Bijlagen bij COM(2004)172 - Overbrenging van afvalstoffen (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage bij het voorstel. Dit is niet omdat de Commissie het per se oneens is met de voorgestelde wijziging, maar omdat dit niet de geschikte context is. Een wijziging van de lijst van afvalstoffen moet gebeuren in de wetgeving die oorspronkelijk op bedoelde afvalstof betrekking had. Bovendien druisen dergelijke wijzigingen in tegen een van de hoofddoelstellingen van het voorstel, namelijk internationale harmonisatie op het gebied van de lijsten van afvalstoffen.

Een aantal amendementen kan echter door de Commissie worden overgenomen omdat zij het Commissievoorstel verbeteren of verduidelijken.

Het gedetailleerde standpunt van de Commissie over de amendementen van het Europees Parlement is als volgt:

3.1. Door de Commissie volledig aanvaarde amendementen

Amendementen 2, 3, 107, 108, 110, 109, 6, 7 en 8 met betrekking tot aanvullende overwegingen kunnen worden overgenomen aangezien zij relevante verwijzingen naar resoluties en strategieën in verband met het afvalbeheer, dan wel feitelijke informatie toevoegen.

Amendementen 10, 12, 15, 22, 24, 29, 30 31, 39, 57, 67, 100 101, 103 en 126 hebben betrekking op technische verduidelijkingen en kunnen worden aanvaard.

Via amendement 113 wordt een expliciete verwijzing toegevoegd naar "territoriale wateren" in de definitie van "land van doorvoer"; dit kan als verduidelijking worden overgenomen.

Amendement 122, waarbij de betrokken bevoegde instanties toestemming krijgen om af te zien van het stellen van financiële zekerheid, wanneer de overbrenging van afvalstoffen plaatsvindt "via een publiekrechtelijk lichaam, een gemeentebedrijf of een eigen vennootschap van een publiekrechtelijk lichaam" kan worden overgenomen, aangezien het toepassingsgebied aanzienlijk vernauwd is en de open verwijzing naar elke "andere onderneming", als voorgesteld in amendement 25, is geschrapt.

Amendement 125 met betrekking tot minder strikte procedures ingeval van overbrenging van afvalstoffen in het kader van "regionale gemeentelijke samenwerking bij het afvalbeheer" kan ook worden aanvaard aangezien de werkingssfeer aanzienlijk is verduidelijkt in vergelijking met amendement 60.

Amendement 115, waardoor bezwaar tegen de overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen wordt toegestaan wanneer een lidstaat "gebruik wenst te maken van zijn recht overeenkomstig artikel 4, lid 1, van het Verdrag van Bazel om de invoer te verbieden van gevaarlijke afvalstoffen of van afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage II van het Verdrag van Bazel" kan worden ondersteund. De lidstaten beschikken echter al over uitgebreide bevoegdheden om zich te verzetten tegen de overbrenging van voor verwijdering bestemd afval - op basis van de beginselen van zelfvoorziening en nabijheid - dus in de praktijk voegt dit amendement niets toe aan hun bevoegdheden.

Amendement 81, waardoor bezwaar kan worden aangetekend tegen de overbrenging van voor nuttige toepassing bestemd gemengd huishoudelijk afval, kan worden ondersteund.

Amendement 53 waarbij het gehele artikel betreffende vooraf goedgekeurde inrichtingen voor nuttige toepassing wordt geschrapt, kan worden aanvaard. Het stelsel was bedoeld om enige bureaucratische verlichting te geven in verband met kennisgevingen voor overbrengingen naar vooraf goedgekeurde inrichtingen. Daartegen kan worden ingebracht dat de voordelen zeer beperkt zijn aangezien de autoriteiten andere elementen van de kennisgeving hoe dan ook moeten afwegen en derhalve nog steeds bezwaar kunnen aantekenen tegen de overbrenging naar dergelijke vooraf goedgekeurde inrichtingen.

Amendement 56, dat het toepassingsgebied van artikel 20 - betreffende de aankondigings verplichting voor de in artikel 3, lid 4, bedoelde overbrengingen van voor laboratorium analyse bestemde afvalstoffen - beperkt tot uitsluitend gevaarlijk afval, kan worden aanvaard als een passende beperking van het toepassingsgebied van dit artikel.

