt geconcludeerd dat een onderzoek naar het belang en het directe en indirecte nut van deze procedure voor de verschillende marktpartijen wenselijk is. Het is in de eerste plaats aan alle betrokken partijen zelf om over deze punten na te denken en een balans op te maken. Het is echter zeer waarschijnlijk dat afschaffing van dit mechanisme van toezicht op nationale activiteiten opnieuw tot verstoringen van de interne markt zou leiden. Dit betekent dat de procedure zal moeten worden gehandhaafd, maar wel moeten er meer middelen voor worden gereserveerd en moet zij op Europees en op nationaal niveau worden versterkt om ze doelmatiger te maken.
Ook het juridische kader kan aan de orde worden gesteld. Tegenwoordig bestrijkt de Europese normalisatie allerlei terreinen waar vroeger nationale normen maatgevend waren. Men zou derhalve kunnen veronderstellen dat instanties die naar normalisatie streven nu uit zichzelf nagaan of hun nationale normalisatievoornemens niet direct op Europees of zelfs internationaal niveau op de agenda moeten worden gezet. Bij de voorbereiding van de herziening van Richtlijn 98/34/EG lijkt het daarom wenselijk tevens te overwegen of het juridische kader van de informatieprocedure op het gebied van normen niet moet worden verlicht.
2. TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN
Richtlijn 98/34/EG heeft door de instelling van een kennisgevingsprocedure voor nationale technische voorschriften een waarnemingscentrum voor de interne markt gecreëerd dat de Commissie, de lidstaten en het bedrijfsleven in staat stelt van regelgevingsinitiatieven in de lidstaten kennis te nemen.
Dit verslag biedt een beknopte beschrijving van de procedure die voor technische voorschriften wordt gehanteerd, alsmede van de uitgewisselde informatie, de reacties van de Commissie en de lidstaten, de geboekte resultaten, de geconstateerde overtredingen van Richtlijn 98/34/EG en de jurisprudentie op dit gebied, de acties die zijn ondernomen om de werking van de procedure te verbeteren en ten slotte de toepassing ervan op internationaal niveau.
Wat de toekomst betreft zal de kennisgevingsprocedure wellicht zowel geografisch als inhoudelijk moet worden uitgebreid. Zo heeft de Commissie, gezien de steeds belangrijkere rol van de dienstensector in onze economieën, zich voorgenomen om na te gaan of het een goede zaak zou zijn om Richtlijn 98/34/EG uit te breiden tot andere diensten dan die van de informatiemaatschappij. Dit lijkt des te noodzakelijker omdat de Commissie in het kader van de analyse van ontwerpen in verscheidene hightechsectoren, zoals genetische modificatie en het gebruik van stamcellen, al heeft kunnen vaststellen dat de lidstaten de behandeling en verwerking van producten meer en meer verbinden met eisen die aan de dienstverleners worden gesteld.
Een andere uitdaging waaraan Richtlijn 98/34/EG het hoofd moet bieden, is de uitbreiding. Een eerste stap is al gezet in het geval van Turkije, dat sinds 1 januari 2001 de mogelijkheid heeft om onder vereenvoudigde voorwaarden aan de kennisgevingsprocedure deel te nemen. De Commissie onderzoekt momenteel of het, gezien het belang van de richtlijn voor de verwezenlijking van een verruimde interne markt, mogelijk is ook de kandidaat-lidstaten nog voor hun toetreding op dezelfde wijze als de EVA-landen aan de kennisgevingsprocedure te laten deelnemen.
INHOUD
SAMENVATTING
1. Normen
2. Technische voorschriften
Inleiding
1. Algemene toelichting
2. Normen
3. Technische voorschriften
DEEL I: De informatieprocedure op het gebied van normen
1. Inleiding
2. Beknopte beschrijving van de procedure
2.1. De rol van CEN en CENELEC
2.2. De rol van ETSI
3. De werking van de informatieprocedure in de periode 1999-2001
3.1 Verwerking van de kennisgevingen
3.2 Statistische gegevens
3.3 Trends in de nieuwe normalisatieactiviteiten
4. Kwaliteit van de kennisgevingen door nationale normalisatie-instellingen
4.1 Bij CEN
4.2 Bij CENELEC
5. Gebruik van de in het kader van de procedure verkregen informatie
5.1 Verspreiding van de informatie
5.2 Toepassing van artikel 4 van Richtlijn 98/34/EG
5.3 Toepassing van artikel 7 van Richtlijn 98/34/EG
5.4 Conclusies betreffende de benutting van de informatie
6. Informatie over normalisatiewerkzaamheden in het algemeen
6.1 Informatievoorziening aan alle belanghebbende partijen
6.2 Door de Commissie gesteunde websites
6.3 Informatieproducten van de Europese normalisatie-instellingen
7. Opdrachten voor programmering en normalisatie
8. Maatregelen ter verbetering van de procedure
8.1 Verbeteringen op Europees niveau
8.2 Verbeteringen op nationaal niveau op het gebied van de kennisgevingen
8.3 Verbeteringen op nationaal niveau op het gebied van de verspreiding van informatie
9. Conclusies en vooruitzichten
DEEL II: De informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften
1. Inleiding
2. Beknopte beschrijving van de procedure
2.1. Algemene beschrijving van procedure 98/34/EG op het gebied van producten
2.2. Speciale aspecten van de procedure op het gebied van diensten voor de informatiemaatschappij
3. Statistisch overzicht
3.1. Aantal kennisgevingen
3.2. Uitsplitsing naar land
3.3 Uitsplitsing naar sector
3.4. Uitsplitsing naar type reactie
3.5. Gebruik van de spoedprocedure
4. Mogelijke belemmeringen van het vrije marktverkeer die dank zij de kennisgevingsprocedure zijn ontdekt
4.1 Algemeen overzicht
4.2. Onverenigbaarheid van aangemelde ontwerpen met de artikelen 28 en 30 resp. 43 en 49 van het EG-Verdrag
4.3. Onverenigbaarheid van de aangemelde ontwerpen met het afgeleid recht
4.4. Analyse van de reacties van de lidstaten
5. De resultaten van de procedure
5.1. Gevolg gegeven aan de uitvoerig gemotiveerde meningen
5.2. Gevolg dat is gegeven aan de opmerkingen
5.3. Ingetrokken ontwerpen
5.4. "Blokkering" van nationale initiatieven
5.5. Het identificeren van behoeften aan harmonisatie
6. Behandeling van inbreuken
6.1. Inbreuken op het gebied van producten
6.2. Inbreuken in de sector diensten van de informatiemaatschappij
7. Jurisprudentie van het Hof van Justitie
7.1. Arresten over procedurele aspecten
7.2. Arresten aangaande het toepassingsgebied van de richtlijn en de definitie van de erin voorkomende begrippen
8. Maatregelen ter verbetering van de procedure
8.1. Transparantie
8.2. Vergaderingen van comité 98/34
8.3. Pakketvergaderingen
9. Internationale aspecten van de kennisgevingsprocedure
9.1. Informatie-uitwisseling over technische voorschriften tussen de Gemeenschap en de EVA-landen
9.2. Turkije
9.3. Uitbreiding
9.4. Raad van Europa
10. Conclusies en vooruitzichten
Deel III: Bijlagen
1. Bijlagen met betrekking tot normalisatie
1.1. Verdeling van het aantal nieuwe normalisatiewerkzaamheden per jaar tussen 1991 en 1998
1.2. Verdeling van het aantal in 1999 aangevangen nieuwe normalisatieactiviteiten
1.3. Verdeling van het aantal in 2000 aangevangen nieuwe normalisatieactiviteiten
1.4. Verdeling van het aantal in 2001 aangevangen nieuwe normalisatieactiviteiten
1.5. Verdeling per land van het aantal aangemelde nieuwe normalisatiewerkzaamheden op nationaal niveau in 1999
1.6. Verdeling per land van het aantal aangemelde nieuwe normalisatiewerkzaamheden op nationaal niveau in 2000
1.7. Verdeling per land van aangemelde nieuwe normalisatiewerkzaamheden op nationaal niveau in 2001
1.8. De tien belangrijkste subsectoren voor nieuwe nationale normalisatieactiviteiten in 1999
1.9. De tien belangrijkste subsectoren voor nieuwe nationale normalisatiediensten in 2000
1.10. De tien belangrijkste subsectoren voor nieuwe nationale normalisatiediensten in 2001
1.11 Toepassing van artikel 4 (Verzoek om deelneming aan nationale normalisatiewerkzaamheden en verzoek om opstelling van een Europese norm)
1.12. Normalisatieactiviteiten waarmee de Europese normalisatieorganisaties in 1999 zijn belast
1.13. Normalisatieactiviteiten waarmee de Europese normalisatieorganen in 2000 zijn belast
1.14. Normalisatieactiviteiten waarmee de Europese normalisatieorganen in 2001 zijn belast
2. Bijlagen met betrekking tot technische voorschriften
2.1. Aantal kennisgevingen van technische voorschriften per lidstaat, 1999-2001
2.2. Kennisgevingen van technische voorschriften per lidstaat, 1999-2001 (%)
2.3 Verdeling per sector van de aangemelde ontwerpen per lidstaat van de Europese Unie (1999)
2.3. Verdeling per sector van de aangemelde ontwerpen per lidstaat van de Europese Unie (2000)
2.3. Verdeling per sector van de aangemelde ontwerpen per lidstaat van de Europese Unie (2001)
2.4. Vergelijking tussen de aantallen kennisgevingen en gevraagde spoedprocedures per sector in de periode 1999 - 2001
2.5. Vergelijking tussen aantal kennisgevingen en ontvangen reacties (uitsluitend uitvoerig gemotiveerde meningen en opmerkingen) per sector -1999
2.5. Vergelijking tussen aantal kennisgevingen en ontvangen reacties (uitsluitend uitvoerig gemotiveerde meningen en opmerkingen) per sector -2000
2.5. Vergelijking tussen aantal kennisgevingen en ontvangen reacties (uitsluitend uitvoerig gemotiveerde meningen en opmerkingen) per sector - 2001
2.6. Wijze waarop gehoor is gegeven aan de uitvoerig gemotiveerde meningen van de Commissie (alleen voorzover de procedures afgerond zijn) aangaande kennisgevingen in de jaren 1999 en 2000
2.7. Verdeling van de kennisgevingen van IJsland, Noorwegen en Zwitserland per sector, 1999 - 2001
2.8. Opmerkingen over de door IJsland, Noorwegen en Zwitserland aangemelde ontwerpen, 1999 - 2001
Inleiding
1. Algemene toelichting
Dit verslag over de resultaten van de toepassing van Richtlijn 98/34/EG [1] in de periode van 1999 tot 2001, dat is opgesteld overeenkomstig artikel 11 van de richtlijn, dient ter informatie van het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité.
[1] Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998, gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG, betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften die van toepassing zijn op diensten van de informatiemaatschapij, zie PB L 204 van 21.7.1998. In dit verslag hebben verwijzingen naar bepalingen van deze richtlijn steeds betrekking op de versie ervan zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG.
Het bestaat uit drie delen: de informatieprocedure op het gebied van normen, de kennisgevingsprocedure op het gebied van technische voorschriften en tenslotte de bijlagen met betrekking tot de normen en technische voorschriften.
Aan de hand van dit verslag kan de rol van Richtlijn 98/34/EG gedurende de verslagperiode worden beoordeeld. Daarnaast heeft het verslag ten doel informatie over dit onderwerp binnen de Europese Unie te verspreiden en het bedrijfsleven te stimuleren de in de richtlijn voorgeschreven procedure toe te passen en te benutten.
2. Normen
De procedure op het gebied van normen is erop gericht zicht te houden op nieuwe normalisatieactiviteiten die door de nationale, door Richtlijn 98/34/EG erkende normalisatie-instellingen worden gestart. Hiertoe zijn werkwijzen ingevoerd die vooral ten doel hebben andere organisaties in de gelegenheid te stellen commentaar te leveren, aan het werk deel te nemen dan wel te verzoeken dat er op Europees niveau actie wordt ondernomen.
Hoewel al deze mogelijkheden slechts in beperkte mate worden benut, dient te worden onderstreept dat alleen al het bestaan van deze procedure ertoe heeft geleid dat er nu minder nationale initiatieven zijn en er bij de nationale normalisatie-instellingen een zekere verandering heeft plaatsgevonden in die zin dat steeds meer personele middelen worden ingezet voor Europese activiteiten in plaats van voor nationaal gericht normalisatiewerk.
Dit verslag geeft een beknopte beschrijving van de normalisatieprocedure en een evaluatie van de werking ervan. Daarnaast worden voorstellen voor verbetering gedaan.
3. Technische voorschriften
Richtlijn 98/34/EG heeft door de instelling van een kennisgevingsprocedure voor nationale technische voorschriften binnen de interne markt een waarnemingscentrum gecreëerd dat de Commissie, de lidstaten en de economische subjecten in staat stelt kennis te nemen van regelgevingsinitiatieven in de lidstaten. Bovendien past deze richtlijn in het streven van de Raad, de lidstaten en de Commissie naar verhoging van de kwaliteit van de wetgeving op zowel communautair als nationaal niveau. De richtlijn heeft door middel van een voorafgaande analyse van de nationale regelgevingsontwerpen concrete bijdragen geleverd aan een betere wetgeving in de lidstaten, doordat diverse belemmeringen konden worden vermeden nog voordat er negatieve effecten uit konden voortvloeien. Daarnaast is de Commissie dankzij de richtlijn in staat de reële harmonisatiebehoeften te signaleren.
Voor de toekomst is er reden te verwachten dat het toepassingsveld van de kennisgevingsprocedure zowel geografisch als inhoudelijk zal worden uitgebreid. Inhoudelijk doordat de procedure gezien het steeds grotere economische belang van diensten in onze samenleving ook zou kunnen worden ingevoerd voor andere dienstensectoren dan die van de informatiemaatschappij, geografisch door de aanstaande uitbreiding van de Europese Unie.
Dit verslag biedt verder een beknopte beschrijving van de wijze waarop de procedure op het terrein van de technische voorschriften werkt, de informatie die is uitgewisseld, de opstelling van de Commissie en de lidstaten, de resultaten die zijn geboekt, de overtredingen van Richtlijn 98/34/EG die zijn gesignaleerd, de ontwikkeling van jurisprudentie op dit gebied, de acties die zijn ondernomen om de werking van de procedure te verbeteren en tenslotte de toepassing ervan op internationaal niveau.
DEEL I: De informatieprocedure op het gebied van normen
1. Inleiding
Dit deel heeft betrekking op de informatieprocedure op het gebied van normalisatie in de zin van de artikelen 2 tot en met 7 van Richtlijn 98/34/EG. Daarin is bepaald dat de nationale normalisatie-instellingen de Commissie, de Europese normalisatie-instellingen en de overige, nationale normalisatie-instellingen in kennis dienen te stellen van de onderwerpen waarvoor zij besloten hebben een norm op te stellen of te wijzigen. Na een beknopte beschrijving van de procedure wordt de werking in de jaren 1999 tot en met 2001 uiteengezet. Deze uiteenzetting gaat vergezeld van een statistische analyse. Het verslag behandelt eveneens de kwaliteit van de kennisgevingen, de wijze waarop ervan gebruik wordt gemaakt en de opdrachten die worden gegeven aan Europese normalisatie-instellingen, te weten het Europees Comité voor normalisatie (CEN), het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (CENELEC) en het Europees Normalisatie-instituut voor telecommunicatie (ETSI). Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een overzicht van reeds en gerealiseerde mogelijke verdere verbeteringen.
2. Beknopte beschrijving van de procedure
2.1. De rol van CEN en CENELEC
Op 1 januari 1985 is daadwerkelijk een begin gemaakt met de toepassing van de informatieprocedure op het gebied van normen. Sinds de vaststelling van Richtlijn 94/10/EG [2], waarbij Richtlijn 83/189/EEG [3] werd gewijzigd, heeft de kennisgevingsplicht uitsluitend betrekking op nieuwe normalisatiewerkzaamheden. Zij geldt niet langer voor de overige aanpassingen van de nationale normalisatieprogramma's, dat wil zeggen de ontwerpen voor openbaar onderzoek en de vaststelling van nationale normen.
[2] Richtlijn 94/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 maart 1994 tot tweede substantiële wijziging van Richtlijn 83/189/EEG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, PB L 100 van 19.4.1994.
[3] Richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, PB L 109 van 26.4.1983.
De nationale normalisatie-instellingen die lid zijn van CEN en CENELEC (ook die van de EVA-landen) sturen de vereiste gegevens naar het managementcentrum van CEN (CEN/CMC, vroeger centraal secretariaat van CEN genoemd) en het centraal secretariaat van CENELEC. De verzamelde gegevens worden periodiek doorgezonden aan de Commissie en aan alle CEN- en CENELEC-leden, die ze verder verspreiden onder de belanghebbenden, zodat dezen de gelegenheid hebben te reageren. De gegevens worden ook bestudeerd door de bevoegde instanties van CEN en CENELEC (CEN/CMC en het centraal secretariaat van CENELEC, technische bureaus, enz.) en de diensten van de Commissie.
Tussen de Europese Commissie en CEN en CENELEC zijn jaarlijkse overeenkomsten gesloten om de technische uitvoering van de informatieprocedure voor normen te waarborgen.
2.2. De rol van ETSI
Het Europees Normalisatie-instituut voor telecommunicatie (ETSI) is automatisch betrokken bij de informatieprocedure op het gebied van normen. In de praktijk beperkt zijn deelname zich evenwel tot het ontvangen en bestuderen van gegevens die het van de leden van CEN en CENELEC ontvangt en die door de secretariaten van deze beide organisaties worden doorgezonden. ETSI kent geen nationale normalisatie-instellingen in de zin van de definitie in artikel 1 van Richtlijn 98/34/EG. De gegevens over de uitwerking op nationaal niveau van technische voorschriften op het gebied van telecommunicatie worden in principe verspreid via de informatieprocedure voor technische voorschriften (in het geval van wetgeving) of via de leden van CEN en CENELEC (op vrijwillige basis). Zoals in het vorige verslag reeds is opgemerkt, mag worden verondersteld dat de normalisatiewerkzaamheden op telecommunicatiegebied op nationaal niveau beperkt van omvang zijn, omdat de programma's van ETSI een groot aantal onderwerpen omvatten en voor elk van die onderwerpen de interne status-quoregel geldt.
Dit deel van het verslag heeft derhalve uitsluitend betrekking op de door de leden van CEN en CENELEC aangemelde activiteiten. De betrokken organisaties worden genoemd in bijlage II van Richtlijn 98/34/EG.
3. De werking van de informatieprocedure in de periode 1999-2001
3.1 Verwerking van de kennisgevingen
Zoals in het vorige verslag reeds is opgemerkt, heeft CEN in januari 1993 de vereenvoudigde procedure ingevoerd. Het betreft de procedure die is omschreven in het Commissievoorstel van 1992, dat ten grondslag lag aan Richtlijn 94/10/EG. Dankzij deze vereenvoudiging kon het managementcentrum van CEN (CEN/CMC) de informatiestroom beter beheersen en vorm en inhoud van bepaalde kennisgevingen beter bestuderen. Dankzij de vereenvoudiging beschikt men nu ook over volledige en realistische statistieken met betrekking tot nieuwe werkzaamheden.
Het uitwisselen van ontwerpnormen voor openbaar onderzoek, met de volledige tekst, vindt sinds begin 1993 geval voor geval plaats in overleg tussen de betrokken organisaties en in de geest van de in artikel 3 van Richtlijn 98/34/EG bedoelde participatie.
CENELEC heeft zijn eigen interne procedure, de zogeheten "Vilamoura-procedure", verbeterd in die zin dat het na afloop van deze procedure zo nodig de in Richtlijn 98/34/EG beschreven informatieprocedure uitvoert. Volgens de "Vilamoura-procedure" moet elk lid van CENELEC al in het allereerste stadium elke wens en elk voornemen voor activiteiten op het gebied van normalisatie aanmelden. Als één enkel ander lid binnen een termijn van drie maanden reageert, is dat voldoende voor het laten ingaan van een status-quoperiode. Deze kan slechts worden opgeheven door het hoogste technische orgaan van CENELEC, het Technisch Bureau. Slechts wanneer dit orgaan vaststelt dat het niet opportuun is om op Europees niveau te werken, geeft het toestemming voor het uitwerken van de aangemelde activiteit op nationaal niveau en wordt deze een nationaal initiatief in de zin van Richtlijn 98/34/EG. De kennisgevingen met betrekking tot deze laatste initiatieven worden vervolgens ieder kwartaal verspreid binnen de in Richtlijn 98/34/EG genoemde grotere kring van deelnemers.
Het is overigens jammer dat de informatie uit de "Vilamoura-procedure" niet naar buiten toe wordt verspreid, zoals die uit de procedure volgens de richtlijn, maar hoofdzakelijk binnen de kring van de CENELEC-leden blijft. Door alle kennisgevingen in één enkel register op te nemen zou de transparantie worden verbeterd. Deze mogelijkheid verdient daarom nog altijd nadere studie.
3.2 Statistische gegevens
De statistieken in de jaarverslagen van CEN en CENELEC geven een algemeen overzicht van de activiteiten op normalisatiegebied die in de jaren 1999 tot en met 2001 zijn aangemeld.
Als gevolg van de specifieke kennisgevingsprocedure van CENELEC en omdat deze organisatie alleen bevoegd is voor de elektrotechnische sector, is het aantal kennisgevingen van CENELEC-leden in het kader van Richtlijn 98/34/EG vrij laag gebleven en hebben de statistische gegevens in dit verslag hoofdzakelijk betrekking op de werkzaamheden van de CEN-leden.
