Bijlagen bij COM(2008)902 - Jaarverslag betreffende de inspanningen van de lidstaten in 2007 met het oog op het bereiken van een duurzaam evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage (werkdocument I van de diensten van de Commissie) en de adviezen van de bovengenoemde comités (werkdocument II van de diensten van de Commissie), nu aan de Raad en het Europees Parlement voorgelegd. Werkdocument I van de diensten van de Commissie bevat gedetailleerde toelichtingen bij capaciteitsbeheer[3], alsook tabellen en grafieken inzake de algemene tendensen in de EU-vissersvloot en de naleving door de lidstaten van de regeling inzake toevoegingen/onttrekkingen. Daarnaast zijn op de Europa-website de volgende gegevens beschikbaar in het Engels:

- gedetailleerde resultaten over de naleving door de afzonderlijke lidstaten;

- de resultaten in elk van de ultraperifere gebieden van de Gemeenschap;

- de verslagen van de lidstaten.

2. Samenvatting van de jaarverslagen van de lidstaten

Dit jaar hebben slechts 13 lidstaten hun verslag tijdig ingediend; acht verslagen waren twee weken tot twee maanden te laat. Op het ogenblik van de opstelling van dit verslag had het Verenigd Koninkrijk nog geen verslag naar de Commissie gezonden. Ondanks deze niet-inachtneming van de termijn heeft de Commissie het samenvattend verslag tegen 31 juli 2008 bij de bovengenoemde comités ingediend. Voorts zij opgemerkt dat, hoewel vele lidstaten de in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1438/2003 voor het verslag vastgestelde instructies hebben gevolgd, de kwaliteit van de verstrekte informatie niet altijd toereikend was voor de doeleinden van dit verslag.

Dit verslag geeft een overzicht van de beschrijvingen van de vissersvloten door de lidstaten, de impact van de bestaande regelingen tot vermindering van de visserijinspanning, de naleving door de lidstaten van de regeling inzake toevoegingen/onttrekkingen en de zwakke en sterke punten van hun vlootbeheerssystemen.

Om de lidstaten te helpen een geharmoniseerde, diepgaande analyse te maken van het evenwicht tussen hun vloot en de beschikbare vangstmogelijkheden, heeft de Commissie het WTECV verzocht richtsnoeren op te stellen voor een betere analyse van het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden. De Commissie heeft die richtsnoeren aan de lidstaten voorgelegd en hen verzocht hun capaciteit te beoordelen aan de hand van de door het WTECV voorgestelde indicatoren. Sommige lidstaten hebben de richtsnoeren niet toegepast en voeren aan dat zij daarvoor niet genoeg tijd of onvoldoende gegevens hadden. Ondanks het korte tijdsbestek heeft een aantal lidstaten een berekening bijgevoegd van sommige of alle voorgestelde indicatoren.

2.1. Beschrijving van de vloten in samenhang met de betrokken visserijtakken

België: In 2007 is de tonnage iets verminderd zonder overheidssteun, terwijl het totale vermogen in zeer beperkte mate is toegenomen. In het Belgische verslag zijn de richtsnoeren toegepast voor het segment van de boomkorvaartuigen, dat binnen de Belgische vloot het grootste is. De geringe capaciteitsbenutting en een negatief investeringsrendement (op basis van gegevens over 2006) wijzen op een zekere mate van overcapaciteit. In de EVF-programmeringsperiode 2007-2013 zullen nog extra vaartuigen worden gesloopt, maar er is nog niet berekend om hoeveel capaciteit het daarbij zal gaan.

Bulgarije: De Bulgaarse vloot bestaat vooral uit kleine vaartuigen; slechts 105 van de 2 536 vaartuigen zijn langer dan 12 m. Het eerste verslag over de Bulgaarse vloot laat zien dat de vangstcapaciteit in 2007 licht gestegen is (met ongeveer 1%). Het verslag bevat een berekening van sommige van de in de richtsnoeren voorgestelde indicatoren voor capaciteitsevenwicht, maar er worden geen conclusies getrokken met betrekking tot de omvang van de vloot.

