Bijlagen bij COM(1998)395-1 - Actiekader voor de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(1998)395-1 - Actiekader voor de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten. |
---|---|
document | COM(1998)395 ![]() ![]() |
datum | 1 juli 1998 |
3. In de tweede plaats wordt een verdere reeks maatregelen uiteengezet (in bijlage 2) ter overweging door alle belanghebbenden. Om goed te kunnen beoordelen welke aanvullende maatregelen op dit gebied nodig zouden kunnen zijn, nodigt de Commissie alle belanghebbenden uit om uiterlijk op 31 december 1998 (schriftelijk) hun opmerkingen over deze maatregelen toe te zenden aan:
De Directeur-generaal - DG XV Europese Commissie Wetstraat 200 B-1049 Brussel Fax: (+32 2)295 65 00 E-mail: Joiin.MOGG@DG 15.CEC.BE
Mededeling aan dc Raad, aan het Europees Parlement, aan het Ixonomisch en Sociaal C’oinite en aan het t'omitc van de Regie's, C()M(97) 157 van 15 april 1997.
Het verslag van de studie - I'raud Without frontiers - is gepubliceerd op http:7www.deloittexa/Whatsnew/l leadlines/InternatFraud.htm.
In het eindverslag van het project Samenwerking ter bestrijding van de georganisecrde misdaad met betrekking tot betaalkaarten, dat werd georganiseerd door de Metropolitan Police, Engeland, en het Korps l.andelijke Politiediensten, Nederland, worden het verrichte onderzoek en de resultaten van de conlerentie beschreven.
A arc] cn omvang van het vraagstuk
1.
Hoewel andere betaalmiddelen dan contanten een voortdurend veranderende reeks systemen of instrumental omvatten (zie afdeling 2.a), zijn de voornaamste statistische gegevens over de omvang van het probleem van fraude en vervalsing afkomstig van de oudere systemen, zoals cheques en betaalkaarten. De totale omzet van de betaalkaartensector nadert in snel tempo de 2.000 miljard USD per jaar, waarvan elk jaar ongeveer 3 miljard USD verloren gaat ten gevolge van criminaliteit met betaalkaarten. Hoewel dit slechts 0,15% van de totale omzet is, zijn er toch hoge bedragen mee gemoeid, en gezien de verwachte toeneming van de uitgifte van nieuwe kaarten met wel 25% per jaar, zijn de bedragen beslist niet te verwaarlozen. Ongeveer 25% van alle verliezen op betaalkaarten betreft uitgevers in de Europese Unic. Hoewel de verliezen van oudsher meestal in het binnenland optreden, komt het steeds meer voor dat zij lum oorsprong vinden in misdrijven met kaarten vanuit het buitenland.
Eraudcbcslrijdingsmaatrcgelen worden voornamelijk in het binnenland genomen, hetgeen so ms heeft geleid tot althans tijdelijke dalingcn van het aantal binnenlandse fraudegevallcn, tcrwijl de criminaliteit zich aanpast door een evenredige toename op internationaal niveau. Naast het probleem van fraude en vervalsing in verband met cheques en betaalkaarten wordt een potentieel risico gevormd door de systeemfraude, d.w.z. aanvallen ("inbraak") op de onderliggende computernetwerken die ook van invloed kunnen zijn op de betaalinstrumenten en -systemen. Grensoverschrijdende criminaliteit met kaarten is derhalve een echt probleem voor de lidstaten van de Europese Unie alsook voor de sector van de betaalsystemen en de gebruikers.
13ij het aannemcn van zijn resolutie over een ontwerp van Gcmeenschappelijk Optreden met betrekking tot de uitvvisseling van informatie tussen vervolgende inslanties en de sector van de betaalkaarten op 15 mei I99X, drong het Europees Parlement aan op de noodzaak van een omvaltend en consistent actieprogramma
Betaaldiensten worden niet in een juridisch vacuum verstrekt. De bestaande communautaire regelgeving heeft ten doel een gcmcenschappelijkc ruimte tot stand te brengen waarin kapilaal, personen, goederen en diensten vrij kunnen circuleren. 13ijluge I bevat een bekopt overzichl van de samenstellende elementen van een dergelijk kader.
2. De betaalsystemen en de deelnemers daaraan
Deze afdeling bevat een beschrijving van de andere betaalinstrumenten dan contanten en van de onderliggende betaalsystemen - met hun kenmerken - de voornaamste deelnemers eraan en hun respecticve functies. Gezien de snelle ontwikkeling van de sector is de onderstaande tabel zuiver indicatief. Voorts kunnen de nieuwste betaalinstrumenten de houders de mogclijkheid bieden van allerlei functies gebruik te maken.
a) Indeling van betaalinstrumenten cn -systemen naar functies
fen behoove van de analyse kunnen betaalinstrumenten, met uitzondering van wettige betaalmiddelen (dat zijn bankbiljetten en grotendeels muntstukken), als volgt worden ingedeeld:
• vooruitheiuahk papier en instrumental (bijvoorbeeld reischeques, vouchers, waardebonnen, en/..);
• elektronische instrumental met opgeslagen waarde (dat zijn vooruitbetaalde kaarten en op software gebaseerd elektronisch geld);
• traditionele papier en instrumenten (bijvoorbeeld cheques);
• traditionele (bijna-)elektronische instrumenten (bijvoorbeeld alle soorten betaalkaarten, met uitzondering van vooruitbetaalde kaarten: kredietkaarten, debetkaarten, debetkaarten met uitgesteldc debitering, T&K-kaarlen);
• toepassingen voor elektronisch hankieren op qfstand (thuis/telelbniseh/K’).
BET A A LI NSTRU M ENTEN
(andcre dan contantcn)
Bl. | B2. (bijna-) | B3. |
Traditionele | elektronischc | Elektronisch |
papieren | instrumenten | bankieren op |
instrumenten | afstand |
i) cheques, wissels | i) alle soorten betaalkaartcn (behalve vooruit-betaalde kaarten) | i) thuis/ telelbnisch/PC |
ii) papieren en elektronische credit/debet-overschrijvings -opdrachten | ii) papieren en elektronische credit/debet-overschrijvings -opdrachten | ii) papieren en elektronische credit/debet-overschrijvings -opdrachten |
AI. Vooruit- | A2. |
betaaldc | Elektronischc |
papieren | instrumenten |
instrumenten | met opgcslagcn |
waarde |
i) reischeques | i) vooruit-betaalde kaarten |
ii) vouchers | ii) op software gebaseerd elektronisch geld |
iii) waardebonnen |
b) Deflnitie van dc deelneincrs aan cen bctaalsystccm •
In con betaalstelsel kunncn Ilians dc volgcndc declnemers (en functics) bijna slccds wccr wordcn
onderkend:
• "dc uitgever": dit is gewoonlijk dc (finaneielc) instclling die bij dc uiloefcning van haar bedrijl (ingevolge cen ovcrccnkomst met dc gebruiker) aan cen gebruiker ccn instrument ter beschikking stelt dat kan worden gebruikt voor het verrichtcn van betalingen6;
• "tie gebruiker”: dit is gewoonlijk een (natuurlijke en/of rechtsjpersoon die (ingevolge een overeenkomst met een uitgever) houder is van een betaalinstrument dat voor betalingen kan worden gebruikt;
• "tie ontvanger”: dit is gewoonlijk het verkooppunt dat voor eigen rekening of voor rekening van het netwerk waarbij het is aangesloten, betalingen van goederen en diensten door houders die gebruik maken van een bctaalinstrument, ontvangt;
• "dc verkri/ger": dit is gewoonlijk de (linanciclc) instclling die inl'ormatie over dc Irnnsnctic van dc ontvanger verkrijgt en verantwoordelijk is voor de afrekening met laalstgenoemde.
Aange/.ien bij alle stclsels grote aantallen uitgevers, gebruikers, onlvangcrs en verkrijgers /ijn betrokken, is het niet ongebruikelijk dat het stelsel berust op in underling overleg overeengekomen
" In het geval van elektronisch geld kunnen de uitgever van het elektronischc geld, de uitgever van de kaart en de instelling die de kaart ter beschikking van de gebruiker stelt, verschillende entiteiten zijn.
procedures voor dc clearing (d.w.z. de toezending, afstemming en bevestiging van bctalingsopdrachten) en afwikkeling (d.w.z. de nakoming van de verplichtingen lussen dc partijen door overbooking van de verschuldigde bedragen) van de transaeties. In dit verband moet worden gedacht aan de rol van de exploitanten van netwerken (vaak, maar niet altijd telecommunicatienetwerken) als dragers van financiele informatie, hoewel zij niet direct deelnemen aan een betaalsysteem.
3. I)e informatiemaatschappij cn dc opkomst van de elektronische Handel
De wereldwijde informatierevolutie - met als nicest treffende voorbeelden Internet en de groei van de elektronische handel - verandert reeds de wijzc waarop ondernemingen en mensen met elkaar omgaan. Dit kan de belangrijkste stimulans voor de wereldeconomie in dc komende eeuw worden. Met lijkt een belangrijk element van bet bedrijfsleven te zijn geworden, dat ook het dagetijks leven bcinvlocdt. I let Internet biedt derhalvc de mogelijkheid om de aanloop- en de transactiekosten omlaag te brengen tot een fractie van die van de meer traditionele wijzen om transaeties af te sluiten. Dit geldt vooral voor de sector van de financiele diensten en met name voor de systemen en instrumenten voor het verrichten van betalingen.
