Bijlagen bij COM(2011)434 - Uitvoering van Verordening 1552/2005 betreffende de statistiek van bij- en nascholing in ondernemingen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

agreements” tussen een aantal landen en Eurostat werden gehouden. De resultaten van deze enquêtes betroffen respectievelijk de kalenderjaren 1993 en 1999.

Te verzamelen gegevens en opzet van de enquête: Artikelen 3 en 8 en artikel 9, lid 1

Artikel 3 stelt de te verzamelen gegevens vast in een lijst van 14 thema's die is opgenomen in onderstaande tabel. De verdeling van de in Verordening (EG) nr. 198/2006 vastgelegde 140 variabelen geeft de juiste uitvoering van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1552/2005 op EU-niveau weer.

Tabel 1 – In 2005 verzamelde gegevens

Gebieden die zijn opgenomen in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1552/2005 | Aantal variabelen in Verordening (EG) nr. 198/2006 van de Commissie |

1 a) scholingsbeleid en scholingsstrategieën van ondernemingen bij de ontwikkeling van de kwalificaties van hun personeel; | 25 |

1 b) beheer, organisatie en vormen van bij- en nascholing in ondernemingen; | 17 |

1 c) rol van de sociale partners bij het waarborgen van alle aspecten van bij- en nascholing op de werkplek; | 9 |

1 d) toegang tot en omvang en inhoud van bij- en nascholing, met name in de context van economische activiteit en de omvang van de onderneming; | 10 |

Tabel 1 – In 2005 verzamelde gegevens (vervolg)

1 e) specifieke maatregelen van ondernemingen op het gebied van bij- en nascholing ter verbetering van de ICT-vaardigheden van hun personeel; | 9 |

1 f) kansen voor werknemers in de kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) op bij- en nascholing en het verwerven van nieuwe vaardigheden, en de bijzondere behoeften van kmo's bij het geven van scholing; | (*) |

1 g) de weerslag van overheidsmaatregelen op de bij- en nascholing in ondernemingen; | 5 |

1 h) gelijke kansen op bij- en nascholing in ondernemingen voor alle werknemers, met name voor mannen en vrouwen en specifieke leeftijdscategorieën; | 14 |

1 i) specifieke maatregelen ten aanzien van bij- en nascholing voor groepen die op de arbeidsmarkt achtergesteld zijn; | 8 |

1 j) maatregelen voor bij- en nascholing afgestemd op diverse vormen van arbeidscontracten; | 4 |

1 k) uitgaven voor bij- en nascholing: omvang van de financiering en financieringsbronnen, stimulansen voor bij- en nascholing; | 17 |

1 l) procedures voor de evaluatie van en het toezicht op ondernemingen ten aanzien van bij- en nascholing; | 8 |

2 a) deelnemers aan de basisberoepsopleidingen; | 3 |

2 b) totale uitgaven voor de basisberoepsopleidingen. | 11 |

Alle variabelen kunnen in kruistabellen worden ingedeeld naar grootte van onderneming, zoals de variabelen onder 1 d

De 140 in Verordening (EG) nr. 198/2006 gedefinieerde variabelen betroffen zowel ondernemingen die scholing geven en ondernemingen die dit niet doen, en verschillende vormen van bij- en nascholing overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1552/2005, en wel als volgt:

1. voor ondernemingen die scholing geven en ondernemingen die dit niet doen: 96 variabelen voor alle ondernemingen, 35 variabelen alleen voor ondernemingen die scholing geven en 9 variabelen alleen voor ondernemingen die dit niet doen,

2. voor verschillende vormen van bij- en nascholing: 12 variabelen.

Alle deelnemende landen hebben de nodige maatregelen genomen om de kwaliteit van de gegevens te waarborgen, zoals voorgeschreven in artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1552/2005. Dit was mogelijk door middel van een standaardvragenlijst voor ondernemingen die overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 198/2006 door de Europese Commissie was voorgesteld in het ‘European Union Manual’. Hoewel de lidstaten niet wettelijk verplicht waren om dit model te gebruiken, maakten de deelnemende landen er veel gebruik van bij het opstellen van hun nationale vragenlijsten.

