Bijlagen bij COM(2012)415 - Rapport over voor- en nadelen van een beperking van het aantal categorieën vuurwapens tot verboden of toegestaan voor het verbeteren van de interne markt voor vuurwapens

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlagen, in de eerste waarvan (bijlage I) een indeling van vuurwapens in categorieën is vastgelegd, hoofdzakelijk op basis van gevaarlijkheid, die nog altijd van kracht is. Er werden 4 categorieën ingesteld: categorie A omvat verboden vuurwapens (oorlogswapens), categorie B vergunningsplichtige vuurwapens (hoofdzakelijk wapens voor sportschieten en jacht), categorie C aangifteplichtige vuurwapens (hoofdzakelijk jachtwapens), en categorie D (andere vuurwapens), die eigenlijk maar één type wapen betreft[1].

1.3. Deze categorie-indeling moet beschouwd worden als een minimumvoorschrift, zoals overigens alle regelgeving van de richtlijn. Artikel 3 van Richtlijn 91/477/EEG[2], biedt de lidstaten de mogelijkheid een strikter onderscheid te maken, bijvoorbeeld door categorie C en/of D te schrappen, of ook door specifieke typen wapens in een hogere categorie in te delen, afhankelijk van hun beleid of gezichtspunten inzake de openbare veiligheid of hun traditionele jachtpraktijken.

1.4. Deze beoordelingsmarge voor de lidstaten vloeit voort uit de aard van de richtlijn, die niet gericht is op volledige harmonisatie, maar wel een bepaald minimumniveau van veiligheid wil garanderen, onverminderd eventuele acties van de lidstaten om illegale wapenhandel te voorkomen[3].

1.5. Er zij op gewezen dat deze richtlijn niet van toepassing is op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens door de strijdkrachten, de politie, overheidsdiensten of verzamelaars en instellingen met een cultureel of historisch oogmerk op wapengebied, die als zodanig erkend zijn in de lidstaat waarin zij gevestigd zijn. Op deze manier wordt een fundamenteel onderscheid gemaakt tussen "civiele" wapens en andere typen wapens voor militair gebruik, die soms ook door criminelen worden gebruikt.

1.6. De Commissie heeft het Europees Parlement en de Raad op 15 december 2000 een verslag voorgelegd over de toepassing van de richtlijn[4]. De conclusies, die over het algemeen positief waren, en waarin geen aanleiding werd gezien om de categorie-indeling van vuurwapens van bijlage I te herzien, zijn tot op heden niet weersproken.

2. De categorie-indelingen van vuurwapens in de context van de goedkeuring van Richtlijn 2008/51/EG van 21 mei 2008 tot wijziging van Richtlijn 91/477/EEG en de voor dit verslag gevolgde methode

2.1. In de context van de werkzaamheden van de medewetgever ging een eerste benadering uit van twee centrale overwegingen: een beperking van het aantal categorieën vuurwapens tot twee (verboden en vergunningsplichtig) zou de Europese burger meer zekerheid bieden en tegelijkertijd eenvoudiger zijn voor de marktdeelnemers.

2.2. Dit standpunt werd echter niet gedeeld door diegenen die van mening waren dat de lidstaten een zekere beoordelingsmarge moesten behouden bij de interne classificatie van vuurwapens, vanzelfsprekend met inachtneming van de in bijlage I vastgelegde minimumdrempels. De marktdeelnemers en de regelmatige gebruikers van civiele vuurwapens leken evenmin overtuigd van de voordelen van een dergelijke vereenvoudiging.

2.3. Deze standpunten zijn als volgt samengevat in overweging 18 van Richtlijn 2008/51/EG: "Verscheidene lidstaten hebben de wijze waarop zij vuurwapens onderverdelen vereenvoudigd door over te schakelen van vier categorieën naar twee (…). Alle lidstaten zouden deze vereenvoudigde indeling moeten overnemen, hoewel lidstaten die een andere categorie-indeling hanteren hun bestaande indelingssysteem, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, kunnen handhaven."

