Bijlagen bij COM(2007)649 - Intensivering van de strijd tegen terrorisme

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2007)649 - Intensivering van de strijd tegen terrorisme.
document COM(2007)649 NLEN
datum 6 november 2007
bijlage bij deze mededeling.

INFORMATIE-UITWISSELING

Informatie-uitwisseling – met inachtneming van de grondrechten, waaronder gegevensbescherming – is van essentieel belang. Dit blijkt uit het feit dat in dit pakket een PNR-voorstel is opgenomen. De Commissie heeft reeds veel gedaan. Krachtens de richtlijn gegevensbewaring zijn telecombedrijven en aanbieders van internetdiensten thans verplicht hun gegevens te bewaren. Het Verdrag van Prüm is een eerste stap in de richting van de toepassing van het beschikbaarheidsbeginsel: binnenkort zullen alle nationale gegevensbanken betreffende vingerafdrukken, DNA en voertuigenregistratie kunnen worden geraadpleegd door de autoriteiten van andere lidstaten.

De Commissie is voornemens activiteiten te financieren die informatie-uitwisseling mogelijk moeten maken of moeten verbeteren. Er is overeenstemming bereikt om rechtshandhavingsinstanties toegang te geven tot het visuminformatiesysteem (VIS), zodra dit operationeel is. Dit zal ertoe leiden dat politie- en andere rechtshandhavingsinstanties, alsook Europol, gegevens in het visuminformatiesysteem kunnen raadplegen. In het VIS zullen gegevens worden bewaard over voor het Schengengebied verstrekte verblijfs– en doorreisvisa van bijna 70 miljoen personen. Het VIS zal een foto van visumaanvragers bevatten alsook hun tien vingerafdrukken. Het VIS zal het grootste 'tien-vingerafdrukken–systeem' ter wereld zijn.

Al deze ontwikkelingen moeten worden ondersteund door een degelijk kader inzake gegevensbescherming. De Raad zal naar verwachting eind dit jaar de besprekingen over het door de Commissie voorgestelde kaderbesluit betreffende deze kwestie op bevredigende wijze afronden.

CHEMISCHE, BIOLOGISCHE, RADIOLOGISCHE EN NUCLEAIRE ("CBRN") WAPENS

Hoewel terroristen meestal explosieven gebruiken, is het ook van essentieel belang ervoor te zorgen dat zij geen CBRN–wapens in handen krijgen. Sommige van die wapens kunnen duizenden mensen infecteren, de bodem, gebouwen en vervoermiddelen verontreinigen, de landbouw vernietigen, dieren infecteren, en de voedselketen aantasten. In juli 2007 is er een groenboek over bioparaatheid aangenomen.

Er worden workshops gehouden met rechtshandhavingsfunctionarissen, gezondheidswerkers en wetenschappers om een leidraad op te stellen met beproefde methoden inzake paraatheid en reactie. Hiervoor moeten instanties uit zeer uiteenlopende sectoren worden samengebracht: douane, politie, militaire instanties, de bio–industrie, gezondheidsinstanties, academische instellingen en instellingen voor bio-onderzoek. De Commissie vergaart ook radiologische en nucleaire expertise. De angst voor 'vuile' bommen en nucleair terrorisme blijft onze samenleving en de veiligheidsinstanties zorgen baren. Terroristen en andere criminelen hebben daarvoor reeds belangstelling getoond. De huidige onderling verweven economieën en samenlevingen bieden niet alleen de basis voor wereldwijde ontwikkeling en samenwerking, maar vergemakkelijken ook de illegale handel in radioactief en nucleair materiaal. De Commissie is voornemens begin 2009 een pakket beleidsvoorstellen over CBRN–wapens in te dienen.

