Bijlagen bij COM(2009)475 - Meer internationale middelen om de strijd tegen klimaatverandering te financieren : Een Europese blauwdruk voor de overeenkomst van Kopenhagen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage-I-landen geen voldoende hoge koolstofprijs doen ontstaan. Gedurende de periode 2008-2012 zullen de koolstofprijs en de geldstromen naar de ontwikkelingslanden in hoge mate bepaald worden door EU-maatregelen, namelijk de handhaving van een strikt emissieplafond voor de periode 2008-2020 en de niet-erkenning van AAU’s in het EU-emissiehandelssysteem. Daarom is het zo belangrijk om op de opkomende OESO-brede koolstofmarkt de onderling gekoppelde ‘cap-and-trade’-systemen en de overtollige AAU’s van elkaar gescheiden te houden.

2.3. De omvang van de internationale publieke financiering vaststellen

Hoe minder de koolstofmarkt oplevert, hoe groter de vraag naar publieke financiering van mitigatiemaatregelen zal zijn. Aangezien de grootte van de koolstofmarkt in dit stadium echter niet met zekerheid kan worden voorspeld, kan ook de verwachte extra vraag naar publieke financiering niet worden vastgesteld. Dit is in feite een van de belangrijkste redenen waarom er door het voorgestelde forum op hoog niveau voor internationale klimaatgerelateerde financiering een regelmatige toetsing moet worden uitgevoerd (zie hoofdstuk 4).

De omvang van de voor mitigatiemaatregelen vereiste publieke financiering zal wellicht geleidelijk toenemen en natuurlijk ook afhangen van de mate van ambitie die de ontwikkelingslanden aan de dag leggen. Meteen na de sluiting van de overeenkomst in Kopenhagen moet deze financiering hoofdzakelijk gericht zijn op capaciteitsopbouw, in het bijzonder om de institutionele en regelgevingscapaciteit in ontwikkelingslanden te versterken, en op specifieke proefprojecten. Vanaf 2013 zal met de implementatie van een toenemend aantal goed doortimmerde mitigatieplannen de vraag naar internationale publieke financiering waarschijnlijk toenemen. Ook is er een aanzienlijke publieke financiering nodig om investeringen van de private sector in research, ontwikkeling en demonstratie te stimuleren, in grote mate via publiek-private partnerschappen en joint ventures tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden.

Voor een meer gedetailleerde uitsplitsing van de behoeften, zie tabel 1:

- De extra kosten voor de ontwikkelingslanden in de energie- en industriesector die niet door de koolstofmarkt kunnen worden gedekt, worden door de Commissie geraamd op ongeveer 33 miljard euro per jaar in 2020[8]. Het betreft hier echter overwegend weinig kostende efficiëntiemaatregelen op lange termijn, die grotendeels nationaal, vooral uit private bronnen in ontwikkelingslanden moeten worden gefinancierd. Slechts een klein deel van deze extra kosten, 10 à 20%, zou tegen 2020 door internationale publieke steun moeten worden gefinancierd, waarbij men zich toespitst op de armere ontwikkelingslanden (3 à 6 miljard euro).

- De extra kosten voor de vermindering van de niet-CO2-emissies van de landbouw en de vermindering van CO2-emissies door ontbossing en aantasting van de bossen (REDD) worden door de Commissie op ongeveer 23 miljard euro per jaar geraamd[9]. Publieke financiering zal de overheersende prikkel voor vermindering van de emissies door ontbossing en aantasting van de bossen worden tot 2020. Met name omdat het grootste mitigatiepotentieel in armere ontwikkelingslanden te vinden is, zal de internationale publieke financiering in vergelijking met de energiesector naar verwachting een groter deel van de extra kosten dekken, d.w.z. 30 à 60% (7 à 14 miljard euro). Daartoe heeft de Commissie in een eerdere mededeling de instelling van een wereldwijd boskoolstofmechanisme voorgesteld[10].

- Voor deze sectoren samen zouden volgens een eerste raming de mondiale publieke overdrachten voor 2020 voor mitigatie 10 à 20 miljard euro per jaar kunnen bedragen in 2020, waarvan ongeveer één derde in 2013. De werkelijke omvang van deze geldstromen zal echter in zeer belangrijke mate afhangen van de beschikbaarheid en kwaliteit van koolstofarme groeiplannen van de ontwikkelingslanden en, in die context, van uitgewerkte voorstellen voor mitigatieacties.