De amendementen 75, 76 en 77, waarbij bepaalde internationaal overeengekomen richtsnoeren worden toegevoegd aan bijlage IX, kunnen worden aanvaard. De ILO- en IMO-richtsnoeren betreffende de recycling van schepen en de OESO-richtsnoeren inzake PC's worden hierbij toegevoegd. De verschillende onderdelen van de bijlage moeten echter opnieuw worden genummerd om vier delen te krijgen met een soortgelijke grondslag, namelijk vier delen op grond van respectievelijk de richtsnoeren van het Verdrag van Bazel, de IMO-richtsnoeren, de OESO-richtsnoeren en de ILO-richtsnoeren. Ook amendement 74 ter verduidelijking van het toepassingsgebied van de richtsnoeren kan ook worden aanvaard.

3.2. Door de Commissie in beginsel aanvaarde amendementen

Amendement 93, dat een toevoeging behelst aan de definitie van "land van doorvoer" kan in beginsel worden aanvaard. De Commissie meent echter dat havens automatisch deel uitmaken van het land van doorvoer (aangezien zij niet uitdrukkelijk worden uitgezonderd).

Amendement 59, dat stelt dat de Commissie een bovengrens kan vaststellen voor de administratieve kosten die aan de kennisgever in rekening kunnen worden gebracht, kan in beginsel worden aanvaard.

Amendement 61 betreffende de evaluatie van milieuhygiënisch verantwoord beheer bij de uitvoer van afvalstoffen naar derde landen, kan in beginsel worden aanvaard.

De amendementen 69 en 70 betreffende de volgorde van de afvalstoffenlijsten in bijlage V (met betrekking tot het uitvoerverbod van gevaarlijke afvalstoffen), waardoor de EU-lijst van gevaarlijke stoffen een hogere prioriteit krijgt dan de lijst van niet-gevaarlijke afvalstoffen van Bazel (beide lijsten opgenomen in de bijlage) kunnen in beginsel worden aanvaard.

De amendementen 84 en 88, waarbij wordt verduidelijkt dat beëindiging van de overbrenging inhoudt dat het afval van dit transport in het land van invoer definitief is behandeld, kunnen in beginsel worden aanvaard. De Commissie meent echter dat een dergelijke verduidelijking al zit vervat in artikel 5, lid 6.

Amendement 92, dat een verduidelijking beoogt van de definitie van "land van verzending", kan in beginsel worden ondersteund omdat die verduidelijking nuttig kan zijn bij overbrengingen over de open zee. Dit moet echter worden aangevuld met een alinea waarin een prioriteit wordt vastgesteld voor de verschillende opties inzake welk land, ingeval van een conflict, als het land van verzending moet worden beschouwd. De Commissie stelt daarom voor dat artikel 2, punt 15, als volgt zou luiden:

"land van verzending: het land waarin de overbrenging van afvalstoffen aanvangt of gepland is aan te vangen; in het geval van afgedankte schepen of vaartuigen kunnen tot "land van verzending" ook havenstaten, staten met jurisdictie over de eigenaar of houder en vlaggenstaten, in die volgorde van prioriteit, worden gerekend".

Amendement 25 betreffende de mogelijkheid om af te wijken van de eis van het stellen van financiële zekerheid wanneer de overbrenging plaatsvindt via bepaalde openbare organisaties, kan in beginsel worden aanvaard op voorwaarde dat het toepassingsgebied wordt versmald. Zie in dat verband de opmerking bij amendement 122.

Amendement 60 betreffende soepeler procedures voor overbrengingen in specifieke geografische omstandigheden kan in beginsel worden ondersteund, op voorwaarde dat het toepassingsgebied aanzienlijk wordt beperkt. Amendement 125 betreffende diezelfde kwestie is in die zin herwerkt en kan daarom volledig worden overgenomen (zie hierboven).

Amendement 66 betreffende de openbaarmaking van kennisgevingen kan in beginsel worden ondersteund. De Commissie meent echter dat deze verplichting in een afzonderlijk artikel moet worden gesteld, waarbij ook wordt gewezen op de verplichting tot vertrouwelijkheid als neergelegd in de nationale en/of communautaire wetgeving. De Commissie stelt daarom een nieuw artikel 53 bis voor dat luidt als volgt (tweede lid toegevoegd):

"1. De bevoegde autoriteit van de exporterende of importerende lidstaat zorgt ervoor dat alle kennisgevingen van overbrengingen waarmee zij heeft ingestemd en alle daarop betrekking hebbende documenten, uiterlijk zeven dagen na het verlenen van toestemming via passende instrumenten, zoals het internet, openbaar worden gemaakt.