In de huidige context is het wellicht belangrijker te begrijpen of, en zo ja, hoe, de misdaad de informatietechnologie kan misbruiken. De vraag is of de informatiemaatschappij en met name de E-handel, met het daaruit voortvloeiende toegenomen gebruik van informatieoverdrachtsystemen, nieuwe gevaren doen ontstaan of sleehts de traditionele patronen bespoedigen7.
In het kadcr van haar werkzaamheden over de inlormaticmaatschappij en elektronische handel hccll de ('ommissie reeds een aantal initiatieven genomen om met name een duidelijk kader voor de vcrderc ontwikkeling ervan lot stand te brengen tencinde invesleringen in diensten op het gebied van elektronische handel te bevorderen, met alle voordelen vandien voor de EU in termen van groei. concurrentievermogen en werkgelegenheid.8 lien spoedige voortgang en een geslaagde tenuitvoerlegging van deze initiatieven zullen ongetwijfeld bijdragen tot de totstandbrenging van een veiligere omgeving, hetgeen uiteindelijk ook de betaalsystemen en -instrumenten ten goede zal komen.
In opdracht van DG XIII werd een studie uitgevoerd over met computers verband houdende criminele activiteiten (de studie COMCR1ME), waaraan onlangs de laatste hand werd gelegd door Professor Sieber van de Universiteit van Wurzburg en Professor Kaspersen van de Vrije Universiteit van Amsterdam. http://wwvv2.echo.lu/legaI/en/comcrime/sieber.IUml
I)c/c initiatieven omvalten: dc Mcdedeling “Ecu l.uropees iniliatief op het gebied van de elektronische handel” |('()M(97)I57 del. van I5.4.I997|; het voorslcl voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Kaad |( ()M(*>7>1del. van 0 7.1907 (97/0198 (( ’()|))| betrelfende de rechlsbescherming van diensten gehaseerd op. of beslaande nit, voorwaardelijke toegang; de Mededeling van tie (oininissic aan het l .uropees Parlement, de Kaad, het Economisch en Sociaal Comite en het Comite van de Kegio’s |C()M(97)503 del. van I.I0.|997| “/.orgen voor veiligheid van en vertrouwen in elektronische communicatie - naar een Europees kader voor digitale handtekeningen en encryptie”; het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement cn de Raad |C()M(98)297 def. van 13.5.19981 betrelfende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen; de Mededeling “Mondialisering en de informatiemaatschappij - de behoeftc aan een versterking van de internationale coordinatie” |(’()M(98)50 del.|; het voorgestelde Aclicplan ter bevordering van het veilige gebruik van Internet PH C 48 van 13.2.1998, dat erop gcricht is het vertrouwen in dc netwerken te bevorderen door een aantal actiepunten en derhalve deel uitmaakl van de werkzaamheden om de elektronische handel te bevorderen.
Strafrecht
4.
a) Matched rcclit - soorten niisdrijvcn
Het strafrecht in verband met betaalinstrumenten is in alle lidstaten in het algemeen gebaseerd op het begrip "vervalsing" en "namaking". Deze termen hebben echter niet dezelfde betekenis in het strafrecht van alle lidstaten. In het algemeen zijn de twee elementen van deze gedragingen het maken van een vals instrument of het vervalsen van een echt instrument en het frauduleuze voornemen om het te gebruiken. Sommige rechtsstelsels omvatten andere vereisten, zoals het bestaan van een “wezenlijk effect’'.
In het strafrecht van alle lidstaten is de vervalsing van bankbiljetten en muntstukken strafbaar gesteld. Voor traditionele papieren instrumenten (cheques) zijn de verschillen tussen de wetgevingen van de lidstaten echter groter. Met betrekking tot betaalmethoden zoals betaalkaartcn is het verschil nog groter. Om het misdrijf te plegen, moet de dader in sommige landen het betaalmiddel daadwerkelijk gebruiken en soms moet zelfs worden bewezen dat er opzet in het spel is. Uitsluitend het bezit van een gestolen of vervalste betaalkaart of de diefstal van een betaalkaart wordt niet in alle lidstaten als een misdrijf beschouwd. De moeilijkheden worden nog groter wanneer misdadigers vervalste betaalkaarten maken, gebruiken en bezitten, in plaats van verloren of gestolen kaarten te misbruiken. De meeste lidstaten hebben geen wetten die uitdrukkelijk betrekking hebben op niisdrijvcn met betaalkaarten en moctcn het doen met bestaande wetgeving die is opgesteld voor nicer traditionele soorten van bedrog met bebruikmaking van documenten, en niet volledig is aangepast aan de technologische vernieuwingen.
Hr bestaat een wisselwerking tussen misbruik van computer- en informatietechnologie en fraude in verband met bclalingen, wanneer de fraudeur gebruik maakt van een elektronisch betaalsystcem, of zelfs altijd wanneer de betalingstransactie elektronisch wordt verwerkt. C'rimineel misbruik van computers om de begunstigde van een betaling, de betaalkaartensector, of de financiele inslelling te benadelen, wordt niet altijd gedekt door de bestaande wetgeving. Toegang zonder toestemming is niet altijd strafbaar. Het manipuleren van gegevens om illegaal geld over te maken, valt niet noodzakelijk onder het begrip oplichterij, wanneer dit bedrog of het uitbuiten van een misvatting vereist, hetgeen niet gemakkelijk zou kunnen worden toegepast bij gecomputeriseerde communicatie.
Criminele organisaties maken gebruik van dergelijke verschillen en opereren vanuit de minst beschermde markt. Die verschillen tussen de rechtsstelsels van de lidstaten veroorzaken grote moeilijkheden bij het onderzoek en de vervolging van fraude over de nationale grenzen heen.
Hen ccrstc conclusic is derhalvc dat bij een poging om een pancuropecs prnhlccm (e rcgelcn, moet worden vermeden uit te gaan van deze geijkte termen en in plaats daarvan alle aandacht moet uitgaan naar het xedrax dat het problcem veroorzaakt.
Hen tweede conclusie is dat alle inde linden die zijn gebaseerd op of ajhankelijk zijn van instrumenten, moeten worden afgesehaft en vervangen door nicer duurzame en Ilexibele categorieen. C'riminaliteit is immers niet a priori en op zichzelf instrumentspecifiek. Veeleer kunnen misdrijven:
(i) gericht zijn op hct betaalinstrument zelf, en op de veiligheidskenmerken die de toegang tot het gebruik van het betaalinstrument mogelijk maken, beperken en/of beschermen;
(ii) gericht zijn op de betalingstransactie zelf, inclusief het systeem voor het geven van de betalingsopdrachten, alsmede voor het verzamelen, verwerken, clearen en afrekenen van de betalingstransacties, en/of
(iii) verband houden met de middelen om de criminele activiteit voor te bereiden en uit te oefenen, inclusief de (vervaardiging van de) uitrusting voor het maken van apparatuur.
Daarom wordt voorgesteld ecn beschrijving te geven van de soorten gedrag die moeten worden bestreden, en daarbij het gebruik van gevestigde misdrijven te vermijden en de aandacht te richten op het doelwit van de misdadiger. Deze elassificatie moet “aan de intentie gerelateerd” en “instrument-neutraar zijn, teneinde de misdrijven niet al te nauwkeurig te hoeven codificeren, want een dergelijke aanpak zou kunnen worden ondergraven door nieuwe technologieen of diensten en zou kunnen leiden tot uiteenlopende interpretaties van de misdrijven.
Tenslotte dient erop te worden gewezen dat een aan het gedrag gerelateerde aanpak reeds is gevolgd - blijkbaar met sueees - in de Verenigde Staten, waar oudere strafwetgeving ter bescherming van de consumenten in verband met kredietkaarten in eombinatie met nieuwere wetgeving die is gericht op de meeste soorten manipulates met (oc^cm^smiddelcn alle niet op papier gebaseerde betaalmethodcn dekt, met bijzondere nadruk op producten voor toegang op al'stand.
b) Proeesreeht
Om een vonnis te mogen vellen over het gedrag van een persoon, moet de reehtbank de zekerheid hebben dat zij de bevoegdheid of het recht heeft om over die persoon te oordelen.
In het strafrecht is het criterium voor de bevoegdheid gewoonlijk dat het misdrijf heeft plaatsgevonden op het grondgebied van de staat waar de reehtbank is gevestigd, hoewel in sommige lidstaten en voor sommige misdrijven de nationaliteit van de misdadiger een doorslaggevend element zal zijn, ongeacht waar het misdrijf werd begaan. Voor de meeste misdrijven tegen andere betaalmiddelen dan contanten, en voorai bij op teleeommunicatie-infrastruetuur gebaseerde systemcn, kan een transactie een of meer rechtsgebieden doorkruisen op de weg tussen de initiatiefnemer (de schuldige) en hct doelwit (het slachtoffer) of omgekcerd. Alhankelijk van de opzel van het strafrecht in de betrokken staten kunnen de verzendende en de ontvangende staat tegelijkertijd bevoegd zijn. Het tegenovergestclde kan ook hct geval zijn, namelijk dal geen van de staten bevoegd is. Idk voorstel betreffende de onderlinge aanpassing van de bepalingen van het materiele strafrecht moet derhalve worden gevolgd door een bespreking van het vraagstuk van de bevoegdheid, en elke bespreking over wederzijdse bijstand moet worden voorafgegaan door een dergelijke bespreking.
De samenwerking tussen gerechtelijke autoriteiten in strafzaken gebeurt voornamelijk door de verlening van wederzijdse rechtshulp en door uitleveringsovereenkomsten.
In het eerstgenoemde geval kan een lidstaat die misdrijven wil vervolgen maar bewijsmatcriaal uit een andere lidstaat nodig heeft, de staat in kwestie om dat bewijsmatcriaal verzoeken en het ontvangen. De desbetreflende aispraken zijn hooldzakelijk gebaseerd op bilaterale overeenkomsten tussen staten en op hot Europees Verdrag aangaandc de wederzijdse rechtshulp van 1959 en het bijbehorcnde protocol. De lidstatcn werken momcntccl aan een ontwerp van overeenkomsl van dc Europese Unie om de bepalingcn van het Verdrag van 1959 aan te vullen voor zover zij van toepassing zijn op de lidstaten van de Europese Unie.
De toekomstige overeenkomst moet de geldende procedures verbeteren en efflcienter maken. In Aanbeveling 16 van het door de Europese Raad van Amsterdam goedgekeurde Actieplan wordt gewezen op het belang hiervan voor een efficiente justitiele samenwerking bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad.
Er gelden ook uitleveringsovereenkomsten volgens welke iemand die van een ernstig misdrijf wordt beschuldigd of voor een dergelijk misdrijf is veroordeeld, aan een lidstaat kan worden uitgeleverd door een andere lidstaat teneinde in eerstgenoemde lidstaat te worden vervolgd of zijn/haar straf uit te zitten. Het voornaamste instrument dat een dergelijke samenwerking regelt, is het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 1957 en de bijbehorcnde protocollen. Om de toepassing van dit verdrag aan te vullen en te vergemakkelijken, stelden de lidstaten in 1995 een ElJ-Overccnkomst aangaandc de verkorte procedure tot uitlevering vast, die voorziet in een vereenvoudigde procedure voor personen die in uitlevering toestemmen. De EU-Overeenkomst van 1996 betreffende uitlevering behelst een verdere verbetering van dc voorwaarden voor uitlevering tussen lidstaten, in die zin dat nicer soorten misdrijven tot uitlevering kunnen leiden doordat de vonnisdrempel waarboven ecu misdrijf tot uitlevering kan leiden, wordt verlaagd.
5. Internationale aspecten
Om ervoor te zorgen dat de aanpak wereldwijd coherent en verenigbaar met die van de EU is, is het belangrijk dat alle partijen (autoriteiten, de sector en gebruikersgroepen) ernaar streven hun initiatieven in de internationale fora en werkgroepen te coordineren om zoveel mogelijk wereldwijd afspraken te maken. Zo hebben de G-8 na de Top in Halifax een deskundigengroep op hoog niveau inzake transnational georganiseerde misdaad opgericht, de zogenoemde "Lyon Group". Deze heeft under andere gesprokcn over het opzctlen van gezamenlijkc projcclen om speciliekc vormen van georganiseerde misdaad te onderzoeken en te bestrijdcn. In dit verband wcrd bijzondcrc aandacht besteed aan fraude met bctaalkaarten en andere tocgangsmiddclen. Dc Commissic neemt momcntccl deel aan al deze besprekingen om te voorkomen dal er dubbel werk wordt gedaan en om de coordinate te vergemakkelijken.
Voorts wordt door een werkgroep in het kader van de Raad van Europa (de PC-CY of "computermisdrijven"-werkgroep) momenteel gewerkt aan een ontwerp-verdrag betreffende computermisdrijven, dat met name een lijst bevat waarin onderscheid wordt gemaakt tussen traditionele misdrijven die in een computermilieu kunnen worden begaan (bijvoorbeeld "oplichterij") en nieuwe misdrijven die intrinsiek verband houden met computers (bijvoorbeeld "hacking").
Naast dc lopende uitwisseling van inlormatie met landcn in Midden- en ()ost-luiropa en dc met PI lARE-middcIcn gelinancierde projcclen, bicdcn dc onder titcl VI vallcndc programma's GROIIUS cn OISIN mogelijkhedcn voor dc linancicring van individuclc projcclen die gcricht zijn op het verbeteren van de grcnsoverschrijdcndc samenwerking door het bevordcrcn van de kennis, opleiding en competence van tic betrokken groepen practici in dc lidstatcn, en slaan dc/c programma's ook open voor deelnemers uit de landen die kandidaat voor toetreding zijn.
In het kader van de pre-toetredingsstrategie en de toetredingspartnerschappen wordt tenslotte aandacht besteed aan de ontwikkeling van programma’s om rekening te houden met het beleid voor bestrijding van de georganiseerdc misdaad. Iwentueel zou hierbij ook het problecm van fraude en vervalsing in verband met niet-eontante betaalsystemen kunnen worden betrokken.
6, Naar een helcid van de tJnie: gcdceldc verantwoordelijkheid
In het licht van het bovenstaande is de ('ommissie van mening dal het antwoord moet worden gezoeht in een aanpak waarbij allc partijen betrokken zijn, en niel in geisoleerde tleelinitiatieven. /eer belangrijk in dit verband is bovendien, dat de verantwoordelijkheid wordt gedeeld door alle (direct of indirect) betrokken partijen, waarbij de diverse verantwoordelijkheden hierarchisch moeten worden geordend.
In de eerste plants moeten de instrumenten en de onderliggende systemen en kenmerken die het gebruik ervan mogelijk maken, technisch geschikt zijn om de mogelijkheden tot misbruik te beperken. Dit is de “conditio sine qua non” en de eerste stap naar een effectief antwoord op de criminaliteit. De sector als geheel (en de deelnemende financiclc instellingen afzonderlijk) moeten de primaire verantwoordelijkheid dragen om te streven naar steeds veiliger toepassingen voor het verrichten van betalingen, en om de gebruikers duidelijk te informeren over de werkelijke mate van vciligheid van de verschillcndc producten die z.ij aanbieden voor het verrichten van betalingen. Dc/c verantwoordelijkheid moet worden uitgebreid tot de cxploitanten van de netwerken, die ervoor moeten zorgen dat de Hnanciele informatie veilig kan worden uitgewisseld.
Het lijdt echter geen twijfel dat technische vciligheid alleen slechts zal helpen voor zover daardoor de besehermingsdrempel wordt verhoogd. Met is niet en moet niet worden gezien als de uiteindclijke oplossing. Alle betrokkenen en autoriteiten moeten ook het adequate kader helpen bevorderen en toepassen om:
- aan te zetten tot maatregelen met het oog op vroegtijdige opsporing (preventie), en
- een veiligheidsnetwerk tot stand te brengen voor het bestraffen van misdrijven waar deze zich hebben voorgedaan (sancties).
In de tw'eede plants is de misdaad in geen geval een geograllsch beperkt vcrschijnscl, en al helemaal niet in het licht van de informatierevolutie. Voor een grotere doeltrelfendheid moet waar mogelijk worden gezorgd voor een consistcnte aanpak op internationaal niveau. Dit geklt vooral voor de georganiseerdc misdaad, die steeds weer heeft latcn zien met hoeveel gemak zij zich kan verplaatsen naar en kan opereren vanuit veiliger oorden.
Gemeenschappelijk Opt reden betreffende fraude cn vcrvalsing in verband met anclere betaalmiddclen dan contanten
Ter bestrijding van criminaliteit in de vorm van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten, stelt de Commissie een ontwerp van Gemeenschappelijk Optreden voor. Het heeft ten doel te verzekeren dat fraude met alle vormen van andere betaalmiddelen dan contanten als misdrijf wordt erkend en kan worden bestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende sanctics in alle KU-lidstaten, en dat geschikte samenwerkingsmechanismen tot stand worden gebracht om deze misdrijvcn efficient tc vervolgen. Dit doel niets af aan het reeht van de lidstaten om nog andere vormen van bijvoorbeeld computercriminaliteit, zoals het zich zonder toeslemming toegang verschaffcn tot een op inl’ormatietechnologie gebaseerd betaalsysteem, strafbaar kunnen stellcn.
Het Gemeenschappelijk Optreden vermijdt opzeltelijk het gebruik van strikt gedelmiecrde kwalillcalies volgens het beslaande strafrecht, want deze dekken niet overal dezellde elementen. In plants daurvnn worden de diverse gedragingen die in de gehele IJnie misdrijvcn moelen zijn, zodanig beschreven dat het Gemeenschappelijk Optreden niet uitsluitend op specifieke soorten andere betaalinstrumenten dan contanten van toepassing is. Daartoe is de lijst van artikel 2 opgesteld op grond van het directe doel van de dader. Met gaat om het onmiddellijke doelwit van de fraudeur, ongeacht of de aanval is gericht legen het betaalinstrument of tegen het maken van betaalinstrumenten, dan wel tegen een of meer betalingstransacties, of tegen het eigenlijke systeem voor het geven van opdrachtcn tot en het verzamelen, verwerken, clearen en afwikkelen van de betalingstransacties.