Denemarken: Zoals in de voorgaande verslagen vanaf 2003 is een economisch model (EIAA) toegepast om het minimum aantal vaartuigen te berekenen dat nodig is om de toegewezen quota op te vissen in de 12 overeenkomstig de gegevensverzamelingsverordening[4] ingedeelde vlootsegmenten. Voor deze vaartuigen is rekening gehouden met het hoogst mogelijke aantal zeedagen per jaar. Hierbij is gebleken dat, gelet op de huidige toestand van de bestanden, er bij elk segment in meer of mindere mate overcapaciteit is. Volgens dit model wordt het huidige aantal actieve vaartuigen geacht in evenwicht te zijn met de beschikbare vangstmogelijkheden. Het aantal actieve vaartuigen is met ongeveer 3% gedaald ten opzichte van 2006. Meer dan 800 vaartuigen met een totale tonnage van 7 143 BT en 33 456 kW zijn voor 2007 als inactief opgegeven. In 2007 vonden geen capaciteitsverminderingen met overheidssteun plaats. Dit geeft een idee van de omvang van de overcapaciteit.

Duitsland: Bij de opstelling van het Duitse verslag zijn de richtsnoeren niet toegepast. In de plaats daarvan is een kwalitatieve biologische aanpak gevolgd om het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden per vlootsegment te onderzoeken. De vlootsegmenten zijn de in het kader van MOP IV vastgestelde segmenten. In het verslag is nagegaan of de ontwikkeling van de capaciteit binnen de verschillende vlootsegmenten strookte met die van de populatie en het vangstniveau van de belangrijkste betrokken bestanden. In 2007 vonden kleine capaciteitsverminderingen zonder overheidssteun plaats bij de segmenten waarin passief vistuig wordt gebruikt, de noordzeetrawlers en de boomkorvaartuigen. De capaciteit van de langeafstandsvloot is toegenomen. De toevoeging van een grote trawler aan dit segment heeft geleid tot een toename van de totale capaciteit van de Duitse vloot (11% in BT, 3% in kW).

Estland: Bij de opstelling van het Estse verslag zijn de richtsnoeren niet toegepast en het verslag bevat geen beoordeling van het evenwicht tussen de vlootcapaciteit en de vangstmogelijkheden. De vloot is ingedeeld in drie segmenten op basis van lengte, vistuig en vangstgebied. De Estse vloot valt onder de TAC-verminderingen voor kabeljauw in de Oostzee en onder het herstelplan van de NAFO. In 2007 zijn in de Oostzee en het gereglementeerde gebied van de NAFO geen nieuwe meerjarige beheers- en herstelplannen ingevoerd.

Griekenland: Bij de opstelling van het Griekse verslag zijn de richtsnoeren niet toegepast en het verslag bevat geen beoordeling van het evenwicht tussen de vlootcapaciteit en de vangstmogelijkheden. In 2007 is verder overheidssteun gebruikt voor de financiering van de capaciteitsvermindering en dit heeft geleid tot de buitenbedrijfstelling van 1 528 BT en 8 264 kW. Het grootste deel van de Griekse vissersvloot bestaat uit vaartuigen voor de kleinschalige kustvisserij die diverse soorten passief vistuig gebruiken.

Spanje: Bij de opstelling van het Spaanse verslag zijn de richtsnoeren niet toegepast en het verslag bevat geen beoordeling van het evenwicht tussen de vlootcapaciteit en de vangstmogelijkheden. Spanje heeft verder overheidsmiddelen gebruikt om de vlootcapaciteit te verminderen; in 2007 is ruim 9 000 BT en 21 000 kW gesloopt, maar in het verslag worden geen details gegeven over de visserijtakken en de vlootsegmenten waar die buitenbedrijfstelling heeft plaatsgevonden. De vloot wordt per segment beheerd, zoals destijds in het kader van MOP IV.

Frankrijk: Het Franse verslag werd te laat ingediend en kon niet in dit jaarverslag worden verwerkt.

Ierland: Bij de opstelling van het Ierse verslag zijn de richtsnoeren niet toegepast en het verslag bevat geen beoordeling van het evenwicht tussen de vlootcapaciteit en de vangstmogelijkheden. Er wordt evenwel op gewezen dat vele beviste bestanden tot onder de biologisch veilige grens zijn gedaald. De quota en de aangelande hoeveelheden nemen veel sneller af dan de vangstcapaciteit. In 2007 zijn geen vaartuigen buiten bedrijf gesteld, maar in 2008 zal in de morenevloot een grootschalige buitenbedrijfstelling plaatsvinden.