- Zoals in het vorige hoofdstuk geschetst, is er, gezien de huidige toezeggingen voor emissievermindering van de ontwikkelde landen, echter een reële kans op veel lagere koolstoffinancieringsstromen. Indien de ontwikkelde landen er niet in slagen de kloof tussen hun huidige toezeggingen inzake mitigatie en hetgeen de wetenschap vereist te overbruggen, zullen ze onder druk komen te staan om extra emissieverminderingen in de ontwikkelingslanden te financieren. Verdere analyse toont aan dat het compenseren van de minder grote emissievermindering al gevolg van de verlaging van het streefcijfer voor de ontwikkelde landen van -30% tot de huidige minst ambitieuze toezeggingen van circa -10% ten opzichte van 1990[11] een verhoging van de overdracht van internationale publieke financiering naar de ontwikkelingslanden van ongeveer 120 miljard euro per jaar in 2020 zou vereisen[12].

- De internationale publieke financiering voor capaciteitsopbouw en samenwerking voor onderzoek en technologische demonstratie wordt geraamd op 2 à 6 miljard euro in 2020.

- Publieke financiering, zowel nationale als internationale, zal in de armere ontwikkelingslanden een belangrijke financieringsbron voor aanpassing zijn. Het UNFCCC-Secretariaat heeft de mogelijke aanpassingskosten in alle ontwikkelingslanden geraamd op 23 à 54 miljard euro per jaar in 2030[13]. De mondiale publieke overdrachten voor 2020 kunnen initieel op 10 à 24 miljard euro per jaar worden geraamd in 2020.

De aanpassingsfinanciering zal waarschijnlijk in de eerste plaats van de publieke sector afkomstig zijn als een combinatie van de volgende bronnen: i) directe begrotingsuitgaven door bijdragende partners, en ii) een deel van de koolstofmarktinkomsten (zoals reeds bij het Aanpassingsfonds het geval is). Wil de aanpassingsfinancieringsstroom doeltreffend zijn, dan is er behoefte aan strategische integratie van de aandachtsgebieden voor aanpassing aan de klimaatverandering in alle sectoren van de nationale ontwikkelingsstrategieën. Binnen de eerstkomende jaren zal een voldoende grote capaciteit moeten worden opgebouwd om deze integratie te verzekeren alsook om reeds vastgestelde prioriteiten in armere en zeer kwetsbare landen te ondersteunen.

2.4. Internationale publieke snelstartfinanciering voor 2010-2012

In geval van een algemeen akkoord in Kopenhagen dat internationale publieke snelstartfinanciering inhoudt, moeten de initiële bijdragen in eerste instantie worden bestemd voor:

(1) financiering van de vereiste processen en capaciteitsopbouw, bijvoorbeeld om mitigatieacties te ontwikkelen in de context van koolstofarme groeiplannen, emissie-inventarissen en koolstofmarkten inclusief het sectorale creditmechanisme;

(2) raming van de waarschijnlijke impact van de klimaatverandering om de aanpassing in de nationale ontwikkelingsstrategieën te integreren en prioritaire investeringen te financieren.

Bovendien meent de Commissie dat, rekening houdend met de vastgestelde behoeften en capaciteiten, op korte termijn extra financiering beschikbaar moet worden gesteld om in te spelen op urgente en vastgestelde behoeften voor de kwetsbaarste ontwikkelingslanden en met name de MOL's, kleine insulaire ontwikkelingslanden (SIDS) en Afrikaanse landen (als vastgesteld in het actieplan van Bali) alsook om de capaciteit voor rampenrisicoverlaging te versterken. Deze initiële financiële toezegging moet na 2012 geleidelijk worden verhoogd naarmate in de relevante nationale strategieën de behoeften worden gekwantificeerd, de capaciteit voor uitvoering wordt opgebouwd en in Kopenhagen tot een overeenkomst wordt gekomen over een geschatte omvang van de bijdragen.