Daarom werd de voorkeur gegeven aan actie in de vorm van een Gemeenschappelijk Optreden: dit geeft aan welk resultaat moet worden bereikt, terwijl de keuze van de methode aan de nationale autoriteiten wordt overgelaten. Het voorgestelde Gemeenschappelijk Optreden is uiteraard opgesteld op grond van het Verdrag van Maastricht. Het zal moeten worden aangepast aan het nieuwe rechtskader en de vorm krijgen van een kaderbesluit als het Verdrag van Amsterdam van kracht wordt.9 In het kader van het bestaande Verdrag maken artikel 3, punten 6 en 7, en artikel 6, die handclen over justitiele samenwerking, formed geen deel uit van het initiatief van de Commissie. Zij worden ter overweging door de C ommissie voorgelegd om de tekst te voltooien. Tenslolle moet het voorstel worden gezien in de context van andere instrumental die reeds zijn vastgesteld of nog in bespreking zijn. zoals het Gemeenschappelijk Optreden waarbij declneming aan een crimincle organisatic stralbaar wordt gesteld11’, het Gemeenschappelijk Optreden inzakc de tolstamlbrenging van een Turopees justified nctwerk" en de ontwerp-ovcrcenkomst betreffende wederzijdse reehlshulp1
Dit betekent met name dat artikel 35 van de geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing zal zijn, waarin wordt bepaald dat het Hof van Justitie bevoegd is, bij wijze van prejudiciele beslissing, een uitspraak te doen over de geldigheid en de uitlegging van kaderbesluiten, afhankelijk van door de lidstaten afgelegde verklaringen. Het voorziet ook in de mogelijkheid memories of schriftelijke opmerkingen bij het Hof in tc dicncn en verleent het Hof de bevoegdheid de wettigheid van kaderbesluiten na tc gaan en uitspraak te doen in elk gosehil tussen lidstaten betreffende de uitlegging van kaderbesluiten wanneer de Raad er niet in slaagt het gesehil te regelen hitmen zes maanden te rckenen vanaf het tijdstip waarop een van zijn leden het hem heeft voorgelegd.
Ontwerp van (iemeensehappelijk Optreden, door de Raad aangenomen op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarbij declneming aan een eriminele organisatic stralbaar word! gesteld in de lidstaten van de Europese Unie (niet gepubliceerd)
Voorstel voor een (iemeensehappelijk Optreden inzakc tie lotstandbrenging v;m ecu Etiropccs justified nctwerk (niet gepubliceerd).
Ontwerp-overeenkomst betreffende wederzijdse reehlshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (niet gepubliceerd).
Aanvullendc actics
Voorts wordl in bijlage2 cen recks aanvullendc aclies uitecngezel. Alle belanghebhenden worden verzocht deze actics tc overwegen om dc nodige niaatrcgclcn voor Inin cffccticve tcnuitvocrlcgging Ic nemen. Om goed te kunnen bcoordelcn wclkc aanvullendc maatregelen, inclusief wetgeving, op dit gebied nodig zouden kunnen zijn, is de Commissic voornemens cen brede discussie met alle belanghebhenden te stimuleren en zc aan te moedigen om te reageren op de in deze mededeling aan de orde gestelde vraagstukken. (Schriftelijke) opmerkingen over deze acties moeten uiterlijk op 31 december 1998 worden ingediend.
Bijlage 1
GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN TER BESTRIJDING VAN
FRAUDE EN VERVALSING IN VERBAND MET ANDERE BETAALMIDDELEN DAN CONTANTEN
TOELICHTING
Toelichting op do artikclcn
Artikcl 1
Artikel I bevat definities van tcrmcn die in het (iemeensehappelijk Optrcden worden gebruikt. Deze definities laten meer specifieke definities in de lidstaten onverlet.
1. De punten 1 en 2 bevatten kerndeliriities voor het (iemeensehappelijk Optrcden. In punt 1 wordt “betaalinstrumenl (under dan conlanten)'\ namelijk alle betaalinstrumenten met uitzondering van bankbiljetten en muntstukken.
2. In punt 2 wordt “beialingslransactie” gedefinieerd als elke transactie voor het verkrijgen van geld of waarde, het verrichten of ontvangen van betalingen voor goederen, diensten of andere objecten van waarde, en/of het geven van een opdracht tot overmaking van gelden, door middel van een betaal instrument.
3. De definities omvatten software en houden verband met artikel 2, onderk), waarin een opsomming wordt gegeven van verboden activiteiten in verband met uitrusting voor het maken van apparatuur.
4. De delinitie van “rcchtspersoon" is overgenomen uit het tweede protocol bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de linanciele belangen van de furopesc (iemeensehappen1 ’ .
5. “Wilwassen van geld" wordt gedefinieerd zoals in Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het linanciele stelsel voor het witwassen van geld.
6. De term “onderdaan” moet worden opgevat overeenkomstig de verklaringcn van de lidstaten betreffende artikel 6, lid 1, onder b), van het furopees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957. Het Uitleveringsverdrag zal van toepassing zijn op ernstige gevallen zoals bedoeld in artikel 3. punt 3, onder a), van dit Gemeenschappelijk Optreden.
Artikcl 2
In artikel 2 wordt het gedrag beschreven dat volgens het (Iemeensehappelijk Optreden stralbaar zou moeten worden gesleld in alle lidstaten, indien dit nog niet het geval is, en zou moeten worden onderworpen aan de bepalingen van de artikclcn 3, 4, 5 en 6. De in artikel 2 opgesomde gedragingen dekken niet inbreuken op eonlraetuele verpliehtingen /onder meer.
a) komt lypisch overeen met diefstal van cheques of kuurtcn;
b) dekt bijvoorbeeld het maken van geheel valse kaarten en het vervalsen van bestaande kaarten;
c) komt overeen met hot verkopen, overdragen, enz., van valsc of vervalste betaalinstrumenten, ulsmede cchlc inslrumenten, maar /onder toeslemming van de wellige houder;
d) dekt het welbewust be/itten van cen onder a) of b) vallend betaalinstrument;
e) doelt op het daadwerkelijke gebruik van een onder a) of b) vallend betaalinstrument;
0 regelt het geval waarin een handelaar of dienstverlener welbewust een betaling aanvaardl die wordt verrieht onder de onder e) bedoelde omstandigheden;
g) handelt over gevallen waarin bijvoorbeeld echte op de kaart voorkomende identificatiegegevens zonder toestemming van de wettige houder worden gebruikt om telefonisch een betaling te verrichten;
h) dekt het geval waarin volledig valse gegevens voor hetzelfde doel worden gebruikt; dit moet niet worden gei'nterpreteerd als een verbod op het gebruik van pseudoniemen als identificatie door de wettige houder;
i) betreft de situatie waarin bijvoorbeeld de binnen het verwerkingssysteem eireulerende informatie opzettelijk wordt gewijzigd om de betalingsopdracht te Iciden naar een andere rekening dan die van de wettige begunstigdc van de opdraeht;
j) regelt het geval waarin identilieatiegegevens worden overgedragen aan een persoon die geen rechl op die informatie heeft en de/e zou (kunnen) gebruiken om waarde of geldelijk voordeel te verkrijgen;
k) heeft betrekking op de middelen om een van de hierboven beschreven criminele gedragingen voor te bereiden of in praktijk te brengen;
l) dekt het bezit van bijvoorbeeld speciaal ontworpen hologrammen of papier voor het drukken van cheques;
m) breidt de strafbaarheid uit tot eenieder die behulpzaam is bij of aanzet tot een of meer van de hierboven beschreven gedragingen, of die daar welbewust van profiteert.
Artikel 3
1. Volgens dit artikel moeten de lidstaten hun beslaande welgeving en praktijken loetsen om ervoor te zorgen dat de in de punten I tot en met 7 vermelde maatrcgclen worden getroffen.
2. In punt I wordt bepaald dat de in artikel 2 opgesomde gedragingen als misdrijvcn moeten worden gekwal i liceerd.
3. In punt 2 wordt bepaald dat een rechtspersoon aansprakelijk moet zijn voor de in de punten 1 en 5 bedoelde misdrijven, te zijnen voordele gepleegd door elke persoon die individueel of als deel van een orgaan van de rechtspersoon optreedt volgens de in de nationale welgeving vastgestelde modaliteiten. Deze tekst is opgesteld naar het model van artikel 3 van het tweede protocol bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiele belangen van de Europese Gemeenschappen, maar zodanig gewijzigd, dat de persoon die het misdrijf pleegt, geen leidende positie in de organisatie hoeft te hebben en dat uit gebrekkig toezicht of gebrekkige controle voortvloeiende aansprakelijkheid er niet onder valt.
4. Punt 3 verplicht dc lidstatcn zorg te dragen voor een passende bestraffing van misdrijven. Voor zover hot natuurlijkc personen bctrcft, zijn de bepalingen opgesteld naar het model van bepalingen in de Overeenkonist aangaande de bescherming van de financiele belangen van de Europese Gemeenschappen, het protocol bij die overeenkomst en de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van dc Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese IJnie betrokken zijn. De straffen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.M
Bij de naleving van deze regels hebben de lidstaten enige vrijheid bij het bepalen van de aard en de ernsl van de stralTen waarin kan worden voorzien. Deze behoeven niel altijd vrijheidsberoving le omvatten. Er kunnen boetes worden opgelegd naast of in plaats van gevangenisstraf.