Alle deelnemende landen dienden de gegevens in volgens de in bovenstaande lijst opgenomen 14 thema's. De indiening van kwantitatieve en secundaire informatie over de items 1 b), 1 c), 1 d), 1 h), 1 i), 1 j) en 1 k) was in sommige deelnemende landen problematisch door de complexiteit en de lengte van de vragenlijsten die aan de ondernemingen waren toegestuurd. Dit verhinderde echter niet de productie op nationaal en EU-niveau van de hierboven opgesomde 14 thema's, maar leidde wel tot een vermindering van het aantal variabelen in de enquête van 2010 die op grond van Verordening (EU) nr. 822/2010 werd gehouden (zie afdeling 2.7).

Statistisch waarnemingsgebied, statistische eenheid: Artikelen 2, 4 en 5

Artikelen 2 en 4 en artikel 5, lid 1, definiëren de statistische eenheden, de economische activiteiten en de grootte van de betrokken ondernemingen. Zoals was gevraagd, verschaften alle lidstaten gegevens voor de secties C tot en met K en O van de NACE Rev. 1.1-classificatie voor ondernemingen met tien of meer werknemers.

In artikel 5, lid 2, wordt voorgesteld de dekking uit te breiden tot andere sectoren van de economie, maar in dit stadium is het in verband met grote problemen bij de technische uitvoering niet mogelijk om hierover overeenstemming te bereiken. Dit geldt vooral voor de publieke sectoren, waar de instellingen veel bij- en nascholing geven (zie afdeling 2.7).

Gegevensbronnen en kenmerken van de enquête: Artikelen 6 en 7, artikel 10, lid 1, en artikel 11, lid 1

Overeenkomstig artikel 6 en artikel 7, lid 1, werd – volgens de beginselen van een lage last voor de respondenten – in de door de deelnemende landen gebruikte gegevensbronnen een steekproefenquête van ondernemingen gecombineerd met administratieve gegevens. Het gebruik van administratieve bronnen was echter beperkt tot achtergrondinformatie over het aantal en de kenmerken van de werknemers, waardoor de last voor de ondernemingen niet wezenlijk werd verminderd.

Zoals aangegeven in artikel 6, lid 2, betreffende de procedures voor ondernemingen om de enquête te beantwoorden, hebben de meeste deelnemende landen gekozen voor het opsturen van vragenlijsten per post in combinatie met telefoongesprekken, persoonlijke interviews en interviews via internet. In zes deelnemende landen zijn er ook gegevens elektronisch verzameld, zoals in artikel 11, lid 1, wordt aangemoedigd. Alle deelnemende landen hebben de enquête gehouden over de twaalf maanden van 2005 (een kalenderjaar) zoals in artikel 10, lid 1, wordt voorgeschreven.

De deelnemende landen hebben hun enquête ontworpen overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, en het bepaalde in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 198/2006. Dat artikel specificeert de eisen in verband met de steekproeftrekking en de precisie, alsmede de 60 strata naar economische sector en ondernemingsomvang die de structuur van de populatie van de statistische eenheden moeten weergeven. De meeste variatiecoëfficiënten in het aandeel van de ondernemingen die scholing geven, voldeden aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 198/2006 voor de 60 strata die in artikel 4 van die verordening worden gedefinieerd. Er waren enkele uitzonderingen op deze regel om technische redenen, maar zij hadden geen invloed op de resultaten op nationaal en EU-niveau aangezien de publicatie is gericht op meer geaggregeerde klassen, als gevolg van de kleine steekproef. Voorbeelden van deze technische kwesties zijn de verschillen tussen het verwachte aantal ondernemingen in het steekproefkader vóór de start van de steekproef en het werkelijke aantal ondernemingen dat nog actief was toen de enquête werd gehouden (bv. faillissementen, fusies van ondernemingen, enz.).

Kwaliteit en indiening van de gegevens: Artikel 9, leden 2 en 4, en artikel 11

Artikel 9, lid 2, en artikel 11, lid 4, leggen de termijnen vast voor de indiening van gegevens en kwaliteitsverslagen bij de Commissie (Eurostat). Aangezien de enquête werd gehouden in 2006 over de bij- en nascholing die in 2005 werd gegeven, moesten de gegevens in juni 2007 naar de Commissie (Eurostat) worden opgestuurd en de kwaliteitsverslagen in september 2007.

In zes landen werden binnen de termijn schone en gevalideerde microgegevens ingediend. In 17 landen zijn de gegevens ingediend in de drie daaropvolgende maanden als gevolg van problemen bij de codering. In vier landen werd de termijn voor de validatie van de microgegevens met tot acht maanden overschreden. Eén lidstaat diende schone en gevalideerde microgegevens in met 17 maanden vertraging als gevolg van ernstige problemen met de omzetting van de codering in EU-formaat.

