Bijlagen bij COM(2010)367 - Naar een intensivering van de economische beleidscoördinatie ten behoeve van stabiliteit, groei en werkgelegenheid - Instrumenten voor een krachtigere economische governance van de EU

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage).

De Commissie verzoekt de Raad op zijn bijeenkomst op 13 juli in te stemmen met de start in januari 2011 van de toezichtscyclus in het kader van het Europees Semester en met de herziene gedragscode voor de in het kader van het stabiliteits- en groeipact opgestelde SCP's, zoals opgenomen in de bijlage bij de voorliggende mededeling.

Bijlage 1: Routekaart

Thema | Actie | Verwachte datum |

Verbreding van het macro-economisch toezicht | Voorstel voor wetgeving in het kader van artikel 121, lid 6, en artikel 136 tot vaststelling van een kader voor de aanpak van buitensporige onevenwichtigheden | Eind september |

Thematisch toezicht op structurele hervormingen | Uitvaardiging van specifieke aanbevelingen voor de tenuitvoerlegging van hervormingsmaatregelen | Begin van de jaarlijkse beleidscyclus van Europa 2020: eerste verslag aan de Europese Raad tijdens zijn voorjaarsbijeenkomst in 2011 |

Begrotingstoezicht: nationale begrotingskaders | Voorstel voor een verordening op basis van artikel 126, lid 14, tot vaststelling van de eisen waaraan binnenlandse begrotingskaders in elk geval moeten voldoen, en van de procedurele rapportagevoorschriften met het oog op nalevingsgerichte controles | Eind september |

Begrotingstoezicht: sterkere nadruk in het SGP op de overheidsschuld en de houdbaarheid | Voorstellen tot wijziging van zowel het preventieve deel (Verordening 1466/97) als het corrigerende deel (Verordening 1467/97) van het SGP. Herziening gedragscode (uitgavenregel voor de aanpassing die nodig is om de MTD te halen, en numeriek referentiepercentage voor het minimumtempo waarin de schuld moet worden teruggedrongen). | Eind september |

Handhaving van economisch toezicht (sancties en stimulansen): rentedragend bedrag dat een eurolidstaat tijdelijk moet deponeren | Voorstel voor een verordening op basis van artikel 121, lid 6, en artikel 136, lid 1, onder a) | Eind september |

Handhaving van economisch toezicht (sancties en stimulansen): EU-begroting als aanvullend hefboominstrument | Invoering van specifieke bepalingen in de wetgeving voor bepaalde EU-uitgavenprogramma's Voorstel voor een verordening op basis van artikel 136, lid 1, onder a), (voor de eurolidstaten) tot invoering van sancties met soortgelijke gevolgen | Op te nemen in de voorstellen van de Commissie in 2011 voor het volgende meerjarig financieel kader Eind september |

Opzetten van een Europees Semester | Herziening van de gedragscode voor het stabiliteits- en groeipact (SCP's) | Start in januari 2011 van de toezichtscyclus in het kader van het Europees Semester |

BIJLAGE 1

Specificaties inzake de uitvoering van het stabiliteits- en groeipact

en

Richtsnoeren inzake de vorm en de inhoud van stabiliteits- en convergentieprogramma's

INHOUDSTABEL

DEEL I - SPECIFICATIES INZAKE DE UITVOERING VAN HET STABILITEITS- EN GROEIPACT A. HET PREVENTIEVE DEEL VAN HET STABILITEITS- EN GROEIPACT 1) Middellangetermijndoelstelling (MTD) 2) Aanpassingstraject naar de middellangetermijndoelstelling en afwijkingen van dit traject 3) Beleidsadvies en waarschuwingen van de Commissie | Blz. 4 Blz. 4 Blz. 4 Blz. 5 Blz. 6 |

B. BUITENSPORIGTEKORTPROCEDURE 1) Verslag van de Commissie in het kader van artikel 104, lid 3 2) Besluit inzake het bestaan van een buitensporig tekort 3) Correctie van het buitensporig tekort 4) Intrekking van besluiten van de Raad in het kader van de buitensporigtekortprocedure ten aanzien van lidstaten die pensioenhervormingen hebben doorgevoerd die betrekking hebben op de invoering van een meerpijlerstelsel | Blz. 6 Blz. 6 Blz. 7 Blz. 8 Blz. 9 |

