Bijlagen bij COM(2017)206 - Discussienota over de sociale dimensie van Europa

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2017)206 - Discussienota over de sociale dimensie van Europa.
document COM(2017)206 NLEN
datum 26 april 2017
bijlage I). De meeste stelsels werden ontwikkeld na de Tweede Wereldoorlog, andere pas in de jaren 1980 en 1990. Onderlinge verschillen betreffen vooral de omvang en de toewijzing van de begroting, de financieringsbron, de mate waarin de bevolking beschermd is tegen risico's en de rol van de sociale partners.

Samen met de belastingheffing helpen de socialezekerheidsstelsels bij het afzwakken van de inkomensongelijkheid. Tegenwoordig kent Europa de meest egalitaire maatschappijen ter wereld, hoewel er nog altijd belangrijke verschillen bestaan. Gemiddeld verdient de rijkste 20 % van de huishoudens vijf keer meer dan de armste 20 %. Aan de hand van deze maatstaf wordt de grootste inkomensongelijkheid vastgesteld in Roemenië, Litouwen, Bulgarije, Letland, Cyprus, Estland en Italië. Er is ook een aanzienlijke inkomensongelijkheid tussen verschillende regio's van de lidstaten.

De crisis heeft een voelbaar effect gehad op veel Europeanen die het moesten stellen met stagnerende of dalende inkomens. Hoewel het reëel beschikbaar inkomen – d.w.z. het inkomen waarover huishoudens voor consumptie kunnen beschikken na aftrek van belastingen – de laatste tijd weer gestegen is, ligt het eigenlijk op hetzelfde niveau als in 2008.

Zelfs in onze welvarende maatschappijen blijft het risico op armoede groot. Naar schatting loopt bijna een vierde van de bevolking van de EU-27 risico op armoede of sociale uitsluiting. Er is ook veel kinderarmoede, en in verschillende lidstaten neemt die toe. Dit betekent dat deze kinderen beperkte toegang hebben tot gezondheidszorg, een groter risico lopen op vroegtijdige schooluitval en, later als volwassenen, op werkloosheid en armoede. In 2010 hebben de EU-leiders zich ertoe verbonden om het aantal mensen voor wie armoede dreigt met 20 miljoen te verminderen, maar op dit moment is Europa helemaal niet op koers om deze doelstelling te halen. Tot dusver is het aantal mensen voor wie armoede dreigt immers toegenomen met 1,7 miljoen.


Wat helpt onze maatschappijen overeind te blijven tijdens een crisis?

De wereldwijde financiële en economische crisis die in 2008 begon, heeft in vele delen van onze Unie geleid tot een hoge werkloosheid, een hoge overheidsschuld en een hoge private schuld. Dit heeft veel mensen en gezinnen in ongezien moeilijke situaties gebracht, waardoor zij de eindjes amper aan elkaar kunnen knopen. Door de crisis zijn bestaande problemen nog verergerd, waardoor sommige landen harder getroffen zijn dan andere. Het investeringsklimaat was beter in sommige landen en sommige bedrijven waren concurrentiëler, net zoals sommige arbeidsmarkten en sociale stelsels beter de schokken konden absorberen en een efficiëntere bescherming boden tegen de negatieve gevolgen van de crisis.

In de meest veerkrachtige landen zijn er ook banen gesneuveld, maar zijn de bedrijven er sneller in geslaagd om nieuwe banen te creëren. Socialezekerheidsstelsels, en met name werkloosheidsuitkeringen, hielpen mensen om transitieperiodes te overbruggen en overheidsdiensten legden zich toe op omscholing en reïntegratie op de arbeidsmarkt. Dankzij minimuminkomensregelingen werden mensen geholpen om in hun basisbehoeften te voorzien en waardig te leven. Landen waar de sociale partners sterk betrokken zijn geweest bij de hervormingen van de arbeidsmarkt hebben blijk gegeven van duurzame positieve resultaten, omdat hun betrokkenheid ervoor zorgde dat meer belanghebbenden zich mee verantwoordelijk voelden voor het hervormingsproces.


Werken aan de toekomst

Tot de factoren die in toenemende mate bepalend zullen zijn voor de toekomst van onze maatschappijen en economieën behoren onderwijs en vaardigheden. Europa telt een aantal van de meest innovatieve stelsels voor onderwijs en voortgezette vorming ter wereld.

Daarom is het verontrustend dat in Europa ongeveer een kwart van de volwassenen moeite heeft met lezen, schrijven en rekenen en bijna twee keer zoveel volwassenen onvoldoende numerieke vaardigheden hebben. Erger nog, wij stellen vast dat ook jongeren meer en meer moeite hebben met basisvaardigheden.