De kwaliteitsverslagen werden door 18 deelnemende landen tijdig ingediend. De indiening van volledige bestanden nam meer tijd in beslag in zes landen: zij overschreden de termijn met vier tot tien maanden. Vier landen hebben volledige kwaliteitsverslagen ingezonden met een vertraging van ongeveer 24 maanden als gevolg van ontbrekende informatie (bv. berekening van de variaties voor alle strata). Bij alle verslagen kon worden gecontroleerd of aan de conformiteitscriteria in de artikelen 5 en 7 van Verordening (EG) nr. 198/2006 is voldaan.

Alle gegevens waren ingediend via protocollen voor elektronische gegevensoverdracht (Edamis/Stadium) zoals voorgeschreven in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 198/2006. De bestanden omvatten individuele gegevens over ondernemingen, zonder dat directe identificatie van de statistische eenheden mogelijk is, zoals voorgeschreven in artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1552/2005.

Overeenkomstig de artikelen 6 en 8 van Verordening (EG) nr. 198/2006 heeft de Commissie (Eurostat) de deelnemende landen voorzien van software om het gebruik van het instrument voor de automatische gegevensverwerking te ondersteunen.

Hoewel het instrument door alle deelnemende landen werd gebruikt en voor een goede kwaliteit van de microgegevens zorgde, beperkte het tijdsbestek tussen het referentiejaar van de resultaten (2005) en de werkelijke publicatie van de resultaten (2008-2009) een wijdverbreid gebruik van de resultaten (zie afdeling 2.7).

Financiering van de gegevensverzameling: Artikel 15

Op grond van artikel 15, leden 1 en 2, moet de Commissie de lidstaten voor het eerste referentiejaar een financiële bijdrage verstrekken om hen te helpen bij de bestrijding van de kosten voor het verzamelen, verwerken en indienen van de gegevens. Daarom werd in het kader van de EU-begroting 2005 een uitnodiging tot indiening van subsidieaanvragen uitgeschreven, met deelname van 13 lidstaten van de EU-15 plus Noorwegen. Het Phare meerbegunstigdenprogramma inzake statistische samenwerking 2004 en het Meerbegunstigdenprogramma inzake statistiek-integratie van de overgangsfaciliteit 2004 voorzagen in cofinanciering van de uitvoering van de enquête in alle andere lidstaten van de EU-27. In totaal ontvingen de begunstigden via deze maatregelen 815 558 euro.

De enquête was voorbereid met behulp van een aantal technische vergaderingen met deelnemende landen (bv. taskforces voor het ontwerpen van de ‘Handleiding voor de Europese Unie" door de Commissie (Eurostat)), zoals voorgeschreven in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 198/2006. Deze vergaderingen werden ondersteund met middelen uit de begroting van de EU, zoals voorgeschreven in artikel 15, lid 3.

Verslag over de uitvoering: Artikel 9, lid 3, en artikel 12

Op grond van artikel 9, lid 3, moet de Commissie (Eurostat) de kwaliteit van de ingediende gegevens evalueren en met name zorgen voor de vergelijkbaarheid van de gegevens tussen de lidstaten.

Op grond van artikel 12, lid 1, moet de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag voorleggen over de uitvoering van deze verordening. Met name moet in dit verslag:

- een evaluatie worden gegeven van de voordelen voor de Gemeenschap, de lidstaten en de gebruikers van de statistieken in relatie tot de last voor de respondenten; alsmede

- worden vastgesteld op welke gebieden in het licht van de resultaten verbeteringen en wijzigingen nodig zijn.

De resultaten van de CVTS zijn gepubliceerd in de context van de jaarverslagen van de Europese Commissie over de voortgang bij het bereiken van de Lissabon-doelstellingen op het gebied van onderwijs en opleiding. Deze voortgangsverslagen verschaffen strategische richtsnoeren voor beleidssamenwerking op EU-niveau en geven een beoordeling van de voortgang bij het bereiken van de algemene doelstellingen op het gebied van onderwijs en opleiding. De bevindingen van deze verslagen worden verwerkt in de tweejaarlijkse gemeenschappelijke verslagen van de Raad "Onderwijs" en de Commissie. Twee indicatoren zijn ook voor de CVTS-gegevens voor het toezicht op de Lissabon-strategie op het gebied van de werkgelegenheid opgesteld (werkgelegenheidsrichtsnoeren).