De statistische gegevens over de nieuwe werkzaamheden geven een goed beeld van de meest recente tendensen op normalisatiegebied; ze kunnen vanuit drie complementaire invalshoeken worden bezien:
- uitgesplitst naar activiteitenniveau (nationaal, Europees of internationaal) en ontwikkeling van activiteiten op elk niveau;
- uitgesplitst naar land;
- uitgesplitst naar activiteitensector en -subsector.
Zoals aangegeven in de voorgaande verslagen dienen de cijfers met enige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd, en wel om de volgende redenen:
- een nieuwe activiteit op Europees niveau kan een groter gebied bestrijken dan een activiteit op nationaal niveau;
- ten gevolge van verschillen in werkwijze worden nieuwe normalisatiewerkzaamheden niet altijd in een even vroeg stadium door de leden van CEN en CENELEC aangemeld.
3.3 Trends in de nieuwe normalisatieactiviteiten
De bovengenoemde voorbehouden in aanmerking genomen kunnen we op grond van de tabellen in de bijlagen 1.1-1.10 een aantal ontwikkelingen in de internationale, Europese en nationale normalisatie signaleren:
- Het totale aantal nieuwe werkzaamheden voor deze drie niveaus samen ligt sinds 1999 steeds op circa 3 815, tegen gemiddeld 4 664 voor de in het voorgaande verslag behandelde periode 1995-1998.
- Op nationaal niveau bedraagt het aantal nieuwe initiatieven in de periode 1999-2001 gemiddeld 1 400 per jaar - een daling ten opzichte van het gemiddelde aantal van 1620 voor de periode 1995-1998. Het aandeel hierin van de zuiver specifieke werkzaamheden blijft stabiel op ongeveer 98%. Bij gemiddeld 30% van de kennisgevingen is vermeld dat het ging om een herziening of wijziging van bestaande nationale normen.
- Vergeleken met de twee jaren ervoor is het aantal nieuwe initiatieven op Europees niveau sinds 1998 sterk teruggelopen: in de periode 1999-2001 ging het om gemiddeld 1 587, terwijl het in de periode 1995-1998 gemiddeld nog 1 922 waren.
- Ook op internationaal niveau blijkt de neerwaartse trend zich voort te zetten: gemiddeld 828 nieuwe initiatieven per jaar voor de periode 1999-2001 tegen 1 122 voor de periode 1995-1998.
- Met betrekking tot de verdeling van de nieuwe nationale activiteiten per lidstaat blijkt uit de tabellen in de bijlagen 1.5-1.7 dat gemiddeld 30% van het totaal voor rekening van Duitsland komt. Daarnaast is het opmerkelijk dat in Oostenrijk naar verhouding een groot aantal nieuwe initiatieven wordt genomen.
- De tien belangrijkste subsectoren van de nationale werkzaamheden zijn aangegeven in de tabellen van de bijlagen 1.8-1.10. Hier is te zien dat in elk kalenderjaar van de verslagperiode het grootste aantal nieuwe normalisatiewerkzaamheden wordt gestart in de sector levensmiddelen. De Commissie acht een versterking van de Europese normalisatie op dit terrein noodzakelijk. Verder vinden er nog altijd nationale normalisatieactiviteiten plaats in de sector bouw. Aangezien er verschillende normalisatieopdrachten lopen voor Europese normalisatie in deze sector, mag men zich afvragen of de status-quoregel hier wel goed wordt nageleefd.
4. Kwaliteit van de kennisgevingen door nationale normalisatie-instellingen
4.1 Bij CEN
In de vorige verslagen merkte de Commissie nog op dat er nog problemen waren met de naleving van de kennisgevingstermijn en met de intrinsieke kwaliteit van de verstrekte informatie. De Commissie had herhaaldelijk aangedrongen op extra inspanningen op nationaal en Europees niveau om een oplossing te vinden voor deze onbevredigende situatie. Sedert 1995 is daar systematisch aan gewerkt, zodat de kwaliteit van de kennisgevingen kon worden verbeterd. Deze verbetering was niet altijd gemakkelijk tot stand te brengen, maar is het resultaat van voortdurende inspanningen van de centrale eenheid van CEN en haar partners op nationaal niveau.
Allereerst heeft de centrale eenheid van CEN in 1995 door middel van een handleiding voor de nationale leden duidelijk de interne regels vastgelegd die nodig zijn om de nauwkeurigheid, duidelijkheid en betrouwbaarheid van de kennisgevingen te waarborgen. In deze handleiding wordt bovendien beschreven hoe een lid aan het werk van een ander lid kan deelnemen. Vooral in de periode 1995-1998 zijn er vervolgens andere acties ondernomen, zoals het opzetten van een helpdesk bij de centrale eenheid van CEN, waar afdelingen van de CEN-leden die met de kennisgeving van nieuwe onderwerpen zijn belast, met al hun vragen terechtkunnen.
Ondanks deze maatregelen werd in 1999 circa 22% van de kennisgevingen pas in een laat stadium aangemeld. In 2000 en 2001 kwam hierin verbetering (het percentage daalde tot 16% respectievelijk 15%). Ten aanzien van deze late kennisgevingen geldt echter dat de belanghebbende partijen minder mogelijkheden tot interventie hebben, zeker indien ongeveer een derde van deze late kennisgevingen pas tegen het eind van het openbaar onderzoek binnenkomt, zoals in 2001 het geval was. Extra inspanningen zijn absoluut nodig om te voorkomen dat de in de richtlijn omschreven informatieprocedure in gevaar komt. Laattijdige kennisgeving kan een belemmering vormen voor rechtstreekse deelname aan de werkzaamheden van andere normalisatie-instellingen en voor het in een vroeg stadium doorgeven van opmerkingen.
Verder worden de normalisatieprojecten onvoldoende nauwkeurig beschreven. In 1998 bestond bij 31% van de kennisgevingen de inhoudelijke beschrijving uit niet meer dan de titel. Voor de periode 1999-2001 is dit percentage gestegen tot gemiddeld 36%. Het betreft hoofdzakelijk kennisgevingen uit Oostenrijk, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Het aantal kwaliteitsproblemen van andere aard is aanvankelijk, in 1999 en 2000, teruggelopen (tot 88 en 66), maar in 2001 weer sterk toegenomen (tot 136 gerapporteerde gevallen). De onnauwkeurigheid van de informatie heeft vooral betrekking op een slechte classificatie van de sector en ondersector van het werkterrein.
4.2 Bij CENELEC
CENELEC beschikt niet over een gedetailleerde analyse zoals die van de centrale eenheid van CEN. Aangezien de regels van CENELEC voor projectmeldingen door de "Vilamoura-procedure" betrekkelijk streng zijn, kan ervan uit worden gegaan dat de kwaliteit van de kennisgevingen aan de andere CENELEC-leden goed is.
5. Gebruik van de in het kader van de procedure verkregen informatie
5.1 Verspreiding van de informatie
De Commissie beschikt niet over recentere nauwkeurige gegevens over de verspreiding van informatie over kennisgevingen op nationaal niveau, ondanks de oproep hiertoe die bij de vergaderingen van het uitgebreide comité 98/34 op 17 januari 2002 en 13 juni 2002 aan de CEN-leden is gericht. Dit laat ons geen andere mogelijkheid dan terug te vallen op de uitkomsten van de door het CEN-managementcentrum in 1995 uitgevoerde enquête, waaruit het volgende bleek. In Denemarken kunnen belanghebbenden een betaald abonnement nemen op de maandelijkse lijst van kennisgevingen en worden de kennisgevingen voornamelijk binnen de normalisatie-instelling zelf onderzocht. In Duitsland wordt, zoals in januari 2002 door het DIN is bevestigd, de informatie doorgegeven aan een zestigtal belanghebbende organisaties in het bedrijfsleven, die voor verdere verspreiding onder hun leden in de betrokken sector zorgen. In Frankrijk wordt de informatie systematisch verspreid en vindt uitgebreid overleg met het bedrijfsleven plaats. De Italiaanse normalisatie-instelling verspreidt de informatie onder de aangesloten bedrijven en organisaties. Technische medewerkers hiervan worden bovendien op de hoogte gehouden van de aangemelde werkzaamheden per sector. In Portugal wordt de informatie aan de leden doorgegeven, terwijl er in Zweden en het Verenigd Koninkrijk nauwelijks belangstelling voor de informatie lijkt te bestaan.
5.2 Toepassing van artikel 4 van Richtlijn 98/34/EG
Zoals al in de voorgaande verslagen is opgemerkt, wordt slechts sporadisch gebruik gemaakt van artikel 4 van de richtlijn, dat betrekking heeft op de deelname aan nationale werkzaamheden en het verzoek om opstelling van Europese normen. De tabel in bijlage 1.11 bevestigt deze conclusies:
- Het aantal opmerkingen van de normalisatie-instellingen blijft bijzonder laag in verhouding tot het aantal ontvangen kennisgevingen.
- De verzoeken om deel te nemen aan werkzaamheden van andere leden lijken zelfs in aantal terug te lopen.
- Afgezien van drie gevallen in 1999 en twee in 2000 zijn er geen aanvragen gedaan voor het ontwikkelen van Europese normen. Overigens is niet exact bekend welk gevolg aan deze aanvragen is gegeven.
Uit deze statistieken kan dus opnieuw worden geconcludeerd dat er in feite geen gebruik wordt gemaakt van de door artikel 4 van de richtlijn geboden mogelijkheden.
Voor de sector elektrotechniek dient niettemin rekening te worden gehouden met de toepassing van de "Vilamoura-procedure". In het kader van deze procedure bestaan er bij elk nieuw initiatief van een lid deelnamemogelijkheden die ten minste gelijkwaardig zijn aan die van artikel 4 van Richtlijn 98/34/EG. In 1999 en 2000 zijn in het kader van deze procedure respectievelijk 40 en 35 kennisgevingen behandeld. Van dit aantal zijn respectievelijk 17 en 6 initiatieven op Europees niveau gebracht, terwijl er respectievelijk 20 en 27 op nationaal niveau zijn doorgegaan met deelname van een of meer andere landen. In 2001 beperkte het aantal kennisgevingen in het kader van deze procedure zich tot 18, waarvan er 7 op Europees niveau zijn gebracht.
5.3 Toepassing van artikel 7 van Richtlijn 98/34/EG
Het toezicht op de inachtneming van de in artikel 7 van Richtlijn 98/34/EG voorgeschreven status-quoperiode is op twee niveaus uitgevoerd, te weten door CEN/CENELEC en door de Commissie.
Bij het CEN-managementcentrum worden bepaalde kennisgevingen aan periodieke controles door de verantwoordelijke technische medewerkers onderworpen. Er zijn geen cijfers over het aantal behandelde gevallen beschikbaar, maar het zou nuttig zijn als deze aan de Commissie zouden worden doorgegeven.
Ook de diensten van de Commissie zijn verdergegaan met het onderzoek van de ontvangen kennisgevingen, zowel om de status-quo bij opdrachten aan de Europese normalisatie-instellingen te bewaken als om na te gaan of de activiteit wellicht beter naar Europees niveau zou kunnen worden overgebracht. Het aantal door de Commissie onderzochte gevallen is gestegen tot 29; ze hadden betrekking op de sectoren bouw, machinebouw en persoonlijke beschermingsmiddelen.
5.4 Conclusies betreffende de benutting van de informatie
Ter afsluiting van dit punt over het gebruik van de verzamelde informatie kan nog het volgende worden opgemerkt:
- De door Richtlijn 94/10/EG geïntroduceerde vereenvoudiging van de procedure heeft vanaf 1998 gezorgd voor de voorwaarden die nodig zijn voor een beter gebruik van de informatie, doordat de hoeveelheid gegevens aanzienlijk kon worden verminderd en de aandacht daardoor kon worden geconcentreerd op de relevante informatie. Deze vereenvoudiging heeft de verspreiding van de informatie op nationaal niveau en de toepassing van artikel 4 evenwel niet verbeterd. Het gebruik lijkt met name afhankelijk te zijn van de algemene houding van de CEN-leden ten aanzien van de informatieprocedure. Als voorbeeld zij gewezen op het actieve beleid inzake de verspreiding van de verzamelde informatie dat in Frankrijk wordt gevoerd.
- De Commissie wijst er nogmaals op dat naar haar mening aanvullende maatregelen noodzakelijk blijven om een doelmatiger gebruik op nationaal niveau te waarborgen. Ondanks de forse inspanningen van het CEN-managementcentrum is het met name noodzakelijk voortdurend en systematisch te blijven werken aan verbetering van de meegedeelde informatie aan de bron. De verspreiding van informatie op nationaal niveau zou kunnen worden verbeterd door gebruik te maken van geavanceerde verspreidingstechnieken en door het nut van de procedure voor het bedrijfsleven aan te tonen. Zo zouden de kennisgevingen op een - bij voorkeur algemene en gratis toegankelijke - website kunnen worden gepubliceerd. Die website zou bovendien kunnen worden uitgerust met een module voor het verzamelen van commentaar en verzoeken om informatie van de kant van geïnteresseerde partijen. Dit verzamelen en zo mogelijk ook het beoordelen van die commentaren zouden kunnen worden verzorgd door de nationale normalisatie-instelling van het land waaruit de commentaren afkomstig zijn. Op die manier zou de coördinatie op nationaal niveau bij de CEN-leden kunnen blijven liggen.
6. Informatie over normalisatiewerkzaamheden in het algemeen
6.1 Informatievoorziening aan alle belanghebbende partijen
De informatie over nieuwe nationale normalisatiewerkzaamheden vormt slechts een klein deel van het totaal aan gegevens over normalisatiewerkzaamheden. De vraag is hoe informatie moet worden geboden over de vaststelling van nationale normen en over alle normalisatiewerkzaamheden, zowel lopende als afgeronde, die op Europees en internationaal niveau worden uitgevoerd.
In het bijzonder moet er bij de ontwikkeling van normen nog veel worden gedaan om de informatie te verbeteren en meer rekening te houden met consumentenbelangen en milieubescherming.
Zoals de Commissie herhaaldelijk heeft aangegeven, acht zij het noodzakelijk dat de relevante gegevens over normalisatieactiviteiten onder redelijke voorwaarden beschikbaar zijn voor alle belanghebbenden. Toegankelijkheid en transparantie van normalisatieactiviteiten moeten de belangrijkste kenmerken zijn van het normalisatiesysteem. Op nationaal en Europees niveau moet voortdurend worden geprobeerd te voldoen aan de informatiebehoefte van alle belanghebbenden.
6.2 Door de Commissie gesteunde websites
Op verzoek van de Commissie hebben de drie normalisatie-instellingen in 1998 een begin gemaakt met de ontwikkeling van een gemeenschappelijke website. Dit centrale toegangspunt op internet moet het elke gebruiker van buiten mogelijk maken informatie te verkrijgen over de nog lopende en al afgeronde Europese normalisatiewerkzaamheden in het kader van de "nieuwe aanpak"-richtlijnen.
Via deze gemeenschappelijke site kan men ook gemakkelijk toegang krijgen tot de drie sites van de Europese normalisatie-instellingen en die van de Commissie. Op deze sites is de volledige tekst van de betrokken richtlijnen te vinden, alsmede de referenties van de overeenkomstig deze richtlijnen geharmoniseerde normen. Het adres van de gemeenschappelijke site is http://www.NewApproach.org . Hoe succesvol de site is, blijkt wel uit de bezoekcijfers: ongeveer 9 000 bezoekers per maand, die in totaal circa 40 000 pagina's raadplegen. Ook de site met de referenties van de geharmoniseerde normen die in het kader van de "nieuwe aanpak"-richtlijnen in het Publicatieblad van de Unie worden opgenomen, is een succes. Het adres van deze site is http://europa.eu.int/comm/enterprise/ newapproach/standardization/harmstds/index.html.
6.3 Informatieproducten van de Europese normalisatie-instellingen
Intussen zijn de drie Europese normalisatie-instellingen voortgegaan met de verspreiding via verschillende media (klassieke zowel als elektronische) van nieuws over lopende activiteiten, goedgekeurde normen en de omzetting daarvan op nationaal niveau. Daarnaast hebben zij elk een eigen website opgezet met automatische koppelingen naar de sites van hun leden.
7. Opdrachten voor programmering en normalisatie
Overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Richtlijn 98/34/EG heeft het permanente comité voor deze richtlijn in de jaren 1999-2001 een positief advies uitgebracht over respectievelijk 24, 16 en 7 normalisatieopdrachten. Een groot deel (27) van deze 47 opdrachten betreft de tenuitvoerlegging van "nieuwe aanpak"-richtlijnen en in het bijzonder Richtlijn 89/106/EEG over bouwmaterialen. Diverse andere normalisatieopdrachten zijn verder toegekend ter ondersteuning van andere communautaire beleidslijnen (zie de tabellen in de bijlagen 1.12-1.14):
- Zeven normalisatieopdrachten hadden betrekking op consumenten bescherming.
- Zes normalisatieopdrachten hadden betrekking op het energiebeleid, met name de terugdringing van het energieverbruik en alternatieve vormen van energie.
- Ook zijn er vier normalisatieopdrachten - hoofdzakelijk aan CEN - verleend ter ondersteuning van de milieurichtlijnen.
- In 2001 is een specifieke opdracht verleend met betrekking tot technieken voor het opruimen van antipersoneelmijnen.
Uit dit overzicht blijkt dat de Commissie zich bij de uitvoering van het communautaire beleid op diverse gebieden steeds vaker van normalisatie bedient. Deze aanpak om op de verschillende communautaire beleidsterreinen meer gebruik te maken van normalisatie is bevestigd door de Conclusies van de Raad van 1 maart 2002 (Publicatieblad C 66 van 15 maart 2002, derde alinea).
8. Maatregelen ter verbetering van de procedure
8.1 Verbeteringen op Europees niveau
Op normalisatiegebied werd bij Richtlijn 94/10/EG een procedure ingevoerd die veel eenvoudiger is dan die van Richtlijn 83/189/EEG (deze teksten zijn gecodificeerd bij Richtlijn 98/34/EG). Dit maakte het mogelijk de werkomvang te beheersen en daardoor de verwerking van de kennisgevingen en de controle op de kwaliteit en inhoud ervan in de hand te houden.
Het CEN-managementcentrum heeft met name sinds 1995 verscheidene maatregelen genomen om de kwaliteit van de verstrekte gegevens te verbeteren: opstelling van duidelijke regels, organisatie van een bewustmakingsseminar en invoering van een centraal kwaliteitsborgingssysteem. In de jaarverslagen van CEN wordt de kwaliteit van de ontvangen kennisgevingen steeds uitgebreid onderzocht, hetgeen een zeer nuttige evaluatie ervan mogelijk maakt. Of ook op nationaal niveau specifieke maatregelen voor kwaliteitsverbetering zijn genomen, is niet bekend. Onderstreept dient echter te worden dat de inspanningen van het CEN-managementcentrum geen positieve resultaten hadden kunnen hebben als de CEN-leden niet actief hadden meegewerkt. De procedure van CENELEC - de zogenoemde "Vilamoura-procedure" - stelt vrij strenge eisen aan de kwaliteit van de gegevens, die overigens niet bijzonder talrijk zijn.
Uit het CEN-onderzoek naar de kwaliteit van de kennisgevingen in de periode 1999-2001 en uit de evaluatie van het gebruik van de in deze periode verzamelde informatie blijkt evenwel dat de kwaliteit maar vrij langzaam beter wordt. Met name uit de kwaliteitsachteruitgang van de kennisgevingen in 2001 blijkt wel hoe belangrijk het is alert te blijven. Er moet dus een stringent kwaliteitsborgingssysteem worden gehandhaafd en elk nieuw initiatief op dit vlak is welkom. In deze context kan worden gedacht aan een frequentere rapportage over de kwaliteit van de ontvangen informatie, zoals reeds in het voorgaande verslag is voorgesteld. Een andere mogelijkheid is gedetailleerd onderzoek naar de meest voorkomende en de belangrijkste problemen. Op basis daarvan kunnen gerichte maatregelen worden genomen, per land of per type probleem (bijvoorbeeld de beschrijving van het project).
8.2 Verbeteringen op nationaal niveau op het gebied van de kennisgevingen
In de eerste plaats moeten de lidstaten zelf de nodige maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat hun normalisatie-instellingen in alle opzichten kunnen voldoen aan de verplichtingen die uit de nieuwe, verduidelijkte regels van de richtlijn voortvloeien en aan de regels die zijn vastgesteld door de Europese normalisatie-instellingen.
Op hun beurt moeten de nationale instellingen nagaan of hun kennisgevingssysteem wellicht moet worden herzien of aangepast, met name wat de kwaliteit en de tijdige indiening van kennisgevingen betreft. Uit de analyse blijkt eens te meer dat zich op dat niveau nog steeds tekortkomingen voordoen.
8.3 Verbeteringen op nationaal niveau op het gebied van de verspreiding van informatie
Wat het gebruik van de gegevens betreft, is een herziening van het huidige verspreidingssysteem nog altijd noodzakelijk. Om de communicatie te vergemakkelijken en de informatie aantrekkelijker te maken moet worden nagedacht over de toepassing van nieuwe internetmogelijkheden voor de kennisgevingen en voor de verspreiding van geconsolideerde informatie. Verder beveelt de Commissie aan dat de gegevens over de nieuwe initiatieven van CENELEC-leden worden opgenomen in het informatiepakket van CEN. Deze aanbeveling houdt niet in dat de twee systemen worden geïntegreerd of dat de CENELEC-procedure moet worden aangepast; wel is het de bedoeling dat er ten behoeve van potentiële gebruikers een volledig overzicht komt en dat laatstgenoemde procedure voor de buitenwereld transparanter wordt.
