Bijlagen bij COM(2005)303 - Gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overbrenging van afvalstoffen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2005)303 - Gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de ... |
---|---|
document | COM(2005)303 ![]() ![]() |
datum | 1 juli 2005 |
Amendement 12 verwijst naar mengsels van afvalstoffen waarvoor geen afzonderlijke code bestaat. Opgenomen in artikel 2, lid 3.
Amendementen 13 en 14 betreffende bepaalde handelingen die niet als voorlopige nuttige toepassing of voorlopige verwijdering worden beschouwd, werden in principe aanvaard en verwerkt in artikel 2, lid 5, en artikel 2, lid 7. Niettemin werden ook de definities uit de Afvalkaderrichtlijn 75/442/EEG gevolgd.
De in de amendementen 15 en 22 voorgestelde definitie van kennisgever werd opgenomen in artikel 2, lid 15.
Amendement 113 betreffende de definitie van ‘land van doorvoer’ werd aanvaard en opgenomen in artikel 2, lid 24.
Amendement 79 betreffende de voorafgaande schriftelijke kennisgeving en instemming voor de overbrenging van ongesorteerd huishoudelijk afval (afvalcode 20 03 01) werd opgenomen in artikel 3, lid 5. Amendement 81 werd gedeeltelijk en in beginsel aanvaard en verwerkt in artikel 3, lid 5.
Amendement 24 dat elke bevoegde autoriteit het recht verleent binnen een bepaalde periode om aanvullende informatie en documentatie te verzoeken, werd gedeeltelijk opgenomen in artikel 4, lid 3, en artikel 8, lid 1.
De amendementen 96 en 97 betreffende de termijn waarbinnen de borgsom moet worden gestort en daarvan een bewijs of gelijkwaardige verzekering moet worden geboden, werd gedeeltelijk en in beginsel aanvaard en opgenomen in artikel 4, lid 5, en artikel 6, lid 2.
Amendementen 29 en 30 betreffende het opvragen van informatie en documentatie en de termijnen voor de ontvangst en het verstrekken van kennisgeving, werden gedeeltelijk en in beginsel aanvaard en opgenomen in artikel 7, lid 2, en artikel 8, leden 1 en 2.
Amendement 115 betreffende de uitbreiding van het recht van de lidstaten om bezwaar te maken tegen de overbrenging van afvalstoffen voor verwijdering kan worden ondersteund. Opgenomen in artikel 11, lid 1, onder e).
Amendement 45 betreffende bezwaren tegen overbrengingen van afvalstoffen voor nuttige toepassingen wanneer wordt vastgesteld dat de afvalstoffen niet voor nuttige toepassingen maar voor verwijdering zijn bestemd, werd aanvaard. Opgenomen in artikel 12, lid 1, onder h).
Amendement 52 waarin de procedure wordt vastgesteld voor algemene kennisgevingen werd in principe aanvaard en verwerkt in artikel 4.
Amendement 100 betreffende informatie van de kennisgever aan de bevoegde autoriteiten en de ontvanger werd aanvaard. Opgenomen in artikel 16, onder b) en artikel 17, lid 1.
Amendement 84 (herz.) betreffende de voltooiing van de nuttige toepassing of verwijdering werd in beginsel aanvaard en verwerkt in artikel 16, onder e).
Amendement 57 waarbij de noodzaak tot samenwerking tussen de autoriteiten in het geval van illegale overbrenging wordt benadrukt door de woorden ‘met name’ in te voegen voor ‘wanneer de illegale overbrenging noch aan de kennisgever, noch aan de ontvanger kan worden toegeschreven’, wordt aanvaard. Opgenomen in artikel 23, lid 5.
Amendementen 58 en 101 betreffende elektronische gegevensuitwisseling werden aanvaard. Opgenomen in artikel 25, lid 4, en artikel 58, lid 1, onder f).
Amendement 60 betreffende overeenkomsten voor grensgebieden werd aanvaard. Opgenomen in artikel 29.
Amendement 61 betreffende milieuhygiënisch verantwoord beheer werd in beginsel aanvaard. Opgenomen in artikel 48, lid 2.