Het artikcl verplicht de lidstaten echter wel in de ernstigste gevallen te voorzien in straffen die vrijheidsberoving inhouden en aanleiding kunnen geven tot uitlcvering. De lidstaten zullen in het licht van hun respectieve rechtstradities moeten beslissen welke criteria bepalend zijn voor de ernst van een misdrijf.
Met betrekking tot rechtspersonen zij opgemerkt dat in sommige rechtsgebieden het begrip strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen niet bestaat. Dit feit wordt erkend in artikel 4 van het tweede protocol bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiele belangen van de Europese Gemeenschappen en dat artikel heeft model gestaan voor deze bepaling, maar in deze tekst zijn geen sancties opgenomen die geschikter zijn voor misdrijven waarbij ambtenaren van de Gemeenschap en nationale ambtenaren zijn betrokken. De eis is dat de sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn, de minimumverplichting is het opleggen van strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke boetes.
5. Aangezien nog niet alle lidstaten het Europese Verdrag van 1990 betreffende witwassen, opsporing, inbeslagneming en confiscatie van vruchten van criminele activiteitcn hebben geratificecrd, wordt in punt 4 bepaald dat de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen om inbeslagneming en confiscatie of onttrekking mogelijk te maken van instrumental en opbrengslen van de in punt 1 bcdoclde misdrijven en van witwassen van geld, of van be/.ittingen waarvan de waarde overeenkomt met die opbrengsten. In beslag genomen of geconlisquccrdc instrumental, opbrengsten of andere bezittingen moeten worden behandeld overeenkomstig de nationale wetgeving.
6. De bepalingen betreffende witwassen van geld van het Europese Verdrag van 1990 worden zodanig toegepast, dat zij gelden voor misdrijven overeenkomstig de verklaringen van de partijen bij dat verdrag. De EG-richtlijn is thans beperkt tot opbrengsten uit misdrijven in verband met drugshandel, hoewel de richtlijn in de toekomst zou kunnen worden uitgebreid tot alle ernstige misdrijven. In punt 5 wordt witwassen van geld in verband met de opbrengsten van de in dit Gemeenschappelijk Optreden bedoelde misdrijven bestempeld als een misdrijf. Witwassen van geld wordt in artikel 1 gedefinieerd overeenkomstig Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991.
7. Het internationale karakter van fraude in verband met andere betaalmiddelen dan contanten betekent dat voor een doeltreffende bestrijding ervan de regels betreffende bevoegdheid en uitlevering duidelijk moeten zijn en zo progressief als de nationale rechtsstelsels maar toelaten, om te voorkomen dat personen aan vervolging ontsnappen. Daarom zijn dc bepalingen in dit punt opgesteld naar het
l)c uildrukking, is overgenomen nil een arrest van het I lot van Justitie van de Ivuropese (iemeenschnppen (zaak 68/88, arrest van 21.9. 1989, Jurispr. 2965), waar het als voIgt wordt gel'ormuleerd: "daartoe dienen de lidstaten er met name op toe te zien, dat overtredingen van het (iemeenschapsrecht onder gelijke materiele en formele voorwaarden worden bestraft als vergelijkbare en even ernstige overtredingen van het nationale recht. Zij zijn daarbij vrij in hun keuze van de op te leggen straffen, maar deze moeten wel doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn."
model van bcpalingen die worden gcbruikl voor vormen van criminalileil met specilieke internationale dimensies. Als model zijn gebruikt de bepalingen tot regeling van bevoegdheid die zijn opgenomen in de Overeenkomsl aangaande de beschcrniing van de linanciele belangen van de Europese Gemeenschappen, hel proloeol bij die overeenkomsl en de Overeenkomsl betreffende de beslrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Gemeenschappen of ambtenaren van de lidstaten van de Europese IJnie zijn belrokken.
8. Punt 6 bevat een aantal criteria op grond waarvan de nationale politiele en justitiele autoritciten bevoegd zijn de in het Gemeenschappelijk Optreden bedoelde misdrijven te vervolgen.
Een lidstaat dient bevoegd te zijn in twee situaties:
- wanneer het misdrijf geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied wordt gepleegd, ongeacht het statuut of de nationaliteit van de betrokkene (territorialiteitsbeginsel);
- wanneer de dader een onderdaan is (actief personaliteitsbeginsel). Dit criterium betekent dat bevoegdheid mogelijk is ongeacht de lex locus delicti. Het is aan de lidstaten tc vervolgen voor in het buitenland gepleegde misdrijven. Dit is vooral van belang voor lidstaten die hun onderdanen niet uitleveren.
Aangezien niet alle lidstaten in hun rechlslradilie exlraterritoriale bevoegdheid erkennen, kunnen de lidstaten echter, onverminderd de in punt 7 opgenomen verplichting, hun bevoegdheid beperken tot de eerste van deze twee situaties. /ells indien zij dit niet doen, kunnen zij de regel belreffende de bevoegdheid in de tweede siluatie uitsluilend in specilieke gevallen of onder specilieke voorwaarden toepassen.
9. Met punt 7 wordt het feit in aanmerking genomen dat sommige lidstaten hun onderdanen niet uitleveren en wordt getracht te verzekeren dat personen die worden beschuldigd van fraude met andere betaalmiddelen dan contanten, niet aan vervolging ontsnappen doordat uitlevering principieel wordt geweigerd wegens hun nationaliteit.
Een lidstaat die zijn onderdanen niet uitlevert, moet de nodige maatregelen nemen om bevoegd te zijn ten aanzien van de misdrijven in kwestie wanneer deze door zijn onderdanen worden gepleegd buiten zijn grondgebied. De misdrijven kunnen zijn gepleegd in een andere lidstaat of in een derde land. In dergelijke omstandigheden moet de aangezochte lidstaat de zaak aan zijn gerechtelijke autoriteiten voorleggen met het oog op vervolging. De bepaling is niet bedoeld om de nationale regels betreffende de strafrechlelijke procedures te beinvloeden. De verzoekende lidstaat moet de dossiers, de informatic en de bewijsstukken betreffende het misdrijf overdragen aan de lidstaat die hel misdrijf moet vervolgen. De verzoekende lidstaat moet op de hoogte worden gesteld van het feit dat tot vervolging wordt overgegaan en van het resultaat ervan.
Artikel 4
Artikel 4 voorziet in samenwerking lussen openbare en particuliere diensten en organen die verantwoordelijk zijn voor de betaalsystemen, en de autoriteiten die belast zijn met het onderzoek en de bestraffmg van de in het Gemeenschappelijk Optreden bedoelde misdrijven. Elke lidstaat moet, onder naleving van zijn interne recht, de nodige maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de betrokken organen de bevoegde autoriteiten op de hoogte brengen wanneer er gegronde redenen zijn om te vermoeden dat een misdrijf is gepleegd, en alle nuttige inlichtingen verstrekken en, zonodig, als deskundigen bij de procedures belrokken zijn. Dit artikel is opgesteld naar het model van de bepalingen van hot Gemeenschappelijk Optreden ter bestrijding van mcnsenhandel on seksuelc uitbuiting van kinderen".
Artikel 5
Deze bepaling beoogt te verduidelijken dat elke lidstaat ervoor rnoet zorgen dat de verplichtingen zoals die voortvloeien uit Richtlijn 95/46/EG betreffende de beseherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, ook worden nagekomen in verband met de verwerking van persoonsgegevens zoals bedoeld in dit Gemeenschappelijk Optreden. De mogelijkheid van uitwisseling van persoonsgegevens doet zich met name voor met betrekking tot artikel 4. De voorgestelde tekst is aldus geformuleerd in afwachting van een toekomstige algemene discussie over het vraagstuk van de gegevensbescherming in onder Titel VI vallende kwestics.
Artikel 6
1. Dit artikel heeft ten doel meer gebruik te maken van de instrumenten betrelTende internationale samenwerking waarbij lidstaten partij zijn en die op dit Gemeenschappelijk Optreden van toepassing zullen zijn.
Internationale samenwerking tussen justitiele autoriteiten op strafrechtelijk gebied vindt hoofdzakelijk plaats door de verlening van wederzijdse rechtsbijstand en door uitleveringsovereenkomsten.
Afspraken over wederzijdse bijstand zijn vervat in een aantal bilaterale en multilaterale overeenkomsten, met name het Huropees Verdrag aangaande wederzijdse rechtshulp van 1959 en het protocol daarbij van 1978, de Overeenkomst van 1990 betreffende het Akkoord van Schengen en het Benelux-Verdrag. De lidstaten van de EU werken momenteel aan een ontwerp van Europees Verdrag en een protocol ter aanvulling van de bepalingen van het Europees Verdrag aangaande wederzijdse rechtshulp van 1959 en het protocol daarbij.
Afspraken betreffende uitlevering zijn opgenomen in het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 1957 en de protocollen daarbij, alsmede in de Overeenkomst betreffende het Akkoord van Schengen en het Benelux-Verdrag. De lidstaten heehtten in 1995 hun goedkeuring aan een Hl.I-Overeenkomst aangaande de verkorte procedure tot uitlevering, die voorziet in een verkorte procedure voor personen die in uitlevering toestemmen. Een in 1996 ondertekende Overeenkomst betreffende uitlevering brengt verdere verbetering in de voorwaarden die van toepassing zijn op uitlevering tussen lidstaten. De beide instrumenten zullen van kracht worden als de nationale ratificatieprocedures zijn afgerond.