Door de herziening van het huidige verspreidingssysteem van CEN zou bovendien nieuwe belangstelling kunnen worden gewekt bij alle instanties die geïnteresseerd zijn in de informatie die de procedure op het gebied van normen oplevert. In dit verband kan ook een bewustmakingscampagne voor de betrokken kringen op Europees en nationaal niveau worden overwogen.
9. Conclusies en vooruitzichten
Het aantal nieuwe nationale normalisatieactiviteiten blijkt verder terug te lopen. Dit moet allereerst worden toegeschreven aan de al enkele jaren geleden ingevoerde vereenvoudigde procedure, op grond waarvan alleen nieuwe nationale activiteiten in strikte zin hoeven te worden aangemeld. De tweede reden voor de teruggang is de feitelijke daling van het aantal nieuwe nationale initiatieven. Niettemin worden er op nationaal niveau nog veel initiatieven ontplooid (vooral in Duitsland). Jaarlijks zijn er in de verslagperiode gemiddeld 1 400 nationale initiatieven gestart, tegen 1 587 op Europees niveau. Over het geheel van alle CEN-leden geldt dat de nationale normalisatie belangrijk blijft voor de levensmiddelensector, de bouwnijverheid en de luchtvaart.
Door de diverse maatregelen die het CEN-managementcentrum in samenwerking met de nationale normalisatie-instellingen heeft genomen, kon de kwaliteit van de kennisgevingen weliswaar worden verbeterd, maar in mindere mate dan was verwacht. Nog altijd zijn permanente inspanningen, maar ook de nodige middelen vereist om de kwaliteit van de gegevens te waarborgen. Die kwaliteit is een essentiële voorwaarde voor een beter gebruik van de beschikbare gegevens en kan worden bevorderd door verbetering van de communicatie en een betere presentatie van het beschikbare materiaal met behulp van de nieuwe technologieën. Daarnaast lijken acties wenselijk die speciaal gericht zijn op kwaliteitsborging.
Het gebruik van de in het kader van artikel 4 van Richtlijn 98/34/EG verzamelde gegevens is nog altijd marginaal, zeker waar het gaat om deelname aan nationale activiteiten en verzoeken om deze werkzaamheden op Europees niveau te brengen. Bovendien lijken er onvoldoende middelen te zijn om de procedure te gebruiken voor controle op de status-quo die wordt ingesteld wanneer een Europese normalisatieopdracht wordt gegeven. De informatieprocedure op het gebied van normen is dus niet echt doelmatig. Uit de meest recente enquête hierover komt bovendien naar voren dat slechts in enkele landen een actieve informatieverspreiding plaatsvindt. Een algemene gebruikersvriendelijke verspreiding is dringend gewenst. In combinatie met een systeem om commentaar te verzamelen en vragen te beantwoorden zou op die manier de doelmatigheid van de procedures op het gebied van de normen kunnen worden verbeterd.
Een onderzoek naar het belang en het directe en indirecte nut van deze procedure voor de verschillende partijen is eveneens wenselijk. Het is in de eerste plaats aan alle betrokken partijen zelf om over deze punten na te denken en een balans op te maken. Overigens moet worden opgemerkt dat afschaffing van dit controlemechanisme voor nationale activiteiten het risico van verstoringen van de interne markt met zich meebrengt. Vanuit deze optiek dient de procedure zeker te worden gehandhaafd, maar er moeten dan wel meer middelen voor worden gereserveerd opdat de procedure op Europees en nationaal niveau wordt versterkt en haar doelmatigdheid wordt verbeterd.
Verder zou men zich de volgende vraag kunnen stellen aangaande het juridische kader. Het is duidelijk dat de Europese normalisatie zich sedert de invoering van de procedure in 1983 sterk heeft ontwikkeld. Er heeft een grootschalige verschuiving van de expertise naar het Europese niveau plaatsgevonden. Tegenwoordig strekt de Europese normalisatie zich uit over allerlei terreinen waar vroeger nationale normen maatgevend waren. Men zou derhalve kunnen veronderstellen dat partijen die naar normalisatie streven nu zelf nagaan of hun nationale normalisatieplannen niet beter direct op Europees of zelfs internationaal niveau kunnen worden ingediend. Bij de voorbereiding van de herziening van Richtlijn 98/34/EG lijkt het daarom wenselijk tevens te overwegen of het juridische kader van de informatieprocedure op het gebied van normen niet moet worden verlicht.
DEEL II: De informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften
1. Inleiding
Op de volgende pagina's wordt beschreven hoe de informatieprocedure van Richtlijn 98/34/EG op het gebied van technische voorschriften zich heeft ontwikkeld. Dit systeem, dat in 1983 bij Richtlijn 83/189/EEG is ingevoerd, heeft nog niets van zijn oorspronkelijkheid verloren. Hij voorkomt het ontstaan van nieuwe belemmeringen voor de interne markt door de nadruk te leggen op transparantie, dialoog, preventie en wederzijdse controle.
Per 5 augustus 1999 is de bij Richtlijn 98/34/EG ingevoerde procedure uitgebreid tot de diensten van de informatiemaatschappij [4]. In de toekomst zal de rol ervan door de uitbreiding van de Europese Unie nog groter worden. Tegen deze achtergrond kan de richtlijn een uiterst belangrijk instrument blijken om de goede werking van een veel grotere interne markt te waarborgen.
[4] Deze uitbreiding is doorgevoerd door middel van Richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 tot wijziging van Richtlijn 98/34/EG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, PB L 217 van 5.8.1998.
2. Beknopte beschrijving van de procedure
De volgende beschrijving van de procedure van Richtlijn 98/34/EG is in twee delen gesplitst. Het eerste geeft een algemene schets van deze procedure op het gebied van producten, het tweede beschrijft de speciale kanten ervan die betrekking hebben op de diensten van de informatiemaatschappij - een sector waarvoor de regels enigszins afwijken van die voor "gewone" producten.
2.1. Algemene beschrijving van procedure 98/34/EG op het gebied van producten
Krachtens artikel 8, lid 1, van Richtlijn 98/34/EG dienen de lidstaten ieder ontwerp voor een technisch voorschrift aan de Commissie voor te leggen.
Op de datum van kennisgeving gaat een status-quoperiode van drie maanden in; de lidstaat die het ontwerp heeft aangemeld, mag het voorschrift in kwestie dan nog niet goedkeuren. Deze status-quoperiode moet de andere lidstaten en de Commissie de gelegenheid bieden om het aangemelde ontwerp te bestuderen en op passende wijze te reageren. De uitkomst van deze overlegprocedure tussen de lidstaat die het ontwerp heeft aangemeld, de andere lidstaten en de Commissie, is bepalend voor het gevolg dat de eerste lidstaat aan het ontwerp kan geven.
Hierbij kunnen zich de volgende situaties voordoen:
- De lidstaten en de Commissie zien af van een reactie. In dat geval kan de lidstaat overgaan tot goedkeuring van zijn ontwerp zodra de drie maanden van de status-quoperiode zijn verstreken.
- De lidstaten en/of de Commissie dienen opmerkingen in overeenkomstig artikel 8, lid 2, van de richtlijn. De lidstaat die het ontwerp heeft aangemeld moet daarmee bij de verdere uitwerking van het technisch voorschrift zoveel mogelijk rekening houden
- Wanneer de lidstaten en/of de Commissie van oordeel zijn dat de beoogde maatregel aspecten bezit die eventueel belemmeringen kunnen opleveren voor het vrije verkeer van goederen, kunnen zij overeenkomstig artikel 9, lid 2, van de richtlijn een uitvoerig gemotiveerde mening te kennen geven. In dat geval stelt de betrokken lidstaat de goedkeuring van het ontwerp uit met in principe zes maanden, te rekenen vanaf de datum van kennisgeving, en deelt hij de Commissie mede welk gevolg hij aan de uitvoerig gemotiveerde mening denkt te geven.
- Wanneer de Commissie te kennen geeft voornemens te zijn op het door het aangemelde ontwerp bestreken gebied een dwingend communautair besluit voor te stellen of vast te stellen, of wanneer zij constateert dat het aangemelde ontwerp betrekking heeft op een onderwerp dat onder een bij de Raad ingediend voorstel voor een dwingend communautair besluit valt, moet de lidstaat die het ontwerp heeft aangemeld de goedkeuring van het technisch voorschrift overeenkomstig de leden 3 en 4 van artikel 9 van de richtlijn uitstellen met twaalf maanden te rekenen vanaf de datum van de mededeling. De status-quoperiode kan op grond van artikel 9, lid 5, van de richtlijn worden verlengd tot 18 maanden indien de Raad binnen de termijn van 12 maanden een gemeenschappelijk standpunt vaststelt. De verlengde status-quoperiode wordt automatisch beëindigd als de Commissie van de indiening van een voorstel afziet dan wel het voorstel intrekt, of wanneer de betrokken communautaire maatregel wordt vastgesteld.
Artikel 9, lid 7, van de richtlijn voorziet in een spoedprocedure die onder bepaalde omstandigheden de onmiddellijke vaststelling van nationale ontwerpen mogelijk maakt. Wanneer een lidstaat om dringende redenen wegens een ernstige en onvoorziene situatie die verband houdt met de bescherming van de gezondheid van mens en dier, de bescherming van planten of de veiligheid een technisch voorschrift wil vaststellen, kan hij om toepassing van deze procedure verzoeken en is hij niet gebonden aan de status-quoperiode. In de kennisgeving moeten de gronden voor de urgentie van de betrokken maatregel worden genoemd. De Commissie spreekt zich vervolgens uit over de vraag of de spoedprocedure terecht is gevolgd.
Artikel 8, lid 3, bepaalt dat de definitieve tekst van het aangemelde voorschrift onverwijld aan de Commissie moet worden meegedeeld.
De Commissie heeft een hoofdrol in de procedure. Zij is verantwoordelijk voor de verspreiding van de aangemelde ontwerpen onder de lidstaten en voor de verspreiding van de berichten tussen de lidstaten en de Commissie of de lidstaten onderling. Verder zorgt zij voor de vertaling van deze teksten, teneinde het verloop van de procedure te vergemakkelijken.
Het uit vertegenwoordigers van de lidstaten samengestelde permanent comité (ingesteld bij artikel 5 van de richtlijn) is een raadgevend orgaan dat ongeveer tweemaal per half jaar bijeenkomt en een belangrijke rol speelt bij het toezicht op het verloop van de procedure en bij de behandeling van uiteenlopende problemen in verband met de kennisgevingen.
2.2. Speciale aspecten van de procedure op het gebied van diensten voor de informatiemaatschappij
Richtlijn 98/48/EG, die op 5 augustus 1999 in werking is getreden, heeft het toepassingsgebied van Richtlijn 98/34/EG aanmerkelijk uitgebreid. Gezien de snelle ontwikkeling en toenemende betekenis van deze sector en de regelgevingsactiviteit op nationaal niveau die daarmee gepaard gaat, werd het nuttig geacht ook voor dit type diensten een kennisgevingssysteem door te voeren. [5]
[5] Zie voor nadere informatie over de toepassing van deze kennisgevingsprocedure aangaande diensten van de informatiemaatschappij, het recente verslag van de Commissie getiteld "Evaluatie van de toepassing van Richtlijn 98/34/EG op het gebied van diensten van de informatiemaatschappij", COM(2003) 69 definitief van 13.2.2003, alsook het Vademecum met betrekking tot Richtlijn 98/48/EG (http://europa.eu.int/comm/enterprise/tris/ vade9848/index_en.pdf).
Toepassingsgebied
Krachtens artikel 1, punt 2, van Richtlijn 98/34/EG (zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG) heeft de procedure betrekking op "elke dienst van de informatiemaatschappij, dat wil zeggen elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten verricht wordt". Dit betekent dat radio- en televisie-uitzendingen (geluid en beeld) als bedoeld in artikel 1, onder a), van Richtlijn 89/552/EEG inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten, buiten het toepassingsgebied liggen, aangezien deze niet op individueel verzoek van een afnemer van de dienst worden geleverd.
Er worden op het punt van het toepassingsgebied echter wel bepaalde uitzonderingen gemaakt (artikel 1, punten 2 en 5, van Richtlijn 98/34/EG). De richtlijn geldt namelijk niet voor voorschriften betreffende zaken die vallen onder een communautaire regeling inzake telecommunicatiediensten, zoals omschreven in Richtlijn 90/387/EEG betreffende de totstandbrenging van de interne markt voor telecommunicatiediensten door middel van de tenuitvoerlegging van Open Network Provision (ONP), en evenmin voor voorschriften betreffende zaken die onder een communautaire regeling inzake financiële dienstverlening vallen. En ten slotte geldt de kennisgevingsplicht ook niet voor voorschriften die uitgevaardigd zijn door of voor gereglementeerde markten in de zin van Richtlijn 93/22/EEG betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (al geldt voor deze sector wel dat aangenomen voorschriften moeten worden meegedeeld).
Hierbij moet wel worden opgemerkt dat telecommunicatiediensten en financiële dienstverlening als zodanig niet zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van Richtlijn 98/34/EG. Er zijn eenvoudig bepaalde uitzonderingen voorzien omdat de harmonisatie van een aantal belangrijke kwesties op deze twee terreinen al is geregeld en deel uitmaakt van een regelgevingskader dat al voldoende op communautair niveau is gedefinieerd. De uitzondering voor gereglementeerde markten vloeit voort uit de behoefte om zonder vertraging regelgeving te kunnen doorvoeren voor on-linediensten op financiële markten die grote flexibiliteit en snelheid verlangen en gekenmerkt worden door onvoorzienbare, abrupte veranderingen in de omstandigheden.
De regels voor diensten zijn in artikel 1, punt 5, van Richtlijn 98/34/EG omschreven als "een algemene eis betreffende de toegang tot en de uitoefening van dienstenactiviteiten als bedoeld in punt 2 [diensten van de informatiemaatschappij], met name bepalingen met betrekking tot de dienstverlener, de diensten en de afnemer van diensten, met uitzondering van regels die niet specifiek betrekking hebben op de in datzelfde punt gedefinieerde diensten."
De kwalificatie "algemene eis" betekent dat de verplichte kennisgeving niet geldt voor maatregelen die geen abstracte en algemene regels inhouden, maar rechtstreeks op individuele partijen zijn gericht, zoals administratieve of rechterlijke besluiten over afzonderlijke zaken (bijvoorbeeld het verlenen van vergunningen aan één of meer specifieke partijen).
Een regel is niet "specifiek" bedoeld voor betrokken diensten "indien het slechts impliciet of incidenteel op die diensten van toepassing is" (artikel 1, punt 5, vijfde alinea, tweede streepje). De richtlijn schrijft dus ook de kennisgeving voor van regels die gezien de achterliggende reden, hun inhoud en hun doel rechtstreeks en openlijk geheel of ten dele zijn gericht op de diensten van de informatiemaatschappij. Verder geldt hij niet alleen voor voorschriften die in hun geheel op diensten van de informatiemaatschappij betrekking hebben, maar ook voor die waarvan slechts een deel (of, nog sterker, één artikel of zelfs één lid) is gericht op een dienst van de informatiemaatschappij (zie artikel 1, punt 5, vijfde alinea, eerste streepje). Net als voor technische voorschriften geldt ook voor voorschriften inzake dienstverlening die de facto verplicht zijn, dat ze dienen te worden aangemeld.
Hieronder enkele voorbeelden van maatregelen die regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij kunnen zijn:
- maatregelen betreffende de voorwaarden voor toegang tot een on-lineactiviteit;
- maatregelen betreffende de voorwaarden voor het verrichten van een on-lineactiviteit;
- maatregelen betreffende de verlener van on-linediensten;
- maatregelen betreffende het verlenen van on-linediensten;
- maatregelen betreffende de afnemer van on-linediensten;
- de facto verplichte maatregelen betreffende diensten (zoals een verordening waarin wordt verwezen naar teksten die zelf geen verordening zijn of een gedragscode voor de branche van leveranciers van on-linediensten waarvan de naleving aanleiding is tot het vermoeden dat aan de eisen wordt voldaan; een vrijwillige overeenkomst waarbij de overheid een van de contractsluitende partijen is en die gericht is op naleving van regels betreffende de diensten, enz.)
Procedureregels
De procedureregels die van toepassing zijn op ontwerpen-regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij komen in grote lijnen overeen met die welke gelden voor ontwerp-voorschriften voor producten. Er zijn echter wel een paar verschillen:
- Allereerst met betrekking tot het indienen van een uitvoerig gemotiveerde mening (artikel 9, lid 2). Dergelijke meningen kunnen worden ingediend als de Commissie of een lidstaat meent dat het ontwerp "aspecten bezit die eventueel belemmeringen kunnen opleveren voor het vrije verkeer van goederen of de vrijheid van vestiging van dienstverleners in het kader van de interne markt." In het geval van voorschriften voor producten, moet de betrokken lidstaat de invoering van zijn ontwerp met zes maanden na de datum van indiening uitstellen; in het geval van regels betreffende diensten is deze termijn bekort tot vier maanden.
- Ten tweede, terwijl de lidstaten op het gebied van producten verplicht zijn de goedkeuring van een ontwerp voor een technisch voorschrift met 12 maanden uit te stellen in het geval dat de Commissie te kennen geeft op dat gebied een dwingend communautair besluit te willen voorstellen of vaststellen (bijvoorbeeld als ze meent dat het ontwerp betrekking heeft op een materie die valt onder een aan de Raad voorgelegd voorstel tot communautaire wetgeving, zie artikel 9, leden 3 en 4), is een blokkering gedurende 12 maanden in het geval van regels betreffende diensten alleen toegestaan in de tweede situatie (artikel 9, lid 4) en dan nog uitsluitend indien het aangemelde ontwerp bepalingen bevat die indruisen tegen de inhoud van het Commissievoorstel (overweging 23 van Richtlijn 98/48/EG).
- Ten derde kan de spoedprocedure (artikel 9, lid 7) voor regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij niet alleen worden ingeroepen "om dringende reden wegens een ernstige en onvoorziene situatie die verband houdt met de bescherming van de gezondheid van mens en dier, de bescherming van planten, of de veiligheid" (dit zijn de omstandigheden die ook gelden voor producten), maar ook "om dringende redenen wegens een ernstige en onvoorziene situatie die verband houdt met [...] de bescherming van de openbare orde, met name de bescherming van minderjarigen". Ten slotte mag bij diensten van de informatiemaatschappij ook een beroep worden gedaan op de spoedprocedure als het gaat om voorschriften met betrekking tot financiële dienstverlening en "om dringende redenen wegens een ernstige situatie die verband houdt met de bescherming van de veiligheid en de integriteit van het financiële systeem, met name de bescherming van deposanten, beleggers en verzekerden".
3. Statistisch overzicht
Dit hoofdstuk geeft een cijfermatig overzicht van de ontwikkelingen ten aanzien van het aantal ontvangen kennisgevingen, hun verdeling over de lidstaten en over de sectoren. Verder biedt het informatie over de verschillende soorten reacties (te weten opmerkingen, uitvoerig gemotiveerde meningen en "blokkeringen"). Ten slotte wordt aandacht besteed aan het gebruik van de in Richtlijn 98/34/EG vervatte spoedprocedure.
3.1. Aantal kennisgevingen
Zoals uit het in bijlage 2.1 gegeven overzicht blijkt, heeft de Commissie in 1999 591 ontwerpen voor technische voorschriften ontvangen, in 2000 751 en in 2001 530. Na een stijging van het aantal door de Commissie ontvangen kennisgevingen tussen 1999 en 2000 (+ 24,3%) liep dit aantal een jaar later terug, wat voornamelijk is toe te schrijven aan de aanzienlijke daling van het aantal aangemelde ontwerpen in de sector telecommunicatie (van 186 in 2000 tot 47 in 2001). Deze teruggang is op zijn beurt het gevolg van het feit dat de lidstaten al in de loop van het jaar 2000 een flink aantal etherinterfaces hadden aangemeld, in reactie op het in werking treden van Richtlijn 99/5/EG aangaande radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur. [6]
[6] Deze interfaces moeten aan de Commissie worden gemeld op grond van artikel 4 van Richtlijn 99/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit, PB L 91 van 7.4.1999.
In het algemeen valt evenwel bij de lidstaten een golf van herregulering op, die met name het gevolg is van technologische vooruitgang en de wens tot meer controle op zaken die verband houden met gezondheid en in het bijzonder voeding ("bij twijfel voorzorgen treffen").
3.2. Uitsplitsing naar land
Zoals figuur 1 laat zien (zie ook de tabel in bijlage 2.2.) zijn de grootste aantallen ontwerpen in de periode 1999 - 2001 aangemeld door Nederland en Oostenrijk. In 2000 deed zich een opmerkelijke stijging voor van het aantal kennisgevingen uit Denemarken en het Verenigd Koninkrijk: Denemarken van 43 in 1999 tot 114 in 2000, het Verenigd Koninkrijk van 49 in 1999 tot 95 in 2000. De toename van het aantal kennisgevingen uit deze twee landen in dat jaar is vooral een gevolg van een groter aantal kennisgevingen op het gebied van telecommunicatie en vervoer. De cijfers voor 2001 lijken daarentegen op die van 1999: Nederland weer op de eerste plaats (met 98 kennisgevingen) en Frankrijk en Duitsland bij de vier landen die de meeste kennisgevingen doen (met respectievelijk 55 en 50 stuks) en één tendens die al sedert 1999 aanhoudt: het grote aantal kennisgevingen uit Oostenrijk (69 in 1999, 138 in 2000 en 75 in 2001).