Italië: De capaciteit van de Italiaanse vloot is verder verkleind door sloopmaatregelen die met overheidssteun zijn gecofinancierd. In 2007 zijn 177 vaartuigen met een gezamenlijke tonnage van 9 422 BT en een totaal motorvermogen van 38 372 kW buiten bedrijf gesteld. Het Italiaanse verslag bevat een berekening van een aantal van de in de richtsnoeren gesuggereerde evenwichtsindicatoren. De gemiddelde activiteit van de Italiaanse vissersvaartuigen neemt gestaag af en ligt voor 2007 op 131 dagen per vaartuig. Ook de vangst per eenheid inspanning, gemeten in BTxdagen, is licht gedaald.

Cyprus: Bij de opstelling van het Cypriotische verslag zijn de richtsnoeren niet toegepast en het verslag bevat geen beoordeling van het evenwicht tussen de capaciteit en de vangstmogelijkheden. In 2007 is de capaciteit van de Cypriotische vloot met 3% in tonnage en 9% in vermogen verminderd zonder overheidssteun. In het Cypriotische verslag wordt erop gewezen dat de capaciteit van de vloot in 2008 zal toenemen doordat de kleine vissersvaartuigen niet langer tot de recreatievisserij zullen worden gerekend, maar de status van beroepsvaartuig zullen krijgen.

Letland: Bij de opstelling van het Letse verslag zijn de richtsnoeren voor de beoordeling van het evenwicht tussen de capaciteit en de vangstmogelijkheden niet toegepast. Voor het segment visserij op volle zee (8 vaartuigen) wordt evenwel meegedeeld dat de vlootcapaciteit in evenwicht is met de beschikbare quota. In de periode 2007-2013 zullen 70 vaartuigen van het Oostzeesegment en 110 vaartuigen van het segment van de kleinschalige visserij buiten bedrijf worden gesteld om de capaciteit aan de beschikbare quota aan te passen. In 2007 zijn reeds 17 vaartuigen met een totale capaciteit van 950 BT en 2 228 kW met overheidssteun buiten bedrijf gesteld.

Litouwen: Het Litouwse verslag bevat een berekening van sommige van de in de richtsnoeren voorgestelde indicatoren, maar er worden geen conclusies getrokken met betrekking tot de omvang van de vloot. Toch wijzen de waarden van de voorgestelde indicatoren op een te grote capaciteit bij de Oostzeevloot. In 2007 zijn elf vaartuigen met een totale capaciteit van 1 173 BT en 1 893 kW met overheidssteun buiten bedrijf gesteld.

Malta: In het Maltese verslag is een berekening opgenomen van de in de richtsnoeren voorgestelde evenwichtsindicatoren. De capaciteit van de vloot wordt geacht in overeenstemming te zijn met de beschikbare vangstmogelijkheden en er is geen reductie gepland. De vloot bestaat zowel uit vaartuigen die fulltime worden ingezet als uit vaartuigen die parttime worden ingezet. Ook de recreatievaartuigen worden vermeld, hoewel die geen commerciële vissersvaartuigen zijn en niet onder het GVB vallen. De vloot bestaat vooral uit kleine vaartuigen van minder dan 12 m lang, die 99% van de vloot uitmaken. In 2007 is de capaciteit van de Maltese vloot ongewijzigd gebleven ten opzichte van het voorgaande jaar en er is geen indicatie van enige toename van de visserijinspanning in welke visserijtak dan ook.

Nederland: Bij de opstelling van het Nederlandse verslag zijn de door de Commissie voorgestelde richtsnoeren toegepast. Toch wordt erop gewezen dat het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden moeilijk kan worden beoordeeld omdat het bijeenbrengen van de voor een correcte analyse noodzakelijke nadere gegevens over de betrokken vlootsegmenten een complexe aangelegenheid is. In het Nederlandse verslag worden de in de richtsnoeren voorgestelde indicatoren niet geschikt geacht voor het pelagische segment, dat immers op de internationale wateren is gericht. Deze indicatoren wijzen op een overcapaciteit bij de boomkorvloot. De capaciteit is met 15% verminderd in het kader van een buitenbedrijfstellingsregeling die eind van het jaar is uitgevoerd, maar waarvan het effect pas in de cijfers over begin 2008 terug te vinden zal zijn. De capaciteit van het segment van de pelagische trawlers is in 2007 met 7% in tonnage en 12% in vermogen toegenomen door de vervanging van de in 2006 onttrokken capaciteit.