2. Bij de toepassing van lid 1 behandelen de lidstaten de informatie die in het kader van de kennisgevingen wordt verstrekt, op vertrouwelijke wijze overeenkomstig de communautaire en nationale wetgeving."

3.3. Door de Commissie gedeeltelijk aanvaarde amendementen

Het eerste deel van amendement 58, waarin de klemtoon wordt gelegd op samenwerking en harmonisatie tussen bevoegde autoriteiten in het geval van elektronische gegevensuitwisseling, kan een nuttige aanvulling zijn. Het tweede deel, dat een onderscheid invoert tussen gegevensuitwisseling door de autoriteit van verzending en die door de autoriteit van ontvangst, kan niet worden gerechtvaardigd.

3.4. Door de Commissie verworpen amendementen

De amendement 1 en 83, die een beperking inhouden van de rechtsgrond, namelijk in plaats van milieu en handel (artikel 175 en 133 van het Verdrag) uitsluitend milieu (artikel 175) kan niet worden aanvaard.

De amendementen 4, 5 en 111, die aanvullende overwegingen behelzen, kunnen niet worden aanvaard om formele redenen, voornamelijk omdat zij indruisen tegen het initiatiefrecht van de Commissie. Hetzelfde kan worden gezegd van andere amendementen, namelijk amendement 112, 20, het tweede deel van 114, 28, en 46.

Amendement 9 betreffende de uitsluiting uit het toepassingsgebied van invoer in de Gemeenschap van militair afval dat is ontstaan in internationaal verband bij een out-of-area-operatie van een onderdeel van de krijgsmacht van een lidstaat, vanuit dit gebied naar de lidstaat, kan niet worden aanvaard. Aan de motivatie voor dit amendement wordt tegemoet gekomen in artikel 2, punt 11, sub iii), waarbij de bevoegde autoriteiten, wanneer er geen aanwijzing is geweest, ook de "wettelijke autoriteiten van dat land of die regio" mogen zijn. Dit maakt het mogelijk de militaire autoriteit te laten optreden als de bevoegde autoriteit. Bovengenoemde uitsluiting is dus overbodig. Om soortgelijke redenen kunnen ook de amendementen 62, 63, 64 en 65 over dezelfde kwesties niet worden aanvaard.

Amendement 11, waarbij artikel 1, lid 6, wordt geschrapt dat niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten uitsluit uit het toepassingsgebied van de verordening, kan niet worden aanvaard. Om de administratieve belasting door twee onderscheiden procedures te verlichten en aangezien de veterinaire wetgeving soortgelijke of strengere procedurele bepalingen invoert voor afval dat uit dierlijke bijproducten bestaat, moet dergelijk afval worden uitgesloten.

De amendementen 13 en 14, waardoor de definitie van "nuttige toepassing" en "verwijdering" wordt beperkt tot uitsluitend definitieve nuttige toepassing of verwijdering, kan niet worden aanvaard. De definitie van Afvalkaderrichtlijn 75/442/EEG, als gewijzigd, moet worden gevolgd. Om soortgelijke redenen kunnen amendement 21, dat de overbrenging verbiedt van afval dat bestemd is voor voorlopige verwijdering of nuttige toepassing, en de daaruit voortvloeiende wijzigingen qua contract (amendement 26), financiële zekerheid (amendement 27 en 85), stilzwijgende toestemming (tweede deel van amendement 87), bezwaren (amendementen 34 en 41) en speciale bepalingen inzake handelingen met een voorlopig karakter (amendement 91) niet worden aanvaard.

De amendementen 16 en 79 vloeien wellicht voort uit een misverstand aangezien gemeentelijk/ongesorteerd huishoudelijk afval al valt onder de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en instemming.

De amendementen 17 en 18 zijn bedoeld om voor niet-gevaarlijk afval dat valt onder de lijst van bijlage III, de verplichting tot voorafgaande schriftelijke kennisgeving, maar niet van toestemming, in te voeren. Een dergelijke eis wordt als ongerechtvaardigd beschouwd en komt in conflict met het Oeso-besluit en kan bijgevolg niet worden aanvaard. Om soortgelijke redenen kan amendement 55, dat de verplichting tot voorafgaande kennisgeving van de bevoegde autoriteiten invoert, niet worden aanvaard. (In deze context moet ook worden gekeken naar artikel 19, lid 5).