Figuur 1
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
3.3 Uitsplitsing naar sector
Een uitsplitsing naar sector (zie figuur 2 en de drie overzichten in bijlage 2.3) [7] laat zien dat de meeste kennisgevingen in de periode 1999 - 2001 precies als in 1995 - 1998 betrekking hadden op de volgende vijf sectoren: landbouw en levensmiddelen (18,9%), telecommunicatie (15,9%), vervoer (15,2%), bouwnijverheid (14,7%) en machinebouw (6,7%). Daarentegen leveren deze vijf sectoren voor het eerst sinds 1992 minder dan 75% van het totale aantal kennisgevingen, wat met name verband houdt met de toenemende betekenis van de sector milieu (5,9% van het totale aantal kennisgevingen in de periode 1999 - 2001).
[7] In deze grafieken en tabellen omvat de sector gezondheid/medische apparatuur in wezen de medische hulpmiddelen.
Figuur 2
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
Ook al fluctueren de percentages voor de sector landbouw en levensmiddelen in de loop van de periode 1999-2001 (van 21,1% in 1999 naar 16,9% in 2000 en weer 19,1% in 2001), het totale aantal kennisgevingen blijft hier hoog (125, 127 en 108 kennisgevingen in respectievelijk 1999, 2000 en 2001); in 2001 staat deze sector zelfs bovenaan. Na een teruggang tussen 1996 en 1998 heeft de telecommunicatie eerst aan betekenis gewonnen en in 2000 zelfs de eerste plaats gehaald, om daarna terug te zakken. De sector vervoer blijft op een stabiel hoog peil. De bouwnijverheid heeft in procenten uitgedrukt een belangrijke stijging te zien gegeven (tot 12,3%, 14,5% en 18,7% in respectievelijk 1999, 2000 en 2001), terwijl de machinebouw juist een flink neerwaartse tendens vertoont (van 10,3% in 1999 tot 4,4% in 2001), na een korte stijging in 1998 (17%).
Dit alles bevestigt dat de lidstaten gedurende de periode 1999 - 2001 vooral voorschriften hebben opgesteld om de technologische vooruitgang te kunnen verwerken en om de levensmiddelensector beter te kunnen controleren. In de sector vervoer speelt daarnaast het veiligheidsaspect mee.
De technologische vooruitgang gaat verder gepaard met een toenemend belang van de procedure in de sector diensten van de informatiemaatschappij: 23 aangemelde ontwerpen in 2000 en 25 in 2001 [8], uiteenlopend van ingewikkelde onderwerpen als elektronische handtekeningen, bestrijding van computercriminaliteit en elektronische handel tot de bescherming van jongeren en domeinnamen, allemaal gebieden waar de technologische en juridische ontwikkelingen de invoering van een doeltreffend, op informatie vooraf, administratieve samenwerking en toezicht gericht mechanisme ten volle rechtvaardigen, met name ter waarborging van de grondrechten en fundamentele vrijheden.
[8] Een vergelijking met 1999 is niet goed mogelijk omdat Richtlijn 98/48/EG, waarbij Richtlijn 98/34/EG tot de diensten van de informatiemaatschappij werd uitgebreid, pas geldt sinds 5 augustus 1999.
3.4. Uitsplitsing naar type reactie
In het algemeen valt op dat het percentage kennisgevingen dat aanleiding geeft tot reacties van e Commissie, terugloopt. Bij deze reacties kan het gaan om opmerkingen, uitvoerig gemotiveerde meningen of melding van het voornemen om een communautair besluit voor te stellen, aan te nemen of te presenteren (zie figuur 3). Het komt vrij vaak voor dat de Commissie op een kennisgeving reageert met een combinatie van deze middelen.
Figuur 3
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
Verklaring
8.2 : opmerkingen
9.2 : uitvoerig gemotiveerde meningen
9.3 et 9.4 : blokkering
In 1995, 1996, 1997 en 1998 lag het aandeel reacties van de Commissie bij respectievelijk 49,7%, 63,1%, 46,5% en 38,5%. Deze tendens heeft zich voortgezet in 1999, toen het aandeel tot 34,2% terugliep. Hoewel het aandeel in 2000 weer licht tot 39,8% is gestegen, is er toch aanleiding om bij dit effect stil te staan.
In 2000 heeft de Commissie opmerkingen gemaakt bij 32,2% van de ontvangen kennisgevingen, in 1999 bij 26,2% en in 1998 bij 27%; ze heeft in 2000 uitvoerig gemotiveerde meningen gegeven over slechts 6,5% van de kennisgevingen, en in 1999 over 7,2%, gemiddeld dus over 6,8% (voor de periode 1995-1998 bedroeg dit cijfer 14,6% en voor 1992-1994 zelfs 31%). Deze daling van het percentage uitvoerig gemotiveerde meningen is te verklaren als een "leereffect" - het resultaat van de voorlichting die de Commissie nu al vele jaren aan de lidstaten geeft.
De kwaliteitsverbetering van de aangemelde technische voorschriften is ook af te lezen aan het aantal door de lidstaten ingediende uitvoerig gemotiveerde meningen; gebeurde dit in 1999 nog bij 15,7% van de kennisgevingen, in 2000 was dit gedaald tot 12,6%.
In 2001 zet zich deze tendens van gestage kwaliteitsverbetering van de voorschriften niet door: het aantal reacties van de Commissie blijkt aanzienlijk gestegen. Ze geeft uitvoerig gemotiveerde meningen over 11,7% van de ontvangen kennisgevingen (het gemiddelde over de periode 1999-2000 was 6,8%) en maakt opmerkingen over 27,7%. Daarnaast hebben de lidstaten uitvoerig gemotiveerde meningen gegeven over 16,9% van de kennisgevingen (in 2000 12,6%).
Deze wending lijkt onder meer het gevolg te zijn van het feit dat de lidstaten proberen rekening te houden met de ontwikkeling van de technologie door nieuwe voorschriften voor te stellen die steeds complexer zijn en dan een bron kunnen vormen van belemmeringen van het vrije verkeer van producten en het vrije aanbod van diensten van de informatiemaatschappij.
Overigens heeft de Commissie in de periode 1999-2001 in 31 gevallen artikel 9, leden 3 tot en met 5, van Richtlijn 98/34/EG toegepast. Deze bepalingen verplichten een lidstaat tot een verlenging van de status-quoperiode met één jaar vanaf het tijdstip waarop het ontwerp is aangemeld, wanneer de Commissie hun laat weten conform artikel 249 (ex artikel 189) van het Verdrag een dwingend communautair besluit te willen voorstellen of vaststellen, dan wel van mening is dat het ontwerp een onderwerp betreft dat onder een dergelijk besluit valt. Deze "blokkeringen" deden zich in 1999 4 maal voor, in 2000 8 maal en in 2001 19 maal. Hierbij valt nog op te merken dat van de 31 toepassingen van artikel 9, leden 3 tot en met 5, van Richtlijn 98/34/EG 14 gevallen betrekking hadden op het gebied van landbouw en levensmiddelen.
3.5. Gebruik van de spoedprocedure
Van 1999 tot 2001 hebben de lidstaten 103 maal een beroep gedaan op de spoedprocedure. De aldus aangemelde maatregelen vertegenwoordigden 5,4% van het totale aantal kennisgevingen, wat ongeveer gelijk is aan het percentage waarbij in 1995-1998 een beroep op deze procedure is gedaan.
Deze procedure is vooral gebruikt in de sectoren landbouw en levensmiddelen (52 maal), vervoer (14 maal) en chemie (7 maal). Wanneer we echter niet alleen rekening houden met het aantal keren dat de procedure is gebruikt, maar ook met het totale aantal kennisgevingen per sector (zie de tabel in bijlage 2.4), dan blijkt dat verhoudingsgewijs het meest van deze procedure gebruik wordt gemaakt in de sectoren gezondheid en medische apparatuur (21,4%), landbouw en levensmiddelen (14,5%), geneesmiddelen (9,4%) en diensten van de informatiemaatschappij (8,5%).
Hieruit zou men kunnen concluderen dat de spoedprocedure vooral wordt ingeroepen op terreinen die rechtstreeks verband houden met de bescherming van de gezondheid dan wel in snelle technologische ontwikkeling verkeren en daardoor risico's ten aanzien van de openbare veiligheid inhouden (diensten van de informatiemaatschappij), in het bijzonder in de periode na 11 september 2001.
De Commissie heeft geoordeeld dat het gebruik van de spoedprocedure in 1999 in 15 gevallen terecht was, in 2000 in 13 gevallen en in 2001 in 24 gevallen, wat op een gemiddelde van 50,5% aanvaarde gevallen neerkomt. Dit percentage blijkt sinds 1996 een gestage daling te vertonen: van 80% in 1996 tot 68% in 1997 en 52,7% in 1998. De oorzaken van deze teruggang zijn ingewikkeld en divers. Duidelijk is evenwel dat de lidstaten vooral in de sectoren landbouw en levensmiddelen (meer dan 50% van het totale aantal spoedgevallen) de spoedprocedure ook inroepen bij onderwerpen die reeds op uitputtende wijze op communautair niveau zijn geregeld.
4. Mogelijke belemmeringen van het vrije marktverkeer die dank zij de kennisgevingsprocedure zijn ontdekt
Een goed beeld van dit type belemmeringen wordt gegeven door een algemeen statistisch overzicht, aangevuld met een meer gedetailleerde belichting van de problemen in het kader van de artikelen 28, 30, 43 en 49 van het EG-Verdrag alsook in dat van het afgeleide recht.
4.1 Algemeen overzicht
De vergelijking van het aantal kennisgevingen per sector met de reacties daarop van de Commissie of de lidstaten voert voor het jaar 1999 tot de volgende conclusies (zie tevens de eerste tabel in bijlage 2.5):
- De sector waaraan Commissie en lidstaten de meeste uitvoerig gemotiveerde meningen hebben gewijd, is die van de gezondheid en medische apparatuur, gevolgd door die van de chemische producten, huishoudelijke apparaten en vrijetijdsartikelen en landbouw en levensmiddelen.
- Kijkend naar het totale aantal opmerkingen en uitvoerig gemotiveerde meningen in 1999, komen weer gezondheid en medische apparatuur op de eerste plaats, nu gevolgd door chemische producten, milieu en landbouw en levensmiddelen.
Voor 2000 (zie tevens de tweede tabel in bijlage 2.5) is de situatie analoog, alleen komen de diensten van de informatiemaatschappij hier voor de eerste keer voor.
- Wanneer men kijkt naar de gebieden waar Commissie en lidstaten de meeste uitvoerig gemotiveerde meningen hebben ingediend, blijken huishoudelijke apparaten en vrijetijdsartikelen op de eerste plaats te staan, gevolgd door diensten van de informatiemaatschappij, landbouw en levensmiddelen en gezondheid en medische apparatuur.
- Kijken we weer naar het totale aantal uitvoerig gemotiveerde meningen en opmerkingen, dan komt de sector gezondheid en medische apparatuur bovenaan, gevolgd door chemische producten, landbouw en levensmiddelen en huishoudelijke apparaten en vrijetijdsartikelen.
Voor 2001 is de situatie vergelijkbaar, alleen nemen nu voor het eerst "diverse producten" een belangrijke plaats in (zie tevens de derde tabel in bijlage 2.5):
- De sectoren waarvoor Commissie en lidstaten de meeste uitvoerig gemotiveerde meningen hebben ingediend zijn gezondheid en medische apparatuur, gevolgd door chemische producten, diverse producten en bouwnijverheid.
- Kijken we weer naar het totale aantal opmerkingen en uitvoerig gemotiveerde meningen, dan komt de sector gezondheid en medische apparatuur op de eerste plaats, gevolgd door chemische producten, milieu en diverse producten.
Uit deze vergelijking blijkt dat belemmeringen zich het meest voordoen in de sectoren gezondheid en medische apparatuur, chemische producten en landbouw en levensmiddelen. De sectoren met de minste problemen lijken daarentegen geneesmiddelen en vervoer.
Bij een totaaloverzicht kan men evenwel ook een andere vergelijkingsbasis nemen en uitgaan van de rechtsgronden die door de Commissie in haar uitvoerig gemotiveerde meningen zijn aangevoerd. Dit levert voor het jaar 1999 als uitkomst [9]:
[9] Een uitvoerig gemotiveerde mening kan op meer dan een rechtsgrond gebaseerd zijn, wat de reden is dat de som van de volgende cijfers hoger is dan het totale aantal per jaar uitgebrachte uitvoerig gemotiveerde meningen.
- 17 uitvoerig gemotiveerde meningen waren gebaseerd op afgeleid recht (waarvan 6 op Richtlijn 89/336/EEG [10] inzake elektromagnetische compatibiliteit);
[10] PB L 139 van 23.5.1989.
- 30 aan lidstaten gerichte uitvoerig gemotiveerde meningen waren gebaseerd op de artikelen 28 en 30 van het EG-Verdrag (21 op grond van ontbrekende of ontoereikende bepalingen over wederzijdse erkenning en 9 omdat de maatregel niet evenredig aan het beoogde doel werd geacht).
Voor het jaar 2000:
- 17 uitvoerig gemotiveerde meningen waren gebaseerd op afgeleid recht;
- 29 uitvoerig gemotiveerde meningen waren gebaseerd op de artikelen 28 en 30 van het EG-Verdrag (18 op grond van ontbrekende of ontoereikende bepalingen over wederzijdse erkenning en 11 omdat de maatregel niet evenredig werd geacht);
- 10 aan lidstaten gerichte uitvoerig gemotiveerde meningen waren gebaseerd op de artikelen 43 en 49 van het EG-Verdrag (deze betroffen diensten van de informatiemaatschappij).
Voor het jaar 2001:
- 33 aan lidstaten gerichte uitvoerig gemotiveerde meningen waren gebaseerd op afgeleid recht (waarvan 6 op Richtlijn 73/23/EEG [11] (laagspanning) en 5 op Richtlijn 97/23/EG [12] (drukapparatuur));
[11] PB L 77 van 26.3.1973.
[12] PB L 181 van 9.7.1997.
- 30 uitvoerig gemotiveerde meningen waren gebaseerd op de artikelen 28 en 30 van het EG-Verdrag (20 op grond van ontbrekende of ontoereikende bepalingen over wederzijdse erkenning en 10 omdat de maatregel niet proportioneel werd geacht).
In totaal waren 67 uitvoerig gemotiveerde meningen (40,4%) gebaseerd op afgeleid recht en 99 (59,6%) op de artikelen 28 en 30 resp. 43 en 49 van het EG-Verdrag. Hieruit blijkt dat de aangemelde teksten in veel gevallen direct of indirect verband houden met communautair afgeleid recht, ook al geldt de kennisgevingsprocedure niet voor maatregelen die de lidstaten treffen om zich te voegen naar dwingende communautaire besluiten die de aanneming van technische voorschriften of regels betreffende diensten tot gevolg hebben (verg. artikel 10, lid 1, eerste streepje, van Richtlijn 98/34/EG).
4.2. Onverenigbaarheid van aangemelde ontwerpen met de artikelen 28 en 30 resp. 43 en 49 van het EG-Verdrag
Uit een analyse van de uitvoerig gemotiveerde meningen die de Commissie op grond van de artikelen 28 en 30 van het EG-Verdrag aan de lidstaten heeft gericht, blijkt dat op enkele uitzonderingen na de meeste geïdentificeerde handelsbelemmeringen samenhangen met het beginsel van wederzijdse erkenning en de redactie van de clausules waarvan opneming in de aangemelde ontwerpen een eerste vereiste is voor de correcte toepassing van dit beginsel.
Op het gebied van geneesmiddelen en medische apparatuur heeft de Commissie slechts weinig uitvoerig gemotiveerde meningen opgesteld in verband met clausules inzake wederzijdse erkenning, hetzij omdat het onderwerp onder een richtlijn viel (met name Richtlijn 93/42/EG betreffende medische hulpmiddelen) hetzij wegens discriminatoire procedures inzake de parallelle invoer van geneesmiddelen.
Voor de sector milieu en chemische producten is het beginsel van wederzijdse erkenning niet in alle gevallen toepasbaar. Bij ontwerpen waarvoor dergelijke bepalingen wel nodig zijn, heeft de Commissie meermalen geconstateerd dat ze tekortschoten omdat ze beperkt waren tot bepaalde normen dan wel Europese normen verplicht stelden, of ook omdat er bepaalde voorwaarden aan waren verbonden (bijvoorbeeld dat een norm van een andere lidstaat ook in een officiële publicatie van het eigen land vermeld moet zijn). Verder is bij een aantal ontwerpen geoordeeld dat ze indruisten tegen artikel 28 van het EG-Verdrag omdat ze belemmeringen veroorzaakten die niet evenredig waren met het nagestreefde doel. Het ontbreken van wetenschappelijke cijfers (een overtreding van artikel 8, lid 1, van Richtlijn 98/34/EG) ter onderbouwing van bepaalde verboden in de chemische sector heeft de beoordeling van de evenredigheid voor de Commissie herhaaldelijk bemoeilijkt.
De op het gebied van de landbouw aangemelde ontwerpen zijn slechts in weinig gevallen onverenigbaar met artikel 28 en het aspect van wederzijdse erkenning is er maar zelden aan de orde, en zo ja, dan alleen voor bijzaken (zoals het gebruik van een specifiek apparaat enz.). In de sector levensmiddelen doen zich vooral problemen voor in samenhang met de toevoeging van mineralen en vitamines aan levensmiddelen. Sommige landen hebben geweigerd bepalingen over wederzijdse erkenning op te nemen omdat toevoeging van vitamines en mineralen boven bepaalde niveaus de gezondheid van de mens in gevaar zou kunnen brengen. Deze problemen lijken evenwel oplosbaar door aanvaarding van het voorstel voor een verordening inzake verrijkte voedingsmiddelen, waar de Commissie momenteel aan werkt en dat waarschijnlijk dit jaar nog wordt gepubliceerd.
Op het gebied van de diensten van de informatiemaatschappij blijkt uit de kennisgevingen dat de lidstaten dikwijls van de dienstverlener verlangen dat deze opnieuw aan eisen voldoet waaraan hij al in zijn lidstaat van oorsprong heeft voldaan. Dat druist naar de mening van de Commissie in tegen het beginsel van het vrije verkeer van diensten en van vrije vestiging (artikelen 43 en 49 van het EG-Verdrag). Verder zijn er op een nieuw terrein nationale initiatieven ontplooid: dat van de domeinnamen (internet). De lidstaten blijken er op dit gebied mee te zijn begonnen hun wetgeving aan de technologische ontwikkelingen aan te passen. De Commissie is opgetreden teneinde een coherente ontwikkeling voor alle lidstaten mogelijk te maken en zo te voorkomen dat er belemmeringen van het grensoverschrijdende dienstenaanbod ontstaan.
De uitvoerig gemotiveerde meningen die de Commissie op het gebied van de bouwnijverheid heeft verstuurd, gaan veelal over de toevoeging van clausules inzake wederzijdse erkenning op terreinen waarvan de lidstaten vinden dat ze van invloed zijn op de veiligheid of de bescherming van personen (bescherming tegen brand, attractieparken, speelplaatsen, bejaardenhuizen enz.). Het lijkt duidelijk dat de problemen over wederzijdse erkenning in deze sector veelal voortvloeien uit het feit dat de lidstaten van plan zijn nationale of Europese normen verplicht te stellen.
Op het gebied van machinebouw doen zich met betrekking tot wederzijdse erkenning vooral problemen voor bij elektronische taximeters. Aangezien de Commissie op 15.9.2000 een voorstel voor een richtlijn voor dergelijke taximeters heeft ingediend (COM(2000) 566 def.), zullen de moeilijkheden die zich op dit punt bij de kennisgevingen voordoen, binnenkort naar verwachting zijn opgelost.
De meeste tot de lidstaten gerichte uitvoerig gemotiveerde meningen op het gebied van vervoer betreffen het ontbreken of de slechte redactie van de clausule inzake wederzijdse erkenning. De Commissie heeft hier van de gelegenheid gebruik gemaakt eraan te herinneren dat het beginsel van wederzijdse erkenning niet alleen van toepassing is op technische fabricagevoorschriften, maar ook geldt voor de beproevingsmethoden voor de producten.
Verder lijken de lidstaten vaak te menen dat ze in een kennisgeving geen clausule inzake wederzijdse erkenning hoeven op te nemen omdat daarin al naar normen wordt verwezen. De Commissie heeft er meermalen op gewezen dat in het geval dat een Europese norm verplicht is gesteld, er toch een clausule inzake wederzijdse erkenning moet worden opgenomen voor producten uit andere EU-landen of uit EVA-landen die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte.
Een speciaal geval van wederzijdse erkenning doet zich op het gebied van motorvoertuigen voor bij de omzetting van bepaalde voorschriften van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE). Volgens artikel 6 van Besluit 97/836/EG [13] van de Raad inzake toetreding van de Gemeenschap tot de overeenkomst inzake de opstelling van VN/ECE -reglementen mogen de lidstaten de VN/ECE-reglementen aanvaarden waarmee de Gemeenschap nog niet heeft ingestemd. In dat geval zijn zij verplicht een clausule inzake wederzijdse erkenning in te lassen, want als die ontbreekt, kan aan voertuigen uit andere lidstaten die het betrokken VN/ECE-reglement niet hebben onderschreven, de toegang tot de markt van de lidstaat die dat wel heeft gedaan, worden ontzegd. Bij verscheidene kennisgevingen heeft de Commissie op deze verplichting gewezen.
[13] PB L 346 van 17.12.1997.
Op het terrein van energie zijn er slechts weinig voorstellen geweest waarop de Commissie op grond van de artikelen 28 en 30 van het EG-Verdrag heeft gereageerd (met het oog op de toepassing van Richtlijn 96/92/EG [14] over de interne markt voor elektriciteit). Het betrof bij deze reacties vooral de voorwaarden voor de toegang van elektrische energie uit andere lidstaten tot het nationale net.