2.4. Het doel van dit verslag is dus de kwestie van de nomenclatuur van vuurwapens opnieuw te bestuderen, met name vanuit de invalshoek van verbetering van het functioneren van de interne markt en met het oog op het "verslag over de situatie die is ontstaan door de toepassing van deze richtlijn, in voorkomend geval vergezeld van voorstellen" dat de Commissie uiterlijk op 28 juli 2015 aan het Europees Parlement en de Raad moet voorleggen, zoals eveneens in de richtlijn bepaald is.

2.5. De diensten van de Commissie hebben gekozen voor een aanpak waarbij enerzijds de voor vuurwapens bevoegde diensten van de lidstaten betrokken werden (hoofdzakelijk de ministeries van binnenlandse zaken of van justitie, al naar gelang de lidstaat), waaraan in de loop van november 2011 een vragenlijst is gezonden, en anderzijds de voornaamste groepen gebruikers van civiele vuurwapens (met name fabrikanten, handelaren, jagers, sportschutters en verzamelaars) die bij verschillende gelegenheden hun standpunten naar voren konden brengen.

2.6. De aan de bevoegde diensten van de lidstaten gestelde vragen bestreken een breed terrein en betroffen de volgende aspecten:

(1) het economische belang van de sector producenten van en handelaren in vuurwapens

(2) de aantallen geregistreerde jagers en sportschutters

(3) de aantallen houders van een Europese vuurwapenpas

(4) gegevens over de ontwikkeling van criminaliteit en overtredingen in de afgelopen jaren

(5) eventuele problemen bij de tracering van vuurwapens

(6) de systematische toepassing van de vergunningsregeling bij de aankoop van een vuurwapen

(7) vergunningen geldig voor één wapen of voor meerdere

(8) impliciete vergunning op basis van een andere vergunning of licentie

(9) eventueel bestaan van een simpele aangifteregeling

(10) belangstelling voor een verplichte vermindering van het aantal categorieën in de Europese wetgeving

(11) mogelijke gevolgen van een dergelijke vermindering voor de betreffende economische sectoren

(12) suggesties voor mogelijke verbeteringen.

Daarnaast werd duidelijk aangegeven dat de vragenlijst alleen betrekking had op wapens die onder de richtlijn vallen, dat wil zeggen jacht- en sportwapens, en niet op militaire wapens.

3. Beoordeling van het economisch gewicht van de sector en de voornaamste gebruikers van vuurwapens op basis van de antwoorden op de vragenlijst; Algemeen

3.1. Men kan om te beginnen een groep lidstaten onderscheiden die geen of praktisch geen civiele vuurwapenindustrie bezitten. Deze groep is ook relatief talrijk, namelijk meer dan een dozijn lidstaten. Maar ook als de productie onbeduidend is, kan de detailhandel een zekere omvang hebben: zo telt Finland bijvoorbeeld niet minder dan 600 handelaren die zich hoofdzakelijk met detailhandel en/of reparatie bezig houden, en in Hongarije zijn dat er ongeveer 500.

3.2. Een andere groep landen bezit een relatief gevestigde industrie, vaak met een lange traditie, maar met een relatief bescheiden productieniveau. Voorbeelden daarvan zijn Slowakije, de Tsjechische Republiek, Oostenrijk en Polen. Ook in deze landen zijn evenwel vaak aanzienlijke aantallen (tussen-)handelaren/dealers, wapensmeden enz. te vinden: ongeveer 500 in Polen, en zelfs 700 in Oostenrijk[5].

3.3. De belangrijkste productiezones zijn te vinden in de volkrijkste lidstaten, hoewel dat steeds minder opgaat, vanwege de algemene achteruitgang van deze bedrijfstak. In Duitsland en Italië worden nog relatief veel civiele wapens geproduceerd, vaak vooral voor de export[6], maar in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk is de productie sterk gedaald, en in mindere mate ook in Spanje. Dit belet niet dat er een (soms dicht) netwerk van handelaren kan blijven bestaan, zoals bijvoorbeeld in Frankrijk het geval is[7].

