Bijlagen bij SEC(2005)207 - Verzoek tot wijziging van het statuut van het Hof van Justitie dat door het Hof van Justitie is ingediend overeenkomstig artikel 245, tweede alinea, van het EG-Verdrag met het oog op de vaststelling van de voorwaarden en de beperkingen voor heroverweging door het Hof van Justitie van beslissingen die worden gegeven door het Gerecht van eerste aanleg overeenkomstig artikel 225, leden 2 en 3, van het EG-Verdrag

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage bij dit besluit alleen rechtsvragen kunnen betreffen,

- ingeval de hogere voorziening gegrond is en de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken bijgevolg wordt vernietigd, het Gerecht van eerste aanleg overeenkomstig artikel 13 van deze bijlage[5] de zaak zelf afdoet of de zaak voor afdoening verwijst naar het Gerecht voor ambtenarenzaken wanneer deze zaak niet in staat van wijzen is.

20. Uit het voorgaande volgt dat indien, zoals het Hof voorstelt, heroverweging geen schorsende werking heeft, het Gerecht voor ambtenarenzaken het geschil zou moeten beslechten op basis van het door het Gerecht van eerste aanleg geformuleerde rechtsvoorschrift, hoewel het Hof dit rechtsvoorschrift nog steeds kan wijzigen.

21. Voorts moet worden opgemerkt dat het Hof de zaak na heroverweging verwijst naar het Gerecht van eerste aanleg, tenzij de oplossing van het geschil voortvloeit uit de feitelijke vaststelling waarop de beslissing van het Gerecht van eerste aanleg is gebaseerd. In dit laatste geval zou het Hof de zaak zelf afdoen (artikel 62 c van het voorstel).

Het voorgestelde systeem dreigt bijgevolg te leiden tot verschillende gerechtelijke beslissingen in éénzelfde zaak die ten doel hebben “het rechtsvoorschrift te formuleren”: eerst op het niveau van het beroep (beslissing van het Gerecht van eerste aanleg, eventueel gevolgd door een nieuwe beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken) en vervolgens op het niveau van de heroverweging (beslissing van het Hof, eventueel gevolgd door een beslissing van het Gerecht van eerste aanleg).

22. Deze opeenvolging van beslissingen dreigt dus opnieuw te leiden tot een overbelasting van de communautaire gerechten, die het Verdrag van Nice juist beoogde tegen te gaan, en dreigt vooral afbreuk te doen aan het gezag van de "uitspraak".

Prejudiciële verwijzingen

23. In dit stadium is aan het Gerecht van eerste aanleg nog geen prejudiciële bevoegdheid toegekend. Voorzover het voorstel van het Hof echter ook betrekking heeft op heroverweging van prejudiciële beslissingen van het Gerecht van eerste aanleg, beklemtoont de Commissie dat het zeker op dit gebied aanbeveling verdient de heroverweging schorsende werking te verlenen.

De heroverwegingsprocedure mag immers niet worden toegepast als ging het om een tweede aanleg in prejudiciële procedures. Het gaat hierbij zowel om de geloofwaardigheid van de prejudiciële procedure als om de economie en de doeltreffendheid van de heroverwegingsprocedure.

24. De geloofwaardigheid van de prejudiciële procedure en meer bepaald de zin van de verwijzingsverplichting van de in laatste instantie rechtsprekende rechters berusten in de eerste plaats op het feit dat nationale rechters gehouden zijn zich tot het Hof van Justitie te wenden als enig, regulerend en gespecialiseerd orgaan voor de uitlegging en beoordeling van de geldigheid van het Gemeenschapsrecht. Aan de nationale rechter zouden geen twee verschillende prejudiciële beslissingen mogen worden betekend, in dit geval een eerste beslissing van het Gerecht van eerste aanleg en vervolgens een tweede beslissing van het Hof, die volgens het huidige voorstel "in de plaats [komt]" van die van het Gerecht van eerste aanleg.

25. Het voorgestelde systeem zou bovendien ook moeilijk te beheren kunnen zijn door de nationale rechter en zou de doeltreffendheid van de heroverwegingsprocedure aanzienlijk verminderen.

Wordt een prejudiciële vraag voorgelegd aan het Hof dan schorst de nationale rechter het geding, dat normaliter wordt hervat na de betekening van de prejudiciële beslissing, in dit geval de betekening van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg. De nationale rechter kan dus gedwongen zijn het arrest van het Gerecht van eerste aanleg ten uitvoer te leggen.

In die omstandigheden bestaat het risico dat er met de informatie die het Hof aan de nationale rechterlijke instantie verstrekt “opdat deze instantie bewust wacht op het standpunt van het Hof alvorens uitspraak te doen op het geding in de hoofdzaak” (opdat deze instantie met andere woorden geen rekening houdt met het haar reeds betekende arrest van het Gerecht van eerste aanleg) geen rekening kan worden gehouden en dat bijgevolg afbreuk wordt gedaan aan de ten behoeve van de procespartijen gewenste doeltreffendheid van de heroverwegingsprocedure.

26. Zoals het Hof opmerkt, blijkt uit de bewoordingen van het Verdrag en van de bovengenoemde verklaringen dat “heroverweging” geen traditioneel beroep in het belang van de wet is; uit de besprekingen van de Intergouvernementele Conferentie (IGC) blijkt voorts dat een dergelijk beroep niet kon worden ingevoerd in het kader van de destijds geplande communautaire rechterlijke organisatie.

Met een beroep in het belang van de wet wordt over het algemeen beoogd te vermijden dat een beslissing van een lagere rechterlijke instantie precedentwerking zou hebben wanneer de partijen ervoor kiezen hun geschil niet voor de hoogste rechterlijke instantie te brengen, die als enige bevoegd is om uitspraak te doen over bepaalde kwesties[6]. In dit verband is het volstrekt aanvaardbaar dat een beslissing gegeven op een beroep in het belang van de wet, geen gevolgen heeft voor vonnissen die kracht van gewijsde hebben[7] en slechts de toekomstige rechtspraak beïnvloedt.

