Bijlagen bij COM(2015)117 - Door de lidstaten op grond van Verordening (EG) nr. 1371/2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer toegestane vrijstellingen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage II, deel II, van de verordening. Spanje heeft voor langeafstandstreinen alleen een vrijstelling verleend van artikel 27 inzake klachtenbehandeling.

o Vrijstelling van alle binnenlandse treinen van een aantal artikelen

Negen lidstaten hebben vrijstellingen verleend van specifieke artikelen: Kroatië[4], Estland, Griekenland, Hongarije, Polen, Portugal, Spanje, Slowakije en het VK.

2. Grensoverschrijdende diensten van en naar derde landen

Tien lidstaten hebben op grond van artikel 2, lid 6, volledige of gedeeltelijke vrijstellingen verleend voor spoorvervoersdiensten of reizen waarvan een belangrijk deel buiten de EU wordt geëxploiteerd: Bulgarije, Kroatië, Estland, Finland, Griekenland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen en Roemenië. Dit betekent dat alle landen met grensoverschrijdende treinen van en naar derde landen, deze treinen hebben vrijgesteld van de toepassing van de verordening op hun grondgebied.

Aanvullende elementen

De meeste lidstaten die vrijstellingen hebben toegekend voor hun binnenlandse langeafstandstreinen hebben dat gedaan voor de artikelen 8, 10, 13, 15, 17 en 18. Vrijstellingen voor stads-, voorstads- en regionale treinen hebben meestal betrekking op de artikelen 8, 10, 15, 16, 17 en 18. Vrijstellingen moeten niet specifiek door de lidstaten worden gemotiveerd, maar moeten wel op transparante en niet-discriminerende basis worden toegekend. Het is duidelijk dat er vooral afwijkingen zijn toegekend voor de artikelen die de hoogste kosten meebrengen, namelijk die inzake voorschotten bij ongevallen (artikel 13) en inzake de aansprakelijkheid, en bijgevolg terugbetaling, bij vertragingen, gemiste aansluitingen en uitval, en ten slotte op het gebied van compensatie en bijstand (artikelen 15, 16, 17 en 18). Ook de uitvoering van de artikelen 8 (reisinformatie) en 10 (reisinformatie en boekingssystemen) wordt soms als omslachtig en duur beschouwd wanneer de toepassing van deze artikelen nieuw of gemoderniseerd rollend materieel of computersystemen vergt.

Uit het voorgaande overzicht blijkt dat door de vrijstellingen, met name voor binnenlands vervoer vanwege verschillen in de nationale wetgeving en het ontbreken van eenduidige Europese passagiersrechten, een lappendeken van uiteenlopende rechten van treinpassagiers in de Unie is ontstaan. In de conclusies van het verslag van 14 augustus 2013 aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van de verordening[5] heeft de Commissie er al op gewezen dat "het grote gebruik van vrijstellingen een ernstig beletsel voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de verordening [vormt]", namelijk een beter en doeltreffender passagiersvervoer. De vrijstellingen in de lidstaten vormen een belemmering om in de hele Unie gelijke concurrentievoorwaarden voor spoorwegondernemingen tot stand te brengen. Bovendien ondergraven ze de rechtszekerheid voor de passagiers en beletten ze hen hun rechten volledig uit te oefenen.

Een tabel met de vrijstellingen in november 2014 bevindt zich aan het einde van het verslag[6].

II. VOORUITZICHTEN NA 3 DECEMBER 2014

Het verslag blikt vooruit op de toekomstige situatie wat betreft de toepassing van de verordening en in het bijzonder de eventuele verlenging van vrijstellingen door de lidstaten. Uit de door de lidstaten meegedeelde informatie blijkt dat de situatie na 3 december 2014 niet significant zal wijzigen. Slechts vijf lidstaten zullen de verordening volledig toepassen, terwijl 21 andere verschillende vrijstellingen blijven hanteren.