3.4. Het blijft echter een feit dat de lidstaten met de grootste bevolking ook de grootste aantallen jagers en sportschutters tellen. Zo zijn er meer dan 1 400 000 jagers in Frankrijk, ongeveer 850 000 in Italië, en meer dan 1 500 000 in Spanje. Sportschutters zijn traditioneel minder talrijk dan jagers, maar het gaat toch om significante aantallen: ongeveer 300 000 in Italië, 213 000 in Frankrijk, en ongeveer 14 600 in Polen.

3.5. Het is interessant dat bepaalde lidstaten met een relatief kleine bevolking (vergeleken met het EU-gemiddelde) grote aantallen jagers of sportschutters tellen. Zo zijn er in Zweden minstens 490 000 jagers en 96 000 sportschutters, en in Finland meer dan 300 000 jagers en 35 000 sportschutters. Denemarken telt ongeveer 169 000 jagers en 120 000 sportschutters.

3.6. Een ander relevant gegeven is het aantal houders van een Europese vuurwapenpas[8], dat natuurlijk een goede (hoewel zeker niet de enige) indicatie geeft van de mobiliteit van jagers en sportschutters binnen de Europese Unie. Bepaalde lidstaten, bijvoorbeeld Oostenrijk, tellen een relatief hoog aantal houders van dit document (38 000), andere relatief minder (ongeveer 20 000 in Italië, 39 378 in Frankrijk).

4. Gegevens betreffende de ontwikkeling van misdrijven en overtredingen in verband met het gebruik van vuurwapens en de traceerbaarheid van civiele vuurwapens

4.1. Het antwoord op de vraag of zich in de laatste jaren een significante stijging heeft voorgedaan van criminaliteit waarbij jacht- of sportwapens betrokken waren, was in de meeste gevallen negatief. Enkele lidstaten, waaronder Griekenland, Polen, Zweden en Portugal, maken melding van een lichte of relatief onbetekenende toename.

4.2. De meeste lidstaten zijn met Oostenrijk, Hongarije, Bulgarije, het Verenigd Koninkrijk, Finland en Spanje van mening dat dit type misdrijven een stabiele tendens vertoont. Enkele lidstaten, zoals België en Ierland, constateren zelfs een lichte daling.

4.3. Bij de ontwikkeling van de vuurwapencriminaliteit spelen natuurlijk ook andere factoren een rol, bijvoorbeeld illegale handelsstromen van hoofdzakelijk militaire wapens na afloop van gewapende conflicten. Dergelijke wapens vallen echter buiten de werkingssfeer van de richtlijn, waarin ze al als verboden zijn aangemerkt (categorie A van bijlage I), in tegenstelling tot wapens die kunnen worden aangeschaft om een vrijetijdsactiviteit of sport te beoefenen.

4.4. De door de richtlijn toegestane wapens zijn in feite over het algemeen veel eenvoudiger te traceren, zoals uit de voor het merendeel geruststellende antwoorden op de vragenlijst blijkt, althans wat het legale verkeer binnen de Unie betreft; de meeste lidstaten zijn van mening dat er relatief weinig fundamentele problemen zijn, althans op nationaal niveau, wat het traceren van civiele vuurwapens betreft.

4.5. Er zijn wel enkele problemen met betrekking tot de verzameling en verwerking van gegevens die het mogelijk moeten maken de weg terug te volgen van een wapen dat een hele reeks eigenaars gehad heeft. Het is dus met name van essentieel belang dat de lidstaten – en de wapenhandelaren – hun registers goed bijhouden en dat de politie en andere bevoegde diensten ook toegang hebben tot die registers.

5. Regelingen inzake de verwerving en het voorhanden hebben van civiele vuurwapens

5.1. Uit de antwoorden op de vragenlijst blijkt dat het algemene principe is dat voor de verwerving en het voorhanden hebben van civiele vuurwapens een vergunning nodig is, en in een veel beperkter aantal gevallen aangifte of registratie bij een overheidsdienst, wat in de praktijk neerkomt op indirecte verlening van een vergunning. Dit algemene uitgangspunt belet niet dat voor bepaalde typen wapens, of wapens die bepaalde kenmerken vertonen, in bepaalde lidstaten soepelere regelingen voor de aanschaf kunnen gelden, bijvoorbeeld voor bepaalde antieke wapens of onklaar gemaakte wapens.