Er is overeenstemming bereikt over of er bestaan plannen voor andere EU-instrumenten om de georganiseerde misdaad aan te pakken, die ook van invloed zullen zijn op de bestrijding van fraude met andere betaalmiddelen dan contanten. Voorbeelden zijn het Gemeenschappelijk Optreden inzake de totstandbrenging van een justitieel netwerk om de justitiele samenwerking tussen de lidstaten te vergemakkelijken, en het Gemeenschappelijk Optreden waarbij deelneming aan een criminele organisatie strafbaar wordt gesteld.
2. Volgens lid 1 moeten de lidstaten elkaar zoveel mogelijk wederzijdse bijstand verlenen bij de opsporing, de vervolging en de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in verband met de in dit Gemeenschappelijk Optreden bedoelde misdrijven.
3. In lid 2 wordt bepaald dat bij een bevoegdheidsconflict de lidstaten elkaar raadplegen tencinde hun optreden te codrdineren om doellrelTend te vcrvolgen.
4. Volgcns lid 3 moctcn de lidstaten verzekeren dat gegevens over in het Gemeenschappelijk Optreden bedoelde misdrijven, gegevens over personen die veroordeeld zijn voor dergelijke misdrijven, en gegevens die nuttig zijn voor het onderzoek en de vervolging, zodanig georganiseerd worden dat zij doeltreffend kunnen worden gebruikt en uitgewisseld met andere lidstaten. Deze bepaling is opgesteld naar het model van een soortgelijke bepaling in het Gemeenschappelijk Optreden ter bestrijding van mensenhandel en seksuele uitbuiling van kinderen"’.
Artikcl 7
Dit is een standaardartikel dat belrekking heeft op de verbintenis en de follow-up voor de uitvoering van dit Gemeenschappelijk Optreden. Het bepaalt dat de Raad voor eind 2000 aan de hand van een verslag van de Commissie zal beoordelen of de lidstaten hun verplichtingen zijn nagekomen.
GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN
door de Raad aangenomen
op grond van artikel K. 3 van het Verdrag betreffendc de Europese Unie inzake fraude cn vervalsing in verband met anderc betaalmiddelen dan contanten
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelel op het Verdrag belrelTende de Europese Unie, in/onderheid op artikel K.3, lid 2. onder b),
Gezien het verslag van de groep op hoog niveau betreffendc de georganiseerde criminal iteit, dal door de Europese Raad te Amsterdam van 16 en 17 juni 1997 word goedgekeurd, inzonderheid aanbeveling nr. 18 van het Actieplan;
Overwegende dat fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten dikwijls op internationale schaal plaatsvinden;
Overwegende dat andere door de Raad overeengekomen instrumenten zoals het Gemeenschappelijk Optreden inzake de totstandbrenging van een Europees justitieel netwerk en het Gemeenschappelijk Optreden waarbij deelneming aan een criminele organisatie strafbaar wordt gesteld in de lidstaten van de Europese Unie, ook zullen bijdragen tot de bestrijding van fraude met andere betaalmiddelen dan contanten;
Onder erkenning van het belang van dc werkzaamhedcn van versehillende internationale organisaties (namelijk de Raad van Europa, de G8, de OESO, Interpol en de VN);
Overwegende dat de Raad van mening is dat de crnsl en de ontwikkeling van sommige vormen van fraude in verband met andere betaalmiddelen dan contanten veelomvatlende oplossingen vereisen, waaronder zowel repressieve maatregelen als preventieve strategieen op basis van een gedeelde verantwoordelijkheid van de sector van de betaalsystemen, de individuele gebruikers en de autoriteiten;
Overwegende dat de Commissie een mededeling getiteld “Een actiekader voor de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten” heeft ingediend, waarin wordt gepleit voor een beleid van de Unie dat betrekking heeft op zowel de preventieve als de repressieve aspecten van het vraagstuk;
Overwegende dat dit Gemeenschappelijk Optreden een clement van een dergelijke veelomvattende aanpak is;
Overwegende dal voor een onderlinge aanpassing van de wetgeving waarbij fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten strafbaar wordt gesteld, een duidclijk rechtsinstrument nodig is,
IIEEITIIET VOEGENDE GEMEENSC’I IAPPEI.IJK OPTREDEN AANGENOMEN:
Artikel 1 - Definities
Voor dit Genieenschappelijk Optredcn, cn onverminderd mcer spccillckc definities in de wetgeving van
dc lidstalen,
/. wordt ondcr betaal instrument (under dan contanten) " verstaan. ecn instrument, met uitzondering van wettige betaalmiddelen (dat zijn bankbiljetten en muntstukken) dat alleen of in combinatie met een ander (betaal)instrument de wettige houder/betaler in staat stelt geld of waarde te verkrijgen, betalingen voor goederen, diensten of andere objecten van waarde te verrichten ofte ontvangen, een opdracht of boodschap te geven waarin wordt verzoeht om of anderszins machtiging wordt verleend tot de overmaking van gelden (in de vorm van een geldelijke vordering op een partij) aan de order van een ontvanger;
2. wordt onder "hetalingstransactie ” verstaan. het verkrijgen van geld of waarde, het verrichten of ontvangen van betalingen voor goederen, diensten of andere objecten van waarde, en/of het geven van een opdracht of boodschap waarin wordt verzoeht om of anderszins machtiging wordt verleend tot de overmaking van gelden (in de vorm van een geldelijke vordering op een partij) aan de order van een ontvanger, door middel van een betaalinstrument;
3. wordt onder "intrusting voor het maken van apparatuur "verstaan. alle uitrusting (inclusief software) die is ontworpen of aangepast voor de toegang tot, of de vervaardiging of manipulatie van cen betaalinstrumcnl of een betalingstransactie of een onderdeel daarvan, en tevens uitrusting die is ontworpen of aangepast voor het wijzigen of manipuleren van informatic of gegevens op of in een betaal instrument of een betalingstransactie;
4. wordt onder "rechtspersoon” verstaan: iedcr lichaam dat deze hoedanigheid krachlens het loepasselijke recht bezit, met uitzondering van de staten of andere overheidslichamen in de uitoefening van hun openbare rnacht, en van de publiekrechtelijkc internationale organisaties;
5. wordt onder "witwassen van geld” verstaan. de daden zoals gedefinieerd in het derde streepje van artikel 1 van Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiele stelsel voor het witwassen van geld;
6. wordt "onderdaan " van een lidstaat geVnterpreteerd overeenkomstig de verklaringen van die staat ingevolge artikel 6, lid 1, onder b), van het Europees Verdrag betrelfende uitlevering van 13 december 1957.
Artikel 2 - Bcschrijving van gcdragingcn
Om fraude en vervalsing in vcrband met andere betaalinstrumenten dan eontanten en betalingstransacties tc bestrijden, verbindt elkc lidstaat /.ich erloc zijn desbetreffende nationale wetgeving te loclscn met belrekking tot de in de artikelen 3, 4, 5 en 6 uiteengezetle maatregeien ten aanzien van de volgende soorten gedrag:
a) ontvrecmding van een betaalinstrument;
b) namaking of vervalsing van een betaalinstrument;
c) het vvelbewust verhandelen van een betaalinstrument zonder toestemming van de houder;
d) het vvelbewust bezitten van een ontvreemd, nagemaakt of vervalst betaalinstrument; c) het welbewust gebruiken van een ontvreemd, nagemaakt of vervalst betaalinstrument;
f) hel welbewust aanvaarden van een belaling die wordt verrichl ondcr de ondcr e) bedoelde omslandigheden;
g) het welbewust zonder toestemming gebruiken van identificatiegegevens om een betalingstransactie te beginnen of te verwerken;
h) het welbewust gebruiken van lictieve identilieatiegegevens om een betalingstransactie te beginnen of te verwerken;
i) manipulate van relevante gegevens waaronder informatie over een bankrekening, of andere identificatiegegevens, om een betalingstransactie te beginnen of te verwerken;
j) het zonder toestemming overdragen van identificatiegegevens om een betalingstransactie te beginnen of te verwerken;
k) het zonder toestemming maken, verhandelen, bezitten of gebruiken van uitrusting voor het maken van apparatuur met het doel:
• een betaalinstrument of een onderdeel daarvan te vervaardigen of te wijzigen;
• een betalingstransactie te beginnen of te verwerken, of
• informatie of gegevens op of in een betaalinstrument of een betalingstransactie te wijzigen of te manipuleren;
l) het welbewust zonder toestemming bezitten van een onderdeel of deel van een betaalinstrument;
m) het als medeplichtige of uitlokker betrokken zijn bij, of het welbewust verkrijgen van waarde of geldelijk voordeel uit een van de hierboven beschreven gedragingen met criminele bedoelingen.