Amendement 105, waarbij de verplichting wordt geschrapt (voor de persoon die de overbrenging regelt) om bij de overbrenging van voor nuttige toepassing bestemd niet-gvaarlijk afval op verzoek van de bevoegde autoriteit een afschrift van het contract te verstrekken, kan niet worden aanvaard. Om toezichtsredenen is het essentieel dat het contract kan worden opgevraagd. Aangezien het vertrouwelijkheidsprobleem de echte reden kan zijn voor dit amendement, moet worden aangestipt dat de vertrouwelijke informatie in het contract wordt beschermd.

Amendement 19, waarbij de overbrenging van afvalstoffen die voor laboratoriumanalyse of experimentele doeleinden zijn bestemd eveneens wordt uitgesloten van de kennisgevingsprocedure, kan niet worden aanvaard. Dergelijke overbrengingen houden hetzelfde risico in als andere afvaloverbrengingen en moeten derhalve volgens de normale procedures verlopen. Bijgevolg kan ook amendement 94, waarbij de hoeveelheid afval dat ten behoeve van laboratoriumanalyses zonder kennisgeving mag worden overgebracht, wordt verhoogd van maximaal 25 kg tot 30 keer 25 kg, niet worden aanvaard.

Het eerste deel van amendement 114 houdt in dat niet alleen voor de overbrenging van afvalstoffen die POP's bevatten, maar ook voor overbrenging van afvalstoffen die bestaan uit asbest of asbest bevatten, dan wel met asbest verontreinigd zijn, dezelfde bepalingen gelden als voor overbrengingen van voor verwijdering bestemde afvalstoffen. Het artikel moet evenwel beperkt worden tot de stoffen die in het Verdrag van Stockholm zijn opgenomen.

De amendementen 95 en 98 die inhouden dat stilzwijgende toestemming van alle bevoegde autoriteiten (en niet uitsluitend die van doorvoer) volstaat bij de overbrenging van afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing, kunnen om verschillende redenen niet worden aanvaard. In de eerste plaats druist dit in tegen het Verdrag van Bazel. Voorts moet het voorzorgbeginsel worden gehandhaafd, met name bij de overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen. Bovendien doorkruist dit amendement de doelstelling van vereenvoudiging, aangezien hierdoor drie procedures ontstaan in plaats van de voorgestelde twee, wat meebrengt dat andere regels gelden voor overbrengingen binnen de Oeso dan voor overbrengingen binnen de EU. Tenslotte is schriftelijke toestemming helderder en maakt het de handhaving gemakkelijker.

Amendement 23, waardoor het kennisgevingsformulier en het vervoers document krachtens specifieke, door de lidstaat voorgeschreven regels kunnen worden verstrekt, kan niet worden aanvaard. Dergelijke documenten mogen uitsluitend door de bevoegde autoriteit van verzending worden uitgereikt en op dit gebied is harmonisatie vereist. De productie van de formulieren zelf is een ander probleem dat niet via specifieke regelgeving moet worden opgelost.

Overeenkomstig amendement 96 en 97 moet de financiële zekerheid alleen gestort en juridisch bindend zijn wanneer met de overbrenging wordt gestart, in plaats van ten tijde van de kennisgeving. Dit kan niet worden aanvaard omdat het om handhavings- en efficiëntieredenen belangrijk is dat het juridisch bindend karakter van de zekerheid al op het tijdstip van kennisgeving wordt aangetoond. De uitoefening is evenwel pas vereist op het tijdstip van de feitelijke overbrenging.

Door het eerste deel van de amendementen 86 en 87 wordt de geldigheidsduur van een schriftelijke en stilzwijgende toestemming ingekort van één kalenderjaar tot 180 dagen. Dit kan niet worden aanvaard omdat het indruist tegen het Oeso-besluit en tegen de doelstelling van vereenvoudiging van de procedures aangezien hierdoor verschillende aanvraagtermijnen zouden gelden voor overbrengingen binnen de Oeso en binnen de EU.