Bovendien hebben sinds 2002 nationale autoriteiten en sociale partners uit 32 Europese landen deelgenomen aan het proces van Kopenhagen om bij te dragen aan de ontwikkeling van beroepsonderwijs- en -opleidingssystemen. De algemene doelstelling is, meer individuen aan te moedigen om de kansen om beroepsopleidingen te volgen, beter te benutten, op school, in het hoger onderwijs, op de werkplek en met privécursussen. De CVTS-gegevens werden met name gebruikt voor het analyseren van de geboekte vooruitgang op het gebied van bij- en nascholing op de werkplek. In de meest recente conclusies van de Raad in het kader van het proces van Kopenhagen van november 2010, en in het communiqué van Brugge van december 2010, wordt gewezen op de noodzaak om het begrip en de gegevens over beroepsonderwijs- en -opleidingssystemen te verbeteren, gezien het belang ervan voor de strategie Europa 2020.

De CVTS-gegevens worden ook gebruikt door specialisten op het gebied van beroepsopleidingsbeleid in de lidstaten en op EU-niveau van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop).

Alles bijeen is er door de politieke context meer vraag naar gegevens over bij- en nascholing, en neemt het belang ervan toe.

Toch moeten de hoge last en de kosten van de CVTS aan een nader onderzoek worden onderworpen, omdat er veel technische kwesties zijn die aan een grootschaliger gebruik in de weg staan.

3. Last voor de ondernemingen: in sommige deelnemende landen was de vragenlijst dermate lang en complex dat slechts weinig ondernemingen ze hebben beantwoord, aangezien er contact moest worden opgenomen met plaatselijke vestigingen om de hele vragenlijst te beantwoorden.

4. Betrouwbaarheid van de verzamelde kwantitatieve gegevens: veel ondernemingen houden geen precieze gegevens bij over de inhoud en de kenmerken van de opleiding die in een bepaald jaar is verstrekt. Er wordt gekeken naar mogelijkheden om kwantitatieve gegevens over bij- en nascholing te verzamelen door middel van andere bestaande enquêtes.

5. Dekking van het onderzoek: de deelnemende landen achten de kosten en de last van een uitbreiding van de CVTS tot kleine ondernemingen en publieke sectoren veel te groot.

6. Tijdigheid: de overdracht van volledige microgegevens brengt een vertraging van de publicatie van de EU-resultaten met zich mee, omdat er vóór de bekendmaking veel controles moeten worden verricht.

Verordening (EU) nr. 822/2010 maakt een aanpassing van de enquête van 2010 en een betere uitvoering van Verordening (EG) nr. 1552/2005 mogelijk Ondanks de inspanningen van de Commissie en de deelnemende landen om de enquête te stroomlijnen, zijn er nog steeds problemen. Daardoor kan een aanpassing van de technische voorschriften in Verordening (EG) nr. 1552/2005 op basis van de resultaten van de enquête 2010 noodzakelijk zijn.

CONCLUSIE

De uitvoering van Verordening (EG) nr. 1552/2005 is bevredigend wat de aard van de verzamelde gegevens betreft. De deelnemende landen voldoen in het algemeen aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1552/2005.

In het licht van de strategie Europa 2020 en het kerninitiatief "Een agenda voor nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen" zal de Commissie de resultaten van Verordening (EU) nr. 882/2010 (uitvoering van de CVTS van 2010) beoordelen voordat zij nadere acties voorstelt om de statistieken over bij- en nascholing in ondernemingen te stroomlijnen. Bij de discussies over de toekomstige ontwikkelingen van de CVTS moet aandacht worden besteed aan een mogelijke complementariteit met andere instrumenten, en met name de enquête Volwasseneneducatie (AES).

[1] PB L 255 van 30.9.2005, blz. 1.

[2] Kroatië, Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, IJsland en Zwitserland hebben de enquête niet gehouden. Turkije heeft een enquête gehouden in 2008 (microgegevens niet beschikbaar bij Eurostat)

[3] PB L 246 van 18.9.2010, blz. 18.

[4] Verordening (EG) nr. 452/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 betreffende de productie en ontwikkeling van statistieken over onderwijs en een leven lang leren (PB L145 van 4.6.2008, blz. 227).