Polen: Bij de opstelling van het Poolse verslag zijn de richtsnoeren niet toegepast en het verslag bevat geen beoordeling van de vlootcapaciteit ten opzichte van de vangstmogelijkheden. Na een zeer sterke inkrimping van de Oostzeevloot in 2005 en 2006 vond in 2007 een verdere, zij het veel kleinere vermindering plaats; 24 vaartuigen, goed voor 700 BT en 2 600 kW, zijn met overheidssteun permanent aan deze vloot onttrokken.

Portugal: Bij de opstelling van het Portugese verslag zijn de richtsnoeren niet toegepast en het verslag bevat geen beoordeling van de vlootcapaciteit ten opzichte van de vangstmogelijkheden. De totale capaciteit van de Portugese continentale vloot is in 2007 met slechts 0,4% teruggeschroefd en het grootste deel van deze vermindering is het resultaat van overheidssteun.

Roemenië: Bij de opstelling van het Roemeense verslag zijn de richtsnoeren niet toegepast. Roemenië is evenwel van mening dat de vloot op duurzame wijze vist. De vloot heeft structurele problemen, die vooral te maken hebben met oude vaartuigen en verouderd vistuig. In de EVF-programmeringsperiode 2007-2013 zullen vaartuigen worden gesloopt, maar er is nog niet berekend om hoeveel capaciteit het daarbij zal gaan.

Slovenië: Bij de opstelling van het Sloveense verslag zijn de richtsnoeren niet toegepast en het verslag bevat geen beoordeling van de vlootcapaciteit ten opzichte van de vangstmogelijkheden. De capaciteit van de Sloveense vloot is in 2007 licht afgenomen zonder overheidssteun. De vloot heeft structurele problemen, die vooral te maken hebben met oude vaartuigen en verouderd vistuig. In het beheersplan dat overeenkomstig de verordening betreffende de visserij in de Middellandse Zee is opgesteld, ligt de focus op de aanpassing van de capaciteit en de vermindering van de visserij met bodemtrawls.

Finland: Bij de opstelling van het Finse verslag zijn de richtsnoeren niet toegepast en het verslag bevat geen beoordeling van de vlootcapaciteit ten opzichte van de vangstmogelijkheden. In 2007 zijn het aantal vaartuigen en de capaciteit van de Finse vloot iets verminderd, maar er vond geen buitenbedrijfstelling met overheidssteun plaats. Ten opzichte van de uitgangssituatie op 1 januari 2003 was er een daling met 19% in BT en met 12% in kW.

Zweden: Het Zweedse verslag bevat een evaluatie van de in de richtsnoeren aangegeven evenwichtsindicatoren. Hieruit blijkt dat sommige bestanden overbevist zijn, dat de activiteit van een groot gedeelte van de vloot erg laag ligt en dat de economische prestatie van de vloot niet bevredigend is. Dit alles wijst duidelijk op overcapaciteit, wat in het verslag wordt toegegeven; voor de periode 2007-2013 is een capaciteitsvermindering gepland van ten hoogste 50% voor het demersale segment en ten hoogste 30% voor het pelagische segment.

Verenigd Koninkrijk: Toen wij dit jaarverslag opstelden, hadden wij nog geen verslag van het Verenigd Koninkrijk ontvangen.

2.2. Impact van de regelingen tot vermindering van de visserijinspanning op de capaciteit

De lidstaten hebben diverse in 2007 toegepaste herstelmaatregelen en regelingen tot vermindering van de visserijinspanning gemeld. Uit de verslagen van de lidstaten kan meestal niet duidelijk worden opgemaakt of de visserijinspanningsregelingen een doeltreffend instrument zijn geweest of zullen zijn voor het bereiken van een duurzaam evenwicht tussen de capaciteit en de vangstmogelijkheden. De Commissie vindt dat de algemene resultaten van de regelingen tot aanpassing van de visserijinspanning mager uitvallen wat de omvang van de vloot betreft, en dat meer inspanningen nodig zijn.