Het tweede deel van de amendementen 86 en 87 schrapt de mogelijkheid om een toestemming voor twee jaar te doen gelden wanneer een inrichting voor voorlopige behandeling bij de overbrenging is betrokken, wat niet kan worden aanvaard. Deze amendementen moeten worden gezien in de context van en als een gevolg van de amendementen die voorlopige behandeling uitbannen. De Commissie kan deze amendementen niet aanvaarden, en bijgevolg evenmin de amendementen 86 en 87. Bovendien leidt dit tot conflicten met het Oeso-besluit en druist het in tegen de doelstelling van vereenvoudiging van de procedures aangezien het hierdoor noodzakelijk wordt te voorzien in afwijkende termijnen voor overbrengingen binnen de Oeso en binnen de EU.

De amendementen 32 en 33 hebben betrekking op de effectieve controle achteraf aan de hand van de kennisgeving. Dit behoort bij artikel 53 inzake handhaving en kan hier dus niet worden aanvaard.

De amendementen 35 en 80 inzake verdere redenen voor bezwaren tegen de overbrenging van voor verwijdering bestemd afval kunnen niet worden aanvaard. Amendement 37, waarbij de verwijzing naar de noodzaak van zelfverzorging op communautair niveau wordt geschrapt zodat uitsluitend het nationale niveau overblijft, moet worden verworpen. De samenwerking tussen naburige en/of kleine landen moet worden aangemoedigd, met name door een verwijzing naar zelfverzorging op communautair niveau. Krachtens amendement 38 kan ook op basis van nationale wetgeving bezwaar worden aangetekend tegen een overbrenging voor zover er geen verplichtingen inzake verwijdering bestaan op communautair niveau. Een dergelijke bepaling kan misbruikt worden en kan de interne markt verstoren en moet dus worden verworpen.

De amendementen 116 en 117 inzake verdere redenen voor bezwaren tegen de overbrenging van voor nuttige toepassing bestemd afval kunnen niet worden aanvaard aangezien zij indruisen tegen het Oeso-besluit en wellicht ook tegen het EG-Verdrag. Amendement 42 kan niet worden aanvaard. De amendementen 43 en 44 waarin wordt verwezen naar stedelijk/ongesorteerd huishoudelijk afval en naar nabijheid en zelfvoorziening, kunnen niet worden aanvaard. De beginselen van nabijheid en zelfvoorziening gelden nu uitsluitend voor overbrengingen die bestemd zijn voor verwijdering en niet voor overbrengingen bestemd voor nuttige toepassing; dit kan niet worden gewijzigd. (Amendement 81 kan echter worden overgenomen aangezien het herschreven is, zie boven). De amendementen 45, 49, 82, 89, 90, 118, 120, 123, 124 en 119 betreffende de vaststelling van bepaalde criteria inzake nuttige toepassing, kunnen niet worden aanvaard. Dergelijke criteria kunnen een van de verschillende zijn die als relevant worden beschouwd voor het onderscheid tussen nuttige toepassing en verwijdering in het algemeen en in de context van Afvalstoffenkaderrichtlijn 75/442/EEG. Zij behoren niet te worden vastgelegd in de context van deze verordening. Krachtens de amendementen 47 en 48 kan ook op basis van nationale wetgeving bezwaar worden aangetekend tegen een overbrenging voor zover er geen verplichtingen inzake nuttige toepassing en recycling bestaan op communautair niveau. Dit is onaanvaardbaar omdat hierbij nationale oplossingen voor bepaalde afvalbeheersproblemen met betrekking tot voor nuttige toepassing bestemd afval worden nagestreefd. Dit is niet coherent met de algemene doelstelling van het afvalstoffenbeleid van de Commissie, namelijk harmonisatie op communautair niveau. Het antwoord van de Commissie op dit probleem is bijgevolg een langeretermijnoplossing op EU-niveau waarvan de hoofdelementen zijn, ten eerste, de vaststelling van normen op EU-niveau door de uitbreiding van de IPPC-richtlijn en, ten tweede, de opstelling van richtsnoeren betreffende voorgewende nuttige toepassingen (nep-toepassingen) en een duidelijker onderscheid tussen de verschillende operaties voor nuttige toepassing en voor verwijdering.