OPSPORINGSTECHNOLOGIEËN

Betrouwbare, geteste, toegankelijke, betaalbare en wederzijds erkende opsporingstechnologieën zijn onmisbaar in de strijd tegen het terrorisme. Nieuwe technologieën mogen niet worden gemonopoliseerd door terroristen. Opsporingsinstrumenten spelen een cruciale rol bij de werkzaamheden van veiligheidsinstanties. Het is van essentieel belang met de particuliere sector samen te werken en de Commissie steunt deze samenwerking. In 2006 is er een groenboek over opsporingstechnologieën gepubliceerd en thans worden de reacties daarop geanalyseerd. Opsporing krijgt ook een belangrijke plaats in het EU–actieplan inzake explosieven, dat is aangenomen als onderdeel van het huidige pakket.

DE FINANCIERING VAN TERRORISME DROOGLEGGEN

De inspanningen om de financiering van terrorisme droog te leggen, moeten worden voortgezet en geïntensiveerd. Momenteel bestaat er op dat gebied EG–wetgeving, maar er is ook steeds meer behoefte aan algemenere niet-wetgevende maatregelen, zoals maatregelen inzake transparantie, om de EU–lidstaten de middelen te verschaffen ter bestrijding van terrorismefinanciering. De Commissie blijft samenwerken met de lidstaten om de bevriezing en inbeslagneming van activa van terroristen en van opbrengsten van misdrijven te vergemakkelijken, en om gemeenschappelijke minimumnormen voor de opleiding van financiële onderzoekers vast te stellen, en bevordert voorts een doeltreffende samenwerking tussen financiële inlichtingeneenheden op EU–niveau.

SLACHTOFFERS VAN TERRORISME

De Commissie is vastbesloten om de solidariteit met en de bijstand aan slachtoffers van terrorisme te bevorderen.

De Commissie verleent organisaties voor slachtofferhulp financiële steun[6]. Zij heeft innovatieve en grensoverschrijdende projecten gefinancierd om slachtoffers te helpen hun leven van vóór een terroristische aanslag zoveel mogelijk weer op te pakken.

ONDERZOEK EN TECHNOLOGISCHE ONTWIKKELING

Wat veiligheidsonderzoek betreft, startte de Commissie in 2004 een "voorbereidende actie op het gebied van veiligheidsonderzoek (PASR)" met een looptijd van drie jaar. Met drie jaarbegrotingen van 15 miljoen euro was de voorbereidende actie de voorloper van het nieuwe thema veiligheid dat in het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7) is opgenomen.

In het kader van PASR zijn er 39 projecten[7] gefinancierd. Voortbouwend op PASR werd de begroting voor veiligheidsonderzoek in het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7, 2007-2013) aanzienlijk verhoogd tot 1,4 miljard euro, met onderwerpen zoals de opsporing van explosieven, de bescherming tegen CBRN–terrorisme, crisisbeheersing en de bescherming van kritieke infrastructuur.

Daarnaast is er een Europees forum voor onderzoek en innovatie op het gebied van veiligheid (ESRIF) opgericht[8]. ESRIF zal voortbouwen op het werk dat reeds is verricht door de groep van prominenten[9] en de Europese Adviesraad voor veiligheidsonderzoek (EAVO)[10].

Het ESRIF heeft ten doel met een goede technologie- en kennisbasis de beleidsvorming over civiele veiligheid te ondersteunen door een gezamenlijke agenda voor veiligheidsonderzoek voor de middellange en lange termijn op te stellen. Alle aanbieders en afnemers uit de EU zullen daarbij worden betrokken. Deze agenda moet een routekaart voor onderzoek omvatten die op de toekomstige behoeften van de publieke en particuliere eindgebruikers en de modernste beveiligingstechnologieën is gebaseerd.

De gemeenschappelijke agenda voor veiligheidsonderzoek zou in de komende jaren het referentiedocument moeten worden voor de programmering van het veiligheidsonderzoek op nationaal, regionaal en industrieel niveau, waarbij rekening moet worden gehouden met het onderzoek dat op Europees niveau zal worden verricht conform het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling. De Commissie zal ervoor zorgen dat de verschillende terrorismebestrijdingsactiviteiten worden afgestemd op de activiteiten van de desbetreffende ESRIF-werkgroepen.