5.2. Een vergunningsregeling houdt echter niet automatisch in dat systematisch een vergunning moet worden aangevraagd bij de aanschaf van ieder afzonderlijk wapen. In sommige landen (bijvoorbeeld Oostenrijk, Polen en Luxemburg) kan een vergunning worden afgegeven voor een bepaald aantal specifieke wapens waarvan de kenmerken in de vergunning zelf zijn aangegeven.

5.3. De vergunning om een wapen te kopen kan gekoppeld zijn aan een ander recht of een andere voorwaarde, bijvoorbeeld de hoedanigheid van jager of sportschutter, of in bepaalde gevallen aan een administratief besluit dat de koper gerechtigd is een wapen aan te schaffen om redenen van persoonlijke bescherming (bijvoorbeeld in Finland en Polen).

5.4. De aangifteplicht – voor categorie C volgens bijlage I bij Richtlijn 91/477/EEG – is nog steeds van toepassing op een groot aantal jachtwapens, hoofdzakelijk in Frankrijk. Deze regeling houdt in dat de koper de wapenhandelaar een kopie van zijn identiteitsbewijs en van een document waaruit blijkt dat hij gerechtigd is de aankoop te doen, overhandigt (een geldige jachtvergunning bijvoorbeeld); vervolgens vult hij samen met de handelaar[9] een verklaring in, die door laatstgenoemde wordt geregistreerd en doorgestuurd aan de bevoegde autoriteiten. Als die autoriteiten bezwaren hebben tegen de transactie, gelasten zij de koper het wapen terug te brengen of laten zij het wapen door de politie afhalen.

5.5. Er bestaat in Frankrijk ook een zeker aantal jachtwapens die in een nieuwe intermediaire categorie tussen de categorieën C en D van de richtlijn vallen: het gaat hierbij om lange enkelschots jachtwapens met gladde loop, die onder een nieuwe "registratieregeling" vallen, vergelijkbaar met de "aangifteregeling" (kopie van de identiteitskaart en van de jachtvergunning/sportschutterslicentie, formulier invullen, verificatie door de politie).

5.6. Uit de antwoorden op de vragenlijst kan worden afgeleid dat het niet langer mogelijk is vuurwapens zonder enige formaliteit aan te schaffen, een mogelijkheid die de richtlijn nog open liet voor categorie D, lange enkelschotswapens met gladde loop. De lidstaten waar deze mogelijkheid nog bestond, hebben alle strengere eisen ingevoerd (zoals aangegeven in de vorige alinea).

5.7. Er zij overigens op gewezen dat de indeling van een in een bepaalde lidstaat ingevoerd wapen volgens de regeling die in die lidstaat van kracht is (verbod, vergunning, aangifte, registratie) prevaleert boven de indeling van dat wapen in het land waar het is gekocht. Met andere woorden, als bijvoorbeeld een wapen gekocht is in een lidstaat waar het onder de vergunningsregeling valt en de nieuwe eigenaar (ook als die houder van een Europese vuurwapenpas is) het wil meenemen naar een andere lidstaat waar het als een verboden wapen wordt beschouwd, prevaleert natuurlijk de regeling van de laatste lidstaat, en kan het wapen het land waar het gekocht is niet verlaten.

6. De lidstaten hebben uiteenlopende standpunten over de opportuniteit van een vermindering van het aantal in de richtlijn voorziene categorieën

6.1. Bepaalde lidstaten, waaronder Polen, het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Denemarken en Letland, zijn geïnteresseerd in een beperking van het aantal categorieën op EU-niveau tot twee, en menen dat dit een vereenvoudiging zou betekenen.

6.2. Andere lidstaten daarentegen menen dat de flexibiliteit die indeling van de richtlijn in zijn huidige vorm biedt, bewaard zou moeten blijven. Zweden, Italië, Hongarije en België zien niet in dat een dergelijke aanpassing van de huidige nomenclatuur reële voordelen zou opleveren en menen dat de herziening administratieve lasten en onnodige kosten met zich zou brengen.