Amendementen 62 tot 65 betreffende crisis- of oorlogssituaties werden aanvaard. Opgenomen in artikel 40, lid 1, onder d), artikel 41, lid 2, onder b), artikel 42, lid 1, onder e) en artikel 43, lid 2, onder c).
Amendement 103 tot wijziging van de bijlagen bij de Verordening werd aanvaard. Opgenomen in artikel 57, lid 1.
Amendement 28 betreffende de procedure voor de berekening van de borgsom werd gedeeltelijk opgenomen in de overwegingen.
Amendementen 82 en 46 betreffende richtsnoeren voor de toepassing van de bepaling inzake de zogenaamde ‘voorgewende nuttige toepassing’ werden gedeeltelijk aanvaard. Opgenomen in artikel 58, lid 1, onder b).
De amendementen 75, 76 en 77 betreffende de bijlagen werden aanvaard. Opgenomen in bijlage VIII, deel II tot en met IV.
3.2.2 Amendementen van het Parlement die door de Commissie en de Raad werden verworpen en die niet in het gemeenschappelijk standpunt zijn verwerkt
De amendementen 2-7, 107, 109 en 110-111 betreffende de overwegingen worden niet relevant geacht voor het voorstel en worden derhalve niet aanvaard. Voorts werden de amendementen 4-5 verworpen omdat ze indruisen tegen het initiatiefrecht van de Commissie.
Amendement 11 betreffende de schrapping van artikel 1, lid 6, waarin niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten worden uitgesloten van de werkingssfeer van de verordening, wordt niet aanvaard. De Commissie acht het belangrijk deze bepaling te behouden om overlapping en overbodige last voor exploitanten te vermijden door de gezamenlijke toepassing van deze verordening en Verordening (EG) nr. 1774/2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten. De Commissie geeft er de voorkeur aan haar voorstel te handhaven en de relatie tussen de twee verordeningen op een eerder tijdstip dan gepland opnieuw te bezien zodat de resultaten van deze evaluatie vóór de inwerkingtreding van de verordening openbaar zullen worden gemaakt (cf. 3.2.5 betreffende aanvullende wijzigingen door de Raad aan het voorstel).
Amendement 112 waarbij de Commissie wordt verplicht richtlijnen op te stellen, kan niet worden aanvaard omdat het indruist tegen het initiatiefrecht van de Commissie.
In amendementen 17 en 18 wordt voorgesteld voor niet-gevaarlijk afval dat onder de lijst van bijlage III valt, de verplichting tot voorafgaande schriftelijke kennisgeving in te voeren. Deze amendementen zijn strijdig met het OESO-Besluit en kunnen derhalve niet worden aanvaard.
Amendement 19, waarbij de overbrenging van afvalstoffen voor ‘onderzoeksdoeleinden’ eveneens wordt uitgesloten van de kennisgevingsprocedure, kan niet worden aanvaard. Dergelijke overbrengingen houden hetzelfde risico in als andere afvaloverbrengingen en moeten derhalve volgens de normale procedures verlopen.
Amendement 20 betreffende de verplichting om binnen een bepaalde termijn grenswaarden vast te stellen, kan niet worden aanvaard omdat deze verplichting indruist tegen het initiatiefrecht van de Commissie. Bovendien werd het niet nodig geacht in het voorstel een specifieke bepaling te behouden betreffende de overbrenging van afvalstoffen die chemische stoffen van de bijlagen A, B en C van het Verdrag van Stockholm van 22 mei 2001 inzake persistente organische verontreinigende stoffen (POP’s) bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan, daar deze reeds het voorwerp uitmaken van een specifieke verordening (Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG, Publicatieblad L 158 van 30.4.2004, blz. 7-49).
Amendement 44 betreffende bezwaren tegen de overbrenging van afvalstoffen voor nuttige toepassing op basis van het beginsel van zelfverzorging en nabijheid zou belemmeringen tot stand brengen op de Europese markt voor recycling en verwerking van afval en niet leiden tot betere milieunormen inzake afvalbeheer in de EU. Het kan bijgevolg niet worden aanvaard.