België: De vissersvloot viel onder de regeling van bijlage II[5] en die voor de westelijke wateren. Het totale aantal zeedagen voor de hele vloot is niet overschreden omdat sommige vaartuigen de hun toegewezen dagen niet hebben opgebruikt. Toch heeft de beperking van het aantal zeedagen niet tot een onderbenutting van de beschikbare quota geleid. De beschikbare vangstmogelijkheden voor sint-jakobsschelpen zijn bijna volledig opgebruikt. In ICES-gebied VIII was de toegewezen visserijinspanning ontoereikend en was een uitwisseling van quota en visserijinspanningen met Nederland nodig.

Bulgarije: Voor de Bulgaarse vloot gold geen enkele regeling tot aanpassing van de visserijinspanning.

Denemarken: De Deense vloot viel in het kader van het herstelplan voor kabeljauw onder de maatregelen van bijlage II. Het belangrijkste gevolg van de toepassing van bijlage II is een gemiddelde daling van de visserijinspanning met 47% in vergelijking met het peil van 2003. Het totale aantal visdagen is met 49% afgenomen. De overdracht van visdagen, samen met de toepassing in 2007 van individuele overdraagbare quota, heeft ertoe geleid dat de resterende visserijinspanning geconcentreerd is bij een veel beperkter aantal vaartuigen, terwijl een deel van de vloot in 2007 slechts in zeer beperkte mate actief was of zelfs helemaal op non-actief stond.

Duitsland: Net als in 2006 hadden de regelingen tot vermindering van de visserijinspanning een beperkt effect op de vloot, met name in de Oostzee. Er is geen cijfermateriaal voorhanden.

Estland: De Estse vloot viel niet onder een regeling tot vermindering van de visserijinspanning in de Oostzee, maar wel onder de voor kabeljauw in de Oostzee vastgestelde herstelmaatregelen. In het verslag is evenwel geen beoordeling van het effect van deze maatregelen gemaakt.

Griekenland: De Griekse vloot viel niet onder een regeling tot aanpassing van de visserijinspanning.

Spanje: Voor deze vloot golden maatregelen tot vermindering van de visserijinspanning voor zuidelijke heek en langoustine (bijlage IIB), diepzeesoorten en bestanden in het NAFO-gebied. Daarnaast bleven nationale beheersplannen van toepassing voor de Middellandse Zee, de Golf van Cádiz en de Canarische wateren. In het verslag wordt melding gemaakt van een effectieve vermindering van de visserijinspanning voor diepzeesoorten met 12%, wat overeenstemt met een nominale vermindering van de visserijinspanning met ten hoogste 10%. Daarentegen is er een toename van de effectieve visserijinspanning in het kader van het plan voor heek en langoustine, op grond waarvan in 2007 extra dagen voor het vlootsegment zijn toegekend in het vooruitzicht van de sloop van vaartuigen. In het verslag wordt niet toegelicht in hoeverre de met overheidssteun gecofinancierde permanente capaciteitsvermindering met ongeveer 100 vaartuigen en 9 000 BT verband houdt met die maatregelen tot vermindering van de visserijinspanning.

Frankrijk: Het Franse verslag werd te laat ingediend en kon niet in dit jaarverslag worden verwerkt.

Ierland: De Ierse vloot viel zowel onder regelingen tot vermindering van de visserijinspanning in het kader van bijlage II bij de TAC- en quotaverordening als onder de regeling voor de westelijke wateren, hoewel deze regelingen in 2007 geen gevolgen hadden voor de capaciteit van de vissersvloot. De onder herstelplannen vallende visserijtakken (ICES-gebieden VIa en VIIa) zijn zeer divers. Daarom vonden de Ierse bestuursdiensten het moeilijk om een raming te maken van de impact van de regelingen tot vermindering van de visserijinspanning.

Italië: De Italiaanse vloot viel niet onder een regeling tot aanpassing van de visserijinspanning.

Cyprus: Voor de Cypriotische visserijtakken golden geen verplichte regelingen tot vermindering van de visserijinspanning.

Letland: De Letse vloot viel onder de herstelmaatregelen die voor kabeljauw in de Oostzee zijn vastgesteld, maar in het verslag wordt niet verwezen naar de effecten van deze maatregelen op de visserijinspanning. De deplorabele toestand van de kabeljauwbestanden, verouderende vaartuigen en stijgende brandstofkosten hebben de eigenaars van de vaartuigen ertoe aangezet de premie voor buitenbedrijfstelling aan te vragen.