[14] PB L 27 van 30.1.1997.
Aangezien het merendeel van de kennisgevingen op het gebied van telecommunicatie verband houdt met het feit dat eisen worden gesteld die verder gaan dan wat in Richtlijn 89/336/EEG met betrekking tot elektromagnetische compatibiliteit of in Richtlijn 99/5/EG [15] aangaande radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur is gesteld, komen clausules over wederzijdse erkenning maar weinig aan de orde, want de Commissie acht de bijkomende eisen in de meeste gevallen onverenigbaar met de genoemde richtlijnen.
[15] PB L 91 van 7.4.1999.
4.3. Onverenigbaarheid van de aangemelde ontwerpen met het afgeleid recht
Op het gebied van geneesmiddelen en medische apparatuur betroffen de meeste reacties ontwerpen met betrekking tot de laatste categorie. De problemen waren veelal te wijten aan een verkeerde interpretatie van Richtlijn 93/42/EG [16] aangaande medische hulpmiddelen, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/79/EG [17]. Dat is tevens de reden dat de Commissie er in sommige gevallen op heeft gewezen dat de ontwerpen niet moesten worden aangemeld in het kader van Richtlijn 98/34/EG, maar volgens de specifieke artikelen van Richtlijn 93/42/EG.
[16] PB L 169 van 12.7.1993.
[17] PB L 331 van 7.12.1998.
In de sector milieu en chemische producten heeft de Commissie bij de lidstaten aandacht gevraagd voor het feit dat sommige aangemelde ontwerpen onverenigbaar waren met bepaalde richtlijnen en verordeningen. In de meeste gevallen betrof het onverenigbaarheid met richtlijnen aangaande afvalstoffen, zoals Richtlijn 91/689/EEG [18] betreffende gevaarlijke afvalstoffen en Richtlijn 75/442/EG [19] betreffende afvalstoffen. Verder is een ontwerp betreffende terugwinning, hergebruik, regeneratie en vernietiging van halons, chloorfluorkoolstoffen en chloorfluorkoolwaterstoffen beoordeeld als strijdig met de Verordening (EG) nr. 2037/2000 [20] betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen.
[18] PB L 377 van 31.12.1991.
[19] PB L 194 van 25.7.1975.
[20] PB L 244 van 29.9.2000.
De categorie landbouw en levensmiddelen omvat ontwerpen over zeer uiteenlopende onderwerpen - van de bestrijding van BSE tot de voorgeschreven maat van rijstkorrels. De reacties van de Commissie aangaande de kennisgevingen op landbouwgebied hadden in het algemeen betrekking op een slechte toepassing van een richtlijn over de gezondheid van mens of dier, fytosanitaire producten, dierenwelzijn, zaden en planten, sierplanten of een verordening in het kader van een gemeenschappelijke marktorganisatie. Om maatregelen te rechtvaardigen die verder gaan dan de communautaire wetgeving, zeggen de lidstaten vaak dat zij voorzorgen treffen. In die gevallen heeft de Commissie systematisch om de gegevens verzocht die de lidstaten ter rechtvaardiging aanvoeren.
De bouwnijverheid tekent voor een aanzienlijk aantal kennisgevingen, maar heeft in de verslagperiode niet veel aanleiding gegeven tot reacties van de Commissie met betrekking tot Richtlijn 89/106/EEG [21] inzake voor de bouw bestemde producten. De meeste reacties in deze sector betroffen daarentegen de clausules inzake wederzijdse erkenning (zie punt 4.2).
[21] PB L 40 van 11.2.1989.
Op het gebied van de diensten van de informatiemaatschappij betrof een eerste probleem kennisgevingen waarbij de lidstaten zich niet - overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 98/34/EG [22] - beperkten tot een simpele omzetting van Richtlijn 1999/93/EG [23] over elektronische handtekeningen en Richtlijn 2000/31/EG [24] over de elektronische handel. De kennisgevingsprocedure heeft het mogelijk gemaakt vast te stellen dat de lidstaten geen eisen stellen die verder gaan dan die welke de richtlijnen zelf stellen. In de meeste gevallen heeft de Commissie zich in haar uitvoerig gemotiveerde meningen en opmerkingen beperkt tot een verdediging van het vrije verkeer van diensten en van vrije vestiging. Dit bood haar tevens de gelegenheid eraan te herinneren dat de diensten van de informatiemaatschappij niet méér aan banden mogen worden gelegd dan de richtlijnen toestaan.
[22] Zie tevens het arrest Canal Satélite Digital van 22 januari 2002, C-390/99, punt 48, gepubliceerd in Jurisprudentie 2002 blz. I-00607.
[23] PB L 13 van 19.1.2000.
[24] PB L 178 van 17.7.2000.
De tweede categorie door de Commissie opgestelde uitvoerig gemotiveerde meningen betrof de bescherming van persoonsgegevens in het kader van het beheer van de diensten van de informatiemaatschappij. Via haar uitvoerig gemotiveerde meningen heeft de Commissie de ontwikkeling van een passende bescherming van persoonsgegevens in alle lidstaten mogelijk gemaakt, onder verwijzing naar de Europese Conventie voor de Rechten van de Mens en naar de communautaire richtlijnen over dit onderwerp.
Ten slotte heeft deze richtlijn het mogelijk gemaakt om bijvoorbeeld op het gebied van domeinnamen te voorkomen dat de lidstaten het toepassingsgebied van hun nationale ontwerpen tot buiten de eigen grenzen uitbreiden.
De ontwerpen die de lidstaten hebben aangemeld op het gebied van de machinebouw en huishoudelijke apparatuur leverden veelal problemen op met betrekking tot de clausule inzake wederzijdse erkenning. Er zijn echter ook moeilijkheden geconstateerd aangaande de juiste toepassing van Richtlijn 73/23/EEG over elektrisch materiaal voor gebruik bij laagspanning en Richtlijn 97/23/EG betreffende drukapparatuur. De op dit terrein gesignaleerde problemen vloeien vaak voort uit het feit dat lidstaten nationale of Europese normen verplicht stellen, ofschoon deze twee richtlijnen economische subjecten de mogelijkheid bieden andere technische oplossingen te kiezen indien daarmee ook aan de in de richtlijn bepaalde eisen kan worden voldaan.
Op het gebied van vervoer heeft de Commissie een aanzienlijk aantal kennisgevingen over motorvoertuigen ontvangen. Echte problemen deden zich hierbij echter maar weinig voor. Met betrekking tot de zee- en binnenvaart heeft de Commissie uitvoerig gemotiveerde meningen uitgebracht wegens de onverenigbaarheid van ontwerpen met Richtlijn 97/70/EG [25] over de veiligheid van vissersvaartuigen en Richtlijn 82/714/EEG [26] over binnenschepen.
[25] PB L 34 van 9.2.1998.
[26] PB L 301 van 28.10.1982.
Op het gebied van energie heeft de Commissie kunnen vaststellen dat sommige technische voorschriften in verordeningen over het beheer van netwerken in de lidstaten discriminerend werkten en dus indruisten tegen Richtlijn 96/92/EG over de interne markt voor elektriciteit, die voorschrijft dat de technische minimumeisen aangaande ontwerp en exploitatie op het gebied van de aansluiting op het net van productie-installaties, distributienetten, uitrusting van direct aangesloten afnemers, koppellijnencircuits en directe lijnen de interoperabiliteit van de netwerken moeten garanderen en objectief en niet-discriminerend moeten zijn.
Het merendeel van de kennisgevingen op het gebied van telecommunicatie betreft eisen aangaande interfaces voor radiocommunicatie en eindapparatuur. Bij de reacties van de Commissie ging het in het algemeen vooral om het feit dat de bepalingen van de aangemelde ontwerpen aanvullende eisen met zich mee brachten die niet voorkomen in Richtlijn 89/336/EEG over elektromagnetische compatibiliteit en in Richtlijn 99/5/EG over radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit. De Commissie heeft daarnaast kunnen vaststellen dat in sommige ontwerpen Europese of internationale normen verplicht werden gesteld, wat tegen deze twee "nieuwe aanpak"-richtlijnen indruist.
4.4. Analyse van de reacties van de lidstaten
Uit een onderzoek van de uitvoerig gemotiveerde meningen van de lidstaten blijkt dat deze in het algemeen op soortgelijke punten reageerden als de Commissie (bijvoorbeeld op milieugebied vooral wijzend op de artikelen 28 en 30 van het EG-Verdrag en op het gebied van machinebouw op de Richtlijnen 73/23/EEG en 97/23/EG).
Er is evenwel een duidelijk verschil tussen de wijze waarop de Commissie en die waarop de lidstaten reageren: de lidstaten verlangen veelal bepaalde technische wijzigingen in aangemelde ontwerpen (dit geldt voor alle hieronder geanalyseerde gebieden), terwijl de Commissie vooral vraagt om de toevoeging van een clausule inzake wederzijdse erkenning. De lidstaten schijnen hun verzoeken om technische modificaties eigenlijk vooral erop te richten dat de aangemelde ontwerpen zoveel mogelijk aansluiten bij de technische eisen die hun eigen wetgeving stelt.
Op het gebied van geneesmiddelen en medische apparatuur werd in de uitvoerig gemotiveerde meningen van de lidstaten vooral gewezen op onverenigbaarheid van aangemelde ontwerpen met Richtlijn 93/42/EEG over medische hulpmiddelen.
Met betrekking tot de sector milieu en chemische producten hebben de lidstaten met name gereageerd op het verbod op de verkoop of de fabricage van bepaalde chemische stoffen. In hun reacties stelden de lidstaten met verwijzing naar de artikelen 28 en 30 van het Verdrag dat dergelijke verboden niet-evenredig waren, want in hun ogen was het doel ook met andere, minder beperkende maatregelen te bereiken. In sommige gevallen werd het door het indienende land geleverde wetenschappelijke bewijsmateriaal onvoldoende geacht. Van sommige ontwerpen zoden ingaan tegen Richtlijn 94/62/EG [27] over verpakkingen en verpakkingsafval.
[27] PB L 365 van 31.12.1994.
Op het gebied van landbouw en levensmiddelen betrof een groot aantal uitvoerig gemotiveerde meningen de onverenigbaarheid van de aangemelde ontwerpen met bepaalde richtlijnen over landbouw en levensmiddelen. Op de niet-geharmoniseerde terreinen werd in de uitvoerig gemotiveerde meningen in sommige gevallen (onder meer bij vitaminen- en mineralentoevoegingen aan levensmiddelen) gevraagd om aanvulling met een clausule inzake wederzijdse erkenning.
Bij de bouwnijverheid is de indienende lidstaat vaak gevraagd om het inlassen van een clausule inzake wederzijdse erkenning om het vrije verkeer van goederen te waarborgen. In sommige gevallen is het land dat de kennisgeving indiende, tevens verzocht om in lijn met Richtlijn 89/106/EEG inzake voor de bouw bestemde producten een verwijzing naar de geharmoniseerde normen op te nemen.
Op het gebied van de diensten van de informatiemaatschappij hebben de lidstaten in de periode 1999-2001 geen enkele uitvoerig gemotiveerde mening ingezonden, wellicht omdat de met de technische dossiers belaste overheidsdiensten in de lidstaten niet gewoon zijn gebruik te maken van de mogelijkheden die de kennisgevingsprocedure op het gebied van diensten biedt en over bepaalde aspecten van een zo nieuw en zich snel ontwikkelend terrein als de diensten van de informatiemaatschappij waarschijnlijk ook zelf nog geen duidelijke standpunten hebben.
Van de uitvoerig gemotiveerde meningen die op het gebied van de machinebouw zijn ingediend, verwezen er veel naar Richtlijn 97/23/EG over drukapparatuur en Richtlijn 73/23/EEG over elektrisch materiaal voor gebruik bij laagspanning.
Op het gebied van vervoer is slechts een beperkt aantal kennisgevingen bij de lidstaten aanleiding geweest tot het stutren van een uitvoerig gemotiveerde mening. In het algemeen betrof het hier verzoeken om bepaalde technische aanpassingen.
De energiesector heeft vrijwel geen reacties van de lidstaten opgeleverd. De weinige reacties waren gericht op waarborgen voor de koppeling van elektrische netwerken.
Ook op het gebied van de telecommunicatie hebben de lidstaten nauwelijks reacties ingediend. In hun uitvoerig gemotiveerde meningen wezen zij vooral op de onverenigbaarheid van aangemelde ontwerpen met Richtlijn 99/5/EG over radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur.
5. De resultaten van de procedure
Om een beeld te krijgen van de doelmatigheid van de procedure van Richtlijn 98/34/EG kunnen we de verkregen uitkomsten analyseren door na te gaan op welke manier de lidstaten rekening hebben gehouden met de opmerkingen en uitvoerig gemotiveerde meningen, met inbegrip van de gevallen waarin de lidstaten ontwerpen hebben ingetrokken. Een andere manier om de doelmatigheid te beoordelen is te kijken naar de "blokkering" van nationale ontwerpen krachtens artikel 9, leden 3, 4 en 5, van de richtlijn. En derde mogelijkheid is bij de analyse vooral te letten op de identificatie van de reële harmonisatiebehoeften op communautair niveau.
5.1. Gevolg gegeven aan de uitvoerig gemotiveerde meningen
De analyse van de wijze waarop de lidstaten gevolg hebben gegeven aan de door de Commissie gestuurde uitvoerig gemotiveerde meningen, toont aan hoe doeltreffend de kennisgevingsprocedure is. Onderstaand overzicht geeft hierover enkele cijfers. Deze betreffen uitsluitend de dossiers waarvoor de procedure afgerond is, d.w.z. die waarbij de lidstaat heeft laten weten gevolg te zullen geven aan de uitvoerig gemotiveerde mening van de Commissie en de Commissie op haar beurt heeft gereageerd op het antwoord van de lidstaat [28].
[28] Deze cijfers omvatten evenmin kennisgevingen die zijn afgesloten wegens intrekking van het ontwerp door de betrokken lidstaat. Zie voor een beschouwing over deze intrekkingen punt 5.3.
1999 et 2000:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Uit deze cijfers blijkt dat in de "eerste ronde" in 84,2% van de gevallen een oplossing gevonden kon worden die in lijn is met de regels van de interne markt. Van de 13 kennisgevingen waarin de Commissie geen positieve reactie heeft kunnen geven (15,8%), zijn volgens informatie van de lidstaten slechts 5 ontwerpen ook werkelijk goedgekeurd.
Verder heeft de Commissie over deze 5 ontwerpen geoordeeld dat ten gevolge van de wijzigingen die de lidstaat in tweede instantie heeft aangebracht, in 3 gevallen de desbetreffende teksten niet langer indruisten tegen communautair recht. In de andere twee gevallen bleef de Commissie van mening dat de tekst nog steeds strijdig is met communautair recht en overwoog zij om die reden een inbreukprocedure op grond van artikel 226 van het Verdrag. Met andere woorden op de 55 kennisgevingen die als strijdig met de regels van de interne markt werden beschouwd, zijn er slechts 2 (3,6%) goedgekeurd met een inhoud die volgens de Commissie nog steeds tegen deze bepalingen inging.
Een analyse per sector (zie de tabel in bijlage 2.6) wijst uit dat de sectoren landbouw en levensmiddelen, geneesmiddelen en milieu ten aanzien van het gevolg dat aan de uitvoerig gemotiveerde meningen van de Commissie wordt gegeven, de meeste problemen opleveren.
Gezien het beperkte aantal afgeronde procedures aangaande kennisgevingen die in 2001 zijn ontvangen, is een analyse voor dat jaar in dit stadium nog niet mogelijk.
5.2. Gevolg dat is gegeven aan de opmerkingen
In het geval dat de Commissie of een lidstaat over een aangemeld ontwerp opmerkingen maakt, is de betrokken lidstaat volgens Richtlijn 98/34/EG niet verplicht te melden welk gevolg het aan de opmerkingen denkt te geven, maar in de praktijk gebeurt dat vaak wel. De positieve uitkomsten van de kennisgevingsprocedure kunnen daardoor ook worden bepaald aan de hand van de antwoorden die lidstaten hebben gegeven op opmerkingen en die ervan getuigen hoe serieus de dialoog en de openheid worden genomen.
Zo blijkt dat over 1999 en 2000 in reactie op de 852 opmerkingen van de Commissie en de lidstaten de ontvangers in 510 gevallen antwoorden hebben gestuurd (60%). Over 1999 bedroeg dit aandeel 63% en over 2000 57%. Dit verschil lijkt er vooral mee te maken te hebben dat de lidstaten in bepaalde gevallen grondig willen overwegen welk gevolg zij aan opmerkingen willen geven, zodat het niet onmogelijk is dat in de loop van 2002 nog reacties komen op kennisgevingen uit 2001. Om die reden zou een analyse van de mate van verwerking van in 2001 ingezonden opmerkingen een verkeerd beeld geven.
In het algemeen houden de lidstaten rekening met de opmerkingen van de Commissie en de andere lidstaten.
5.3. Ingetrokken ontwerpen
Bij de analyse van het effect van de toepassing van Richtlijn 98/34/EG kan ook worden uitgegaan van de mate waarin ontwerpen door de lidstaten zijn ingetrokken. Statistisch gezien blijkt dat in 1999 op een totaal van 591 kennisgevingen er 29 door de lidstaten zijn ingetrokken (4,9%), in 2000 op een totaal van 751 kennisgevingen 54 (7,2%) en in 2001 op een totaal van 530 kennisgevingen 24 (4,5%).
Uit een verdeling naar sector blijkt dat in de periode 1999-2001 de intrekkingen vooral de sectoren telecommunicatie, vervoer en bouwnijverheid betroffen. De exacte sectorale verdeling van ingetrokken ontwerpen was als volgt:
57 telecommunicatie, 10 vervoer, 10 bouwnijverheid, 9 landbouw en levensmiddelen, 6 energie en delfstoffen, 5 chemische producten, 2 milieu, 2 diversen, 1 machinebouw, 1 geneesmiddelen en 1 diensten van de informatiemaatschappij.
Bij een analyse van deze intrekkingen dient allereerst te worden onderstreept dat ze alle te danken zijn aan opmerkingen of uitvoerig gemotiveerde meningen dan wel aan discussies met de Commissie.
Ten aanzien van de inhoud is op te merken dat de lidstaten in de meeste gevallen hun kennisgeving hebben ingetrokken omdat het een onjuiste toepassing van communautaire richtlijnen betrof (zoals Richtlijn 99/5/EG over radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur, Richtlijn 95/16/EG [29] over liften, Richtlijn 97/70/EG over de veiligheid van vissersvaartuigen, Richtlijn 96/92/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit enz.). In andere gevallen zijn ontwerpen ingetrokken nadat de Commissie een communautair project met dezelfde strekking had aangekondigd (bijvoorbeeld het voorstel voor een richtlijn over beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur of het voorstel voor een richtlijn over meetinstrumenten). In enkele speciale gevallen heeft een lidstaat er - na overleg in het kader van Richtlijn 98/34/EG - de voorkeur aan gegeven een nieuw ontwerp in te dienen.
[29] PB L 213 van 7.9.1995.
5.4. "Blokkering" van nationale initiatieven
Het effect van de procedure kan verder ook worden afgemeten aan de toepassing van artikel 9, leden 3 tot en met 5, van Richtlijn 98/34/EG, dat lidstaten verplicht een status-quoperiode van een jaar (of zelfs 18 maanden) aan te houden vanaf het moment dat een ontwerp aan de Commissie is doorgegeven. Richtlijn 98/34/EG heeft zo het harmonisatiewerk op communautair niveau vergemakkelijkt, want het verhindert de aanvaarding van nationale maatregelen tijdens het zoeken van gemeenschappelijke oplossingen, wat de lidstaten tot een verharding van hun opstelling zou kunnen brengen:
- 8 ontwerpen werden geblokkeerd omdat de Commissie een voorstel voor een verordening inzake de veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren had opgesteld (COM(2000) 529 def.).
- 2 ontwerpen werden geblokkeerd omdat ze gericht waren op materie die reeds onderwerp was van een voorstel voor een beschikking houdende wijziging van Beschikking 91/516/EEG tot vaststelling van een lijst van voor gebruik in mengvoeders verboden ingrediënten. Deze wijziging is op 5 april 2000 goedgekeurd (Beschikking 2000/285/EG).
- 2 ontwerpen werden geblokkeerd omdat er al een communautair ontwerp inzake voedingssupplementen werd opgesteld (COM(2000) 222 def.). Deze richtlijn is op 10 juni 2002 goedgekeurd (Richtlijn 2002/46/EG).
- 1 ontwerp werd geblokkeerd omdat gewerkt werd aan een voorstel voor een verordening inzake verrijkte voedingsmiddelen.
- 1 ontwerp werd geblokkeerd met een verwijzing naar de ontwerp-verordening inzake de etikettering van visserij- en aquacultuurproducten [30].
[30] Aangenomen op grond van comitologie-regels, waardoor hier geen COM-nummer is vermeld.
- 6 ontwerpen werden geblokkeerd omdat gewerkt werd aan een voorstel voor een richtlijn betreffende meetinstrumenten (COM(2000) 566 def.).
- 3 ontwerpen werden geblokkeerd met verwijzing naar het voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (COM(2001) 404 def.).
- 2 ontwerpen werden geblokkeerd omdat ze al onderwerp waren van een voorstel voor een richtlijn betreffende de beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (COM(2000) 347 def.).
- 1 ontwerp werd geblokkeerd omdat een communautair voorstel tot wijziging van Richtlijn 92/61/EEG betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen in voorbereiding was (COM(1999) 276 def.).
- 1 nationaal ontwerp werd geblokkeerd omdat de materie onderwerp was van een communautair ontwerp dat uitmondde in Richtlijn 2000/31/EG over de elektronische handel.