De amendementen 21, 26-27, 34, 41, 85 herz. en 91 herz. betreffende handelingen met een voorlopig karakter kunnen niet worden aanvaard. De Commissie acht het niet opportuun dergelijke handelingen te verbieden. Ze zouden daarentegen moeten worden gereguleerd, zodat het verloop van de overbrenging van de afvalstoffen door de bevoegde autoriteiten kan worden gevolgd tot de nuttige toepassing of verwijdering is voltooid.
De amendementen 86 herz., 87 herz. en 88 herz. zijn strijdig met de termijnen uit het OESO-besluit en kunnen bijgevolg niet worden aanvaard.
De amendementen 32 en 33 hebben betrekking op de effectieve controle achteraf aan de hand van de kennisgeving. Dit behoort bij artikel 49 inzake handhaving en kan hier dus niet worden aanvaard.
Amendement 35 voegt bijkomende redenen toe om bezwaar te maken tegen overbrenging van afval voor verwijdering, die niet kunnen worden aanvaard. Amendement 37, waarbij de verwijzing naar het beginsel van zelfverzorging op communautair niveau wordt geschrapt en uitsluitend wordt verwezen naar het nationale niveau, moet worden verworpen. De samenwerking tussen naburige en/of kleine landen moet worden aangemoedigd, met name door een verwijzing naar zelfverzorging op communautair niveau. Amendement 38 voegt de mogelijkheid toe om op basis van nationale wetgeving bezwaar te maken tegen een overbrenging van afvalstoffen voor verwijdering in gevallen waarin er geen verplichtingen inzake verwijdering bestaan in de Gemeenschapswetgeving. Een dergelijke bepaling kan misbruikt worden en kan dus niet worden aanvaard.
Amendement 80 betreffende de overbrenging van ongesorteerd huishoudelijk afval werd niet overgenomen, maar de Commissie wijst erop dat dergelijk afval krachtens artikel 3, lid 5 steeds moet worden behandeld als afval bestemd voor verwijdering.
De redenen die krachtens de amendementen 116-117 worden toegevoerd om bezwaar te maken tegen de overbrenging van afvalstoffen voor verwijdering zijn strijdig met het Besluit van de OESO. Bovendien zou amendement 116 de interne markt voor de verwijdering van afval verstoren. Het kan bijgevolg niet worden aanvaard.
Amendement 49 betreffende een aantal criteria voor de nuttige toepassing kan niet worden aanvaard. Een bepaling betreffende de vaststelling van richtsnoeren voor de toepassing van de bepaling over de zogenaamde ‘voorgewende nuttige toepassing’ werd opgenomen in artikel 58, lid 1, onder b).
Amendementen 40 en 50 betreffen de schrapping van de mogelijkheid voor de betrokken bevoegde autoriteiten en de kennisgever om overeen te komen geen nieuwe kennisgeving te eisen in gevallen waarin problemen die aanleiding waren voor de bezwaren niet binnen de gestelde termijn zijn opgelost. Een nieuwe kennisgeving eisen wanneer alle betrokken partijen dit overbodig achten, lijkt noodzakelijk noch gerechtvaardigd. Dit amendement kan dus niet worden aanvaard.
Amendement 51 wordt als overbodig beschouwd (zie artikel 4, eerste zin en artikel 9).
Amendement 99 betreffende de toepassing van de algemene kennisgevingsprocedure bij regelingen voor vrijwillige terugname kan niet worden aanvaard aangezien het toepassingsgebied niet duidelijk genoeg is afgebakend.
Amendement 54 betreffende de termijnen voor de verklaring van nuttige toepassing of verwijdering is strijdig met de OESO-termijnen en kan niet worden aanvaard.
Amendement 55 betreffende de voorafgaande kennisgeving voor niet-gevaarlijke afvalstoffen aan de bevoegde autoriteiten kan niet worden aanvaard aangezien het voldoende wordt geacht dat de afvalstoffen vergezeld gaan van de opgesomde informatie. Dit stemt overeen met de bepalingen van het OESO-Besluit.