6.3. Sommige lidstaten, zoals Slowakije, Nederland en Roemenië, hebben weliswaar zelf op nationaal niveau een systeem met twee of drie categorieën ingevoerd, maar menen desalniettemin dat de lidstaten de vrijheid moeten behouden om indelingen te hanteren die zij passend achten binnen de geldende nomenclatuur.

6.4. Op de vraag of een dergelijke beperking van het aantal categorieën een wezenlijk effect op de betreffende economische sectoren zou hebben, antwoorden de meeste lidstaten hetzij dat dit effect moeilijk te meten zou zijn, hetzij dat dit waarschijnlijk niet het geval zou zijn, gezien het feit dat de indeling in twee categorieën in de praktijk in hun land al gehanteerd wordt. Daarbij moet echter worden opgemerkt dat het vooral de lidstaten zijn waar geen vuurwapens worden geproduceerd die ervan uitgaan dat een inkrimping van de categorieën voor hen nauwelijks schadelijke economische gevolgen zou hebben.

6.5. Bepaalde lidstaten die wel een vuurwapens producerende bedrijfstak bezitten, zoals bijvoorbeeld Italië en België, menen daarentegen dat deze sector van de economie schade zou lijden. Weer andere lidstaten, zoals Polen, menen dat er economische gevolgen zouden kunnen optreden, maar zien daarin geen reden om af te zien van een vermindering van het aantal categorieën.

6.6. Een meerderheid van de lidstaten is er echter niet van overtuigd dat de beperking van het aantal categorieën vuurwapens in bijlage I bij de richtlijn tot twee duidelijke voordelen zou opleveren die het beter functioneren van de interne markt zouden bevorderen. De vrees werd zelfs geuit dat strengere beperkingen ertoe zouden kunnen leiden dat meer wapens in het illegale circuit terechtkomen.

7. Er zijn enkele suggesties gedaan voor alternatieven voor een beperking van het aantal categorieën om de regels voor het verkeer van vuurwapens te vereenvoudigen en tegelijkertijd de openbare veiligheid te versterken

7.1. In dit verband zouden bepaalde lidstaten, waaronder Duitsland, Estland en Polen, het een goed idee vinden gemeenschappelijke normen vast te stellen voor het onbruikbaar maken van vuurwapens, op basis van technische voorstellen van de ad-hocwerkgroepen van de Permanente Internationale Commissie voor de beproeving van handvuurwapens (C.I.P.[10]); dat zou zowel meer veiligheid als een vergemakkelijking van de handel binnen de Unie kunnen opleveren.

7.2. Andere lidstaten, zoals Zweden, Nederland, Frankrijk, Luxemburg en Portugal, zijn van mening dat de automatisering van de gegevensverwerking in de lidstaten verbeterd zou kunnen worden, teneinde de bewegingen van vuurwapens en van hun eigenaars te kunnen volgen. Er zou dus meer gedaan moeten worden ter verbetering van de toegankelijkheid voor alle lidstaten van de informatie in de registers, hetgeen natuurlijk ook de uitwisseling van informatie binnen de EU zou bevorderen, waar nodig.

7.3. Er zijn ook meer specifieke suggesties gedaan, bijvoorbeeld het uitrusten van de voertuigen van commerciële vervoerders van vuurwapens met GPS-zenders om ze te kunnen lokaliseren (Tsjechische Republiek) of meer toezicht op de activiteiten van particuliere veiligheidsdiensten (Bulgarije); andere voorstellen zijn ambitieuzer, bijvoorbeeld het met elkaar in overeenstemming brengen van de (wettelijke) definities inzake vuurwapens, teneinde een gemeenschappelijk aanpak op het niveau van de Unie te bevorderen (Nederland).

7.4. Enkele lidstaten zijn voorstander van invoering van een standaardoverdrachtformulier voor de handel in vuurwapens (Roemenië). In een dergelijk document zouden alle gegevens die in aanvragen voor vergunningen of in kennisgevingen van commerciële transacties tussen lidstaten staan, verwerkt kunnen worden.