Uit deze lijst blijkt dat sommige communautaire projecten aanleiding zijn geweest tot het blokkeren van verscheidene nationale ontwerpen (zie bijvoorbeeld het voorstel voor een richtlijn over meetinstrumenten); verschillende lidstaten bereidden in feite al nationale voorschriften op dat terrein voor (wat een bewijs is voor het nut van een Europese harmonisatie) en het was dus extra nuttig om de doorvoering tegen te houden van, vaak uiteenlopende, nationale regelgeving die de goede ontwikkeling van het overleg in de Raad had kunnen belemmeren.
5.5. Het identificeren van behoeften aan harmonisatie
De richtlijn maakt het verder mogelijk de reële behoeften aan harmonisatie op communautair niveau te identificeren. Op basis van de kennisgevingsprocedure bijvoorbeeld is harmonisatiewerk gestart betreffende met name de beperking van het gebruik van ftalaten, zware metalen, vermelding van cafeïnegehalte op de etiketten van niet-alcoholische dranken en op gebieden als verrijkte voedingsmiddelen, voedingssupplementen en mengvoeders voor dieren.
Op het gebied van diensten van de informatiemaatschappij kan worden geconstateerd dat er veel nationale wetgevingsinitiatieven zijn genomen ten aanzien van domeinnamen (voor internet). Dit kan aanleiding zijn om te overwegen of er eventueel behoefte zou zijn aan harmonisatie op dit gebied.
6. Behandeling van inbreuken
In de periode 1999-2001 heeft de Commissie 20 inbreukprocedures wegens niet-naleving - te weten het achterwege laten van kennisgevingen dan wel het goedkeuren van nationale aangemelde teksten vóór het verstrijken van de status-quoperiode - van Richtlijn 98/34/EG ingeleid. De wetsteksten zijn bij de Commissie gesignaleerd door hetzij economisch belanghebbende partijen hetzij de diensten van de Commissie zelf.
De meeste lidstaten zijn overeenkomstig het standpunt van de Commissie ter zake, zoals dat reeds meermalen naar voren is gebracht bij vergaderingen van het Comité (zie punt 8.2), bij bilaterale ontmoetingen alsook bij de "pakketvergaderingen" (zie punt 8.3) voorstander van intrekking van een omstreden maatregel en/of (afhankelijk van de situatie) het aanmelden van een nieuw ontwerp dat na het doorlopen van de kennisgevingsprocedure wordt aangenomen, terwijl tegelijk het omstreden ontwerp vervalt. Gedurende de verslagperiode konden dankzij deze oplossing de inbreukprocedures in nagenoeg alle gevallen worden afgesloten. De resterende problemen hebben betrekking op het terrein van diensten van de informatiemaatschappij (zie punt 6.2). Eind 2001 waren in totaal 16 procedures over inbreuken op Richtlijn 98/34/EG niet afgewikkeld.
6.1. Inbreuken op het gebied van producten
Als gevolg van het arrest van 30 april 1996, CIA Security International [31], waarbij de door de Commissie in haar Mededeling 86/C 245/05 [32] verdedigde opvatting dat technische voorschriften die zijn opgesteld zonder dat aan de verplichting tot kennisgeving is voldaan, niet mogen worden toegepast, bevestigd werd, zijn de lidstaten eraan gewend hun ontwerpen voor technische voorschriften aan te melden waardoor de Commissie niet steeds maar weer inbreukprocedures aanhangig hoeft te maken.
[31] C-194/94, Jurisprudentie blz. I-2201. Voor nadere informatie over dit arrest zie het Verslag van de Commissie over de werking van Richtlijn 98/34/EG in de periode 1995-1998, COM(2000) 429 def. van 7.7.2000, punten 91 en 92.
[32] PB nr. C 245/4 van 1 oktober 1986.
Op het gebied van producten rest zodoende slechts een beperkt aantal inbreuken te behandelen.
6.2. Inbreuken in de sector diensten van de informatiemaatschappij
Sinds 5 augustus 1999 dienen voorschriften aangaande diensten van de informatiemaatschappij volgens de regels van Richtlijn 98/34/EG te worden aangemeld. In deze sector is er momenteel nog een groot aantal door de lidstaten goedgekeurde voorschriften niet aangemeld. In 2000 en 2001 heeft de Commissie al 7 inbreukprocedures aanhangig gemaakt wegens niet-naleving van de kennisgevingsprocedure.
De door de lidstaten goedgekeurde voorschriften kunnen in twee categorieën worden verdeeld: regelgeving voor zaken die al onderwerp zijn van communautaire richtlijnen, en regelgeving over onderwerpen die niet geharmoniseerd zijn.
De eerste categorie betreft vooral voorschriften over de elektronische handtekening en de elektronische handel, en bij de tweede categorie gaat het met name om voorschriften over elektronische communicatie, transmissie van elektronische bestanden en andere telecommunicatiediensten dan die waarvoor 89/552/EEG geldt. Verder betreft het voorschriften over internetdomeinnamen en nationale maatregelen gericht op het scheppen van een juridisch kader voor elektronische factureringsmethoden.
De Commissie heeft het belangrijk geacht om met de lidstaten overleg te plegen om de problemen bij de toepassing en interpretatie van Richtlijn 98/48/EG uit de weg te ruimen. Na bilateraal overleg heeft de Commissie inbreukprocedures kunnen afsluiten omdat de nationale autoriteiten de desbetreffende regelgeving introkken.
7. Jurisprudentie van het Hof van Justitie
In de periode 1999-2001 heeft het Hof van Justitie met betrekking tot Richtlijn 98/34/EG acht arresten gewezen, waarvan zes naar aanleiding van een door een nationale rechter aanhangig gemaakte prejudiciële vraag en twee over een door de Commissie ingesteld beroep wegens niet-nakoming. Ook afgezien van dit verschil in type rechtsmiddel zijn er twee soorten arresten te onderscheiden: arresten over procedurele aspecten en die welke betrekking hebben op het toepassingsgebied van de richtlijn en de definitie van de erin gehanteerde begrippen.
7.1. Arresten over procedurele aspecten
Geen geldigheid van een technisch voorschrift tegenover derden
In dit verband verdient in de eerste plaats het arrest van het Hof van Justitie van 26 september 2000 (Unilever) [33], vermelding, waarin het Hof zijn conclusies uit de zaak CIA Security International over het niet-aanhouden van de door Richtlijn 98/34/EG voorgeschreven status-quotermijn heeft uitgebreid. In die zaak had het Hof reeds geoordeeld dat niet-inachtneming van de kennisgevingsplicht met zich meebrengt dat het technische voorschrift niet aan derden kan worden tegengeworpen. In het Unilever-arrest heeft het hieraan toegevoegd dat ook goedkeuring van een maatregel die is aangemeld, maar waarvoor de door Richtlijn 98/34/EG voorgeschreven termijnen niet zijn aangehouden, inhoudt dat de in deze maatregel opgenomen technische voorschriften niet aan derden kunnen worden tegengeworpen.
[33] C-443/98, Jurisprudentie 2000, blz. I-7535.
In de zaak ging het om een ontwerp voor een Italiaanse wet over de vermelding van de geografische herkomst van verschillende soorten olijfolie op etiketten. Dit wetsvoorstel was volgens de regels aangemeld, maar de Commissie had vervolgens op grond van artikel 9, lid 3, van deze richtlijn een "blokkering" verlangd omdat het ontwerp ging over een terrein waarop zij zelf harmonisatiewerk wilde ondernemen. In Italië werd het ontwerp echter tot wet verheven zonder dat het eind van de status-quoperiode (een jaar) werd afgewacht.
Het oordeel van het Hof is hier des te significanter omdat het ging om een zaak tussen twee ondernemingen. De firma Central Food, die olijfolie had besteld bij Unilever, weigerde namelijk de levering met het argument dat de producten niet overeenkomstig de Italiaanse wet waren geëtiketteerd. Unilever bracht daartegen in dat Italië de in de kennisgevingsprocedure voorgeschreven termijnen niet had aangehouden. Het Hof oordeelde dat ofschoon "een richtlijn op zich geen verplichtingen aan particulieren kan opleggen en dus als zodanig niet tegenover particulieren kan worden ingeroepen, is die rechtspraak niet van toepassing in [een situatie] waarin de niet-nakoming van artikel 8 of artikel 9 van richtlijn 83/189, die schending van een wezenlijk vormvoorschrift oplevert, de niet-toepasselijkheid van een in weerwil van een van die artikelen vastgesteld technisch voorschrift meebrengt."
Verband tussen uitvoerig gemotiveerde mening en ingebrekestelling
Op het procedurele vlak is verder de beschikking te noemen van het Hof van 13 september 2000 (Commissie/Nederland) [34], die een precisering geeft van het verband tussen een uitvoerig gemotiveerde mening in de zin van Richtlijn 98/34/EG en de ingebrekestellingen die op grond van artikel 226 EG in het kader van inbreukprocedures worden verstuurd.
[34] C-341/97, Jurisprudentie 2000, blz. I-6611.
Deze beschikking betrof een verordening betreffende de behandeling van uitheemse tweekleppige weekdieren, die de Nederlandse autoriteiten ondanks de uitvoerig gemotiveerde mening van de Commissie zonder wijzigingen ten opzichte van het aangemelde ontwerp hadden goedgekeurd. Na aanvaarding van deze tekst had de Commissie de Nederlandse autoriteiten op grond van artikel 169 (tegenwoordig 226) van het EG-Verdrag een met redenen omkleed advies gezonden, want de gewraakte verordening druiste volgens haar in tegen de artikelen 30 en 36 (tegenwoordig artikelen 28 en 30) van het EG-Verdrag.
De Commissie was van opvatting dat een uitvoerig gemotiveerde mening in de zin van artikel 9, lid 1, van Richtlijn 83/189/EG (tegenwoordig 98/34/EG) een bericht van ingebrekestelling in de zin van artikel 169 (tegenwoordig 226) van het EG-Verdrag vormt en dat het dus mogelijk was rechtstreeks van de uitvoerig gemotiveerde mening over te gaan naar het met redenen omkleed advies. In zijn beschikking heeft het Hof van Justitie gepreciseerd dat een uitvoerig gemotiveerde mening niet beschouwd mag worden als gelijkwaardig aan een ingebrekestelling, want op het tijdstip van verzending van de uitvoerig gemotiveerde mening kon de lidstaat waaraan deze mening gericht was, zich niet schuldig hebben gemaakt aan een schending van het Gemeenschapsrecht daar de betrokken handeling slechts een ontwerp was.
Dit oordeel is door het Hof bevestigd in zijn arrest van 15 februari 2001 (Commissie/Frankrijk) [35], betreffende een nationale verordening inzake rubber materialen en voorwerpen die met levensmiddelen, voedingsproducten en dranken in contact komen.
[35] C-230/99, Jurisprudentie 2001, blz. I-1169.
Sindsdien heeft de Commissie nog sterker de na de kennisgeving goedgekeurde teksten gecontroleerd teneinde onmiddellijk een inbreukprocedure te kunnen starten in het geval dat zich overtredingen van het communautair recht voordoen (die overigens zeer zelden voorkomen, zoals in punt 5.1 al is gemeld).
7.2. Arresten aangaande het toepassingsgebied van de richtlijn en de definitie van de erin voorkomende begrippen
Uitzonderingen volgens artikel 10 van Richtlijn 98/34/EG
Verscheidene arresten hebben bijgedragen tot de precisering van de uitzondering bedoeld in artikel 10, lid 1, eerste streepje, van Richtlijn 98/34/EG waarin staat dat de lidstaten geen teksten hoeven aan te melden waarbij ze zich voegen naar dwingende communautaire besluiten die de aanneming van technische voorschriften of regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij tot gevolg hebben.
In de gevoegde zaken Albers, Van den Berkmortel en Nuchelmans [36] heeft het Hof gesteld dat door te bepalen dat toediening van clenbuterol aan mestvee verboden is, Nederland heeft voldaan aan de verplichtingen voortvloeiend uit Richtlijn 86/469/EEG inzake het onderzoek van dieren en vers vlees op de aanwezigheid van residuen en derhalve op grond van artikel 10 van de Richtlijn vrijgesteld is van de verplichting tot kennisgeving.
[36] C-425/97 tot en met C-427/97, Jurisprudentie 1999, blz. I-2947.
Het Hof heeft daarentegen in het Unilever-arrest (zie punt 7.1) gepreciseerd dat artikel 10 van de Richtlijn niet mag worden aangevoerd wanneer een bepaling van een richtlijn de lidstaat veel speelruimte laat, zoals in de onderhavige zaak het geval was. Italië had immers aangevoerd dat ingevolge Richtlijn 79/112/EEG inzake etikettering van levensmiddelen vermelding van de plaats van oorsprong of herkomst verplicht is indien het weglaten ervan de consument zou kunnen misleiden in verband met de werkelijke oorsprong of herkomst van het levensmiddel. Volgens het Hof is de bewoording van deze bepaling zo algemeen gesteld dat er voldoende speelruimte blijft om uit te sluiten dat nationale regels met betrekking tot de etikettering inzake de oorsprong van olijfolie kunnen worden aangemerkt als nationale bepalingen die zich voegen naar een dwingend communautair besluit, in de zin van artikel 10, lid 1, eerste streepje, van richtlijn 83/189.
Deze beperkende interpretatie van artikel 10, lid 1, eerste streepje, van de richtlijn is door het Hof bevestigd in het arrest Canal Satélite Digital [37].
[37] C-390/99, Jurisprudentie 2002, blz. I-00607
De begrippen technische verordening en technische specificatie
In het arrest-Colim [38] van 3 juni 1999 heeft het Hof onderstreept dat ofschoon de verplichting om de consument bepaalde informatie over een product te verstrekken via vermelding op het product zelf dan wel op bijgevoegde documenten (gebruiksaanwijzing, garantiecertificaat) een technisch voorschrift in de zin van de richtlijn vormt, dat niet het geval is voor de verplichting om deze informatie in een bepaalde taal te stellen. "Anders dan de eerste verplichting, die rechtstreeks betrekking heeft op het product, ziet de tweede verplichting enkel op de taal waarin de eerste verplichting moet worden nagekomen." De zaak waar het hier om ging betrof de Belgische wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument.
[38] C-33/97, Jurisprudentie 1999, blz. I-3175.
Het arrest van het Hof van 16 november 2000 in de zaak-Donkersteeg [39] ging over de vraag hoe men kan weten of een nationale bepaling die voorschrijft dat elke veehouder verplicht is de varkens die op zijn bedrijf worden gemest te vaccineren tegen de ziekte van Aujeszky, een technisch voorschrift is. Volgens het Hof is deze bepaling een technische specificatie in de zin van de richtlijn, want deze vaccinatie maakt deel uit van de eigenlijke productie van het betrokken landbouwproduct en vormt daarmee een onderdeel van het productieproces. Het gaat hierbij echter niet, zo stelt het Hof, om een technisch voorschrift in de zin van de richtlijn, want om als zodanig te worden gekwalificeerd moet het volgens de richtlijn technische specificaties bevatten die de jure of de facto moeten worden nageleefd. De desbetreffende Nederlandse regelgeving stelde echter geen beperking aan het verhandelen of het gebruik van de betrokken producten ingeval de varkens in strijd met het voorschrift niet waren gevaccineerd.
[39] C-37/99, Jurisprudentie 2000, blz. I-10223.
Het arrest van het Hof van 12 oktober 2000 in de zaak-Snellers [40] betrof het in de handel brengen van een voertuig. Het ging hierbij om een Nederlandse regeling inzake bepaling van de datum van eerste toelating van een voertuig tot het verkeer. Volgens het Hof is hier geen sprake van een technische specificatie in de zin van de richtlijn, want dergelijke specificaties moeten betrekking hebben op het product als zodanig. De Nederlandse regelgeving bepaalde echter alleen criteria ter bepaling van de datum waarop een voertuig wordt geacht voor het eerst tot het verkeer op de openbare weg te zijn toegelaten, zonder dat de vereiste kenmerken van het product, te weten het voertuig, als zodanig worden gedefinieerd.
[40] C-314/98, Jurisprudentie 2000, blz. I-8633.
In het arrest van 8 maart 2001 in de zaak-Van der Burg [41] heeft het Hof het verband tussen reclame en een technische voorschrift verduidelijkt. Het betrof hier een Nederlands arrest dat handelsreclame over zendinrichtingen van een niet-toegelaten type verbood. De vraag waar het om ging was of zo'n verbod een technisch voorschrift in de zin van de richtlijn is. Het Hof was van mening dat de relatie tussen een reclameverbod als het onderhavige en de technische eisen waaraan zendinrichtingen moeten voldoen, nog geen grond is om dat verbod als een technische specificatie en dus als technisch voorschrift aan te merken. Het Hof wees er hierbij op dat de regeling slechts een bepaalde wijze van in de handel brengen verbiedt, maar niet de vereiste kenmerken van een product, in dit geval zendinrichtingen, vastlegt.
[41] C-278/99, Jurisprudentie 2001, blz. I-2015.
8. Maatregelen ter verbetering van de procedure
De Commissie heeft diverse initiatieven ontplooid om de werking van de kennisgevingsprocedure te verbeteren. Enerzijds waren deze erop gericht de uit de procedure resulterende informatie voor ondernemingen beter toegankelijk te maken, anderzijds is gestreefd naar verbetering van de informatie-uitwisseling tussen Commissie en lidstaten.
8.1. Transparantie
Teneinde de toegang van economische subjecten tot ontwerpen voor technische voorschriften te verbeteren, heeft de Commissie in 2000 een internetsite over de kennisgevingsprocedure geopend [42]. De site biedt informatie over de sinds 1984 door de lidstaten van de Europese Gemeenschap aangemelde ontwerpen en over de maatregelen die door de landen van de EVA die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte zijn meegedeeld. Verder biedt de site voorlichting over de werking van de procedure en toegang tot de jurisprudentie van het Hof van Justitie ter zake. Oogmerk van de site is dat Richtlijn 98/34/EG ten volle bijdraagt aan de transparantie en aan het slechten van hindernissen voor een goede werking van de interne markt.
[42] Deze TRIS-site (Technical Regulations Information System) is te vinden op het volgende adres: http://europa.eu.int/comm/enterprise/ tris
Om de bekendheid van deze nieuwe internetsite en de kennisgevingsprocedure te bevorderen heeft de Commissie een brochure uitgebracht met een korte toelichting op de doelstellingen en de werking van deze procedure. De brochure bevat tevens een adreslijst van de nationale contactpunten die in hun land met de procedure belast zijn.
De Commissie heeft kunnen vaststellen dat de inbreng van de economische subjecten sinds de instelling van deze internetsite aanzienlijk is toegenomen. Ze streeft naar een verdere verbetering van de voorlichting aan deze partijen teneinde aangemelde ontwerpen maximaal onder de aandacht te kunnen brengen. Het is immers van het allergrootste belang dat het bedrijfsleven er terdege kennis van kan nemen, zowel om zijn eigen producten tijdig te kunnen aanpassen aan nieuwe nationale voorschriften als om hun overheden en de Commissie attent te kunnen maken op mogelijk ongerechtvaardigde belemmeringen als gevolg van de goedkeuring van deze teksten.
8.2. Vergaderingen van comité 98/34
Dit op grond van artikel 5 van Richtlijn 98/34/EG ingestelde comité (bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie) heeft in de periode 1999-2001 elf vergaderingen gehouden. Het overleg betrof hierbij in essentie de verschillende hieronder behandelde aspecten.
Verbetering van de informatie-uitwisseling
Ter illustratie van de praktische aspecten die bij de uitvoering van de procedure aan de orde zijn, noemen we hier de discussies over het stadium van de omzetting van Richtlijn 98/48/EG, over de tekst van het vademecum over de samenwerking tussen de centrale eenheden en de diensten van de Commissie over deze richtlijn, de elektronische transmissie van aangemelde ontwerpen en berichten, alsmede de verplichting om te antwoorden op uitvoerig gemotiveerde meningen en systematisch de definitieve teksten in te zenden. Verder wordt gewezen op het overleg over de instelling van een informatiesysteem (extranet) dat de lidstaten rechtstreeks toegang biedt tot de databank van de Commissie met informatie over de werking van Richtlijn 98/34/EG. Het extranet is thans al verwezenlijkt, wat de communicatie tussen de Commissie en de lidstaten in het kader van de procedure aanzienlijk zou kunnen vereenvoudigen.
Effectbeoordeling
Het comité heeft tevens nagegaan in hoeverre de aanvulling van aangemelde ontwerpen met effectbeoordelingen van nut zou kunnen zijn. Deze discussie speelde zich af naar aanleiding van de bijeenkomst van de Raad van Europa in Lissabon in maart 2000, toen de Commissie, de Europese Raad en de lidstaten is gevraagd om "tegen 2001 een strategie op te stellen voor een nader gecoördineerd optreden ter vereenvoudiging van de regelgeving [...] zowel op nationaal als op communautair niveau."
De lidstaten hebben op deze oproep gereageerd met de oprichting van een adviesgroep op hoog niveau (gewoonlijk aangeduid als de groep-Mandelkern), die tijdens de Europese Raad van Laken in december 2001 een rapport over de vereenvoudiging van de regelgeving heeft ingediend. Het rapport van de groep zegt over de effectbeoordeling: "Agreement by all members that from June 2002 they will submit the relevant national RIA [Regulatory Impact Assessment], where it exists, alongside regulation notified to the Commission and other Member States".