De situatie ligt hier anders omdat het optreden van het Hof betrekking heeft op een in beroep gewezen arrest of op een prejudiciële beslissing van het Gerecht van eerste aanleg, met andere woorden een context waarin de procespartijen alle rechtsmiddelen hebben uitgeput die hen ter beschikking stonden.

Gelet op deze specifieke context moest de IGC aannemen dat het optreden van het Hof niet alleen ten doel moest hebben de rechtspraak voor de toekomst te corrigeren, maar ook de procespartijen concreet ten goede moest komen wanneer heroverweging door het Hof tot een andere oplossing leidt dan die van het Gerecht van eerste aanleg.

27. Het is derhalve van belang dat de statutaire bepalingen inzake de heroverwegingsprocedure garanderen dat de beslissing van het Hof verdergaande gevolgen heeft dan een beroep in het belang van de wet en de procespartijen werkelijk ten goede komt.

28. Uit het voorgaande volgt dat in de statutaire bepalingen inzake heroverweging moet worden vastgesteld dat het verzoek om heroverweging en het besluit om de heroverwegingsprocedure te openen schorsende werking hebben, teneinde te komen tot één enkele oplossing voor tot rechtsvragen beperkte beroepen en één enkel antwoord op aan het Gerecht van eerste aanleg voorgelegde prejudiciële vragen.

II. Heroverweging zou volgens een spoedprocedure moeten plaatsvinden

29. Overeenkomstig verklaring nr. 15 bij het Verdrag van Nice dient voor prejudiciële beslissingen een spoedprocedure te worden georganiseerd. Ook voor rechtstreekse beroepen lijkt een versnelde procedure gerechtvaardigd, voorzover arresten van het Gerecht van eerste aanleg slechts bij hoge uitzondering en op precieze punten moeten worden heroverwogen, waarbij het volledige dossier met alle uitgewisselde argumenten wordt doorgezonden aan het Hof.

30. De door het Hof voorgestelde procedure lijkt een stap in die richting, voorzover er niet automatisch een mondelinge behandeling wordt gehouden.

31. Maar de bepalingen betreffende de schriftelijke behandeling zouden verder moeten worden verduidelijkt. Overeenkomstig de door het Hof voorgestelde bepaling hebben de procespartijen het recht opmerkingen in te dienen binnen een daartoe door het Hof vastgestelde termijn, terwijl de lidstaten en de instellingen opmerkingen zouden kunnen indienen onder de voorwaarden van artikel 23 van het statuut, d.w.z. binnen twee maanden na de kennisgeving van de te heroverwegen punten van het arrest.

32. De Commissie is van mening dat de termijn om memoriën of schriftelijke opmerkingen in te dienen dezelfde moet zijn voor de partijen, de lidstaten en de instellingen en niet meer mag bedragen dan twee of drie weken.

33. Het zou bovendien nuttig zijn een passende termijn vast te stellen voor het wijzen van het aan de partijen of de nationale rechterlijke instantie te betekenen definitieve arrest.

III. Conclusie

1. Om al deze redenen is de Commissie van mening dat in de statutaire bepalingen inzake de heroverwegingsprocedure

a) moet worden vastgesteld dat het verzoek om heroverweging en het besluit om de heroverwegingsprocedure te openen schorsende werking hebben;

b) moet worden vastgesteld dat de beslissingen die het Gerecht van eerste aanleg op basis van artikel 225, leden 2 of 3, van het Verdrag geeft als definitief zullen worden beschouwd

- na het verstrijken van de in artikel 62, tweede alinea, van het statuut bedoelde termijn van één maand, mits de eerste advocaat-generaal geen heroverweging van de beslissing heeft voorgesteld,

- en, ingeval de eerste advocaat-generaal voorstelt de beslissing te heroverwegen, na het verstrijken van de in artikel 62, tweede alinea, van het statuut bedoelde tweede termijn van één maand, mits het Hof beslist de heroverwegingsprocedure niet te openen;

c) een spoedprocedure moet worden ingevoerd;

d) een passende termijn moet worden vastgesteld voor het wijzen van het aan de partijen of de nationale rechterlijke instantie te betekenen definitieve arrest.

2. Volgens de Commissie is het gelet op verklaring nr. 14 bij het Verdrag van Nice nuttig een mechanisme voor de evaluatie van de heroverwegingsprocedure in te voeren.

[1] Document van de Raad nr. 12464/03 JUR 359 COUR 24 van 12.9.2003.

[2] Soortgelijke bepaling als in artikel 60 van het statuut met betrekking tot hogere voorzieningen.

[3] De controle van het Hof op de bevoegdheid in eerste aanleg van het Gerecht wordt uiteraard uitgeoefend in het kader van de hogere voorziening.

[4] Artikel 242 van het Verdrag en artikel 60 van het statuut van het Hof (waarin wordt bepaald dat beroepen en hogere voorzieningen geen schorsende werking hebben).

[5] Waarin de bewoordingen worden overgenomen van artikel 61 van het statuut met betrekking tot hogere voorzieningen tegen beslissingen van het Gerecht van eerste aanleg.

[6] Zie artikel 68, lid 1, van het EG-Verdrag, waarin wordt bepaald dat alleen nationale rechterlijke instanties waarvan de beslissingen niet vatbaar zijn voor hoger beroep, gehouden zijn het Hof van Justitie te verzoeken om een prejudiciële beslissing.

[7] Zie artikel 68, lid 3, van het EG-Verdrag.