Door de amendementen 40 en 50 wordt de mogelijkheid geschrapt dat de betrokken bevoegde autoriteiten en de kennisgever kunnen overeenkomen geen nieuwe kennisgeving te eisen in gevallen waarin problemen die aanleiding waren voor de bezwaren niet binnen de gestelde termijn zijn opgelost. Een nieuwe kennisgeving eisen wanneer alle betrokken partijen dit overbodig achten, lijkt noodzakelijk noch gerechtvaardigd. Dit amendement kan dus niet worden aanvaard.

De amendement 51 en 52 kunnen niet worden aanvaard aangezien zij een herhaling inhouden van artikel 14, lid 7, waarbij wordt bepaald dat alle overige bepalingen van deze verordening ook van toepassing zijn op algemene kennisgevingen.

Amendement 99 betreffende een vereenvoudigde procedure bij regelingen voor vrijwillige terugname kan niet worden aanvaard aangezien het toepassingsgebied niet duidelijk genoeg is afgebakend.

Amendement 54, waarbij de termijn voor de uitreiking van het certificaat van definitieve verwijdering of nuttige toepassing wordt verkort van 30 werkdagen en één kalenderjaar tot 7 werkdagen en 180 dagen (na respectievelijk de voltooiing van de handeling en de ontvangst van de kennisgeving) kan niet worden aanvaard. Het druist in tegen het Oeso-besluit en tegen de doelstelling van vereenvoudiging van de procedures aangezien er uit hoofde van dit amendement verschillende termijnen zullen moeten worden gehanteerd voor overbrengingen binnen de Oeso en binnen de EU.

Amendement 102, waarbij het voorstel wordt gewijzigd in de zin dat daardoor, in gevallen waarin de bevoegde autoriteiten van verzending en van ontvangst een verschil van mening hebben over de indeling van de afvalstoffenbehandeling als handeling tot verwijdering of als handeling tot nuttige toepassing, het standpunt van de autoriteit van ontvangst prevaleert, kan niet worden aanvaard. Krachtens het Commissievoorstel worden in dergelijke gevallen de bepalingen inzake verwijdering toegepast. Bij de keuze van de procedure in het geval van meningsverschillen moet het voorzorgsbeginsel gelden. Er zij ook opgemerkt dat het Europees Hof van Justitie heeft bevestigd dat beide autoriteiten bevoegd zijn om de behandeling als verwijdering of nuttige toepassing aan te merken.

Amendement 121 voegt een nieuwe voorwaarde toe met betrekking tot de invoer in de Gemeenschap van voor nuttige toepassing bestemd afval, in de zin dat ten aanzien van gevaarlijke afvalstoffen de autoriteiten van verzending een naar behoren gemotiveerd verzoek vooraf moeten indienen op grond van het feit dat zij "niet beschikken over de technische capaciteit en noodzakelijke faciliteiten om het afval op milieutechnisch verantwoorde wijze te verwijderen". Dit kan niet worden aanvaard om de volgende redenen. Ten aanzien van Oeso-landen vormt een dergelijke bepaling een inbreuk op het Oeso-besluit. Voor de landen die geen partij zijn bij het Verdrag van Bazel, noch tot de Oeso behoren, geldt deze eis al. Voor niet-Oeso-landen die partij zijn bij het Verdrag van Bazel kan deze maatregel worden overwogen. Er kan echter worden aangevoerd dat de afvalbehandeling in de Gemeenschap in de meeste gevallen "superieur" zal zijn uit milieuoogpunt. Verdere restricties lijken om milieuredenen dan ook niet passend.

De amendementen 78, 106, 68, 71, 72 en 73 beogen wijzigingen van specifieke items op de lijsten van afvalstoffen in bijlage van het voorstel en kunnen niet worden aanvaard. Dit is niet omdat de Commissie het inhoudelijk oneens is, maar veeleer omdat dit niet de juiste context is. Een wijziging van de lijst van afvalstoffen moet gebeuren in de regelgeving die oorspronkelijk op bedoelde afvalstof betrekking had (het Verdrag van Bazel, het Oeso-besluit en de afvalstoffenlijst van de EU). Voorts druist dit in tegen een van de voornaamste doelstellingen van het voorstel, namelijk internationale harmonisatie op het gebied van de lijsten van afvalstoffen.

3.5. Gewijzigd voorstel

Overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag wijzigt de Commissie haar voorstel op de hierboven aangegeven wijze.