Op basis van ramingen van de verschillende financieringsbehoeften in de verschillende stadia zou de publieke financiering voor aanpassing, mitigatie en capaciteitsopbouw die tussen 2010 en 2012 door de ontwikkelde wereld moet worden opgebracht 5 à 7 miljard euro per jaar kunnen bedragen[14].

2.5. Innovatieve financiering door de internationale luchtvaart en het zeevervoer

Met betrekking tot potentiële financieringsbronnen heeft de Raad (Economische en Financiële Zaken)[15] erop gewezen dat “mondiale instrumenten wenselijk (zouden) zijn waarmee de emissies in het internationale luchtverkeer en het zeevervoer worden aangepakt”. Het gebruik van marktinstrumenten om de emissies van deze sectoren wereldwijd aan te pakken, kan een belangrijke bron van financiering vormen ter ondersteuning van de mitigatie- en aanpassingsinspanningen van de ontwikkelingslanden. Voorbeelden hiervan zijn ‘cap-and-trade’-systemen. Een alternatief is een heffing op hun emissies.

Indien beide sectoren bijvoorbeeld aan een plafond voor hun emissies onderworpen zouden worden, dan zouden de veilinginkomsten op internationaal niveau kunnen worden geïnd en aldus een belangrijke financieringsbron worden voor de ondersteuning van de mitigatie- en aanpassingsinspanningen van de ontwikkelingslanden. Door een dergelijke wereldomvattende regeling zouden de afhankelijkheid van nationale publieke budgetten en de respectieve jaarlijkse toewijzingsprocedures dienovereenkomstig worden teruggeschroefd.

Men dient echter de uitdagingen te onderkennen waarmee men bij het instellen van een dergelijk kader waarschijnlijk zal worden geconfronteerd. Volgens de ontwikkelingslanden moeten de emissies van deze sectoren gedifferentieerd worden aangepakt, terwijl de ontwikkelde landen bezorgd zijn over koolstoflekken door sterke concurrentie mochten ondernemers uit ontwikkelde en ontwikkelingslanden ongelijk worden behandeld. Maar het is van essentieel belang dat een mondiaal raamwerk wordt ontwikkeld, willen deze sectoren een zinvolle bijdrage leveren. Een werkbaar compromis zou erin kunnen bestaan iedereen aan hetzelfde algemene plafond te onderwerpen, alle rechten te veilen en bepaalde veilinginkomsten onder de regeringen van ontwikkelingslanden te herverdelen afhankelijk van hun respectieve emissie- en economische capaciteit.

2.6. Bepalen van de bijdragen in de internationale publieke financiering

De publieke bronnen zullen substantieel moeten zijn en zullen zich veelvormig en via verschillende kanalen aandienen. Om ervoor te zorgen dat de totale bijdragen op de behoeften berekend zijn, moet de Overeenkomst van Kopenhagen een gemeenschappelijke verdeelsleutel op basis van overeengekomen beginselen omvatten om de financiële bijdragen van de verschillende landen te bepalen. Daarbij zal rekening moeten worden gehouden met de totale inspanning van elk land inclusief de toezeggingen inzake emissievermindering. In het kader van de handhaving kan erover worden gedacht landen die hun financiële toezeggingen niet nakomen bijvoorbeeld minder emissierechten toe te kennen of in hun toegang tot de internationale publieke klimaatfinanciering te beperken.

De Europese Raad[16] heeft zijn voorkeursbeginselen inzake financiële bijdragen, namelijk ‘financiële draagkracht’ (d.w.z. bbp) en ‘verantwoordelijkheid voor broeikasgasemissies’ (onverminderd interne EU-lastendeling) uiteengezet. Dit is een gelijkaardige aanpak als door Mexico is voorgesteld om de bijdragen in het door dat land voorgestelde "Groene Fonds" te bepalen. Bovendien is erop gewezen dat een verdeelsleutel ‘universeel’ dient te zijn, d.w.z. niet alleen op de ontwikkelde landen dient te worden toegepast, omdat de verantwoordelijkheid voor emissies vandaag een gedeelde verantwoordelijkheid is[17]. Een beperkt aantal ontwikkelde landen en economisch verder gevorderde ontwikkelingslanden veroorzaakt het grootste deel van de mondiale emissies en produceert het grootste deel van het mondiale bbp. De MOL’s moeten van alle financiële toezeggingen worden vrijgesteld.