7.5. Er zijn evenwel ook veel lidstaten die van mening zijn dat de bestaande situatie in grote lijnen bevredigend is en geen bijzondere maatregelen voorstellen. Enkele landen, bijvoorbeeld Italië, stellen dat iedere eventuele wijziging getoetst moet worden aan het evenredigheidsbeginsel en dat initiatieven op het niveau van de EU alleen gerechtvaardigd zijn als blijkt dat er een werkelijke noodzaak bestaat.

7.6. Over het geheel gezien, hebben de opmerkingen van de lidstaten hoofdzakelijk betrekking op traceerbaarheid en de neutralisatie van vuurwapens. Dat zijn ook inderdaad twee aspecten waar de Commissie behoefte aan regelgeving ziet, bijvoorbeeld door het opstellen van gemeenschappelijke richtsnoeren inzake normen en technieken voor het onbruikbaar maken, of door meer controle op de naleving van de verplichting van de lidstaten om een geautomatiseerd register bij te houden[11], twee taken die al in Richtlijn 2008/51/CE zelf zijn vastgelegd.

8. De voornaamste gebruikersgroepen lijken geïnteresseerd in vereenvoudigingen die niet noodzakelijkerwijs een beperking van het aantal categorieën inhouden

8.1. De jagers (ongeveer 7 miljoen in de Europese Unie[12]) zijn kennelijk redelijk tevreden met de huidige indeling, wanneer die aangepast is aan hun jachttradities en –praktijken en aan het niveau van openbare veiligheid in hun lidstaat. Zij hechten veel belang aan de erkenning en de bevordering van de Europese vuurwapenpas, die hen in staat stelt zich zonder veel problemen van de ene naar de andere lidstaat te begeven met een acceptabel niveau van controle en veiligheid.

8.2. Ook sportschutters kunnen gebruikmaken van de Europese vuurwapenpas om zich van de ene naar de andere lidstaat te verplaatsen, in de meeste gevallen om deel te nemen aan wedstrijden. Deze grensoverschrijdende beoefening van de schietsport is kennelijk goed georganiseerd en onderworpen aan strikte vergunningsregels, onder toezicht van lokale of nationale schietsportverenigingen en federaties. Ook hier zou een verplichte inkrimping van het aantal categorieën op Europees niveau niet tot duidelijke vereenvoudigingen leiden.

8.3. Hoewel hun activiteiten niet binnen de werkingssfeer van de richtlijn vallen, zouden verzamelaars van antieke en historische vuurwapens en replica's van dergelijke wapens ook graag de mogelijkheid hebben hun verzamelobjecten in een Europese vuurwapenpas te laten registreren, hetgeen het verkeer van dit type producten van de ene naar de andere lidstaat zou vereenvoudigen. Deze sector, die ook handelaren, culturele instellingen, veilinghuizen, beëdigde deskundigen enz. omvat, zou zich in het algemeen verheugen over verdere maatregelen die de erkenning van dit type wapens en de overbrenging daarvan naar andere lidstaten vergemakkelijken.

8.4. De producenten van civiele vuurwapens zijn geïnteresseerd in eventuele op vereenvoudiging gerichte maatregelen. In dit verband is de invoering van algemene vergunningen voor overbrenging van vuurwapens binnen de Unie een oude wens van de bedrijfstak. De lidstaten zouden dan niet meer per overbrenging een vergunning moeten afgeven, maar de vergunning zou geldig zijn voor een bepaalde periode en voor een bepaald type producten[13], natuurlijk alleen voor marktdeelnemers die bepaalde garanties bieden.

8.5. Verder zijn zowel de producenten als de detailhandelaren voorstanders van vereenvoudiging wat betreft de definitie van "essentiële onderdelen" van vuurwapens. De definities in de nationale wetgevingen van essentiële onderdelen van vuurwapens sluiten niet altijd goed op elkaar aan, en meer duidelijkheid zou zowel het soepele verloop als de veiligheid bij commerciële transacties bevorderen.

8.6. Kort samengevat lijkt het erop dat de huidige indeling van vuurwapens in categorieën in de wetgeving van de EU geen aanleiding geeft tot wezenlijke kritiek van de kant van de voornaamste gebruikersgroepen van de richtlijn. Wel leeft duidelijk de wens naar bepaalde vereenvoudigingen, met het oog op het beter functioneren van de interne markt.