III. Een nieuw pakket voorstellen: intensivering van de strijd tegen terrorisme

De verschillende onderdelen van het pakket zijn een reactie op de duidelijke verzoeken aan de Commissie om maatregelen te nemen – verzoeken die meestal werden geformuleerd door de Europese Raad en de JBZ–Raad. De voorgestelde maatregelen zijn zorgvuldig voorbereid en alle belanghebbenden, waaronder vertegenwoordigers van de lidstaten, NGO's en andere openbare en particuliere instanties, zijn uitgebreid geraadpleegd. De onlangs verijdelde aanslagen in Duitsland, Denemarken en Oostenrijk herinneren ons eraan dat de terroristische dreiging jammer genoeg nog steeds reëel is en dat er extra maatregelen moeten worden genomen. Naast de uitvoering van de EU-terrorismebestrijdingsstrategie, hebben de voorgenomen maatregelen ook ten doel uitvoering te geven aan de mondiale strategie van de Verenigde Naties ter bestrijding van terrorisme, die de Algemene Vergadering in september 2006 heeft aangenomen.

Dit pakket inzake veiligheid heeft ten doel de veiligheid van Europa te verhogen en de terroristische dreiging het hoofd te bieden door de volgende maatregelen te nemen:

- Maatregelen tegen degenen die terrorisme steunen. De verspreiding van terroristische propaganda, de opleiding van terroristen, de financiering van terrorisme, de verspreiding van informatie over het vervaardigen van bommen en over explosieven, en de openbare uitlokking tot het plegen van terroristische misdrijven moeten strafbaar worden gesteld en in de gehele Europese Unie aan passende strafrechtelijke sancties worden onderworpen. De voorgestelde wijziging van het kaderbesluit van 2002 zal ertoe leiden dat alle lidstaten deze activiteiten strafbaar stellen en de daders ervan strafrechtelijke sancties opleggen, waaronder gevangenisstraffen. In deze context zal ook optimaal gebruik moeten worden gemaakt van het Europees aanhoudingsbevel en het Europees bewijsverkrijgingsbevel.

- Praktische maatregelen om het gebruik van explosieven tegen te gaan. Er zullen diverse maatregelen worden genomen om het voor terroristen moeilijker te maken explosieven of precursoren voor explosieven in handen te krijgen alsook om rechtshandhavingsinstanties meer middelen te geven ter voorkoming van terroristische aanslagen waarbij – in de handel verkrijgbare of geïmproviseerde – explosieven worden gebruikt. Daarbij gaat het om snelle waarschuwingssystemen voor verdwenen en gestolen explosieven en voor verdachte transacties, een netwerk van deskundigen op het gebied van het demonteren en desactiveren van bommen, en de screening van personen die in de explosievenindustrie werken. Samenwerking tussen de publieke en particuliere sector is van cruciaal belang.

- Vaststelling van een Europees systeem voor de uitwisseling van persoonsgegevens van passagiers ("PNR"). De lidstaten moeten PNR-gegevens verzamelen, verwerken en zo nodig uitwisselen. PNR komt meestal aan bod tijdens onderhandelingen met landen van buiten de EU, in het bijzonder de Verenigde Staten. De Unie is minstens een even groot potentieel doelwit als de Verenigde Staten. PNR-gegevens zijn belangrijk omdat de ervaring leert dat bij terroristische complotten vaak heen en weer wordt gereisd tussen de EU en een derde land.

- De Commissie staat ook op het punt haar verslag over de uitvoering van het huidige kaderbesluit inzake terrorismebestrijding aan te nemen. Lidstaten moeten het in 2002 aangenomen kaderbesluit krachtdadiger omzetten in nationaal recht teneinde het werk van politiefunctionarissen, officieren van justitie en rechters te ondersteunen.