Met betrekking tot die parameters kan het aandeel van de EU tussen ongeveer 10% (indien alleen het criterium emissies wordt gehanteerd) en ongeveer 30% (indien alleen het criterium bbp tegen marktprijzen wordt gehanteerd) liggen. De werkelijke EU-bijdrage zal afhangen van het relatieve gewicht dat in de overeenkomst van Kopenhagen aan elk van de twee criteria wordt gegeven. Het meer gewicht geven aan emissies dan aan bbp zou extra motiveren om de emissies te verlagen en een erkenning inhouden van het in een vroeg stadium treffen van maatregelen om de emissies te verminderen. Dit zou echter tot relatief hogere bijdragen voor de grootste emittenten onder de ontwikkelingslanden leiden.

Indien wordt aangenomen dat de snelstartfinanciering deel uitmaakt van de algemene overeenkomst in Kopenhagen, zou een aandeel van 10 à 30% voor de EU in 2010-2012 leiden tot een marge van 0,5 à 2,1 miljard euro per jaar. Gezien echter het belang van capaciteitsopbouw en aanpassing in een vroeg stadium moet de EU onderzoeken of zij bereid moet zijn haar bijdrage boven deze marge te verhogen en haar snelstartfinanciering tijdens de periode 2010-2012 op te trekken.

Tussen 2013 en 2020 zou het aandeel van de EU van 0,9 à 3,9 miljard euro per jaar tot 2 à 15 miljard euro per jaar kunnen stijgen mits Kopenhagen ambitieuze resultaten bereikt, door alle ontwikkelde landen en economisch verder gevorderde ontwikkelingslanden een passende bijdrage wordt geleverd en de mondiale koolstofmarkt zijn rol ten volle speelt.

Tabel 1: Geraamde internationale jaarlijkse publiekefinancieringsbehoeften gedurende de periode 2010-2020 (tweetrapsscenario), in miljard euro (tegen constante prijzen van 2005)

2010-2012 (snelstartfinanciering) | 2013 | 2020 |

Mitigatie | 1 | 3-7 | 10-20 |

Energie en industrie | 3-6 |

Landbouw en REDD | 7-14 |

Aanpassing | 2-3 | 3 | 10-24 |

Capaciteitsopbouw | 1-2 | 2 | 1-3 |

Technologisch onderzoek, ontwikkeling en demonstratie | 1 | 1 | 1-3 |

Totaal | 5 – 7 | 9 - 13 | 22 – 50 |

3. De bijdrage van de EU AAN DE PUBLIEKE FINANCIERING INZAKE KLIMAATVERANDERING

3.1. Hoe de EU kan bijdragen

Als de EU erin slaagt om de andere partners zo ver te krijgen dat zij ambitieuze verbintenissen inzake mitigatie aangaan, zal internationale publieke financiering een essentieel onderdeel van de overeenkomst zijn. Bovenop de forse financiering die nu al in het kader van de EU-ontwikkelingshulp op het gebied van klimaatverandering wordt verstrekt, zal de EU, met name vanaf 2013 en overeenkomstig het actieplan van Bali, bereid moeten zijn belangrijke extra financiering voor de strijd tegen de klimaatverandering te verschaffen. De bijdrage moet ambitieus en eerlijk zijn.

De EU onderhandelt als een geheel. Er is veel voor te zeggen dat de EU-bijdrage de vorm van één allesomvattend voorstel aanneemt. Dit zou voor coherentie en zichtbaarheid van de EU-bijdrage zorgen, de vaststelling van een eerlijke en transparante verdeling van deze bijdrage over de lidstaten mogelijk maken, schaalvoordelen in het uitgavenbeheer opleveren en de stem van de EU bij het toezicht op een goede uitvoering van een overeenkomst versterken. De ervaring van de EU en het feit dat de EU-ontwikkelingshulp bijna de hele wereld bestrijkt, zou worden benut. Er zou, wat de totale grootte van de EU-financiering betreft, geen verschil zijn tussen de som van de bilaterale nationale bijdragen inclusief een bijdrage uit de EG-begroting en een gezamenlijke EU-bijdrage.