Elke lidstaat toetst zijn bestaande wetgeving en praktijken om ervoor te zorgen dat:
1. dc in artikel 2 uiteengezette soorten gedrag als misdrijven worden gekwalilleeerd;
2. een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld voor de in de puntcn 1 en 5 bedoelde misdrijven, te zijnen voordele gepleegd door elke pcrsoon die individuccl of a Is deel van een orgaan van de rcehtspersoon optreedt volgens in de nationale wetgeving van de lidstaat vast te stellen niodaliteitcn;
3. de straffen voor deze misdrijven en voor opzettelijke deelneming daaraan of poging daartoe:
a) voor zover het natuurlijke personen betreft, doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties zijn waaronder althans in ernstige gevallen vrijheidstraffen die tot uitlevering kunnen leiden;
b) voor zover het rechtspersonen betreft, doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties zijn waaronder strafrechtelijke of niet-strafrechlelijkc boetes;
4. de nodige maatregelen worden genomen om inbeslagneming en, onverminderd de rechten van derden te goeder trouw, confiscate of onttrekking mogelijk te maken van inslrumenten en opbrengsten van de in de punten 1 en 5 bedoelde misdrijven, of van bezittingen waarvan de waarde overeenkomt met die opbrengsten. In beslag genomen of gecontisqueerde instrumenten, opbrengsten of andere bezittingen worden door de lidstaat behandeld overeenkomstig zijn nationale wetgeving;
5. het witwassen van geld in verband met de opbrengsten van de in punt 1 bedoelde misdrijven wordl bestempeld als een misdrijf;
6. hij bevoegd is ten aanzien van de in de leden 1 en 5 bedoelde misdrijven in de volgende gevallen:
a) het misdrijf wordt geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied gepleegd;
b) de dader is een onderdaan van de betrokken lidstaat.
Met inuchtncming van het bepaalde in punt 7 kan elke lidstaat de uitoefening van zijn bevoegdheid beperken tot de in punt 6.a) bedoelde gevallen. lien lidstaat die een dcrgelijkc beperking niet toepast, kan nicltcmin zijn bevoegdheid uitsluilend in speciliekc gevallen of onder specilieke voorwaarden uitoefenen in de in punt 6.b) bedoelde gevallen;
7. indien hij zijn onderdanen niet uitlevcrt, hij bevoegd is ten aanzien van de in de punten 1 en 5 bedoelde misdrijven wanneer deze door zijn onderdanen buiten zijn grondgebied zijn gepleegd.
Elke lidstaat legt de zaak voor aan zijn bevoegde autoritciten om in voorkomend geval tot vervolging over te gaan indicn een van zijn onderdanen ervan wordl beschuldigd in een andere lidstaal een in de punten I en 5 bedoeld misdrijf te hebben gepleegd en hij die persoon uitsluitend op grond van zijn nationaliteit niet uitlevert aan die andere lidstaal. Om vervolging mogelijk te maken, worden de dossiers, de informatie en de bewijsstukken betreffende het misdrijf overgedragen overeenkomstig de procedures van artikel 6 van het Kuropees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957. De verzoekende lidstaat wordt op de hoogte gesteld van het feit dat tot vervolging wordt overgegaan en van het resultaat daarvan.
Artikel 4 - Med ewer king van openbare en particuliere diensten of organen
Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de openbare en particuliere diensten en organen die betrokken zijn bij het beheren en volgen van en het toezicht houden op de betaalsystemen, onder naleving van het interne reeht van de lidstaat, samenwerken met de autoriteiten die met het onderzoek en de bestraffing van de in dit Gemeenschappelijke Optreden bedoelde misdrijven zijn belast. Met name zouden zij:
- die autoriteiten op eigen inilialief op de hoogte moeten brengen wanneer er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat een van die misdrijven is gepleegd;
- op verzoek dan wel op eigen initiatief aan die autoriteiten alle nuttige inlichtingen moeten verstrekken;
- zonodig als deskundigen bij de procedures betrokken moeten zijn.
Artikel 5 - Gegevensbescherming
Met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens zal dit Gemeenschappelijk Optreden zo worden uitgevoerd dat gezorgd wordt voor een gelijkwaardig beschermingsniveau als waarin wordt voorzien door Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. Gegevens mogen uitsluitend worden gebruikl voor de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt.
Artikcl 6 - Samenwcrking tussen dc lidstaten
1. Overeenkomstig dc geldende vcrdragen, multilalcralc of bilalcralc overeenkomsten of afspraken verlenen de lidstaten elkaar zoveel mogelijk wcderzijdse bijstand met betrekking tot de procedures betreffende in dit Gemeenschappelijke Optreden bedoelde misdrijven.
2. Indien verscheidene lidstaten bevoegd zijn met betrekking tot in dit Gemeenschappelijk Optreden bedoelde misdrijven, raadplegen deze staten elkaar teneinde hun optreden te coordineren om doeltreffend te vervolgen.
3. Elke lidstaat verzekert dat gegevens over in dit Gemeenschappelijk Optreden bedoelde misdrijven en over personen die veroordeeld zijn voor dergelijke misdrijven, alsmede gegevens die nuttig kunnen zijn voor onderzoek en vervolging van dergelijke misdrijven, zodanig georganiseerd worden dat zij gemakkelijk toegankclijk zijn en doeltreffend gebruikt en met andcre lidstaten uitgewisseld kunnen worden, met inachtneming van de nationale wetgeving betreffende de geheimhouding van de procedures.
Artikel 7 - Verbintenis en follow-up
1. Elke lidstaat legt zijn bevoegde autoriteiten passende voorstellen betreffende de uitvoering van dit Gemeenschappelijk Optreden ter aanneming voor.
2. De Raad beoordeelt voor eind 2000 aan de hand van ceil verslag van de C’ommissie of de lidstaten hun verplichtingen uit hoolde van dit Gemeenschappelijk Optreden zijn nagekomen.
3. Dit Gemeenschappelijk Optreden wordt in het Publicatieblad bekendgemaakt.
4. Het treedt in werking op de dag waarop het wordt bekendgemaakt.
Acties ter voorkoming van fraude
a) De sector van de betaalsystemen als geheel, inclusief de netwerkexploilanten, wordt verzocht:
1) dc veiligheid van het aangeboden betaalproduct on van dc systemen voor de verwerking van met dat product op gang gebrachte transacties, inclusief het daarvoor gebruikte netwerksysteem, te bevorderen;
2) de veiligheid van de instrumenten die voorwaardelijke en op herkenning gebaseerde toegang tot het gebruik van hun betaalproducten mogelijk maken, te verhogen;
3) structural voor dc uilwisseling van informatie op tc zetten en lering tc trekken uit dc ervaring, terwijl ook een hogc mate van vertrouwelijkheid moet worden gegarandeerd cn de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen, met name hun recht op privacy, moeten worden beschermd.
Voorts wordt de sector van de betaalsystemen verzocht:
4) oplcidingsprogramma’s op te stellen die in de eerste plaats bedoeld zijn voor het eigen personeel van de llnanciele instellingen, alsmede de nodige capaciteiten te ontwikkelen voor het systematisch aangeven van criminelc activiteiten bij de bevoegde instances;
5) voorlichtingsmateriaal voor gebruikers van betaalproduclcn (voornamelijk kleinhandclarcn en houders) te bevorderen.
Naar de mening van de Commissie moet de sector bij het ontwerpen van het betaalinstrument en de onderliggende systemen (onder 1 en 2) en het aangeven van de (potentiele) fraude bij de daarvoor bedoelde structural (onder 3), vooral voor ogen houden dat het noodzakelijk is dat misdrijven in een vroeg stadium kunnen worden opgespoord.
Met het oog op een harmonische en concurrentiebevorderende ontwikkeling van de markt voor betaaldienstcn dient er naar de mening van dc Commissie voorts op te worden gelet dat de actics onder 1) cn 2) niel ten onrechte dc mededinging cn dc ontwikkeling van dc informaticmaalschappij als geheel belemnierai, met name door praklijken die ncerkomcn op beperkingen van dc toegang tot ccn systeem of van het vrijc verkeer van grcnsovcrsclirijdcndc diensten, alsmede door exelusiviteitsovereenkomstcn.
b) Individuele uitgevers en individuele gebruikers (kleinhandelaars en houders) worden verzocht:
te streven naar een redelijke en eerlijkc verdeling van de vcrantwoordelijkheid en aansprakelijkheid tussen de verschillende partijen bij een betaalsysteem (d.i. tussen uitgever/houder, tussen verkrijger/kleinhandelaar), die bevorderlijk is voor:
- de naleving van dc voorwaarden voor dc uitgifte, hct gcbruik en dc aanvaarding van een betaalinstrument;
- een procedure waarbij zo spoedig mogelijk aangifte wordt gedaan.
Als algemene beleidsdoelstelling moet er naar de mening van de Commissie in de eerste plaats voor worden gezorgd dat individuele gebruikers geen nadeel ondervinden van misdrijven met betrekking tot het gebruik van een betaalinstrument en betaalsystemen, tenzij kan worden bewezen dat zij aan de criminele activiteit hebben deelgenomen. Aangezien de deelnemende (financiele) instellingen vcranlwoordclijk zijn voor de technologischc aspccten, mag bovendien de bewijslast niet op de houder komen te rustcn.