DEEL II - RICHTSNOEREN INZAKE DE VORM EN DE INHOUD VAN STABILITEITS- EN CONVERGENTIEPROGRAMMA'S 1) Stand van het programma en van de maatregelen 2) Inhoud van de stabiliteits- en convergentieprogramma's | Blz. 10 Blz. 10 Blz. 10 |

BIJLAGE 1 - MODEL VOOR STABILITEITS- EN CONVERGENTIEPROGRAMMA'S BIJLAGE 2 – IN DE STABILITEITS- EN CONVERGENTIEPROGRAMMA'S OP TE NEMEN TABELLEN | Blz. 14 Blz. 15 |


INLEIDING

Dit advies actualiseert en vervangt het advies van het Economisch en Financieel Comité over de inhoud en de vorm van de stabiliteits- en convergentieprogramma's, dat op 10 juli 2001 door de Ecofin-raad is bekrachtigd.

Het stabiliteits- en groeipact is op 1 januari 1999 volledig in werking getreden en bestaat uit een op regels gebaseerd kader met zowel preventieve als corrigerende elementen. Het bestond oorspronkelijk uit Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid, Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten en de resolutie van 17 juni 1997 betreffende het stabiliteits- en groeipact. Op 20 maart 2005 hechtte de Raad zijn goedkeuring aan een verslag met de titel "De uitvoering van het stabiliteits- en groeipact verbeteren". Dit verslag werd door de Europese Raad in zijn conclusies van 22 maart 2005 bekrachtigd, waarbij hij verklaarde dat het verslag het stabiliteits- en groeipact actualiseert en aanvult en daarvan thans een integraal deel uitmaakt. Op 27 juni 2005 werd het pact aangevuld met twee verordeningen tot wijziging van de Verordeningen 1466/97 en 1467/97.

Het stabiliteits- en groeipact vormt een belangrijk onderdeel van het macro-economisch wetgevingskader van de Economische en Monetaire Unie dat ertoe bijdraagt macro-economische stabiliteit in de EU te bereiken en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen. Een op regels gebaseerd systeem is de garantie dat toezeggingen worden nageleefd en dat alle lidstaten gelijk worden behandeld. De twee nominale maatstaven van het pact - de 3%-norm voor het tekort in verhouding tot het BBP en de 60%-norm voor de overheidsschuld in verhouding tot het BBP - evenals de begrotingsdoelstellingen op middellange termijn vormen de hoekstenen van het multilateraal toezicht.

De lidstaten, de Commissie en de Raad zijn vastbesloten hun taken tot een goed einde te brengen en het verdrag en het stabiliteits- en groeipact effectief en te gepasten tijde uit te voeren. Daarnaast wordt, aangezien de doeltreffendheid van collegiale ondersteuning en collegiale pressie een onlosmakelijk onderdeel van het stabiliteits- en groeipact vormen, van de Raad en de Commissie verwacht dat zij hun standpunten en besluiten in alle passende fasen van de procedure van het stabiliteits- en groeipact motiveren en bekendmaken. Van de lidstaten wordt verwacht dat zij rekening houden met de richtsnoeren en aanbeveling van de Raad, met name bij de opstelling van de nationale begrotingen en dat zij het nationale parlement naar behoren bij de verschillende stadia van de procedures betrekken.

Om de betrokkenheid bij de EU-begrotingswetgeving te vergroten dienen de nationale begrotingsvoorschriften een aanvulling te vormen op het stabiliteits- en groeipact. Zonder afbreuk te doen aan het evenwicht tussen nationale bevoegdheden en bevoegdheden van de Gemeenschap, zal de uitvoering ervan op Europees niveau worden besproken in het kader van de stabiliteits- en convergentieprogramma's. Evenzo dienen nationale governanceregelingen het EU-kader aan te vullen. Nationale instellingen kunnen een prominentere rol spelen bij begrotingstoezicht om de handhaving te versterken via de nationale publieke opinie en als aanvulling op de economische en beleidsanalyse op EU-niveau. De lidstaten zouden met name een economische raad van wijzen kunnen instellen die over de voornaamste macro-economische prognoses advies zou kunnen uitbrengen.