Litouwen: De Litouwse vloot viel onder de herstelmaatregelen die voor kabeljauw in de Oostzee zijn vastgesteld, maar in het verslag wordt niet verwezen naar de effecten van deze maatregelen op de visserijinspanning. In 2007 is deze vloot verder afgeslankt met overheidssteun, waarbij de oudste en minst efficiënte vaartuigen zijn gesloopt. De verminderingen van de vlootcapaciteit in 2005-2006 hadden een positief effect op de economische prestatie (gegevens van 2006), aangezien de vangst per vaartuig is toegenomen.

Malta: Voor de Maltese vloot gold geen enkele regeling tot aanpassing van de visserijinspanning.

Nederland: Voor de Nederlandse vloot gold een beperking van het aantal zeedagen op de Noordzee (regeling van bijlage II). Deze maatregelen hebben niet tot een significante vermindering van de totale capaciteit van de boomkorvloot geleid; het totale vermogen is met 2,9% gedaald, terwijl de tonnage met 0,5% is afgenomen. De visserijinspanning in 2007 op schol en tong in de herstelgebieden is ten opzichte van 2006 met 6% toegenomen, maar bleef onder het peil van 2005. Een van de redenen van deze toename is een verandering van vistuig, gecombineerd met een hoger aantal dagen. Bij de tenuitvoerlegging van bijlage IIA heeft Nederland ervoor gekozen om binnen de grenzen van de regelgeving zoveel mogelijk flexibiliteit toe te passen: zo werden bijvoorbeeld overdrachten van dagen tussen vaartuigen en overdrachten tussen beheersperioden toegestaan.

Polen: Als gevolg van het programma tot vermindering van de visserijinspanning lag het aantal visdagen van de Oostzeevloot in 2007 zelfs 44% lager dan in 2004 en voor kotters met een lengte van 24-40 meter was dit bijna 70%. In de periode 2004-2007 is het aantal dagen dat op kabeljauw vissende vaartuigen op zee doorbrachten, met ongeveer 56% afgenomen.

Portugal: Het herstelplan voor heek en langoustine (bijlage IIB bij de TAC-verordening) was ook in 2007 van toepassing, maar in het verslag is geen gewag gemaakt van een hieruit voortvloeiende capaciteitsvermindering. Toch wordt erop gewezen dat de betrokken vaartuigen aanzienlijke inspanningen hebben geleverd om het beschikbare aantal zeedagen na te leven, o.m. via stillegging van de activiteiten. De totale effectieve visserijinspanning is evenwel gestegen ten opzichte van 2006. Het aantal dagen dat in het NAFO-gebied is doorgebracht, is in 2007 blijven dalen. Voor diepzeesoorten gelden nationale maatregelen tot beperking van de visserijinspanning.

Roemenië: Voor de Roemeense vloot gold geen enkele regeling tot aanpassing van de visserijinspanning.

Slovenië: Voor de Sloveense vloot gold geen enkele regeling tot vermindering van de visserijinspanning.

Finland: In 2007 golden voor de Finse vloot geen regelingen tot vermindering van de visserijinspanning. Ondanks een significante capaciteitsvermindering in de periode 2003-2006 laat de totale visserijinspanning van de Finse vloot sinds 2005 een stijgende trend zien. In 2007 lag de visserijinspanning 10% hoger dan in 2003. Deze toename van de visserijinspanning moet worden gesitueerd bij de pelagische visserij. In het vlootsegment waarin met staand vistuig op kabeljauw wordt gevist, is de visserijinspanning geleidelijk verminderd en in 2007 was er in dit segment geen enkele visserijactiviteit wegens het verbod op de drijfnetvisserij.

Zweden: De vloot viel onder bijlage IIA en de visserijinspanning is geleidelijk gereduceerd door de vermindering van de TAC's en het aantal zeedagen. 2007 was het laatste jaar waarin drijfnetten waren toegestaan. Wegens het op til zijnde verbod op de drijfnetvisserij werden tien vaartuigen voor de visserij met kieuwnetten met overheidssteun gesloopt. In 2007 zijn individuele quota voor pelagische soorten ingevoerd.

Verenigd Koninkrijk: Toen wij dit jaarverslag opstelden, hadden wij nog geen verslag van het Verenigd Koninkrijk ontvangen.