Niet alleen zorgt de EU voor een ambitieuze en eerlijke mondiale bijdrage, zij zal er ook voor moeten zorgen dat dit ene allesomvattende voorstel efficiënt en eerlijk wordt georganiseerd. Er zijn in essentie drie elkaar niet uitsluitende opties voor het kanaliseren van de EU-financiering:

1. Directe financiering via de EU-begroting zou betrouwbaar en transparant zijn. Er zou uit blijken dat een van de essentiële instrumenten van de EU speciale prioriteit geeft aan een van de essentiële beleidsuitdagingen waar we vandaag voor staan. Er kan geprofiteerd worden van goed ingeburgerde regels en procedures die rigoureuze financiële controle bieden alsook een standaardsleutel voor de bron van de financiering en ook zou het Europees Parlement ten volle zijn rol kunnen spelen. Gezien de omvang van de financiering op middellange termijn zou deze aanpak duidelijke gevolgen hebben voor de totale grootte van de begroting en ook een grote impact hebben op het volgende Financiële Kader. Op die manier zou de EU-begroting op adequate wijze de centrale uitdaging weerspiegelen die de klimaatverandering de komende decennia voor de EU vertegenwoordigt.

2. Een andere aanpak zou erin bestaan een nieuw gemeenschappelijk klimaatfonds buiten de EU-begroting in te stellen, dat uit bilaterale bijdragen van elke lidstaten wordt gefinancierd. Ook hiermee zou de EU zich duidelijk kunnen profileren; bovendien zou er speelruimte zijn om een interne verdeelsleutel ad hoc te ontwikkelen om de totale EU-bijdrage te financieren. Een dergelijk fonds zou een eigen intergouvernementele overeenkomst/rechtsgrondslag vereisen en buiten het Financiële Kader en het plafond van de eigen middelen vallen. Als zodanig zouden daaraan de nadelen van financiering buiten de begroting om verbonden zijn (lage transparantie, geen naleving van het eenheidsbeginsel, moeilijkere afstemming op de andere uit de begroting gefinancierde activiteiten). Het belangrijkste nadeel is dat het EP geen parlementair toezicht kan uitoefenen.

3. Een derde optie zou erin bestaan dat de lidstaten zelf rechtstreeks hun eigen financiële bijdragen verrichten. Deze moeten echter duidelijk als onderdeel van het ene mondiale voorstel van de EU worden gepresenteerd.

De algemene financiële inspanning voor de EU en haar lidstaten zou dezelfde zijn ongeacht welke van bovenstaande opties of combinaties van opties worden gekozen.

Bestaande EU-inspanningen moeten naar behoren in aanmerking worden genomen en de naleving van het additionaliteitsbeginsel dient te worden verzekerd nu in de volgende generatie indicatieve meerjarenprogramma’s, met name in het kader van de geografische instrumenten ten behoeve van ontwikkelingslanden, klimaataspecten toonaangevend zullen worden.

3.2. Beschikbaarstelling van EU-begrotingsmiddelen tot 2012

Terwijl de voornaamste financiële implicaties van een overeenkomst in Kopenhagen op zijn vroegst vanaf 2013 van kracht zullen worden, moet een succesvolle overeenkomst gepaard gaan met een vlugge toename in de ondersteuning van de ontwikkelingslanden om via capaciteitsopbouw en technische bijstand de overgang voor te bereiden. Een en ander moet gedeeltelijk uit de EU-begroting worden gefinancierd, behoudens de beschikbaarheid van middelen.

De Commissie heeft al voorgesteld 50 miljoen euro extra uit de communautaire begroting te bestemmen voor snelstartactiviteiten in 2010 in geval van een succesvolle overeenkomst in Kopenhagen. Voor daaropvolgende jaren zullen vergelijkbare bedragen nodig zijn. Het zal niet gemakkelijk zijn om de nodige financieringsbronnen voor deze extra middelen te vinden: de resterende speelruimte is uiterst beperkt en de bestaande programma’s staan al onder druk. Er kunnen creatieve oplossingen nodig zijn, en de optimale mix van financieringsbronnen moet in het licht van zowel de resultaten van de overeenkomst van Kopenhagen als de beschikbare begrotingsmiddelen worden beoordeeld.