Deze richtsnoeren inzake de uitvoering van het stabiliteits- en groeipact bestaan uit twee delen. In het eerste deel wordt nader ingegaan op de uitvoering van het stabiliteits- en groeipact; het tweede deel bestaat uit richtsnoeren inzake de inhoud en de vorm van de stabiliteits- en convergentieprogramma's.

__________________

DEEL II RICHTSNOEREN INZAKE DE VORM EN DE INHOUD VAN STABILITEITS- EN CONVERGENTIEPROGRAMMA'S

Krachtens het stabiliteits- en groeipact moeten de lidstaten stabiliteits- of convergentieprogramma's en actualiseringen daarvan indienen, welke de basis vormen voor het toezicht van de Raad op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid. De Raad kan, op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité, advies uitbrengen over elk van de geactualiseerde programma's en, indien hij van mening is dat de doelstellingen en de inhoud ervan dienen te worden aangescherpt, de betrokken lidstaat verzoeken zijn programma aan te passen.

Van de lidstaten wordt verwacht dat zij, telkens wanneer zij de beschikking hebben over informatie waaruit een aanzienlijke feitelijke of verwachte afwijking van deze doelstellingen blijkt, de corrigerende maatregelen nemen die zij noodzakelijk achten om de doelstellingen van hun stabiliteits- of convergentieprogramma's te bereiken.

De indiening en beoordeling van stabiliteits- en convergentieprogramma's vormt een belangrijk onderdeel van de coördinatie van en het toezicht op het economisch beleid in het kader van het "Europees Semester". In het kader van het Europees Semester worden de stabiliteits- en convergentieprogramma's door de Commissie en de Raad beoordeeld voordat belangrijke beslissingen over de nationale begroting voor het volgende jaar worden genomen, zodat zij vooraf beleidsadvies kunnen verstrekken over het begrotingsbeleid. De timing van de indiening en beoordeling van de stabiliteits- en convergentieprogramma's en de nationale hervormingsprogramma's wordt op elkaar afgestemd.

In het kader van het Europees Semester begint de cyclus voor beleidstoezicht en -coördinatie aan het begin van het jaar met een horizontale beoordeling waarbij de Europese Raad, op basis van analytische gegevens van de Commissie, de voornaamste economische uitdagingen van de EU en de eurozone aangeeft en strategische richtsnoeren voor het te volgen beleid verstrekt. Van de lidstaten wordt verwacht dat zij volledig rekening houden met de horizontale richtsnoeren van de Europese Raad wanneer zij hun stabiliteits- en convergentieprogramma's opstellen. Evenzo dienen de Commissie en de Raad rekening te houden met de richtsnoeren van de Europese Raad wanneer zij de programma's beoordelen.

In het licht van de versterkte rol van de stabiliteits- en convergentieprogramma's in de multilaterale toezichtsprocedure in het kader van het Europees Semester is het belangrijk dat de hierin vervatte informatie adequaat is en een onderlinge vergelijking van de lidstaten mogelijk maakt. Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad, als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1055/05 van de Raad, zet de belangrijkste onderdelen van deze programma's uiteen, waarbij wel wordt erkend dat de programma's onder de verantwoordelijkheid van de nationale autoriteiten vallen en dat de mogelijkheden en praktijken per land uiteenlopen. Stabiliteits- en convergentieprogramma's bevatten met name de noodzakelijke informatie voor een zinvolle dialoog over het begrotingsbeleid op korte en middellange termijn, zoals een volwaardig macro-economisch scenario, prognoses inzake de voornaamste variabelen van de overheidsfinanciën en de belangrijkste componenten daarvan, evenals een omschrijving van de voorgenomen beleidsmaatregelen.

Uit de ervaring die gedurende de eerste jaren waarin het pact ten uitvoer werd gelegd met de stabiliteits- en convergentieprogramma's is opgedaan, blijkt dat richtsnoeren inzake de inhoud en de vorm van de programma's niet alleen de lidstaten helpen bij het opstellen van hun programma's, maar ook de beoordeling ervan door de Commissie, het Economisch en Financieel Comité en de Raad vergemakkelijken.

De richtsnoeren die hieronder worden beschreven moeten beschouwd worden als een gedragscode en checklist die door de lidstaten moet worden gebruikt bij de opstelling van hun stabiliteits- of convergentieprogramma's. Van de lidstaten wordt verwacht dat zij de richtsnoeren zoveel mogelijk in acht nemen, en een eventuele afwijking daarvan motiveren.

