Bijlagen bij COM(2013)592 - Leidraad inzake het begrip "rechtmatig in de handel gebracht" in Verordening (EG) nr. 764/2008 inzake wederzijdse erkenning

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst (PB L 309 van 8.11.2012, blz. 4) in de EER-Overeenkomst opgenomen. Er gelden enkele bijzondere aanpassingen: de verordening is uitsluitend van toepassing op producten die vallen onder artikel 8, lid 3, van de overeenkomst en geldt niet voor Liechtenstein waar het gaat om producten die vallen onder bijlage I, hoofdstukken XII en XXVII van bijlage II en Protocol 47 bij de overeenkomst, zolang de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten op Liechtenstein van toepassing is. Dit besluit is evenwel pas op 1 april 2013 in werking getreden als gevolg van vertragingen bij de kennisgeving van "voldoening aan de grondwettelijke vereisten" door Noorwegen en IJsland. Daarom moet elke verwijzing in deze leidraad naar "lidstaten" aldus worden begrepen dat deze drie landen ook hieronder vallen.

[6]               Het document is online beschikbaar op: http://ec.europa.eu/enterprise/policies/single-market-goods/files/goods/docs/art34-36/new_guide_nl.pdf. Artikel 36 VWEU wordt besproken op blz. 27 e.v.

[7]               De verplichting om het beginsel van wederzijdse erkenning toe te passen op producten die in Turkije rechtmatig zijn vervaardigd en/of in de handel gebracht, is gebaseerd op de artikelen 5 tot en met 7 van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van 22 december 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie (PB L 35 van 13.2.1996), die voorzien in de afschaffing van maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen tussen de EU en Turkije. Op grond van artikel 66 van Besluit nr. 1/95 moeten de artikelen 5 tot en met 7 met het oog op de tenuitvoerlegging en de toepassing daarvan op de onder de douane-unie vallende producten worden uitgelegd overeenkomstig de ter zake dienende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Derhalve gelden de beginselen die voortvloeien uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie betreffende kwesties die verband houden met de artikelen 34 en 36 VWEU, met name uit de zaak "Cassis de Dijon", eveneens voor Turkije.

[8]               Zie hierboven. Desalniettemin heeft Turkije een nationale verordening betreffende wederzijdse erkenning op niet-geharmoniseerde gebieden aangenomen, die sinds 1 januari 2013 van kracht is.

[9]               Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).

[10]             Artikel 2, punt 1, van Verordening (EG) nr. 765/2008.

[11]             Artikel 2, punt 2, van Verordening (EG) nr. 765/2008.

[12]             Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4).

[13]             Artikel 79 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek bepaalt: "Niet-communautaire goederen die in het vrije verkeer worden gebracht, verkrijgen daardoor de douanestatus van communautaire goederen. Het in het vrije verkeer brengen omvat de toepassing van de handelspolitieke maatregelen en het vervullen van de andere formaliteiten voor de invoer van goederen alsmede de toepassing van de wettelijk verschuldigde rechten."

[14]             De richtlijn inzake algemene productveiligheid staat de lidstaten toe onmiddellijk beperkende maatregelen te treffen ten aanzien van gevaarlijke producten of potentieel gevaarlijke producten (zie de artikelen 8, 11 of 12 en 18 van de richtlijn).

[15]             Dit bewijs door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het EER-product rechtmatig in de handel wordt gebracht, is slechts een van vele mogelijkheden: het kan niet worden verlangd door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming. Zie punt 63 van het arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2003 in zaak C-14/02, ATRAL/Belgische Staat, waarin het Hof heeft gepreciseerd dat de voorwaarde dat moet worden aangetoond dat EER-producten in overeenstemming zijn met technische normen en regelgevingen die eenzelfde graad van bescherming waarborgen als die welke in de lidstaat van bestemming is vereist, in strijd is met artikel 34 VWEU.

[16]             Zie in dit verband het arrest van het Hof van Justitie van 17 juni 1987 in zaak 154/85, Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek, Jurispr. 1987, blz. 2717.

[17]             In het uitzonderlijke geval van een procedure van voorafgaande machtiging kunnen de producten pas in de handel worden gebracht nadat machtiging hiervoor is verkregen. Er moet op gewezen worden dat in overweging 12 van de verordening inzake wederzijdse erkenning valt te lezen: "Een vereiste om het in de handel brengen van een product aan een voorafgaande machtiging te onderwerpen mag als zodanig geen technisch voorschrift [...] vormen, zodat een besluit om een product van de markt uit te sluiten of te verwijderen, omdat er geen geldige voorafgaande machtiging is verleend, niet mag worden beschouwd als een besluit waarop deze verordening van toepassing is."

[18]             Zie voetnoot 13.

[19]             Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden.