Bijlagen bij COM(2014)129 - Standpunt EU in de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

BIJLAGEN

bij het

Voorstel voor een besluit van de Raad

betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO)

BIJLAGE I

Het standpunt van de Unie in de Visserijorganisatie voor het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan

1. Beginselen

In het kader van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO) moet de Unie:

a) handelen overeenkomstig de door de Unie in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid nagestreefde doelstellingen, met name door het hanteren van de voorzorgsaanpak om een duurzame exploitatie van de door de NAFO gereguleerde soorten te garanderen op een niveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, om de tenuitvoerlegging van een op het ecosysteem gebaseerde aanpak van het visserijbeheer te bevorderen, om het effect van visserijactiviteiten op het milieu te beperken, om bijvangst zo goed mogelijk te voorkomen, te verminderen en geleidelijk tot nul te herleiden, om het effect van visserijactiviteiten op het mariene ecosysteem zoveel mogelijk te beperken en om door het bevorderen van een economisch levensvatbare en concurrerende visserijsector in de Unie te zorgen voor een redelijke levensstandaard voor degenen die van visserijactiviteiten afhankelijk zijn en daarbij rekening te houden met de belangen van de consumenten;

b) erop toezien dat de in de NAFO goedgekeurde maatregelen in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het NAFO-verdrag;

c) erop toezien dat de in de NAFO vastgestelde maatregelen in overeenstemming zijn met het internationaal recht en met name met de bepalingen van het VN-verdrag inzake het recht van de zee, de VN-overeenkomst betreffende de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden, de Overeenkomst om de naleving van de internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen door vissersvaartuigen op de volle zee te bevorderen en de Overeenkomst uit 2009 inzake havenstaatmaatregelen van de Voedsel- en Landbouworganisatie;

d) aansturen op consistentie van de standpunten die in de verschillende regionale organisaties voor visserijbeheer, in het bijzonder in de Atlantische Oceaan, worden ingenomen en waar nodig met regionale zeeverdragen op hetzelfde gebied;

e) streven naar synergie met het beleid dat de Unie voert in het kader van haar bilaterale visserijrelaties met derde landen en zorgen voor coherentie met haar beleid inzake, met name, buitenlandse betrekkingen, milieu, handel, ontwikkeling, onderzoek en innovatie en andere sectoren;

f) erop toezien dat de internationale verplichtingen van de Unie worden nageleefd;

g) zich voegen naar de conclusies van de Raad van 19 maart 2012 over een mededeling van de Commissie inzake de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid[1].

2. Beleidslijnen

De Unie zet zich waar passend in om ervoor te zorgen dat de NAFO werk maakt van de volgende acties:

a) instandhoudings- en beheersmaatregelen voor visbestanden in het NAFO-verdragsgebied als bepaald in het Verdrag op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies, inclusief totaal toegestane vangsten (TAC's) en quota voor soorten in het door de NAFO gereglementeerde gebied, waardoor uiterlijk in 2020 de productie boven een niveau wordt gebracht en gehouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. Indien nodig moeten, voor bestanden die te lijden hebben van overbevissing, specifieke maatregelen worden overwogen om om de visserij-inspanning te laten sporen met de bestaande vangstmogelijkheden;

b) maatregelen ter voorkoming, afschrikking en uitbanning van illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO) visserijactiviteiten in het NAFO-verdragsgebied, met inbegrip van plaatsing op de IOO-lijst;

c) monitoring-, controle- en bewakingsmaatregelen in het NAFO-verdragsgebied om de doeltreffendheid van controlemaatregelen te waarborgen en de naleving van in de NAFO goedgekeurde maatregelen te verbeteren;

d) maatregelen om het negatieve effect van visserijactiviteiten op mariene biodiversiteit en het mariene ecosysteem zoveel mogelijk te verminderen, met inbegrip van beschermende maatregelen voor kwetsbare mariene ecosystemen in het NAFO-verdragsgebied in overeenstemming met de resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, met inbegrip van maatregelen om bijvangst, in het bijzonder ecologisch verwante diersoorten, zo goed mogelijk te voorkomen en verminderen en geleidelijk tot nul te herleiden;

e) maatregelen voor een verbod op visserij die enkel bedoeld is om haaienvinnen te verkrijgen en voor de verplichting dat alle haaien moeten worden aangeland met alle vinnen er nog op natuurlijke wijze aan vastzittend;

f) ontwikkeling van gemeenschappelijke benaderingen met andere regionale organisaties voor visserijbeheer, in het bijzonder die organisaties die betrokken zijn bij het visserijbeheer in de Atlantische Oceaan;

g) aanvullende technische maatregelen op basis van advies van de ondergeschikte organen van de NAFO.

BIJLAGE II

Jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt van de Unie

in de Visserijorganisatie voor het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan

Vóór elke jaarlijkse vergadering van de Algemene Raad en de Visserijcommissie van de NAFO (de jaarlijkse vergadering van de NAFO) worden de nodige stappen ondernomen om ervoor te zorgen dat in het standpunt dat namens de Unie zal worden ingenomen, rekening wordt gehouden met de aan de Europese Commissie meegedeelde recentste statistische, biologische en andere relevante gegevens, overeenkomstig de in bijlage I geformuleerde beginselen en richtsnoeren.

Daartoe zendt de Europese Commissie, tijdig vóór elke jaarlijkse vergadering van de NAFO, een op bovengenoemde gegevens gebaseerd schriftelijk document met de voorgestelde nadere bepaling van het namens de Unie in te nemen standpunt toe aan de Raad of zijn voorbereidende instanties, teneinde deze in staat te stellen de nadere bijzonderheden van dit standpunt te bespreken en goed te keuren.

Indien er tijdens verdere vergaderingen, ook ter plaatse, geen overeenstemming kan worden bereikt over het verwerken van nieuwe elementen in het namens de Unie in te nemen standpunt, wordt de zaak voorgelegd aan de Raad of zijn voorbereidende instanties.

[1]               Zie doc. 7086/12 PECHE 66.