Conclusie:

Wij moeten op EU-niveau inspanningen blijven leveren om de terrorismedreiging tegen te gaan, zonder de ontwikkeling van de externe dimensie van dit beleid uit het oog te verliezen. Gezien het internationale en grensoverschrijdende karakter van deze dreiging en gezien de gezamenlijke belangen in de gehele EU als gevolg van de succesvolle ontwikkeling van de Unie, is er geen andere keuze. De EU biedt toegevoegde waarde door de lidstaten te steunen en door grensoverschrijdende problemen aan te pakken. Het zijn uiteindelijk de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de bescherming van hun burgers. Het veiligheidsbeleid moet gericht zijn op de bescherming van de EU-burgers en moet tegelijk de grondrechten eerbiedigen. Terrorisme is een complexe problematiek met veel facetten. Werkzaamheden op EU-niveau moeten bijgevolg alle aspecten ervan behelzen – voorkoming, bescherming, vervolging, en reactie in het geval van een aanslag. Met het huidige pakket laat de Europese Commissie zien dat zij vastbesloten is om hieraan te blijven werken en bouwt zij verder aan onze verdediging tegen terrorisme.

BIJLAGE: beveiliging van het stedelijk vervoer

Stedelijk vervoer is zeer complex, met talrijke vervoersexploitanten, vele lokale dienstverlenende ondernemingen en dagelijks miljoenen passagiers. Het is gemakkelijk toegankelijk, met talloze haltes en knooppunten. Wat de veiligheid betreft, is er over het algemeen geen screening van passagiers en (bijna) geen toegangscontrole. Bovendien bestaan er tussen de diverse vervoerswijzen grote verschillen inzake dreigingsanalyse en kwetsbaarheid. Gelet op deze complexiteit is het niet mogelijk om voor alle veiligheidsaspecten een uniforme aanpak vast te stellen.

Momenteel zijn de vervoersexploitanten en de lokale en nationale autoriteiten belast met de beveiliging van het stedelijk vervoer. Voor de lucht- en scheepvaart en voor het internationale goederenvervoer zijn er Europese maatregelen genomen; dit is echter niet het geval voor het stedelijk vervoer. Bovendien kan er voor de lucht- en scheepvaart worden voortgebouwd op door internationale organisaties vastgestelde voorschriften, terwijl er voor het stedelijk passagiersvervoer geen internationale organisaties en voorschriften bestaan.

Zoals vermeld onder punt 3 van deze mededeling zal de Commissie een werkgroep van deskundigen inzake beveiliging van het stedelijk vervoer oprichten om deze kwesties te behandelen. In het kader van deze werkgroep zullen beproefde methoden en opgedane ervaringen – zowel positieve als negatieve – kunnen worden uitgewisseld op vier belangrijke gebieden: organisatorische maatregelen, toezicht en detectie, sterkere uitrusting en installaties, en beheer van incidenten . Op langere termijn kan dit leiden tot gezamenlijke veiligheidscriteria en ijkpunten, op grond waarvan autoriteiten en exploitanten een zelfbeoordeling kunnen uitvoeren en veiligheidsplannen kunnen ontwikkelen.

De Commissie verzoekt alle lidstaten een nationaal contactpunt aan te wijzen, dat zal deelnemen aan de werkzaamheden van de werkgroep van deskundigen inzake beveiliging van het stedelijk vervoer, zal zorgen voor duidelijke doelstellingen en voor samenhang in de bijdragen van de lidstaten, en zal toezien op de geboekte vooruitgang. Het contactpunt moet een vertegenwoordiger zijn van de autoriteiten die in de betrokken lidstaat belast zijn met de beveiliging van het vervoer.

Lidstaten, autoriteiten en exploitanten worden aangemoedigd om nieuwe veiligheidsconcepten, –technologieën en hard– en softwareoplossingen in te voeren en te testen. De Gemeenschap zal opgedane ervaringen beter kunnen benutten wanneer zij worden uitgewisseld via de werkgroep van deskundigen inzake beveiliging van het stedelijk vervoer en een Europees technologieplatform dan wel tijdens opleidingen op de werkvloer in het kader van samenwerking tussen exploitanten. Bovendien zal de Commissie een permanente lijst opstellen van door de overheid gefinancierde lopende onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten, waarbij in het bijzonder aandacht zal worden besteed aan de menselijke factor en aan nieuwe technologieën. Vertegenwoordigers zullen worden aangemoedigd om in te spelen en zo nodig te wijzen op nieuwe onderzoeksbehoeften op het gebied van beveiliging.