1) Stand van het programma en van de maatregelen

In elk programma wordt aangegeven wat de status ervan is in het kader van de nationale procedures, met name wat de behandeling door het nationaal parlement betreft. Verder wordt vermeld of het advies van de Raad over het voorgaande programma aan het nationaal parlement is voorgelegd.

De stand van uitvoering van de maatregelen (reeds getroffen dan wel gepland) die in het programma worden gepresenteerd, dient te worden vermeld.

2) Inhoud van de stabiliteits- en convergentieprogramma's

Om landen gemakkelijker te kunnen vergelijken wordt van de lidstaten verwacht dat zij zoveel mogelijk de modelstructuur voor de programma's van bijlage 1 aanhouden. De standaardisering van de vorm en de inhoud van de programma's op de hieronder aangegeven wijze zal de voorwaarden voor een gelijke behandeling aanmerkelijk verbeteren.

De kwantitatieve informatie moet worden gepresenteerd in een reeks standaardtabellen (bijlage 2). De lidstaten moeten trachten alle informatie in deze tabellen te verstrekken. De tabellen zouden kunnen worden aangevuld met nadere informatie wanneer de lidstaten dit zinvol achten.

Afgezien van de hieronder uiteengezette richtsnoeren dienen de programma's informatie te bevatten over de consistentie van de begrotingsdoelstellingen en de maatregelen om deze te bereiken met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid, evenals over de maatregelen om de kwaliteit van de overheidsfinanciën te verbeteren en houdbaarheid op lange termijn tot stand te brengen.

Doelstellingen en de verwezenlijking ervan

De lidstaten geven in hun stabiliteits- en convergentieprogramma's streefcijfers voor het begrotingssaldo in samenhang met de middellange-termijndoelstellingen, en zetten de verwachte ontwikkeling van de schuldquote uiteen. Convergeringsprogramma's dienen tevens de doelstellingen van het monetaire beleid op middellange termijn te bevatten en hoe die zich verhouden tot de prijs- en wisselkoersstabiliteit.

De lidstaten worden verzocht om bij de eerste actualisering van hun stabiliteits- of convergentieprogramma na het aantreden van een nieuwe regering de continuïteit te handhaven ten opzichte van de begrotingsdoelstellingen die de Raad op basis van de vorige actualisering van het stabiliteits-/convergentieprogramma had goedgekeurd, en om, met het oog op de hele regeerperiode, informatie te verstrekken over de middelen en instrumenten die de nieuwe regering denkt aan te wenden om deze doelstellingen te verwezenlijken, door haar begrotingsstrategie uit te stippelen.

De lidstaten nemen in hun stabiliteits- of convergentieprogramma een actualisering op van de begrotingsplannen voor het jaar waarin het programma wordt ingediend, op basis van de in april toegezonden kennisgeving. Verder dienen zij een toelichting te geven op wijzigingen van begrotingsdoelstellingen van programma's die in het jaar t-1 zijn ingediend (waarbij zij in het bijzonder aandacht besteden aan de ontwikkeling van de overheidsuitgaven).

Om een beter inzicht te verkrijgen in de wijze waarop het begrotingssaldo van de overheid en de begrotingsstrategie in het algemeen tot stand komt, moet aanvullende informatie worden verstrekt over de uitgaven- en inkomstenquote en de voornaamste componenten daarvan, evenals over eenmalige en andere tijdelijke maatregelen. Voor een beter inzicht in de ontwikkeling van de schuldquote dient zo mogelijk informatie te worden verschaft over de componenten van de stock-flow adjustment, zoals privatiseringsopbrengsten en andere financiële transacties.

Het begrotingssaldo moet worden uitgesplitst naar subsector (centrale overheid, deelstaat overheid voor lidstaten met federale of quasi-federale institutionele regelingen, lagere overheid en sociale-verzekeringsinstellingen).

Veronderstellingen en gegevens

Stabiliteits- en convergentieprogramma's dienen op realistische en voorzichtige macro-economische prognoses te zijn gebaseerd. De prognoses van de Commissie kunnen een grote bijdrage leveren tot de coördinatie van het economisch en het begrotingsbeleid. Het staat de lidstaten vrij hun stabiliteits-/convergentieprogramma's op hun eigen prognoses te baseren. Verschillen tussen de prognoses van de lidstaten en die van de Commissie moeten echter nader worden toegelicht. Die toelichting zal als referentie dienen bij de evaluatie achteraf van prognosefouten.