Overeenkomstig artikel 2, leden 4 en 6, van de verordening mogen lidstaten vrijstellingen verlengen maar dienen zij de Commissie in kennis te stellen van elke verlenging die na 3 december 2014 wordt toegestaan. Hetzelfde geldt voor de negen lidstaten die op grond van artikel 2, lid 5, een vijfjarige vrijstelling hebben ingesteld voor stads-, voorstads- en regionale treinen, met de mogelijkheid deze te verlengen[7].

In dit verband heeft de Commissie de lidstaten gevraagd of zij voornemens waren hun vrijstellingen terug te schroeven of te verlengen[8].

Uit de ontvangen informatie blijkt dat vier lidstaten voornemens zijn het aantal artikelen waarvoor vrijstellingen zijn verleend in de loop van de volgende periode van vijf jaar te verminderen: België, Bulgarije, Estland en Polen. Voor België zal dit betekenen dat de verordening volledig van toepassing wordt voor alle spoorvervoersdiensten.

Twaalf lidstaten opteren voor een status quo van hun vrijstellingen gedurende de volgende periode van vijf jaar: Oostenrijk, Frankrijk, Finland, Duitsland, Griekenland, Kroatië, Hongarije, Litouwen, Letland, Roemenië, Tsjechië en Slowakije. Het VK heeft meegedeeld dat het de bestaande vrijstellingen zou handhaven in afwachting van een raadpleging en evaluatie in de loop van 2015, op basis waarvan zal worden beslist of de vrijstellingen moeten worden verlengd, dan wel volledig of gedeeltelijk moeten worden opgeheven. Denemarken, Italië, Nederland en Slovenië passen de verordening nu reeds volledig toe.

Zweden had nog niet gespecificeerd welke vrijstellingen het zou toepassen voor stads-, voorstads- en regionale treinen, maar heeft de Commissie inmiddels laten weten dat het deze diensten vrij wil stellen van bepaalde artikelen van de verordening.

Hoewel een aantal lidstaten nog niet officieel overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de verordening hebben laten weten of zij de vrijstellingen zullen verlengen of intrekken, ziet het ernaar uit dat de toepassing van de verordening op binnenlandse treinen na de eerste periode van vijf jaar niet veel zal wijzigen. Dit betekent de bescherming van binnenlandse reizigers op grond van de verordening niet of nauwelijks zal verbeteren. De situatie is vergelijkbaar voor internationale diensten en reizen, waarvan een aanzienlijk deel buiten de EU wordt geëxploiteerd.

Bij wijze van conclusie kan worden gesteld dat de lidstaten tijdens de eerste vijf jaar waarin Verordening (EG) nr. 1371/2007 van toepassing was uitgebreide vrijstellingen hebben ingevoerd en dat in de nabije toekomst slechts zeer bescheiden verbeteringen kunnen worden verwacht. Gelijke concurrentievoorwaarden voor spoorwegondernemingen en een sterke bescherming van passagiers in de EU blijven hierdoor een verre droom. 

[1]       PB L 315 van 3.12.2007, blz. 14.

[2]       Op Malta en Cyprus rijden er geen passagierstreinen.

[3]       Op grond van artikel 2, lid 3, zijn de artikelen 9, 11, 12, 19, 20, lid 1, en 26 van toepassing op alle passagiersvervoer per spoor in de Unie.

[4]       Kroatië is op 1 juli 2013 toegetreden tot de EU en heeft vrijstellingen ingevoerd vanaf de datum van toetreding tot het einde van de eerste vijf jaar na de inwerkingtreding van de verordening, namelijk 2 december 2014.

[5]       COM(2013) 587 final van 14.8.2013.

[6]       De lijst van de vrijstellingen is opgesteld op basis van de door de lidstaten meegedeelde informatie.

[7]       Bulgarije, Kroatië, Estland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Letland, Portugal en Spanje.

[8]       Lidstaten die deze vragen niet hebben beantwoord, worden niet vermeld.