2.3. Naleving van de regeling inzake toevoegingen/onttrekkingen en van de referentieniveaus

Volgens de gegevens van het communautaire gegevensbestand over de vissersvloot (CFR) die op 22 juli 2008 beschikbaar waren, bleven alle lidstaten eind 2007 onder hun voor de vlootcapaciteit vastgestelde bovengrens. De algemene tendens in de capaciteit van de EU-vloot is er een van gestage afname. Alle betrokken lidstaten hebben de referentieniveaus voor de continentale vloot nageleefd.

3. Naleving van de beheersvoorschriften inzake vangstcapaciteit. Algemene resultaten

3.1. Resultaten voor de continentale vloot (met uitzondering van de in de ultraperifere gebieden geregistreerde vaartuigen)

Volgens het CFR is de totale capaciteit van de EU-vloot in de vijfjarige periode 2003-2007, ondanks de twee opeenvolgende toetredingen, gereduceerd met ongeveer 197 000 BT en 720 000 kW, wat uitgedrukt in tonnage een nettovermindering van ongeveer 11% geeft. De vloot van de EU-15 is gekrompen met 207 000 BT en 788 000 kW en die van de EU-10 met 71 000 BT en 152 000 kW. Relatief gesproken was de inkrimping van de vloot van de EU-10 sinds de datum van toetreding significanter dan die van de vloot van de EU-15 in de hele periode 2003-2007 (26% tegenover 11%, in motorvermogen). In de vijfjarige periode 2003-2007 zijn met overheidssteun ongeveer 198 000 BT en 638 000 kW aan de EU-vloot onttrokken (behalve in de ultraperifere gebieden), waarvan 25 000 BT en 81 000 kW in 2007.

Over het geheel genomen blijken de nettoverminderingen in de EU-vloot nog steeds ontoereikend, gelet op de constante technologische verbeteringen die de gevolgen van de capaciteitsvermindering neutraliseren, en op de deplorabele toestand van de meeste visserijtakken in de Gemeenschap, en met name van de demersale soorten, waardoor een zeer drastische vermindering van de visserijinspanning vereist is.

De tabellen 1 en 2 in werkdocument I van de diensten van de Commissie bij dit verslag geven een overzicht, per 31 december 2007, van de naleving door de lidstaten van de regeling inzake toevoegingen/onttrekkingen en van de referentieniveaus. Alle lidstaten hebben zich aan die voorschriften gehouden.

Nadere gegevens (tabellen en grafieken) over de tendensen in de capaciteit van de vloten van de lidstaten kunnen worden gevonden op de Europa-website[6].

3.2. Resultaten voor de in de ultraperifere gebieden geregistreerde vloten

De capaciteit van de in de ultraperifere gebieden geregistreerde vloten en de veranderingen daarin tussen 1 januari 2003 en 31 december 2007 zijn aangegeven in tabel 4 van werkdocument I van de diensten van de Commissie bij dit verslag. Uit de resultaten blijkt dat de in de ultraperifere gebieden van Spanje en Portugal geregistreerde vloot qua zowel tonnage als motorvermogen aanzienlijk is verkleind. In de Franse overzeese departementen vielen een lichte vermindering van het totale aantal vaartuigen, een vermindering in tonnage en een toename van het motorvermogen te noteren.

Eind 2007 is het referentieniveau in geringe mate overschreden bij slechts één van de 17 vlootsegmenten van de ultraperifere gebieden. Het gaat om segment CA2 (vaartuigen van meer dan 12 meter lang die op de Canarische Eilanden zijn geregistreerd en in de communautaire wateren vissen).

4. Conclusies van de Commissie

De kwaliteit van de verslagen van de lidstaten is sinds het eerste verslag over 2003 gestaag verbeterd, maar er zijn verdere inspanningen vereist. Zoals in de voorgaande jaren ontbrak in het merendeel van de verslagen een beschrijving van de vissersvloten van de lidstaten in het licht van de betrokken visserijtakken, als vereist op grond van artikel 13, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1438/2003. De Commissie heeft deze beschrijving nodig om een analyse te kunnen maken van het streven naar evenwicht tussen de capaciteit van de vissersvloot en de beschikbare vangstmogelijkheden, als bepaald in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 2371/2002. In plaats daarvan legden de lidstaten de nadruk op de ten uitvoer gelegde nationale vlootbeheerssystemen en de tendensen in de vlootcapaciteit in samenhang met de regeling inzake toevoegingen/onttrekkingen.

De toepassing van de richtsnoeren voor de beoordeling van het evenwicht tussen de vangstcapaciteit en de vangstmogelijkheden is een stap in de goede richting, maar niet alle lidstaten hebben van dit instrument gebruik gemaakt. De Commissie erkent dat zowel de beperkte termijn voor de toepassing van die richtsnoeren als de vrij technische aard ervan voor een aantal lidstaten problematisch waren. In de loop van dit jaar moeten extra inspanningen worden geleverd om de richtsnoeren volledig toe te passen voor het verslag over 2008.

De meeste verslagen zijn zo opgesteld dat er geen duidelijke link kan worden gelegd tussen de maatregelen voor het beheer van de visserijinspanning en de aanpassing van de vlootcapaciteit, en zij bevatten evenmin een kritische analyse van de ontwikkeling van de werkelijke visserijinspanning. Algemeen gesproken lijken de maatregelen tot aanpassing van de visserijinspanning slechts een beperkte impact op de vlootcapaciteit te hebben. Het ziet ernaar uit dat de grootste drijvende kracht achter de inkrimping van de vlootcapaciteit in een aantal gevallen de zwakke economische prestatie van de vloot is, gecombineerd met de beschikbaarheid van communautaire of nationale middelen. Dit kan deels te wijten zijn aan het ontbreken van systemen voor het beheer van de visserijinspanning voor een aantal visserijtakken, maar ook aan het beperkte effect van de bestaande systemen (bijlage II, westelijke wateren, diepzeevisserij, sommige nationale regelingen, enz.).

In de loop van 2007 heeft de langzame, maar gestage afname van de vangstcapaciteit van de EU-vloot met 2 à 3% per jaar zich voortgezet. Uit de grafieken 3, 4 en 5 van werkdocument I van de diensten van de Commissie blijkt dat dit de algemene trend van de voorbije 16 jaar is, maar als we naar de afzonderlijke lidstaten kijken, is deze trend niet zo eenvormig. Dit doet vragen rijzen over de efficiëntie van de maatregelen tot aanpassing van de capaciteit die in het kader van het GVB worden toegepast.

Volgens wetenschappelijke ramingen wordt 30% van de bestanden waarover gegevens bestaan, bevist buiten de biologisch veilige grenzen en wordt 80% bevist op niveaus die dat van de maximale duurzame opbrengst overschrijden. Tegelijk wordt de capaciteit voor grote delen van de vloot onderbenut, m.a.w. het aantal visdagen ligt lager dan het toegestane maximum en er worden zwakke economische prestaties opgetekend, een toestand die in 2008 nog is verslechterd. In het licht van deze overwegingen lijken de capaciteitsverminderingen niet te volstaan om op korte termijn tot een duurzaam evenwicht te komen tussen de vangstcapaciteit en de vangstmogelijkheden. Bovendien dreigt de technische vooruitgang, die volgens sommige ramingen van dezelfde orde van grootte is als de geconstateerde capaciteitsverminderingen, het effect ervan te neutraliseren.

Op 22 juli 2008 heeft de Raad tijdelijke en specifieke maatregelen voor de herstructurering van de vissersvloot van de EU vastgesteld en zo een niet te missen kans gecreëerd om de nodige herstructurering van de vloot door te voeren.

[1] Overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1438/2003.

[2] http://ec.europa.eu/fisheries/fleet/index.cfm?method=FM_Reporting.AnnualReport.

[3] Overeenkomstig het in december 2002 vastgestelde gemeenschappelijke visserijbeleid (GVB) worden de vissersvloten beheerd volgens de algemene regel dat aan de vloot toegevoegde nieuwe capaciteit, uitgedrukt in tonnage en vermogen, niet groter mag zijn dan de aan de vloot onttrokken capaciteit.

[4] Verordening (EG) nr. 1639/2001 van de Commissie (PB L 222 van 17 augustus 2001, blz. 53-115).

[5] Verordening (EG) nr. 51/2006 van de Raad (PB L 1 van 20 januari 2006, blz. 1-183).

[6] http://ec.europa.eu/fisheries/fleet/index.cfm?method=FM_Reporting.AnnualReport.