De Commissie heeft op de oproep gereageerd met haar Mededeling "Vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving" van 5 december 2001 (COM (2001) 726 def.), die aan de Europese Raad van Laken is voorgelegd. In deze mededeling stelt de Commissie "overeenkomstig de aanbevelingen van de werkgroep van de heer Mandelkern verwacht [zij] dat de lidstaten de aan de Commissie en de andere lidstaten meegedeelde nationale regelgeving systematisch vergezeld laten gaan van de bijbehorende nationale effectbeoordeling, telkens een dergelijke beoordeling is uitgevoerd."
De Europese Raad van Laken heeft in zijn conclusies onderstreept dat hij "met instemming het eindrapport van de adviesgroep op hoog niveau (de groep-Mandelkern) betreffende de kwaliteit van de regelgeving alsmede de mededeling van de Commissie over de vereenvoudiging van de regelgeving [begroet]".
Vervolgens zijn de leden van het comité overeengekomen dat dergelijke effectbeoordelingen telkens wanneer ze zijn uitgevoerd bij de aangemelde kennisgevingen moeten worden gevoegd, hetzij in hun geheel hetzij in de vorm van een samenvatting. Door dergelijke studies aan de aangemelde ontwerpen toe te voegen moet het mogelijk zijn:
- de lidstaten ertoe te brengen om zo vroeg mogelijk in het wetgevingsproces na te denken over het meest geschikte instrument;
- het inzicht in de wetgeving van de lidstaten te vergemakkelijken en daarmee
- de beoordeling van aangemelde ontwerpen door de lidstaten en de Commissie te vereenvoudigen.
Beschikking 3052/95/EG
Het comité heeft ook gefungeerd als forum voor het behandelen van vragen verband houdend met Beschikking 3052/95/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot een informatieprocedure over maatregelen waarbij wordt afgeweken van het beginsel van het vrije verkeer van goederen [43]. Hoe deze beschikking moet worden uitgevoerd is meermalen aan de orde geweest.
[43] Beschikking 3052/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1995 tot vaststelling van een procedure voor uitwisseling van informatie over nationale maatregelen waarbij wordt afgeweken van het beginsel het vrije verkeer van goederen binnen de Gemeenschap, PB L 321 van 30.12.1995.
Toegang tot documenten
Tenslotte heeft het comité zich na de inwerkingtreding van Verordening 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op 3 december 2001 ook gebogen over de vraag van de toegang tot opmerkingen en uitvoerig gemotiveerde meningen van de lidstaten en de Commissie.
Hoe gaat de procedure zich ontwikkelen?
Hoe de toekomst van de kennisgevingsprocedure er uitziet is onderwerp van overleg geweest in verband met de discussies over de deelneming van Turkije en de kandidaat-lidstaten aan het systeem van informatie-uitwisseling (zie punt 9). De kandidaat-lidstaten zijn overigens al sedert oktober 2001 waarnemer bij het comité (Turkije is sinds 1999 geassocieerd met het werk van het comité [44]). Het comité heeft ook gesproken over aansluiting van de Gemeenschap bij het Verdrag van Moskou betreffende informatie en juridische samenwerking inzake diensten van de informatiemaatschappij (zie punt 9), alsmede over de mogelijkheid om de procedure uit te breiden tot andere diensten dan die van de informatiemaatschappij.
[44] Zie Besluit nr. 2/1999 van de Associatieraad EG-Turkije van 8 maart 1999 met betrekking tot de uitbreiding van de lijst van comités van bijlage 9 van Besluit nr. 1/95 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie, PB L 72 van 18.3.1999.
8.3. Pakketvergaderingen
Dankzij de "pakketvergaderingen" (bijeenkomsten in de hoofdsteden gewijd aan overleg over een aantal belangrijke dossiers met de betrokken ministeries) bleven de diensten van de Commissie in contact met de nationale autoriteiten belast met de uitwerking van technische regelgeving. De besprekingen in het kader van deze bijeenkomsten gingen met name over de door het betrokken land aangemelde ontwerpen, de aanpassingen die nodig waren om deze in lijn te brengen met de verordeningen van de interne markt, de inbreuken op Richtlijn 98/34/EG en de ontwikkelingen met betrekking tot het functioneren van de procedure. Dit soort gelegenheden bood de diensten van de Commissie tevens de mogelijkheid met de autoriteiten van de lidstaten te overleggen over de ontwikkeling van de jurisprudentie van het Hof en met name over de consequenties van het Unilever-arrest (zie punt 7.1).
9. Internationale aspecten van de kennisgevingsprocedure
De kennisgevingsprocedure is niet beperkt tot de landen van de Europese Gemeenschap maar eveneens van toepassing op de landen van de EVA alsook, sinds kort, Turkije. Verder is de Commissie momenteel bezig te onderzoeken of het mogelijk is dat ook de kandidaat-lidstaten reeds voor hun toetreding aan de procedure gaan deelnemen.
9.1. Informatie-uitwisseling over technische voorschriften tussen de Gemeenschap en de EVA-landen
Sedert de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden tot de Gemeenschap geldt de vereenvoudigde procedure voor informatie-uitwisseling over technische voorschriften tussen lidstaten van de EG en de EVA (die in 1990 is ingesteld door middel van een overeenkomst tussen de Gemeenschap en de EVA-landen [45]) tussen de EG-landen en IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en, op vrijwillige basis, Zwitserland. De overeenkomst aangaande de Europese Economische Ruimte (EER) bevat in bijlage II ervan Richtlijn 98/34/EG met de nodige aanpassingen.
[45] Besluit nr. 90/518/EG van de Raad van 24 september 1990 betreffende de sluiting van een overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap, enerzijds, en de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland, de Republiek IJsland, het Koninkrijk Noorwegen, het Koninkrijk Zweden en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, inzake de vaststelling van een procedure voor de uitwisseling van informatie op het gebied van technische voorschriften, PB L 291 van 23.10.1990.
Sedert 1 maart 2001 is Richtlijn 98/48/EG, waarmee de kennisgevingsprocedure wordt uitgebreid tot diensten van de informatiemaatschappij, tevens van toepassing op de EVA-landen die lid zijn van de EER. [46]
[46] Besluit van het Gemengd Parlementair Comité van de EER nr. 16/2001 van 28 februari 2001 ter wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) en bijlage XI (Telecommunicatiediensten) bij de EER-overeenkomst, PB L 117 van 26.4.2001.
Beschrijving van de procedure
Sinds 1994 vindt de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten van de Gemeenschap en de EVA-lidstaten plaats tussen de Commissie en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, die is ingesteld bij de EER-overeenkomst.
Vanaf de datum waarop de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (in het geval van kennisgevingen door de lidstaten van de EVA) of de Commissie (bij kennisgevingen van de lidstaten van de Gemeenschap) een ontwerp-voorschrift ontvangt, vangt een status-quoperiode van drie maanden aan, waarin de lidstaat die het ontwerp heeft aangemeld de desbetreffende tekst niet mag goedkeuren. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de Gemeenschap kunnen in het kader van deze procedure opmerkingen over de aangemelde ontwerp-voorschriften maken. De Commissie formuleert de opmerkingen van de Gemeenschap in overleg met de lidstaten, en deelt ze vervolgens mede aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, die ze aan de lidstaten van deze associatie meedeelt.
De overeenkomst voorziet niet in een verlenging van de status-quoperiode. De enige mogelijkheid om de procedure na het formuleren van de opmerkingen voort te zetten, bestaat in regelmatig overleg over de door de overeenkomstsluitende partijen geformuleerde opmerkingen of in aanvullende ad hoc-vergaderingen voor de behandeling van specifieke gevallen.
Aantal kennisgevingen en verdeling per sector
In de periode 1999-2001 heeft de Commissie 97 kennisgevingen van EVA-landen ontvangen; in de periode 1995-1998 waren dit er 149. 45 ontwerpen kwamen uit Noorwegen, 38 uit Zwitserland en 14 uit IJsland (zie figuur 4). Vergelijken we het aantal kennisgevingen uit de EVA met die uit de Gemeenschap over de periodes 1995-1998 en 1999-2001, dan zien we dat de verhouding nagenoeg onveranderd blijft (6% kennisgevingen uit de EVA op het totale aantal kennisgevingen uit de Gemeenschap voor de periode 1995-1998 en 5,1% voor de periode 1999-2001).
Figuur 4
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
Bij een uitsplitsing naar sector blijkt dat de in 1997 waargenomen tendens zich voortzet (zie de tabel in bijlage 2.7). In 1997 namen landbouw en levensmiddelen qua aantal kennisgevingen voor de eerste keer de koppositie in. Over de periode 1999-2001 maakten de kennisgevingen op dit gebied 35% van het totaal uit. Daarentegen daalt het aantal kennisgevingen op het terrein van telecommunicatie, de sector die op de tweede plaats komt, gestaag. In de periode 1999-2001 vertegenwoordigde deze sector niet meer dan 16,5% van alle kennisgevingen.
Het grote aantal gevallen uit de sector landbouw en levensmiddelen komt overeen met de trend in de Gemeenschap, te weten een golf van "herregulering" in de lidstaten als gevolg van de verschillende crises die zich op dit terrein hebben voorgedaan. De EVA-landen hebben echter veel minder kennisgevingen op het gebied van etherinterfaces [47] aangemeld dan de lidstaten.
[47] Deze interfaces dienen bij de Commissie te worden aangemeld op grond van Richtlijn 99/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 over radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit, PB L 91 van 7.4.1999.
2001 bracht verder de eerste drie kennisgevingen uit de EVA-landen op het gebied van diensten van de informatiemaatschappij.
Opmerkingen van de Commissie over de kennisgevingen uit de EVA
In de loop van de periode 1999-2001 heeft de Gemeenschap opmerkingen gemaakt aangaande 56 (57,7%) kennisgevingen uit de EVA-landen (zie de tabel in bijlage 2.8), wat een lichte stijging betekent ten opzichte van de periode 1995-1998 (50,3%).
De opmerkingen die de Gemeenschap heeft gezonden aan de EVA-lidstaten die participeren in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, betroffen vooral problemen aangaande de verenigbaarheid met afgeleid communautair recht, met name de Richtlijnen 98/95 (genetisch gemodificeerd zaad), 88/388/EEG (vrij verkeer van aroma's), 99/71/EG (residuen van bestrijdingsmiddelen en dergelijke in levensmiddelen), 77/99/EEG (keurmerk voor vleesproducten), 99/5/EG (radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur) en 96/98/EG (maritieme apparatuur) of ook met Richtlijn 2000/31/EG (elektronische handel en andere diensten van de informatiemaatschappij).
Andere opmerkingen dienden om bij deze landen aandacht te vragen voor aspecten van de evenredigheid en de noodzaak in hun technische voorschriften clausules inzake wederzijdse erkenning op te nemen en deze ook zelf toe te passen, dit ter voorkoming van technische belemmeringen voor het vrije verkeer en om naleving van de artikelen 11, 12 en 13 van de Overeenkomst te waarborgen. Met het oog hierop is tevens herinnerd aan de jurisprudentie van het Hof van Justitie van 22 oktober 1998 in de zaak Commissie/Frankrijk [48], waarbij het Hof onderstreepte dat de lidstaten verplicht zijn een clausule inzake wederzijdse erkenning op te nemen in wetgevende teksten die betrekking hebben op niet-geharmoniseerde terreinen.
[48] C-184/96, Jurisprudentie 1998, blz. I-6197.
Bij haar opmerkingen heeft de Gemeenschap verder nog verwezen naar werkzaamheden die op communautair niveau gaande zijn: wijziging van de Richtlijnen 98/18/EG "passagiersschepen", 91/516/EEG over diervoeders (deze wijziging is bij Beschikking 2000/285/EG op 5 april 2000 goedgekeurd), 94/52/EG over milieubescherming en ook het communautaire voorstel over voedingssupplementen (COM(2000) 222 def.) dat op 10 juni 2002 is goedgekeurd. Tevens is gewezen op de werkzaamheden bij de Europese normalisatie-instellingen en op bepaalde internationale overeenkomsten ("SOLAS"-Verdrag en circulaire van de IMO).
Met betrekking tot de van Zwitserland ontvangen kennisgevingen heeft de Gemeenschap de Zwitserse autoriteiten geattendeerd op bepaalde verschillen in de opzet van de Zwitserse en de communautaire wetgeving, met name in de sectoren levensmiddelen (vermelding van de herkomst op etiketten van levensmiddelen, aroma's enz.) en telecommunicatie (Richtlijn 99/5/EG over radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur).
Opmerkingen van de EVA over de kennisgevingen van de Gemeenschap
Drie kennisgevingen uit de Gemeenschap zijn aanleiding geweest voor opmerkingen van de kant van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (2 in 1999, 0 in 2000 en 1 in 2001).
Deze opmerkingen betreffen met name de mogelijke belemmeringen die de ontwerpen in kwestie ten aanzien van legaal in EVA-landen vervaardigde producten met zich mee kunnen brengen (bij wijze van voorbeeld kan worden gewezen op een Nederlandse kennisgeving over tweekleppige weekdieren).
Conclusies en vooruitzichten
De balans van de periode 1999-2001 kenmerkt zich door een ten opzichte van de periode 1995-1998 gelijkblijvend aantal geregistreerde kennisgevingen. De belangrijkste sector is landbouw en levensmiddelen. Bij haar reacties op de door de EVA-landen aangemelde ontwerpen heeft de Gemeenschap steeds gestreefd naar de naleving van het Gemeenschapsrecht door deze landen. De samenwerking in het kader van de procedure was opnieuw uitstekend.
In de naaste toekomst zal een modus vivendi moeten worden gevonden om ook Zwitserland, dat tot heden toe op informele basis aan de kennisgevingsprocedure deelneemt, te laten participeren in de uitwisseling van informatie op het terrein van de diensten van de informatiemaatschappij.
9.2. Turkije
Sinds 1 januari 2001 neemt Turkije op dezelfde wijze als de EVA-landen deel aan de kennisgevingsprocedure. De beslissing om Turkije op te nemen in het systeem van kennisgevingen is in 1997 genomen in het kader van de uitvoering van de afsluitende fase van de douane-unie tussen de Gemeenschap en Turkije [49]. Hierbij is één status-quoperiode van drie maanden ingevoerd, waarna geen enkele verlenging mogelijk is. Turkije kan opmerkingen maken over ontwerpen van de lidstaten en omgekeerd. Er bestaat evenwel geen uitwisselingssysteem tussen Turkije en de EVA-landen.
[49] Besluit nr. 2/97 van de Associatieraad EG-Turkije van 4 juni 1997 tot vaststelling van de lijst van communautaire instrumenten betreffende de opheffing van technische handelsbelemmeringen en de voorwaarden en regelingen voor de toepassing daarvan door Turkije, PB nr. L 191 van 21.7.1997.
9.3. Uitbreiding
Gezien het belang van de richtlijn voor het goed functioneren van de interne markt na de uitbreiding, is de Commissie momenteel bezig met het onderzoeken van de mogelijkheden om de kandidaat-lidstaten reeds vóór hun toetreding te laten deelnemen aan de kennisgevingsprocedure, op dezelfde wijze als nu bij de EVA-landen en Turkije het geval is.
9.4. Raad van Europa
De Gemeenschap zal zich binnenkort moeten aansluiten bij het Verdrag betreffende informatie en juridische samenwerking inzake diensten van de informatiemaatschappij van de Raad van Europa [50]. Dit op 4-5 oktober 2001 in Moskou voor ondertekening opengestelde verdrag neemt deels Richtlijn 98/34/EG op het gebied van diensten van de informatiemaatschappij over. Doel ervan is te komen tot grotere transparantie en meer kennis bij alle landen van de Raad van Europa en de waarnemende staten van de beoogde nationale regelingen inzake diensten van de informatiemaatschappij, een en ander teneinde de mogelijkheid te scheppen over aangemelde ontwerpen opmerkingen uit te wisselen.
[50] Verdrag betreffende informatie en juridische samenwerking inzake diensten van de informatiemaatschappij, reeks van Europese Verdragen (ETS) nr. 180. Voor nadere informatie zie: http://conventions.coe.int/Treaty/EN/ cadreprincipal.htm
10. Conclusies en vooruitzichten
In de periode waarop dit verslag betrekking heeft, hebben zich tevens activiteiten op het terrein van "governance" ontwikkeld. In deze samenhang zijn openheid, betrokkenheid en doelmatigheid benadrukt als essentiële uitgangspunten voor het waarborgen van de kwaliteit van de regelgeving, de evenredigheid en de subsidiariteit [51].
[51] Witboek over Europese governance, COM(2001) 428 def., 25.7.2001, blz. 12.
In Richtlijn 98/34/EG, opgezet als middel tot transparantie en betrokkenheid ten dienste van de interne markt, hebben deze verschillende uitgangspunten gestalte gekregen, zoals dit verslag aantoont.
Als eerste: openheid. In deze periode hebben ondernemingen, lidstaten en diensten van de Commissie informatie over meer dan 1800 ontwerpen voor nationale voorschriften ontvangen. Deze informatie is verstrekt in alle officiële talen en in een vorm die aangepast is aan de behoeften.
Het opzetten van een internetsite (http://europa.eu.int/comm/enterprise/ tris) heeft hieraan bijgedragen, evenals een nieuw systeem voor elektronische informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en de diensten van de Commissie.
Er was sprake van een golf van "herregulering", die met name het gevolg is van technologische vorderingen en de wens om meer grip op het gebied van gezondheid en in het bijzonder voedsel te krijgen. De inspanning van de lidstaten om de snelle ontwikkeling van de technologie in de hand te houden bevestigt het nut van de uitbreiding van de kennisgevingsprocedure tot de diensten van de informatiemaatschappij.
Vervolgens: betrokkenheid. De analyse van de aangemelde ontwerpen heeft ertoe geleid dat de Commissie in de periode 1999-2001 in meer dan een derde van de gevallen heeft gereageerd, wat in bijna de helft van de gevallen weer een reactie van de lidstaten opriep - een bewijs van de betekenis van het overleg dat tussen hen tot stand is gekomen.
In 2001 heeft zich een duidelijk verschil met de voorgaande jaren voorgedaan op het punt van het aantal uitvoerig gemotiveerde meningen van de Commissie. Hoewel in 1999 en 2000 het aantal door de Commissie uitgebrachte uitvoerig gemotiveerde meningen evenals in de voorgaande jaren een daling vertoonde, was er in 2001 weer sprake van een stijging. Deze lijkt een gevolg van het feit dat de lidstaten om de technologische ontwikkeling goed te kunnen opvangen nieuwe voorschriften voorstellen die steeds ingewikkelder worden en daardoor een bron van belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen en het vrije aanbod van diensten van de informatiemaatschappij vormen.
De reacties van de Commissie en de lidstaten worden voor een groot deel geïnitieerd door ondernemingen. Deze zijn zich bewust geworden van de door Richtlijn 98/34/EG geboden mogelijkheid tot interventie bij nationale regelgeving en hebben in groten getale gereageerd. In de reacties werden de problemen onderstreept die bepaalde nationale teksten voor de handel kunnen inhouden, in het bijzonder in de sectoren verpakking van dranken, milieu, chemie en levensmiddelen, waardoor de Commissie en hun overheden worden aangespoord om te reageren teneinde hun concurrentievermogen te vrijwaren.
Hoewel de kennisgevingsprocedure niet geldt voor maatregelen waarmee de lidstaten zich voegen naar dwingende communautaire besluiten die inhouden dat technische voorschriften of regels betreffende diensten moeten worden toegepast, nopen de aangemelde teksten de Commissie toch menigmaal tot reacties op grond van afgeleid communautair recht.
Ten derde: doelmatigheid. Dankzij Richtlijn 98/34/EG is het mogelijk geworden zodanig te werken dat beslissingen worden genomen op het meest geschikte niveau. Zoals in dit verslag is aangegeven, heeft de richtlijn in bijna dertig gevallen het harmonisatiewerk op communautair niveau vergemakkelijkt, door te verhinderen dat nationale maatregelen worden goedgekeurd die de opstelling van sommige lidstaten hadden kunnen verharden terwijl er gezocht werd naar gemeenschappelijke oplossingen.
Onder de resultaten van het gebruik van de kennisgevingsprocedure neemt de verbetering van de kwaliteit van nationale regelgeving een belangrijke plaats in: doordat het mogelijk wordt om door voorafgaande analyse van ontwerpteksten allerlei belemmeringen te vermijden voordat deze negatieve effecten kunnen sorteren, heeft de richtlijn er concreet toe bijgedragen dat de lidstaten hun wetgeving konden verbeteren.
De in de periode 1999-2001 geboekte resultaten tonen aan dat dankzij de richtlijn het hoofd kan worden geboden aan de nieuwe reguleringsgolf. Door de lidstaten voorbeelden te verstrekken van de methoden van andere lidstaten en door hen te attenderen op te vermijden methoden heeft de kennisgevingsprocedure bijgedragen tot de kwaliteitsverbetering van de nationale regelgeving. Uit de analyse van de reacties van de lidstaten op de uitvoerig gemotiveerde meningen die de Commissie hen heeft gestuurd en het daarop volgende overleg, blijkt dat in nagenoeg alle gevallen (96%) problemen zijn geëlimineerd die bij aanvaarding van de teksten in hun oorspronkelijke versie onvermijdelijk waren geweest.
Ten slotte maken ook evenredigheid en subsidiariteit deel uit van de geboekte resultaten: door de kwaliteit van de nationale regelgeving te verbeteren was op communautair niveau minder vaak wetgeving nodig. Ook heeft de procedure het mogelijk gemaakt vast te stellen in welke sectoren tussenkomst op Europees niveau juist het meest geschikte middel lijkt.
Gezien de ontwikkeling op technologisch en met name ook op wetenschappelijk gebied lijkt de kennisgevingsprocedure trouwens steeds meer een goed hulpmiddel te zijn om opkomende sectoren te identificeren en daarvoor de beste aanpak te zoeken, waarbij het kan gaan om een combinatie van formele en flexibeler voorschriften.