De programma's moeten de voornaamste veronderstellingen bevatten omtrent verwachte economische ontwikkelingen alsmede belangrijke economische variabelen die voor de uitvoering van de begrotingsplannen van belang zijn, zoals de investeringsuitgaven van de overheid, de reële BBP-groei, werkgelegenheid en inflatie. De hypothesen inzake de reële BBP-groei dienen te worden geschraagd door een indicatie inzake de bijdrage die de vraag naar verwachting aan de groei zal leveren. De mogelijke opwaartse en neerwaartse risico's moeten worden besproken.

Verder dienen de programma's voldoende informatie te verschaffen over de ontwikkeling van het BBP om de conjunctuursituatie van de economie en de bronnen van potentiële groei te kunnen analyseren. Verder moeten de vooruitzichten voor de sectorale saldi en, met name bij landen met een hoog extern tekort, voor de betalingsbalans worden onderzocht.

Wat de externe macro-economische ontwikkelingen betreft moeten de lidstaten die deel uitmaken van de eurozone en de lidstaten die deelnemen aan WKM II de "gemeenschappelijke externe hypothesen" gebruiken voor de belangrijkste niet-EU-variabelen die door de Commissie in haar voorjaarsprognoses zijn toegepast of moeten zij, terwille van de vergelijkbaarheid, een gevoeligheidsanalyse indienen die gebaseerd is op de gemeenschappelijke hypothesen voor deze variabelen wanneer de verschillen aanzienlijk zijn. De hypothesen moeten te gepasten tijde door de diensten van de Commissie worden verstrekt (na overleg met nationale deskundigen) op basis van de laatste tabel van bijlage 2, om door het EFC te worden besproken.

Veronderstellingen inzake rentevoeten en wisselkoersen dienen, indien zij niet in het programma zijn opgenomen, aan de diensten van de Commissie te worden verstrekt met het oog op de technische beoordeling van de programma's.

Om de beoordeling te vergemakkelijken dienen de gebruikte begrippen in overeenstemming te zijn met de op Europees niveau, met name in het kader van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (ESR) vastgestelde standaarden. Er moet voor worden gezorgd dat de in de programma's te verstrekken informatie over budgettaire aggregaten en economische hypothesen qua vorm en inhoud in overeenstemming is met ESR-begrippen. Deze informatie kan worden aangevuld met een presentatie van specifieke boekhoudkundige begrippen die voor het betrokken land van bijzonder groot belang zijn.

Maatregelen, structurele hervormingen en houdbaarheid op lange termijn

De programma's dienen de begrotingsmaatregelen en andere economische beleidsmaatregelen te beschrijven die reeds getroffen of voorgenomen zijn om de doelstellingen van het programma te bereiken en, voor de belangrijkste begrotingsmaatregelen, een beoordeling te geven van het kwantitatieve effect ervan op het begrotingssaldo. Maatregelen met een aanzienlijk eenmalig effect dienen uitdrukkelijk te worden vermeld. Hoe verder het programmajaar is voortgeschreden, hoe minder gedetailleerd de informatie behoeft te zijn. Zo zouden de autoriteiten in de laatste programmajaren kunnen aangeven met welke maatregelen zij de doelstellingen van het programma denken te bereiken, waarbij zij een raming geven van het verwachte effect.

Voor een zinvolle dialoog dienen de programma's evenwel concrete aanwijzingen te bevatten over de beleidsvoornemens voor het jaar t+1, met inbegrip van voorlopige prognoses en/of streefcijfers voor het begrotingssaldo, de inkomsten en uitgaven en de voornaamste componenten daarvan, evenals een beschrijving van de beleidsmaatregelen die zijn gepland om de begrotingsdoelstellingen te bereiken. Is dit niet het geval, dan zou de betrokken lidstaat moeten worden verzocht een herzien programma in te dienen overeenkomstig de bepalingen van artikel 5, lid 2, en artikel 8, lid 2, van Verordening nr. 1466/97.

Structurele hervormingen dienen met name te worden onderzocht wanneer hiermee wordt beoogd de doelstellingen van het programma te verwezenlijken. Gezien het belang van "grote structurele hervormingen" bij de bepaling van het aanpassingstraject naar de middellangetermijndoelstelling (voor lidstaten die deze doelstelling nog niet hebben bereikt) en bij het toestaan van een tijdelijke afwijking van de MTD (voor lidstaten die de doelstelling wel hebben bereikt) (zie deel I), zouden de programma's met name uitgebreide informatie moeten bevatten over de budgettaire en economische gevolgen van dergelijke hervormingen. Zij dienen met name een gedetailleerde kwantitatieve kosten-batenanalyse te bevatten van de kosten op korte termijn indien hiervan sprake is, en van de voordelen van de hervormingen op lange termijn voor wat de begroting betreft. Verder dienen zij een analyse te geven van de verwachte gevolgen van de hervormingen op de economische groei op de langere termijn, met een toelichting inzake de toegepaste methodiek.

Verder dienen de programma's informatie te verschaffen over voorgenomen maatregelen om de kwaliteit van de overheidsfinanciën zowel wat de inkomsten- als wat de uitgavenzijde betreft, te verbeteren (zoals belastinghervorming, kosten-batenanalyses, maatregelen om de efficiëntie van de belastinginning en de beheersing van de uitgaven te verbeteren).

Voorts zouden de programma's gegevens kunnen bevatten over de toepassing van bestaande nationale begrotingsvoorschriften (uitgavenregels, enz.) evenals over andere institutionele kenmerken van de overheidsfinanciën, met name begrotingsprocedures en statistische governance op het gebied van de overheidsfinanciën.

Ten slotte dienen de programma's de strategieën te schetsen waarmee de landen de houdbaarheid van de overheidsfinanciën waarborgen, met name in het licht van de economische en budgettaire gevolgen van de vergrijzing.

De Werkgroep "vergrijzing" die deel uitmaakt van het Comité voor economische politiek, heeft als taak gemeenschappelijke begrotingsprognoses op te stellen inzake: uitgaven van de overheid ten behoeve van pensioenen, gezondheidszorg, langdurige zorg, onderwijs, werkloosheidsuitkeringen, en waar mogelijk en relevant, leeftijdgerelateerde inkomsten zoals pensioenbijdragen. Deze gemeenschappelijke prognoses vormen de basis voor de beoordeling door de Commissie en de Raad van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën van de lidstaten in het kader van het SGP. Zij moeten in de programma's worden opgenomen.

De programma's moeten alle noodzakelijke aanvullende informatie bevatten, zowel van kwalitatieve als van kwantitatieve aard, op grond waarvan de Commissie en de Raad de houdbaarheid van de overheidsfinanciën van de lidstaten op basis van het gevoerde beleid kunnen beoordelen. Hiertoe dient de in de programma's vervatte informatie vooral nieuwe belangrijke gegevens te bevatten die niet volledig in de meest recente gemeenschappelijke prognoses van het Comité voor economische politiek zijn weergegeven. Zo zouden sommige lidstaten wellicht informatie willen opnemen over de meest recente demografische ontwikkelingen en belangrijke beleidswijzigingen op het gebied van pensioenstelsels en gezondheidszorg. De programma's moeten een duidelijk onderscheid maken tussen maatregelen die reeds zijn getroffen en maatregelen die zijn voorgenomen.

Omdat de onzekerheid bij langetermijnprognoses groot is dient de beoordeling door de Commissie en de Raad stresstests te omvatten die een indicatie geven van de risico's voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in geval van ongunstige demografische, economische of budgettaire ontwikkelingen.

Afgezien van de bovengenoemde verplichte gegevens kunnen de lidstaten nog andere prognoses indienen die op nationale berekeningen gebaseerd zijn. In zo'n geval dienen zij de hypothesen waarop deze prognoses gebaseerd zijn, de toegepaste methodiek, de beleidsmaatregelen die ten uitvoer zijn gelegd of zijn voorgenomen om de hypothesen te verwezenlijken en de verschillen tussen de nationale prognoses en de gemeenschappelijke prognoses van de Werkgroep "vergrijzing" nader toe te lichten.

Deze nationale prognoses, de hypothesen waarop zij gebaseerd zijn en de aannemelijkheid van die hypothesen vormen de basis voor de beoordeling, door de Commissie en de Raad, van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën van de lidstaten in het kader van het SGP.

