Bijlagen bij COM(2006)459 - Zevende mededeling over de toepassing van de artikelen 4 en 5 van richtlijn 89/552/EEG ("Televisie zonder grenzen"), zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG, gedurende de periode 2003-2004

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage 7 van het werkdocument dat er feitelijk maar een heel klein verschil is tussen het EU-gemiddelde van de zendtijd voor Europese producties bij de hoofdzenders ( 64,45% in 2003 en 63,87% in 2004 ) en het gemiddelde voor alle kanalen. Daarom wordt in dit verslag, dat ook voor het eerst de situatie in de EU-25 weergeeft, een andere methodologie gevolgd en bevat dit de gemiddelde percentages Europese producties voor alle kanalen die onder artikel 4 vallen. In bijlage 7 van het werkdocument worden de kanalen met een kijkdichtheid van meer dan 3% vermeld met de respectieve percentages zendtijd die daar voor Europese producties gereserveerd zijn.

[22] In artikel 5 wordt bepaald: "Telkens wanneer dat mogelijk is, zien de lidstaten er met passende middelen op toe dat de omroeporganisaties ten minste 10% van hun niet aan informatie, sport, spel, reclame, teletekst en telewinkelen gewijde zendtijd of, bij wijze van alternatief, naar keuze van de lidstaat, ten minste 10% van hun programmabudget, reserveren voor Europese producties die door van de televisie-omroeporganisaties onafhankelijke producenten zijn vervaardigd.".

[23] In de zin van overweging 31 van Richtlijn 97/36/EG van 30 juni 1997, waarin wordt bepaald dat (niet-volledige criteria): "… de lidstaten bij de definitie van het begrip "onafhankelijke producent" naar behoren rekening dienen te houden met criteria als de eigendom van de productiemaatschappij, de hoeveelheid programma’s die aan dezelfde omroeporganisatie worden geleverd en de eigendom van de secundaire rechten".

[24] Het is opmerkelijk dat de Deense kanalen in zowel 2003 als 2004 de hoogste gemiddelde percentages Europese producties hadden (zie punt 2.2) maar ook heel lage percentages onafhankelijke producties, hetgeen erop wijst dat het percentage interne omroepproducties in Denemarken erg hoog is.

[25] Zoals reeds is vermeld, beschouwt de Commissie 39 van de 57 in 2003 "vrijgestelde" satellietkanalen als "niet gerapporteerd", hetgeen negatieve gevolgen heeft voor het nalevingspercentage (indicator 5).

[26] De Commissie beschouwt 43 van de 60 in 2004 "vrijgestelde" satellietkanalen als "niet gerapporteerd".

[27] D.w.z. producties die binnen vijf jaar nadat ze gemaakt zijn, worden uitgezonden.

[28] Zie overzicht grafiek 2 in document 2 van het werkdocument.

[29] Over een periode van zes jaar was steeds meer dan een vijfde van de totale in aanmerking komende zendtijd gewijd aan recente Europese producties, die goed waren voor ongeveer twee derde van het totale aantal producties van onafhankelijke producenten. In 2003 lag deze verhouding nog hoger en viel meer dan 71% van alle onafhankelijke producties in de categorie recente producties.

[30] In absolute cijfers (ten opzichte van de totale in aanmerking komende zendtijd) wordt deze positieve ontwikkeling echter tenietgedaan door de gelijktijdige daling van het aantal onafhankelijke producties.

[31] Zie document 3 van het werkdocument.

Ontwikkeling van de belangrijkste indicatoren (2001 - 2004)

(voor de hele Gemeenschap)

Percentage van totale in aanmerking komende zendtijd