Amendement 105, waarbij de verplichting wordt geschrapt voor de persoon die de overbrenging regelt om bij de overbrenging van voor nuttige toepassing bestemd niet-gevaarlijk afval op verzoek van de bevoegde autoriteit een afschrift van het contract te verstrekken, kan niet worden aanvaard. Om toezichtsredenen is het essentieel dat het contract kan worden opgevraagd. Aangezien het vertrouwelijkheidsprobleem de echte reden kan zijn voor dit amendement, moet worden benadrukt dat de vertrouwelijke informatie in het contract wordt beschermd.
Amendement 121 voegt een nieuwe voorwaarde toe voor de invoer van afval voor nuttige toepassing in de Gemeenschap, in de zin dat ten aanzien van gevaarlijke afvalstoffen de autoriteiten van verzending vooraf een naar behoren gemotiveerd verzoek moeten indienen waarin zij verklaren "niet over de technische capaciteit en noodzakelijke faciliteiten te beschikken om het afval op milieutechnisch verantwoorde wijze te verwijderen". Dit kan niet worden aanvaard. Ten aanzien van OESO-landen vormt een dergelijke bepaling een inbreuk op het OESO-besluit. Voor landen die geen partij zijn bij het Verdrag van Bazel, noch tot de OESO behoren, geldt deze eis al. Aanvullende beperkingen voor landen die geen partij zijn bij het Verdrag van Bazel, noch tot de OESO behoren, kunnen niet worden verantwoord op basis van milieuredenen. Het amendement wordt derhalve verworpen.
Amendement 67 betreffende de toetredingsakte werd niet opgenomen daar deze akte niet via een comitéprocedure kan worden gewijzigd (zie nieuw artikel 62).
De amendementen 68, 71-73, 78 en 106 beogen wijzigingen van specifieke items op de lijsten van afvalstoffen in bijlage bij het voorstel en kunnen niet worden aanvaard. De Commissie is het niet noodzakelijk oneens met de voorgestelde wijziging, maar acht dit niet de geschikte context. Een wijziging van de lijst van afvalstoffen moet gebeuren in de regelgeving die oorspronkelijk op de bedoelde afvalstoffen betrekking had (het Verdrag van Bazel, het OESO-besluit en de afvalstoffenlijst van de EU). Voorts druisen dergelijke amendementen in tegen een van de voornaamste doelstellingen van het voorstel, namelijk internationale harmonisatie op het gebied van de lijsten van afvalstoffen.
3.2.3 Amendementen van het Parlement die door de Raad zijn aanvaard, maar verworpen door de Commissie.
Amendementen 1 en 83 herz., beperken de rechtsgrond van milieu en handel (artikelen 175 en 133 van het EG-Verdrag) tot uitsluitend milieu (artikel 175 van het EG-Verdrag) en werden aanvaard door de Raad, maar worden verworpen door de Commissie. Het hoofddoel van de voorgestelde verordening is de bescherming van het milieu. Omdat de bepalingen van de titels IV, V en VI inzake uitvoer uit, invoer in en doorvoer via de Gemeenschap van en naar derde landen tevens voorschriften inzake internationale handel zijn, vormt artikel 133 van het EG-Verdrag de rechtsgrond voor deze specifieke bepalingen. De Commissie blijft dan ook van mening dat de gemeenschappelijke rechtsgrondslag van handel en milieu die ze voor de Verordening heeft voorgesteld (artikelen 175 en 133 van het EG-Verdrag), correct is en zij geen beperking van de rechtsgrondslag kan aanvaarden.
De amendementen 42, 47 en 48 betreffende bezwaren tegen de overbrenging van afvalstoffen voor nuttige toepassing op grond van nationale voorschiften of verplichtingen kan de Commissie niet aanvaarden. De Commissie is van mening dat deze bepaling belemmeringen op de Europese markt voor de recycling en nuttige toepassing van afval zal veroorzaken en de milieunormen voor afvalbeheer in de EU niet zal verbeteren. De Commissie wijst op haar Mededeling COM(2003) 301 def. “ Naar een thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling ”, waarin zij oplossingen heeft voorgesteld voor het risico op “dumping op basis van minder strenge normen”, met name via Europese milieunormen inzake afvalbeheer. Voorts waarschuwt de Commissie dat artikel 12, lid 1, onder c) vaag en complex geformuleerd is, waardoor het aantal illegale overbrengingen van afval zou kunnen toenemen en wat wellicht tot een aantal rechtszaken zal leiden.