Gevoeligheidsanalyse

Aangezien prognosefouten onvermijdelijk zijn bevatten de stabiliteits- en convergentieprogramma's uitgebreide gevoeligheidsanalyses en/of ontwikkelen zij alternatieve scenario's opdat de Commissie en de Raad het gehele scala van mogelijke begrotingsresultaten kunnen overzien.

Met name dienen de programma's een analyse te bevatten van de wijze waarop wijzigingen van de voornaamste economische hypothesen de begrotings- en schuldsituatie zouden beïnvloeden, en moeten zij de aannames vermelden waarop de prognoses inzake de reactie van inkomsten en uitgaven op verschillende economische variabelen zijn gebaseerd. Hierbij moet tevens rekening worden gehouden met het effect van verschillende rentehypothesen en, voor niet-deelnemende lidstaten, van verschillende wisselkoershypothesen op de begrotings- en schuldsituatie. Landen die geen gebruik maken van gemeenschappelijke externe hypothesen dienen te trachten een gevoeligheidsanalyse over te leggen betreffende belangrijke niet-EU-variabelen wanneer de verschillen aanzienlijk zijn.

In het geval van "belangrijke structurele hervormingen" (zie deel I) moeten de programma's tevens een analyse bevatten van de wijze waarop wijzigingen in de veronderstellingen de begrotingssituatie en de potentiële groei zouden beïnvloeden.

Tijdshorizon

De informatie over het ontwikkelingspad voor de overschot-/tekortquote van de overheid, de uitgaven- en inkomstenquote en de componenten daarvan evenals voor de schuldquote en de voornaamste economische hypothesen dient op jaarbasis te worden verstrekt en dient niet alleen betrekking te hebben op het lopende en het voorgaande jaar, maar tevens op ten minste de drie volgende jaren (artikel 3, lid 3, en artikel 7, lid 3), waarbij de lidstaten ervoor kunnen opteren informatie over een langere periode in te dienen.

De tijdshorizon voor de langetermijnprognoses inzake de budgettaire gevolgen van de vergrijzing dient gelijk te zijn aan de periode van de prognoses van het Comité voor economische politiek.

Actualisering van programma's

Voor een behoorlijke voorafgaande coördinatie van en toezicht op economische beleidsmaatregelen moeten de actualiseringen van stabiliteits- en convergentieprogramma's elk jaar in de eerste 15 dagen van april worden ingediend[5][6][7]. De gehele procedure moet worden afgerond met de goedkeuring van het advies van de Raad betreffende de programma's, doorgaans vóór eind juli van elk jaar.

De jaarlijkse actualiseringen van de stabiliteits- en convergentieprogramma's moeten laten zien hoe de ontwikkelingen zijn geweest ten opzichte van de budgettaire streefcijfers van het voorgaande programma of de vorige actualisering. In voorkomend geval moeten zij nader ingaan op de redenen waarom van deze streefcijfers is afgeweken. Wanneer er sprake is van aanzienlijke afwijkingen moet worden vermeld of er maatregelen zijn genomen om de situatie te verhelpen, en moet nadere informatie over deze maatregelen worden verstrekt.

_______________________

BIJLAGE 2

[pic]

_______________________

[1] Mededeling van de Commissie "Naar een intensivering van de economische beleidscoördinatie" (COM(2010) 250).

[2] Zie http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/nl/ec/115355.pdf voor een beschrijving van de verschillende doelen.

[3] Zie ook de conclusies van de Raad (Ecofin) van 18 mei 2010 inzake de begrotingskaders.

[4] Volledige titel van de gedragscode: Specifications on the implementation of the Stability and Growth Pact and Guidelines on the format and content of Stability and Convergence Programmes .

[5] In het geval van het VK, dat een afwijkend begrotingsjaar kent, moet de indiening zo dicht mogelijk aansluiten bij de presentatie van het pre-Budget report uit het najaar.

[6] Oostenrijk en Portugal kunnen nog niet voldoen aan dit tijdschema, maar zullen hun stabiliteitsprogramma's uiterlijk 15 december indienen.

[7] Ierland zal worden geacht te hebben voldaan aan deze verplichting door zijn actualisering van het stabiliteitsprogramma in te dienen op zijn jaarlijkse begrotingsdag, traditiegetrouw de eerste woensdag van december.