Kijkend naar de toekomst is duidelijk dat de kennisgevingsprocedure wellicht zowel geografisch als inhoudelijk moet worden uitgebreid.
Zo heeft de Commissie, gezien de steeds belangrijker rol van de dienstensector in onze economieën, al besloten om na te gaan of het een goede zaak zou zijn om Richtlijn 98/34/EG uit te breiden tot andere diensten dan die van de informatiemaatschappij [52]. Dit lijkt des te noodzakelijker omdat de Commissie in het kader van de analyse van ontwerpen in verscheidene hightechsectoren, zoals genetische modificatie en het gebruik van stamcellen, al heeft kunnen vaststellen dat de lidstaten de behandeling en verwerking van producten meer en meer verbinden met eisen die aan de dienstverleners worden gesteld.
[52] Een internemarktstrategie voor de dienstensector, COM(2000) 888 def. van 29.12.2000, blz. 16 en Werkprogramma voor 2001 van DG Ondernemingen, tweede deel, blz. 82. Overigens wordt spoedig door de DG's Ondernemingen en Interne Markt een dienstencontract over deze materie gesloten, juist met het oog op die strategie voor de interne markt voor diensten.
Een andere uitdaging waaraan Richtlijn 98/34/EG het hoofd moet bieden, is de uitbreiding. Een eerste stap is al gezet in het geval van Turkije, dat sinds 1 januari 2001 de mogelijkheid heeft op vereenvoudigde wijze deel te nemen aan de kennisgevingsprocedure. De Commissie is momenteel bezig om, gezien het belang van de richtlijn voor de verwezenlijking van een uitgebreide interne markt, te onderzoeken of het mogelijk is ook de kandidaat-lidstaten nog voor hun toetreding op dezelfde wijze als de EVA-landen aan de kennisgevingsprocedure te laten deelnemen.
In het Verdrag betreffende informatie en juridische samenwerking inzake diensten van de informatiemaatschappij van de Raad van Europa, waarin Richtlijn 98/34/EG deels is verwerkt, komen de uitbreiding en het belang van de diensten van de informatiemaatschappij samen. Doel van dit verdrag is een grotere transparantie en meer kennis bij alle landen van de Raad van Europa en de waarnemende staten van de beoogde nationale regelingen inzake diensten van de informatiemaatschappij. De Gemeenschap denkt zich zeer binnenkort bij dit verdrag aan te sluiten.
En tot slot: tegen de achtergrond van haar beloften in het Witboek over Europese governance is de Commissie het aan zichzelf verplicht het accent te blijven leggen op de transparantie van de kennisgevingsprocedure.
Deel III: Bijlagen
1. Bijlagen met betrekking tot normalisatie
1.1. Verdeling van het aantal nieuwe normalisatiewerkzaamheden per jaar tussen 1991 en 1998
Leden van CEN/CENELEC die deel uitmaken van de EU
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Bron: kennisgevingen bij CEN/CENELEC
(*) Deze cijfers kunnen in sommige gevallen te hoog zijn omdat een aantal leden van CEN/CENELEC niet systematisch meedeelt of er een relatie bestaat met Europese of internationale werkzaamheden.
1.2. Verdeling van het aantal in 1999 aangevangen nieuwe normalisatieactiviteiten
Leden van CEN/CENELEC die deel uitmaken van de EU
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Bron: kennisgevingen bij CEN/CENELEC
(*) Deze cijfers kunnen in sommige gevallen te hoog zijn omdat een aantal leden van CEN/CENELEC niet systematisch meedeelt of er een relatie bestaat met Europese of internationale werkzaamheden.
1.3. Verdeling van het aantal in 2000 aangevangen nieuwe normalisatieactiviteiten
Leden van CEN/CENELEC die deel uitmaken van de EU
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Bron: kennisgevingen bij CEN/CENELEC
(*) Deze cijfers kunnen in sommige gevallen te hoog zijn omdat een aantal leden van CEN/CENELEC niet systematisch meedeelt of er een relatie bestaat met Europese of internationale werkzaamheden.
1.4. Verdeling van het aantal in 2001 aangevangen nieuwe normalisatieactiviteiten
Leden van CEN/CENELEC die deel uitmaken van de EU
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Bron: kennisgevingen bij CEN/CENELEC
(*) Deze cijfers kunnen in sommige gevallen te hoog zijn omdat een aantal leden van CEN/CENELEC niet systematisch meedeelt of er een relatie bestaat met Europese of internationale werkzaamheden.
1.5. Verdeling per land van het aantal aangemelde nieuwe normalisatiewerkzaamheden op nationaal niveau in 1999
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Bron: kennisgevingen bij CEN/CENELEC
Opmerkingen:
1. Een vergelijking tussen de verschillende landen dient met enige voorzichtigheid te worden gemaakt, aangezien het moment waarop een nieuw project in de voorbereidingsfase wordt aangemeld in het kader van het INFOPRO-systeem niet voor alle landen gelijk is.
2. Deze cijfers geven het aantal kennisgevingen dat door de Centrale eenheid wordt beheerd. Vragen over het exacte aantal nieuwe normalisatieactiviteiten op nationaal niveau dienen te worden gericht aan de bevoegde nationale normalisatie-instellingen.
3. CZ: Tsjechische Republiek
1.6. Verdeling per land van het aantal aangemelde nieuwe normalisatiewerkzaamheden op nationaal niveau in 2000
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Bron: kennisgevingen bij CEN/CENELEC
Opmerkingen:
1. Een vergelijking tussen de verschillende landen dient met enige voorzichtigheid te worden gemaakt, aangezien het moment waarop een nieuw project in de voorbereidingsfase wordt aangemeld in het kader van het INFOPRO-systeem niet voor alle landen gelijk is.
2. Deze cijfers geven het aantal kennisgevingen dat door de Centrale eenheid wordt beheerd. Vragen over het exacte aantal nieuwe normalisatieactiviteiten op nationaal niveau dienen te worden gericht aan de bevoegde nationale normalisatie-instellingen.
3. CZ: Tsjechische Republiek
1.7. Verdeling per land van aangemelde nieuwe normalisatiewerkzaamheden op nationaal niveau in 2001
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Bron: kennisgevingen bij CEN/CENELEC
Opmerkingen:
1. Een vergelijking tussen de verschillende landen dient met enige voorzichtigheid te worden gemaakt, aangezien het moment waarop een nieuw project in de voorbereidingsfase wordt aangemeld in het kader van het INFOPRO-systeem niet voor alle landen gelijk is.
2. Deze cijfers geven het aantal kennisgevingen dat door de Centrale eenheid wordt beheerd. Vragen over het exacte aantal nieuwe normalisatieactiviteiten op nationaal niveau dienen te worden gericht aan de bevoegde nationale normalisatie-instellingen.
3. CZ: Tsjechische Republiek
1.8. De tien belangrijkste subsectoren voor nieuwe nationale normalisatieactiviteiten in 1999
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Bron: kennisgevingen bij CEN/CENELEC
Opmerkingen:
In 1999 waren de volgende subsectoren van de sector elektrotechniek het belangrijkst:
- elektrische kabels (code W08) : 11 nieuwe activiteiten
- apparatuur voor kernenergie (code V07): 3 nieuwe activiteiten
1.9. De tien belangrijkste subsectoren voor nieuwe nationale normalisatiediensten in 2000
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Bron: kennisgevingen bij CEN/CENELEC
Opmerkingen:
In 2000 waren de volgende subsectoren van de sector elektrotechniek het belangrijkst:
- elektrische installaties in gebouwen (code W27) : 9 nieuwe activiteiten
- elektrische kabels (code W08) : 7 nieuwe activiteiten
1.10. De tien belangrijkste subsectoren voor nieuwe nationale normalisatiediensten in 2001
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Bron: kennisgevingen bij CEN/CENELEC
Opmerkingen:
In 2001 waren de volgende subsectoren van de sector elektrotechniek het belangrijkst:
- Elektrische medische apparatuur (code V15): 3 nieuwe activiteiten
- Alarmsystemen (code V21): 3 nieuwe activiteiten
1.11 Toepassing van artikel 4 (Verzoek om deelneming aan nationale normalisatiewerkzaamheden en verzoek om opstelling van een Europese norm)
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Bron: CEN
Opmerkingen:
1. Bij gebrek aan gedetailleerde cijfers hebben de vermelde totalen betrekking op de EU plus de EVA-landen en de Tsjechische Republiek.
2. Sommige verzoeken om informatie of deelneming en commentaren zijn niet aan het CEN-managementcentrum doorgegeven.
3. Na een herinneringsbrief van CEN/CENELEC zijn bepaalde opmerkingen uit de jaren 1985/1986 verwerkt in 1987.
4. Vanaf 1989 hebben de cijfers vooral betrekking op CEN, als gevolg van de invoering van de "Vilamoura-procedure" bij CENELEC.
1.12. Normalisatieactiviteiten waarmee de Europese normalisatieorganisaties in 1999 zijn belast
1. Opdrachten in verband met de "nieuwe aanpak"-richtlijnen
- Wijziging van de aan CEN en CENELEC verleende opdrachten voor normalisatiewerk gericht op de ontwikkeling van geharmoniseerde normen op het gebied van warmte-isolatieproducten, deuren, ramen, luiken, poorten en hang- en sluitwerk hiervoor; membranen; geprefabriceerde normale/lichte/autoclaafgeharde celbetonnen producten.
- Opdracht aan CEN en CENELEC voor het uitvoeren van normalisatiewerk gericht op de ontwikkeling van geharmoniseerde normen op het gebied van bouwlijm.
- Opdracht aan CEN en CENELEC voor het uitvoeren van normalisatiewerk gericht op de ontwikkeling van geharmoniseerde normen op het gebied van buizen, reservoirs en toebehoren die niet met voor menselijke consumptie bestemd water in contact komen.
- Opdracht aan CEN en CENELEC voor het uitvoeren van normalisatiewerk gericht op de ontwikkeling van geharmoniseerde normen op het gebied van producten voor beton, mortel en injectiespecie.
- Opdracht aan CEN en CENELEC voor het uitvoeren van normalisatiewerk gericht op de ontwikkeling van geharmoniseerde normen op het gebied van voorzieningen voor ruimteverwarming.
- Opdracht aan CEN en CENELEC voor het uitvoeren van normalisatiewerk gericht op de ontwikkeling van geharmoniseerde normen op het gebied van warmte-isolatieproducten, deuren, ramen, luiken, poorten en hang- en sluitwerk hiervoor; membranen; geprefabriceerde normale/lichte/autoclaafgeharde celbetonnen producten; schoorstenen, rookkanalen en specifieke producten; gipsproducten; branddetectie- en -alarmsystemen, vaste brandbestrijdingssystemen, rook- en brandmeldinginstallaties en explosieonderdrukkingsinrichtingen.
- Aanvulling van de aan CEN en CENELEC verleende opdrachten voor het uitvoeren van normalisatiewerk gericht op de ontwikkeling van geharmoniseerde normen op het gebied van vaste verkeersinrichtingen, bestratingsproducten en vloerafwerkingen.
- Opdracht aan CEN met het oog op de herziening van de geharmoniseerde norm EN 1384 "Ruiterhelmen " naar aanleiding van het verzoek van het Europees Parlement om maatregelen ter betere beveiliging van de ruiters.
- Opdracht aan CEN, CENELEC en ETSI gericht op de voorbereiding van een EN-norm van het type van de toekomstige ISO-norm 9001:2000 voor gebruik op het gebied van de regelgeving (toepassing van modules, enz.).
- Opdracht aan CEN, CENELEC en ETSI met betrekking tot de toepasbaarheid van de Richtlijn "Elektromagnetische compatibiliteit" op luchtvaartuigen.
- Opdracht aan CEN, CENELEC en ETSI op het gebied van de Richtlijn 1999/5/EG met betrekking tot radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur.
- Opdracht op het gebied van voor de bouw bestemde producten: horizontale aanvulling bij de aan CEN en CENELEC verleende normalisatieopdrachten aangaande de beoordeling van voor de bouw bestemde producten op het punt van brandeigenschappen.
- Opdracht op het gebied van voor de bouw bestemde producten: horizontale aanvulling bij de aan CEN en CENELEC verleende opdrachten aangaande de beoordeling van voor de bouw bestemde producten op het punt van hun brandwerendheid.
- Opdracht aan CEN en CENELEC met betrekking tot medische hulpmiddelen.
2. Opdrachten met betrekking tot overheidsopdrachten.
Geen
3. Opdrachten in verband met het communautaire beleid op het gebied van informatie- en telecommunicatietechnologie.
Geen
4. Opdrachten in verband met ander communautair beleid.
4.1 Consumentenbeleid
- Opdracht aan CEN, CENELEC en ETSI op het gebied van consumentenbescherming: ladders.
- Onderzoekopdracht aan CEN, CENELEC en ETSI op het gebied van veiligheid en gebruikersvriendelijkheid van producten voor personen met bijzondere behoeften (ouderen of gehandicapten).
- Aanvulling op de eerder aan CEN verleende opdracht met betrekking tot analysemethoden op het gebied van materialen en voorwerpen die in contact komen met levensmiddelen.
- Opdracht aan CEN, CENELEC en ETSI op het gebied van consumentenveiligheid: productinformatie.
- Opdracht aan CEN, CENELEC en ETSI op het gebied van consumentenveiligheid: veiligheid van kinderen.
4.2 Milieubeleid
- Opdracht aan CEN voor de ontwikkeling van een norm met betrekking tot een systeem voor de controle op de kwaliteit van brandstoffen.
- Opdracht aan CEN met betrekking tot methoden voor het meten van concentraties van deeltjes met PM 2,5 in de omgevingslucht.
4.3 Energiebeleid
- Opdracht aan CEN en CENELEC voor de ontwikkeling en goedkeuring van normen voor metingen op het gebied van huishoudelijke gasovens (document van de delegatie van IRL).
- Opdracht aan CEN en CENELEC met betrekking tot de herziening en uitbreiding van de norm EN 50294 "Methoden voor het meten van het totale vermogen van de combinatie lamp-voorschakelapparaat"
- Opdracht aan CEN en CENELEC met betrekking tot methoden voor het meten van het rendement van de combinatie lamp-voorschakelapparatuur bij fluorescentielampen en van het rendement van buitenverlichtingsarmaturen voor fluorescentielampen.
1.13. Normalisatieactiviteiten waarmee de Europese normalisatieorganen in 2000 zijn belast
1. Opdrachten in verband met de "nieuwe aanpak"-richtlijnen
- Opdracht aan CEN, in het kader van Richtlijn 98/37/EG betreffende machines met het oog op een herziening van de normen EN 1726-1 en EN 1459 betreffende de veiligheid van transportwerktuigen.
- Opdracht aan CEN, CENELEC en ETSI met betrekking tot kabelbaaninstallaties voor personenvervoer.
- Opdracht aan CEN voor de ontwikkeling van geharmoniseerde normen op het gebied van voor de bouw bestemde producten: vlakglas, geprofileerd glas en glasblokken.
- Opdracht aan CEN met betrekking tot de herziening van de norm EN ISO 11681-2 Kettingzagen voor bomen.
- Opdracht aan CEN met betrekking tot de herziening van de norm EN 703:1995 Landbouwmachines - Kuilvoersnijders - Veiligheid.
- Opdracht aan CEN, CENELEC en ETSI met betrekking tot veiligheidsaspecten van elektromagnetische velden die door sommige apparaten worden opgewekt, in het kader van Richtlijn 73/23/EEG, Richtlijn 1999/5/EG en Aanbeveling 1999/519/EG van de Raad van 12 juli 1999.
- Opdracht aan CEN voor de uitvoering van normalisatiewerk gericht op de ontwikkeling van geharmoniseerde normen voor voor de bouw bestemde producten die in contact komen met water.
- Opdracht aan CEN en CENELEC met betrekking tot de uitvoering van normalisatiewerk gericht op geharmoniseerde normen op het gebied van voor de bouw bestemde producten en hun brandprestaties.
- Aanvulling op het bestaande opdracht aan CEN en CENELEC met betrekking tot de uitvoering van normalisatiewerk gericht op de ontwikkeling van geharmoniseerde normen voor warmte-isolatiematerialen.
- Opdracht aan CEN met betrekking tot de herziening van de norm EN 795/1996 "Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen - Verankeringsvoorzieningen - Eisen en beproeving".
2. Opdrachten in verband met de richtlijnen betreffende overheidsopdrachten
Geen
3. Opdrachten in verband met het communautaire beleid op het gebied van informatie- en telecommunicatietechnologie
Geen
4. Opdrachten in verband met ander communautair beleid
4.1 Consumentenbeleid
- Opdracht aan CEN met betrekking tot de brandveiligheid van nachtkleding.
- Opdracht aan CEN op het gebied van de consumentenbescherming: snoeren en koordsluitingen aan kinderkleding.
4.2 Milieubeleid
- Opdracht aan CEN met betrekking tot biobrandstoffen.
4.3 Energiebeleid
- Opdracht aan CEN en CENELEC met betrekking tot de definitie en methoden voor het meten van de omvang van elektrische verliezen ten gevolge van de "waakstand" van elektrische huishoudelijke apparatuur.
- Opdracht aan CENELEC met betrekking tot de herziening van de normen voor de definitie en methoden voor het meten van het rendement van "droge" en met olie gekoelde transformatoren.
4.3 Onderzoekbeleid
- Opdracht aan CEN, CENELEC en ETSI met betrekking tot technieken voor het opruimen van antipersoonsmijnen.
1.14. Normalisatieactiviteiten waarmee de Europese normalisatieorganen in 2001 zijn belast
1. Opdrachten in verband met de "nieuwe aanpak"-richtlijnen
- Opdracht aan CEN met betrekking tot de herziening van de norm EN 848-3:1999 "Veiligheid van houtbewerkingsmachines".
- Opdracht aan CEN voor de herziening van de normen op het gebied van verpakking en verpakkingsafval, in het kader van Richtlijn 94/62/EG.
- Opdracht aan CEN, CENELEC en ETSI met betrekking tot de elektromagnetische compatibiliteit van telecommunicatienetwerken, in het kader van Richtlijn 89/336/EEG.
2. Opdrachten in verband met de richtlijnen betreffende overheidsopdrachten
Geen
3. Opdrachten in verband met het communautaire beleid op het gebied van informatie- en telecommunicatietechnologie
Geen
4. Opdrachten in verband met ander communautair beleid
4.1 Landbouwbeleid
- Opdracht aan CEN voor de ontwikkeling en goedkeuring van normen voor diervoeders, in het kader van Richtlijn 70/373/EEG.
4.2 Milieubeleid
- Opdracht aan CEN voor de ontwikkeling van genormaliseerde methoden voor de meting van benzo(a)pyreen, in het kader van Richtlijn 96/62/EG van de Raad.
4.3 Energiebeleid
- Opdracht aan CEN voor de ontwikkeling en goedkeuring van meetnormen met betrekking tot op gas werkende huishoudelijke warmwatertoestellen.
4.4 Internemarktbeleid, aspecten die niet onder de nieuwe aanpak vallen
- Opdracht aan CEN, CENELEC en ETSI voor de ontwikkeling en goedkeuring van normen op het gebied van het postverkeer.
2. Bijlagen met betrekking tot technische voorschriften
2.1. Aantal kennisgevingen van technische voorschriften per lidstaat, 1999-2001
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
2.2. Kennisgevingen van technische voorschriften per lidstaat, 1999-2001 (
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
%)
2
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
.3 Verdeling per sector van de aangemelde ontwerpen per lidstaat van de Europese Unie (1999)
2.3. Verdeling per sector van de aangemelde ontwerpen per lidstaat van de Europese Unie (2000)
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
2.3. Verdeling per sector van de aangemelde ontwerpen per lidstaat van de Europese Unie (2001)
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
2.4. Vergelijking tussen de aantallen kennisgevingen en gevraagde spoedprocedures per sector in de periode 1999 - 2001
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
2.5. Vergelijking tussen aantal kennisgevingen en ontvangen reacties (uitsluitend uitvoerig gemotiveerde meningen en opmerkingen) per sector -1999
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
* Deze percentages zijn te verklaren uit het feit dat een kennisgeving aanleiding kan zijn tot een aantal uitvoerig gemotiveerde meningen en opmerkingen
2.5. Vergelijking tussen aantal kennisgevingen en ontvangen reacties (uitsluitend uitvoerig gemotiveerde meningen en opmerkingen) per sector -2000
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
* Deze percentages zijn te verklaren uit het feit dat een kennisgeving aanleiding kan zijn tot een aantal uitvoerig gemotiveerde meningen en opmerkingen.
2.5. Vergelijking tussen aantal kennisgevingen en ontvangen reacties (uitsluitend uitvoerig gemotiveerde meningen en opmerkingen) per sector - 2001
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
* Deze percentages zijn te verklaren uit het feit dat een kennisgeving aanleiding kan zijn tot een aantal uitvoerig gemotiveerde meningen en opmerkingen.
2.6. Wijze waarop gehoor is gegeven aan de uitvoerig gemotiveerde meningen van de Commissie (alleen voorzover de procedures afgerond zijn) aangaande kennisgevingen in de jaren 1999 en 2000
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
*Op dit gebied heeft de Commissie in 1999 en 2000 geen enkele uitvoerig gemotiveerde mening uitgebracht.
2.7. Verdeling van de kennisgevingen van IJsland, Noorwegen en Zwitserland per sector, 1999 - 2001
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
2.8. Opmerkingen over de door IJsland, Noorwegen en Zwitserland aangemelde ontwerpen, 1999 - 2001
1999:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
2000:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
2001:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>