9. De kwestie van de categorie-indeling van civiele vuurwapens op het niveau van de Unie zou echter opnieuw beoordeeld kunnen worden in het licht van in de richtlijn zelf aangegeven termijnen en ontwikkelingen

9.1. Het geautomatiseerde systeem van gegevensbestanden dat de lidstaten uiterlijk op 31 december 2014 moeten invoeren en bijhouden, zal zeker beantwoorden aan de wens naar verbetering van de toegankelijkheid van gegevens die uit de antwoorden op de vragenlijst naar voren komt. In die context zal het interessant zijn opnieuw te kijken naar eventuele traceerbaarheidsproblemen op het niveau van de Unie die mogelijk terug te voeren zijn op de huidige indeling van de richtlijn.

9.2. De ontwikkeling van gemeenschappelijke methoden voor het onbruikbaar maken van vuurwapens, waarop een aantal lidstaten in hun antwoorden heeft aangedrongen, is overigens een taak die de Commissie binnenkort op zich zal nemen, overeenkomstig de bepalingen van de richtlijn[14]. Dat zou moeten leiden tot een hoger niveau van veiligheid bij het verkeer van dit type producten.

9.3. Er zij verder op gewezen dat Richtlijn 2008/51/EG een verwijzing bevat die ook zou kunnen beantwoorden aan de door de lidstaten geuite wens naar betere traceerbaarheid: in overweging 7 wordt verwezen naar het Verdrag van 1 juli 1969 inzake wederzijdse erkenning van keurmerken op handvuurwapens, dat "… zoveel mogelijk als referentie voor het markeringssysteem in de gehele Gemeenschap dient te worden gebruikt.".

9.4. Met het oog daarop zou op korte termijn gedacht kunnen worden aan samenwerking tussen de Europese Unie en de structuren van de Permanente Internationale Commissie voor beproeving van handvuurwapens (C.I.P.) met het oog op ontwikkeling van algemeen erkende normen in de Unie voor de beproeving van vuurwapens. Een aanvullende controle en attestering van de productie en het verkeer van vuurwapens binnen de Europese Unie zou voor alle aspecten van de veiligheid van voordeel kunnen zijn.

9.5. Gelet op het bovenstaande kan dus geconcludeerd worden dat een verplichte beperking op EU-niveau van het aantal categorieën vuurwapens tot twee op zichzelf geen duidelijke voordelen zou bieden. Een voorstel in die zin zou hoe dan ook in een breder perspectief moeten worden geplaatst, om te voorkomen dat de discussie alleen zou gaan over de vraag welk type document dan als basis voor een vergunning beschouwd zou moeten worden, om dan uiteindelijk hoogstwaarschijnlijk in een situatie te belanden die nauwelijks verschilt van de huidige diversiteit in de Unie.

9.6. Het is daarom beter om te wachten met een analyse van alle mogelijke en wenselijke aanpassingen van Richtlijn 2008/51/EG tot het verslag over de situatie als gevolg van de toepassing van de richtlijn dat de Commissie uiterlijk op 28 juli 2015 aan het Europees Parlement en de Raad zal voorleggen – eventueel vergezeld van voorstellen – een en ander in het perspectief van een vereenvoudiging die rekening houdt met alle specifieke kenmerken en beperkingen die inherent zijn aan dit type producten.

9.7. De conclusies van dit verslag zullen nader worden toegelicht op de vergadering van de bij de richtlijn ingestelde contactgroep in oktober 2012. Dit verslag zal ook besproken moeten worden op een conferentie over de illegale handel in vuurwapens die de Commissie eind november 2012 voornemens is te organiseren en waaraan verschillende bij de bestrijding van deze vorm van criminaliteit betrokken partijen zullen deelnemen. Bij die gelegenheid zal moeten worden vastgesteld aan welke maatregelen er behoefte is en in welke richting toekomstige initiatieven zouden moeten gaan.

[1]               Lange enkelschotsvuurwapens met gladde loop

[2]               "De lidstaten kunnen in hun wetgeving strengere voorschriften opnemen dan die welke in deze richtlijn zijn vervat, onder voorbehoud van de rechten die bij artikel 12, lid 2, aan de ingezetenen van de lidstaten worden toegekend."