Tot slot zal de Commissie ervoor zorgen dat er bij door de EU gefinancierde stedelijke vervoersprojecten zo nodig terdege rekening wordt gehouden met veiligheidsaspecten.

[1] Mededeling over de evaluatie van het EU-beleid inzake vrijheid, veiligheid en recht (COM(2006) 332) van 28 juni 2006.

[2] Zie bijvoorbeeld de mededeling van september 2005, COM(2005) 313.

[3] De Commissie heeft op 12 december 2006 een mededeling betreffende een Europees programma voor de bescherming van kritieke infrastructuur (EPCIP) aangenomen, COM(2006) 786 def., alsook een voorstel voor een richtlijn inzake de inventarisatie van Europese kritieke infrastructuur, de aanmerking van infrastructuur als Europese kritieke infrastructuur en de beoordeling van de noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuur te verbeteren, COM(2006) 787 def.

[4] De Raad van de Europese Unie – verklaring betreffende de bestrijding van terrorisme van 29 maart 2004 (document 07906/04).

[5] Omschreven als het collectieve passagiersvervoer over land dat wordt verricht per bus, boven- en ondergrondse trein, en tram ('light-railways').

[6] Besluit van de Raad van 12 februari 2007 tot vaststelling van het specifieke programma "Strafrecht" voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma "Grondrechten en justitie".

[7] Een beschrijving van de 39 PASR-onderzoeksprojecten, waaronder tussentijdse en eindresultaten, is te vinden op: http://ec.europa.eu/enterprise/security/articles/article_2007-02-23_en.htm.

[8] De oprichting van ESRIF werd aangekondigd in de mededeling van de Commissie betreffende de dialoog tussen overheid en bedrijfsleven over veiligheidsonderzoek en innovatie (COM(2007) 511 def.) van 11.9.2007.

[9] In 2003 is de "groep van prominenten" opgericht. In haar eindrapport (onderzoek voor een veilig Europa: rapport van de groep van prominenten op het gebied van veiligheidsonderzoek, 15 maart 2004, http://ec.europa.eu/enterprise/security/doc/gop_en.pdf) heeft deze groep aanbevolen in het KP7 een veiligheidsonderzoeksthema met een jaarbudget van minimaal 1 miljard euro op te nemen en een 'Europese Adviesraad voor veiligheidsonderzoek' (EAVO) op te richten.

[10] De EAVO is opgericht bij Beschikking 2005/516/EG van de Commissie van 22 april 2005 en heeft op 22 september 2006 zijn eindverslag gepubliceerd. De EAVO stelt voor multidisciplinair, opdrachtgericht onderzoek te verrichten. Bij de omschrijving en uitvoering van projecten zouden de eindgebruikers en de leveranciers moeten worden betrokken. In het verslag worden gebieden genoemd (waaronder veiligheid van infrastructuur) waarop de innovatie kan worden bevorderd en bij de aankoop van producten en diensten beter gebruik kan worden gemaakt van onderzoek. Tot slot wordt in het EAVO-verslag ook voorgesteld een Europese veiligheidsraad (het latere ESRIF) op te richten om de dialoog te bevorderen en te werken aan een gemeenschappelijk standpunt over de Europese veiligheidsbehoeften. In deze raad zouden, op niet-bureaucratische wijze, gezaghebbende hoge vertegenwoordigers uit de publieke en particuliere sector plaats moeten nemen om samen een strategische veiligheidsagenda op te stellen en als mogelijke referentie-instantie voor de uitvoering van bestaande programma’s en initiatieven op te treden.