3.3. Een eerlijke EU-bijdrage tot een overeenkomst van Kopenhagen na 2012

Een tweede financieringsfase komt in het spel wanneer in 2013 een overeenkomst van kracht wordt. De budgettaire implicaties van een ambitieuze klimaatovereenkomst in Kopenhagen voor de EU en haar lidstaten zullen vanaf 2013 waarschijnlijk substantieel zijn, d.w.z. in de orde van grootte van verschillende miljarden euro per jaar. Voor 2013, waarvoor het Financiële Kader van de EU-begroting al is vastgesteld, zal hierdoor een bijzonder probleem rijzen. Vanaf 2014 wordt dit een probleem voor het nieuwe Financiële Kader, dat nog moet worden overeengekomen.

De verantwoordelijkheid voor emissies vandaag is een gedeelde verantwoordelijkheid. Hoewel financiële draagkracht een belangrijk element moet zijn in het bepalen van de bijdragen in de mondiale inspanning, moet de verantwoordelijkheid voor de emissies eveneens een centraal element van een eerlijke en duurzame overeenkomst van Kopenhagen vormen.

De twee voor de hand liggende – bij UNFCCC-onderhandelingen al zeer gangbare – criteria om de relatieve last te bepalen, zijn emissies en financiële draagkracht (bbp). Hoe hoger het gewicht van het bbp-criterium, hoe hoger de totale EU-bijdrage zal zijn. Indien bijvoorbeeld de totale internationale publieke financieringsbijdrage in 2013 10 miljard euro bedraagt, zou de totale EU-bijdrage ongeveer 1 miljard euro bedragen indien uitsluitend het criterium emissies wordt gehanteerd en ongeveer 3 miljard euro indien alleen het criterium financiële draagkracht wordt gehanteerd.

Er zouden mechanismen kunnen worden gebruikt om de last voor bepaalde lidstaten aan te passen.

Er zij aan herinnerd dat de EU-lidstaten door het klimaatveranderings- en energiepakket aanzienlijke veilinginkomsten tot hun beschikking zullen hebben. Wettelijk[18] moet ten minste 50% van deze middelen voor nationale en internationale klimaatveranderingsdoeleinden worden hergebruikt. Hoewel de toekomstige koolstofprijs en derhalve de omvang van de veilinginkomsten onduidelijk zijn, zou indien de EU in 2013 3 miljard euro – de hoogst mogelijke bijdrage – zou moeten financieren, dit naar schatting 7 à 20% van de totale veilinginkomsten vertegenwoordigen. Deze bijdrage zou dus goed kunnen worden gedekt uit de inkomsten die in het kader van het klimaatveranderingsbeleid naar de openbare schatkist vloeien.

4. Een Europese blauwdruk voor gedecentraliseerd ‘BOTTOM-UP’ KLIMAATFINANCIERINGSBEHEER

Om de ambitieuze beleidsdoelstellingen inzake de mondiale klimaatverandering te bereiken, moeten de voorzieningen en uitgaven voor de klimaatfinanciering, inclusief de publieke financiering, tussen 2010 en 2020 fors en snel worden verhoogd. Dit hoofdstuk heeft betrekking op een Europese blauwdruk voor een gedecentraliseerde ‘bottom-up’ beheersstructuur die het resultaat is van intensieve besprekingen met tal van onderhandelingspartners wereldwijd en ook voortbouwt op de uitgebreide samenwerkingservaring van de EU[19].

Wil een algemene beheersstructuur efficiënt, effectief en billijk zijn, dan dient zij te steunen op ownership , subsidiariteit, coherentie, transparantie, aansprakelijkheid, beloning van prestaties, additionaliteit en complementariteit.

Wat mitigatie betreft, voorziet de Europese blauwdruk in de volgende essentiële instrumenten: door de afzonderlijke landen aangestuurde koolstofarme groeiplannen waarin alle passende nationale mitigatieacties zijn geïntegreerd, technische beoordeling vooraf van de ondersteunde acties, geactualiseerde centrale registratie van alle acties en financiële steun, jaarlijkse emissie-inventarissen, rapportage via verbeterde nationale mededelingen en regelmatige collegiale toetsingen. Dit proces zal door een onafhankelijk coördinerend mechanisme worden ondersteund.