[3]               Overweging 8 van Richtlijn 91/477/EEG stelt dan ook vast: "Overwegende dat de richtlijn de bevoegdheid van de lidstaten maatregelen te nemen teneinde de illegale wapenhandel te voorkomen, onverlet laat,".

[4]               COM(2000) 837 definitief.

[5]               Bron voor Oostenrijk: Association européenne de commerce d’armes civiles.

[6]               85 à 90% van de Duitse productie van civiele vuurwapens wordt geëxporteerd naar de EU of naar derde landen (bron: Association of European Manufacturers of Sporting Firearms).

[7]               Volgens de cijfers van het Institut européen des armes de chasse en de sport zijn er 800-1000 verkooppunten in Frankrijk waarvan de handel in en de reparatie van civiele wapens de voornaamste activiteit is.

[8]               De Europese vuurwapenpas is ingevoerd bij Richtlijn 91/477/EEG. Het betreft "… een document dat door de autoriteiten van de lidstaten aan een persoon die wettig houder en gebruiker van een vuurwapen wordt, op diens verzoek wordt afgegeven" (artikel 1, lid 4). Dit document stelt de houder in staat om onder een vereenvoudigd vergunningensysteem met zijn wapen van de ene naar de andere lidstaat te reizen, gewoonlijk om daar op jacht te gaan of aan een schietwedstrijd deel te nemen. De gebruikers zijn zeer tevreden over deze regeling en voor zover bekend hebben zich geen problemen in verband met de openbare veiligheid voorgedaan bij de afgifte of het gebruik van deze pas.

[9]               De wapenhandelaar voert op dat moment een eerste controle uit door het register van personen aan wie geen vuurwapens mogen worden verkocht te raadplegen.

[10]             De Permanente Internationale Commissie voor de beproeving van handvuurwapens (C.I.P.) is voortgekomen uit een intergouvernementele overeenkomst waarbij de voornaamste Europese vuurwapens producerende landen (11 Europese landen plus Chili, Rusland en de Verenigde Arabische Emiraten) zich ertoe verplichtten de beproevingen van vuurwapens en munitie te erkennen die vóór het in de handel brengen daarvan worden verricht door zogenaamde "proefbanken", overeenkomstig technische criteria die door de C.I.P. worden ontwikkeld en indien nodig aangepast. Deze erkenning is gebaseerd op op het vuurwapen aangebrachte stempels/proefbanktekens aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke proefbank het wapen getest heeft. Een aantal proefbanken neutraliseert ook vuurwapens, maar de technieken en voorschriften voor het definitief onbruikbaar maken zijn uiteenlopend en worden niet noodzakelijkerwijs erkend in andere lidstaten.

[11]             Dit geautomatiseerde vuurwapenregister, dat het mogelijk moet maken een wapen aan de eigenaar te koppelen, dient volgens richtlijn 2008/51/EG uiterlijk op 31 december 2014 gereed te zijn.

[12]             Cijfers verstrekt door de Fédération des Associations de Chasse et Conservation de la Faune Sauvage de l’UE (FACE) waarbij de nationale verenigingen van jagers in de lidstaten van de Europese Unie en de andere landen van de Raad van Europa aangesloten zijn.

[13]             Theoretisch wordt deze mogelijkheid al geboden door Richtlijn 91/477/EEG. Artikel 11 bepaalt dat wapenhandelaars het recht kunnen krijgen om in bepaalde gevallen zonder voorafgaande vergunning vuurwapens naar een andere lidstaat over te brengen. Deze mogelijkheid wordt echter in de praktijk zelden benut omdat zowel de lidstaat van herkomst als de lidstaat van bestemming dit recht moet toekennen, in een vergelijkbaar regelgevend kader.

[14]             Bijlage I, punt IIIa), bepaalt: "De Commissie stelt gemeenschappelijke richtsnoeren op volgens de procedure met toetsing van artikel 13 bis, lid 2, van deze richtlijn, betreffende normen en technieken om te waarborgen dat onbruikbaar gemaakte vuurwapens voorgoed onbruikbaar zijn.".