Niettemin moctcn de gebruikers worden geYnformeerd over de veiligheidsmaatregclen die zij moeten naleven, en hebben zij als burgers de burgerplicht oni actief deel le nemen aan IVaudebestrijding, met name door zo spoedig mogelijk aangifte te doen van anomalieen, vooral in dc informatie die zij ontvangen na een transactic.
c) De autoriteiten worden verzocht:
- initiatieven voor het verzamelen van informatie over en het geven van grotere bekendheid aan fraudegcvallen te eoordineren en daarbij eventueel de sector le betrekken17;
- de sector, individuele uitgevers en gebruikers te helpen bij hun streven naar de totstandbrenging van een veilige omgeving. Op het niveau van de Europese Unie zal dit gepaard gaan met de instelling van een ondersteunend reglementair en niet-reglementair kader. Met het oog hierop heeft de Commissie al een aantal initiatieven genomen.
Op het niveau van de IJnie
De Commissie wijst crop dat de bestaande communautaire regelgeving voornamelijk gericht is op de totstandbrenging van een interne markt waar een vrij verkeer van financiele diensten en vooral betaaldiensten mogelijk is.
Voorts is de IXi-welgeving op dit gebied er voornamelijk op gericht de Verdragsbepalingen effectief toe te passen. Dit is bereikt door de eodrdinatie van de bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van financiele instellingen. Deze bepalingen worden geschraagd door een aantal specifieke bepalingen tot harmonisatie van de grondregels van het bedrijfseconomisch toezicht.
Het Verenigd Koninkrijk heeft onlangs een Gemeenschappelijk Optreden voorgesteld voor de totstandbrenging van een netwerk van contactpunten in de iidstaten om de uilwisscling van informatie over fraude met kredietkaarten te verbeteren. In de Algemene Vergadering van Interpol in oktober 1997 werd een voorslel aangenomen om een universeel classificatiestelsel voor “slechte” kredietkaarten tot stand te hrengen, waardoor bet secretariaat van Interpol leitelijk tie liinctie van een clearinginslelling /.on krijgen voor het ver/amelen van inlbrmalie met behnlp van de kredietkaartenseclor. en voor het verspreiden daarvan via reeds bestaande eontaellijnen tnssen Interpol en de nalionale politiekorpsen. Ilij do l’(YC van de Kaail van llnropa is door Helgiselie dosknndigen een voorslel ingediend voor tie totslamlbrenging van eontaclpnnten met betrekking lot compnlennisdrijven in het algemeen.
Ken aantal specifieke initiatieven van de Commissie /ijn gericht op hot tot stand hrengen van een passend reglementair kader met betrekking tot het onderwerp van deze Mededeling.
In dit verband werkt de Commissie momenleel aan een ontwerp-voorstel dat ten doel heeft de fmanciele integriteil van uitgevers van elektronisch geld te garanderen en aldus het vertrouwen van de consumenten in dit nieuwe betaalmiddel te bevorderen.
V oorts bee ft de Commissie in de speeilieke context van de inrormatiemaatschappij en eleklronisehe handel onlangs reeds een aantal maatregelen goedgekeurd, waaronder het voorslel voor een richtlijn betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op, of bestaande uit, voorwaardelijke toegang, en het voorstcl voor een richtlijn betreffende elektronische handtekeningen. Bovendien heeft zij op het gebied van veilige bctaalsystemen voor elektronische handel verscheidene O&O-iniliatieven voor dc gchele sector in het kader van diverse programma’s op het gebied van informatie- en teleeommunicatieteehnologie geconfinancierd18.
De Commissie heeft onlangs reeds een aanbeveling19 gedaan betreffende transacties door middel van elektronische betaalinstrumenten en met name de betrekkingen tussen de uitgever en de houder, met een opsomming van de minimumvereisten inzake doorzichtigheid, verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid en verhaal. De Commissie heeft beloofd de tenuitvoerlegging ervan te zullen volgen tot eind 1998. Indien de tenuitvoerlegging niet bevredigend is, zal de Commissie een richtlijn op dit gebied voorstellen.
Voorts heeft de Commissie aangekondigd dal zij ook voornemens is een eerdere aanbeveling 0 uit 1987 te moderniseren en aan te passen om een duidelijk kader tot stand te hrengen voor de betrekkingen tussen verkrijgers en ontvangers met betrekking tot elektronische betaalinstrumenten. In dit verband kan de Commissie de mogelijkheid overwegen bijzondere voorwaarden toe te passen op de incassering in verband met betaalkaarlen om de afwez.igheid of de herhaling van fraude in aanmerking te nemen. Dit zou bi jdragen tot de vermindering van de risicofactor van het betaalinstrument en het onderliggende systeem.
Bijvoorbeeld project At'026 SFMPFR - Secure hlectronic Marketplace lor luirope.
Mededeling van de Commissie aan het Furopees Parlement, de Raad, het Furopees Monetair Instituul en het F.conomisch en Sociaal Comite - “Met versterken van het vertrouwen van de client in elektronische betaalinstrumenten in de interne markt”; COM(97) 353 del. van 9.7.1997; Pit I. 208 van 2.8.1997, bl/.. 52. Aanbeveling 87/598/FFCi van de Commissie van 8 deccmber 1987 met betrekking tot een Furopese gedragseode inzake het elektronische betalingsverkeer (betrekkingen tussen llnanciele instellingen, handelaars-dienstverleners en consumenten), PB L 365 van 24 december 1987, biz. 72.
De communautaire regelgeving terzake
Deze bijlage bevat een beknopt overzicht van de hoofdelementen van de Gemeenschapswetgeving die het regelgevingskader vormt waarbinnen fmanciele en met name betaaldiensten worden aangeboden, overgebracht en gebruikt.
De primaire rechtsbron is het EG-Verdrag. In de eerste plaats behelzen de artikelen 73 B tot 73 G van het EG-Verdrag het vrije verkeer van kapitaal en betalingen binnen de Gemeenschap en ten opzichte van derde landen, een noodzakelijke voorafgaande voorwaarde voor de integrate van de binnenlandse fmanciele markten en derhalve voor een interne markt voor fmanciele diensten. In de tweede plaats zijn de artikelen 52 (vrijheid van vestiging) en 59 (vrij verrichten van diensten) van het Verdrag hoekstenen van de interne markt voor fmanciele diensten, doordat zij ondememingen in staat stellen respectivelyk zich te vestigen (en een vergunning te krijgen) in een lidstaat, onder toezicht van de autoriteiten van die lidstaat, en om vrij diensten te verrichten in de gehele Gemeenschap op grond van uitsluitend de vergunning van de lidstaat van vestiging.
De secundaire rechtsbron op het gebied van fmanciele diensten wordt gevormd door de Gemeenschapswetgeving tot uitvoering van de bovengenoemde Verdragbepalingen.
Dit is eerste en vooral gebeurd door de coordinate van de bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van fmanciele instellingen, met name die van kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en verzekeringsondememingen. Deze bepalingen gaan vergezeld van en worden ondersteund door een aantal specifieke bepalingen tot harmonisatie van de grondregels inzake het bedrijfseconomisch toezicht.
Een van de richtlijnen op het gebied van fmanciele diensten is een richtlijn van de Raad tot voorkoming van het gebruik van het fmanciele stelsel voor het witwassen van geld21. Aangezien witwassen van geld dikwijls in intemationaal verband geschiedt om de criminele herkomst van het geld en de opbrengsten daarvan beter te kunnen verhullen, legt de richtlijn de grondslag voor intemationale coordinate van niet-strafrechtelijke aard, waarbij aan de lidstaten een aantal eisen worden gesteld: zo moeten zij witwassen van geld verbieden, kredietinstellingen en fmanciele instellingen moeten hun clienten identificeren en transacties boven bepaalde bedragen registreren, instellingen moeten transacties waarvan zij vermoeden dat ze verband houden met witwassen van geld, onderzoeken en melden, en de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van dit verschijnsel, moeten samenwerken met de krediet- en fmanciele instellingen en hun toezichthoudende autoriteiten.
Richtlijn van de Raad van 10 juni 1991; PB L 166/77 van 28.6.1991.
Hoewel de richtlijnen op het gebied van financiele diensten in de eerste plaats gericht zijn op de financiele-dienstensector, gaan zij ook over de rechten en belangen van de consumenten. Zij bevatten een aantal bepalingen die de rechten van de consumenten op juiste en volledige informatie, alsmede hun legitieme belangen beschermen, en toegang geven tot rechtsmiddelen om herstel te verkrijgen.
Sinds enige tijd wordt steeds meer druk uitgeoefend om de nadruk te leggen op het idee dat de interne markt voor financiele diensten niet alleen voor het bedrijfsleven is. In mei 1996 besloot de Commissie tot het uitgeven van een Groenboek Financiele diensten: voldoen aan de verwachtingen van de consument, om een uitvoerige discussie over het consumentenbeleid in de financiele-dienstensector te bevorderen. Op 26juni 1997 hechtte de Commissie haar goedkeuring aan een follow-up Mededeling Financiele diensten: het vertrouwen van de consument versterken22. In de mededeling worden een aantal initiatieven aangekondigd, waarvan er sommige reeds van start zijn gegaan (bv. een vervolg op de aanbeveling betreffende nieuwe betaalmiddelen) of op stapel staan, zoals een toekomstig voorstel betreffende de verkoop van financiele diensten op afstand.
22
COM(97)309 def. van 26.6.1997.
ISSN 0254-1513
COM(98) 395 def.
DOCUMENTEN
NL
09 10
Catalogusnummer : CB-CO-98-432-NL-C
ISBN 92-78-37891-7
Bureau voor officiele publikaties der Europesc Gemeenschappen L-2985 Luxemburg