Bovendien moeten tegen 2011 door alle landen koolstofarme groeiplannen op lange termijn worden gepresenteerd. Hoewel er aan de MOL's geen verplichtingen mogen worden opgelegd, moeten ze worden aangemoedigd te trachten binnen een flexibeler tijdschema en met passende ondersteuning deze doelstelling te bereiken. Tegen 2011 zal de EU ook haar langetermijnstrategie tot 2050 presenteren.

Wat aanpassing betreft, is in een vereenvoudigde ‘bottom-up’-aanpak voorzien, die een geleidelijke integratie van de aanpassing in de nationale ontwikkelingsstrategieën/armoede-uitroeiingsplannen, regelmatige nationale coördinatie van de ondersteuning, regelmatige rapportage via de nationale mededelingen en uitwisseling van goede praktijken vereist.

Het essentiële voordeel van deze gedecentraliseerde ‘bottom-up’-aanpak is dat hij steunt op de bestaande instellingen – voor zover nodig hervormd en versterkt – en de eigen structuren van de ontwikkelingslanden (overeenkomstig de Verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp), en het opzetten van parallelle structuren vermijdt. Vandaag reeds zou een aanzienlijk aantal bilaterale of multilaterale initiatieven worden belemmerd als ze in een grote gecentraliseerde structuur zouden worden gedwongen. Een gedecentraliseerd systeem op basis van door de afzonderlijke landen ingediende voorstellen geeft de bijdragers meer inspraak met betrekking tot het efficiënte gebruik van hun bijdragen en zal aldus waarschijnlijk tot grotere bijdragen stimuleren dan bij één enkel groot centraal beheerd multilateraal fonds te verwachten valt. Hierbij wordt echter de oprichting van een aanvullend nieuw fonds, zoals het voorgestelde Mexicaanse Groene Fonds, niet uitgesloten indien dit voor toegevoegde waarde zou zorgen.

Actuele registerinformatie en regelmatige rapportage, namelijk via jaarlijkse emissie-inventarissen en nationale mededelingen, stellen de UNFCCC in staat leemten en onevenwichtigheden op het stuk van de financiering van mitigatie- en aanpassingsacties op te sporen. Het aanpakken van deze leemten moet worden vergemakkelijkt via een internationaal forum op hoog niveau inzake internationale klimaatfinanciering die publieke en private expertise op dit gebied vertegenwoordigt. Dit forum, met een evenwichtige vertegenwoordiging van besluitvormers uit ontwikkelde en ontwikkelingslanden en internationale financiële instellingen, moet toezicht houden op en beleidsadvies verstrekken aan de UNFCCC-fondsen, multilaterale financieringsinstrumenten en bilaterale samenwerkingsbureaus om te zorgen voor een billijke verdeling van de financiering over de landen en bestedingsprioriteiten voor mitigatie en aanpassing.

[1] Zie hoofdstuk 2 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

[2] Aangepaste tekst uit: the World Bank, State and trends of the carbon market 2009 http://siteresources.worldbank.org/EXTCARBONFINANCE/Resources/State_and_Trends_of_the_Carbon_Market_2009-FINALb.pdf.

[3] Zie SEC(2009) 101.

[4] Richtlijn 2009/28/EG.

[5] Zie hoofdstuk 4 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

[6] Zie hoofdstuk 3 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

[7] Zie hoofdstuk 7 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

[8] Zie hoofdstuk 3 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

[9] Zie hoofdstuk 3 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

[10] COM(2008) 645.

[11] Zie hoofdstuk 1 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

[12] Gebaseerd op een aanvullende analyse door POLES, GCO.

[13] UNFCCC-Secretariaat.

[14] Zie hoofdstuk 5 van het werkdocument van de diensten van de Commissie voor nadere details over het pakket van activiteiten die ondersteuning in een vroeg stadium zouden verdienen.

[15] Luxemburg, 9 juni 2009, 2948e zitting van de Raad.

[16] Brussel, 18-19 juni 2009.

[17] Zie hoofdstuk 6 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.

[18] Richtlijn 2009/29/EG.

[19] Zie hoofdstuk 8 van het werkdocument van de diensten van de Commissie.