Bijlagen bij COM(2016)728 - Waarschuwingsmechanismeverslag 2017 (overeenkomstig art. 3 en 4 verordening 1176/2011 betreffende de preventie en de correctie van macro-economische onevenwichtigheden) - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2016)728 - Waarschuwingsmechanismeverslag 2017 (overeenkomstig art. 3 en 4 verordening 1176/2011 betreffende de preventie en de ... |
---|---|
document | COM(2016)728 ![]() ![]() |
datum | 16 november 2016 |
(2) Zie artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1176/2011.
(3) Zie, bijvoorbeeld, IMF, Fiscal Monitor, oktober 2016.
(4) Verordening (EU) nr. 1176/2011 (PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25).
(5) Zie "Europees semester 2016: beoordeling van structurele hervormingen, preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden, en resultaten van diepgaande evaluaties ingevolge Verordening (EU) nr. 1176/2011" - COM(2016) 95 final/2 van 7 april 2016.
(6) Zie "Europees semester 2016: beoordeling van structurele hervormingen, preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden, en resultaten van diepgaande evaluaties ingevolge Verordening (EU) nr. 1176/2011" - COM(2016) 95 final/2 van 7 april 2016. Voor de volledige reeks van door de Raad aangenomen landspecifieke aanbevelingen, waaronder die welke relevant zijn voor de PMO, zie PB C 299 van 18 augustus 2016.
(7) Volgens de PMO-verordening (Verordening (EU) nr. 1176/2011) is een mechanistische interpretatie van het scorebord uitgesloten. Over de rechtvaardiging die ten grondslag ligt aan de structuur van het WMV en de interpretatie daarvan, zie "The Macroeconomic Imbalance Procedure. Rationale, process, application: a compendium" (Europese Commissie, 2016).
(8) De hier aangehaalde cijfers van de lopende rekening zijn gebaseerd op de nationale rekeningen.
(9) Cijfer gebaseerd op de nationale rekeningen.
(10) De benchmark wordt afgeleid van regressies op basis van de gereduceerde-vormmethode die de belangrijkste determinanten van het evenwicht tussen besparingen en investeringen bestrijken, met inbegrip van fundamentele determinanten (bijv. demografie, hulpbronnen), beleidsfactoren en de wereldwijde financiële toestand. Deze methode is verwant aan de External Balance Assessment (EBA) die door het IMF is ontwikkeld (Phillips, S. et al., 2013, "The External Balance Assessment (EBA) methodology", IMF Working Paper, 13/272), zonder dat er wisselwerking bestaat met de variabele voor de gevolgen van de vergrijzing en extra variabelen die het aandeel van de maakindustrie in de toegevoegde waarde weergeven.
(11) IMF, World Economic Outlook, oktober 2016, hoofdstuk 1.
(12) Buitenlandse directe investeringsstromen en -passiva zijn minder gevoelig voor plotselinge onderbrekingen of uitstromen dan andere vormen van financiële stromen of passiva, en passiva in de vorm van deelnemingen brengen minder risico’s mee dan schulden als gevolg van mogelijke grote veranderingen in waardering in tijden van crisis.
(13) De tekst heeft betrekking op de ontwikkelingen tot en met Q1 2016, welke enigszins kunnen verschillen van wat is voorgesteld op basis van de scorebordindicatoren die betrekking hebben op 2015.
(14) Deze indicator komt overeen met de som van de volgende categorieën personen: personen met armoederisico (na sociale overdrachten), ook wel financiële armoede genoemd; of die ernstige materiële deprivatie kennen; of personen die deel uitmaken van een huishouden met zeer lage arbeidsintensiteit. Personen worden maar eenmaal meegeteld, ook al vallen zij onder meerdere subindicatoren. Personen voor wie armoede dreigt, hebben een equivalent besteedbaar inkomen onder 60 % van het nationaal mediaan equivalent besteedbaar inkomen. Ernstige materiële deprivatie omvat indicatoren die betrekking hebben op een gebrek aan middelen, namelijk het aantal mensen die in ten minste 4 van de 9 domeinen deprivatie ervaren. Personen die deel uitmaken van een huishouden met een zeer lage arbeidsintensiteit, zijn personen tussen 0-59 jaar die deel uitmaken van een huishouden waar de volwassenen (in de leeftijd van 18-59 jaar) het afgelopen jaar minder dan 20 % van hun totale potentiële arbeidstijd hebben gewerkt. Er zijn geen gegevens voor 2015 beschikbaar voor Ierland, Italië, Kroatië en Luxemburg.
(15) Er zijn breuken in de gegevensreeksen voor Bulgarije, Estland en Roemenië.
(16) Ongelijkheid, zoals gemeten door de S80/S20-inkomensquintielverhouding en de Gini-coëfficiënt van equivalent besteedbaar inkomen. De eerste vergelijkt het inkomen van degenen die zich aan het eind van het bovenste kwintiel bevinden, met dat van de personen die zich aan de bovenkant van het onderste kwintiel van de inkomensverdeling bevinden. De laatste wordt gedefinieerd als de verhouding tussen de gecumuleerde aandelen van de bevolking gerangschikt naargelang van hun equivalente besteedbare inkomensniveau en het cumulatieve aandeel van equivalente totale beschikbare inkomen dat zij ontvangen: het wordt gemeten tussen 0, waarbij het inkomen gelijk is verdeeld over de gehele bevolking, en 1, waarbij het hele inkomen van het land door een enkele persoon wordt verworven. De gegevens vertonen enigszins verschillende trajecten voor de twee maatregelen: de S80/S20 is de afgelopen jaren minder vaak gedaald dan de Gini-index, maar de S80/S20 is ook minder gestegen tijdens de crisis.
(17) De betrokken lidstaten zijn Bulgarije, Cyprus, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Kroatië, Nederland, Portugal, Slovenië, Spanje en Zweden.