3.2.4 Amendementen van het Parlement die door de Commissie zijn aanvaard, maar niet in het gemeenschappelijk standpunt zijn opgenomen
Amendement 92, dat een verduidelijking beoogt van de definitie van "land van verzending", werd in beginsel door de Commissie ondersteund omdat die verduidelijking nuttig kan zijn bij overbrengingen over de open zee. De Commissie meent evenwel dat dit amendement moet worden aangevuld met een alinea waarin een prioriteit wordt vastgesteld voor de verschillende opties inzake welk land, ingeval van een conflict, als het land van verzending moet worden beschouwd.
Amendement 126 waarbij na ‘de autoriteit van verzending’ de tekst “of krachtens specifieke door en in de lidstaat van verzending voorgeschreven regels” wordt toegevoegd, werd door de Commissie in haar aanvankelijke voorstel aanvaard, maar intussen als overbodig beschouwd en werd bijgevolg verworpen ter wille van, onder meer, vereenvoudiging.
Amendement 122 betreffende afwijkingen voor bepaalde openbare organisaties werd door de Commissie opgenomen in haar gewijzigd voorstel, maar wordt inmiddels onverenigbaar geacht met Verdrag van Bazel. Dit amendement wordt dan ook verworpen.
Amendement 31 houdt in dat de bevoegde autoriteiten van bestemming en doorvoer hun schriftelijke toestemming betekenen door de uitgifte van een schriftelijk besluit aan de andere bevoegde autoriteiten en aan de kennisgever. Hoewel de Commissie dit amendement in haar gewijzigd voorstel had aanvaard, wordt het inmiddels overbodig geacht. Bijgevolg wordt het, onder meer, ter wille van de vereenvoudiging verworpen.
Amendement 53 waarbij het gehele artikel betreffende vooraf goedgekeurde inrichtingen voor nuttige toepassing wordt geschrapt, werd door de Commissie ondersteund omdat de voordelen zeer beperkt zijn aangezien de autoriteiten andere elementen van de kennisgeving hoe dan ook moeten afwegen en derhalve nog steeds bezwaar kunnen aantekenen tegen de overbrenging naar dergelijke vooraf goedgekeurde inrichtingen.
Amendement 56 waarbij het toepassingsgebied van artikel 20 van het voorstel van de Commissie wordt beperkt, wordt niet opgenomen.
Amendement 59 waarbij wordt voorzien in een door de Commissie vastgestelde bovengrens voor administratieve kosten die aan de kennisgever worden aangerekend wordt in beginsel door de Commissie ondersteund.
Amendement 74 betreffende de verduidelijking van het toepassingsgebied van de richtsnoeren wordt door de Commissie ondersteund.
Amendement 39 waarbij het woord ‘afvalstoffen’ wordt vervangen door ‘van een specifieke gevaarlijke afvalstof’ wordt in beginsel door de Commissie ondersteund.
Amendement 66 betreffende de openbaarmaking van kennisgevingen wordt in beginsel door de Commissie ondersteund op voorwaarde dat de verplichtingen worden opgenomen in een afzonderlijk artikel en indien wordt gewezen op de verplichting tot vertrouwelijkheid als neergelegd in de nationale en/of communautaire wetgeving.
De amendementen 69 en 70 betreffende de volgorde van de afvalstoffenlijsten in bijlage V (met betrekking tot het uitvoerverbod van gevaarlijke afvalstoffen), waardoor de EU-lijst van gevaarlijke stoffen een hogere prioriteit krijgt dan de lijst van niet-gevaarlijke afvalstoffen van Bazel (beide lijsten opgenomen in de bijlage) kunnen in beginsel worden aanvaard.
3.2.5 Andere door de Raad in het voorstel aangebrachte wijzigingen
De Raad heeft een aantal aanvullende wijzigingen aangebracht aan het voorstel. De belangrijkste is dat dierlijke bijproducten krachtens artikel 1, lid 3, onder d) volledig uitgesloten worden van de werkingssfeer van de verordening. De Commissie kan het gemeenschappelijk standpunt op dit vlak niet ondersteunen en is van mening dat het de voorkeur verdient de relatie tussen deze verordening en Verordening (EG) nr. 1774/2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, op een eerder tijdstip dan gepland opnieuw te bezien zodat de resultaten van deze evaluatie vóór de inwerkingtreding van de verordening betreffende afvaltransport openbaar zullen worden. De Commissie is dan ook van mening de door haar voorgestelde tekst van artikel 1, lid 6 niet moet worden gewijzigd.
4. CONCLUSIE
Het gemeenschappelijk standpunt is op de meeste vlakken een significante verduidelijking en verbetering van de bepalingen van de verordening overeenkomstig de doelstellingen van het voorstel van de Commissie. De Commissie kan evenwel niet instemmen met een aantal elementen van het gemeenschappelijk standpunt, waarvan de belangrijkste zijn weergegeven in de bijgaande verklaring. Het gaat om de rechtsgrondslag van de verordening, de mogelijkheid voor lidstaten om bezwaar te maken tegen overbrengingen van afvalstoffen voor nuttige toepassing en de volledige uitsluiting van dierlijke bijproducten van de werkingssfeer van de verordening.
5. VERKLARING VAN DE COMMISSIE
De Commissie neemt nota van het feit dat de Raad unaniem van mening is dat de door de Commissie voorgestelde gecombineerde rechtsgrondslag, namelijk artikel 133 en artikel 175, lid 1, van het Verdrag, moet worden vervangen door een enkele rechtsgrondslag die uitsluitend uit artikel 175, lid 1, van het Verdrag bestaat. De Commissie is van oordeel dat haar voorstel de correcte rechtsgrondslag bevatte en behoudt zich het recht voor gebruik te maken van de haar ter beschikking staande rechtsmiddelen.
De Commissie neemt er tevens nota van dat de Raad in artikel 12, lid 1, onder c), de lidstaten de mogelijkheid biedt om bezwaar te maken tegen het transport van afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing en om een dergelijk transport tegen te houden op grond van "minder strenge normen voor behandeling" in het land van bestemming. De Commissie is van oordeel dat deze bepaling belemmeringen op de Europese markt voor recycling en nuttige toepassing van afval zal veroorzaken en de milieunormen voor het afvalbeheer in de EU niet zal verbeteren. De Commissie herinnert eraan dat zij in haar mededeling COM(2003) 301 def. " Naar een thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling " oplossingen voor het potentiële probleem van dumping op basis van minder strenge normen heeft voorgesteld die zijn toegespitst op de ontwikkeling van Europese afvalbeheersnormen. Voorts wijst de Commissie erop dat artikel 12, lid 1, onder c), niet alleen vaag maar ook complex is en een toename van het illegaal transport van afval tot gevolg zal hebben en waarschijnlijk in een aantal rechtszaken zal resulteren.
Tot slot neemt de Commissie er nota van dat de Raad transporten die vallen onder de goedkeuringsvoorschriften van Verordening (EG) nr. 1774/2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten uitsluit van de werkingssfeer van de verordening. Gezien de verschillen tussen deze twee verordeningen met betrekking tot procedurele bepalingen is de Commissie van mening dat het de voorkeur verdient de relatie tussen de twee verordeningen op een eerder tijdstip dan gepland opnieuw te bezien zodat de resultaten van deze evaluatie vóór de inwerkingtreding van de verordening betreffende afvaltransport openbaar zullen worden gemaakt. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de door enkele lidstaten uitgesproken bezorgdheid ten aanzien van de risico's van procedurele overlapping en kan de Commissie haar voorstel handhaven.