De meest recente resultaten van de PISA-studie (Programme for International Student Assessment) laten er helaas geen twijfel over bestaan: hoewel sommige lidstaten globaal genomen hoge kwaliteitsnormen halen en een grotere gelijkheid van kansen in het onderwijs hebben bevorderd, hebben de meeste niet genoeg vooruitgang geboekt bij het terugdringen van het aantal jongeren met slechte prestaties op het gebied van lezen, wetenschappen en wiskunde. Voor sommige delen van de bevolking is de situatie nog onrustwekkender, omdat leerlingen met een migratieachtergrond gemiddeld, na inachtneming van hun sociaaleconomische situatie, meer dan dubbel zoveel risico lopen als hun studiegenoten zonder migratieachtergrond om onder het basisniveau te scoren voor wetenschappen.

Weinig Europeanen bij de wereldtop op het vlak van wetenschap, lezen en wiskunde

 

Bron: OESO PISA 2015 


3. Drijvende krachten van verandering tegen 2025

De sociale structuur van Europa is de laatste tien jaar aanzienlijk veranderd; mondiale factoren hebben een sterke invloed op de manier waarop wij leven en werken. Deze ontwikkelingen zijn grotendeels onomkeerbaar en zullen de komende jaren waarschijnlijk in alle 27 landen versnellen. Zij zullen een groot aantal gemeenschappelijke uitdagingen met zich meebrengen, maar ook nieuwe kansen creëren.

De Europese bevolking verandert snel

Europeanen leven gezonder en langer — en dat is goed nieuws. Dankzij tientallen jaren van vrede, ziektekostenverzekering, medische vooruitgang en betere levens- en arbeidsomstandigheden zijn nu meer mensen langer en meer actief met pensioen.

De levensverwachting is sterk verbeterd. De levensverwachting voor mannen, in 1900 gemiddeld 43 jaar, zal naar verwachting gestegen zijn tot 82 in 2050. De levensverwachting voor vrouwen, eerst 46 jaar, zal naar verwachting stijgen tot 87 in 2050. De meeste baby’s die tussen nu en 2025 in Europa geboren worden, zullen over 100 jaar nog in leven zijn. Toch verschillen de gezonde levensverwachting en de toegang tot de gezondheidszorg per inkomensgroep en regio nog sterk.

Europeanen krijgen ook minder kinderen. In de jaren zestig lag de norm hoger dan twee levendgeborenen per vrouw; nu bedraagt het gemiddelde vruchtbaarheidscijfer in de EU 1,58. Bij wijze van illustratie, het vruchtbaarheidscijfer in Ierland en Portugal lag hoger dan 3; nu bedraagt het minder dan 2.

De combinatie van een stijgende levensverwachting en dalende vruchtbaarheidscijfers heeft een verregaande vergrijzing van onze samenleving tot gevolg. Er leven nu al meer 65-plussers dan kinderen jonger dan 14 jaar in de EU. Op dit moment is minder dan een vijfde van de Europeanen 65 jaar of ouder; tegen 2050 zal dat bijna een derde zijn. In vergelijking met de rest van de wereld zal Europa de "oudste" regio zijn, met een mediane leeftijd van 45 tegen 2030.

Tegen 2030 zullen Europeanen wereldwijd de oudste mensen zijn

Mediane leeftijd per wereldregio



Bron: Rand Europe


Een langere levensduur gaat echter niet altijd gepaard met een toename in het aantal gezonde levensjaren: bijna 50 miljoen mensen in de EU-27 zijn chronisch ziek, en bijna een half miljoen mensen in de werkende leeftijd overlijden vroegtijdig aan chronische ziekten. Deze sterfgevallen zouden door doeltreffender volksgezondheids- en preventiemaatregelen of door betere en snellere gezondheidszorg kunnen worden vermeden.

Het effect van de levensduur zal ook buiten de gezondheids- en zorgsectoren zeer sterk in overheidsbeleid en sociale diensten te voelen zijn, van het onderwijs tot aan de noodzaak van ouderenvriendelijke oplossingen op het gebied van huisvesting en mobiliteit. Vergrijzing kan een bron zijn van nieuwe banen, met de snelle ontwikkeling van de sector van de sociale economie, of dit nu in de vrijetijdsbesteding is of in de zorg. Zij zorgt echter ook voor nieuwe behoeften waaraan voldaan moet worden. Vandaag woont al bijna een derde van de mensen ouder dan 65 alleen, en is twee derde van de mensen ouder dan 75 afhankelijk van informele zorg, meestal door de naaste familie. Een op de zes ouderen leeft in armoede, en met name oudere vrouwen hebben vaak een laag pensioen als gevolg van loopbaanonderbrekingen.

Dit zal allemaal gevolgen hebben voor de financiële houdbaarheid van onze socialezekerheidsstelsels en daardoor ook voor de nationale budgettaire situaties. Voor de EU-27 zullen, tegen 2030, de uitgaven in verband met pensioenen naar verwachting zijn gestegen tot 12,4 % van het bbp, de kosten van de gezondheidszorg tot 7,7 % van het bbp en de uitgaven voor langdurige zorg tot 2,4 % van het bbp. Voor elke oudere zullen er in 2060 slechts twee mensen in de werkende leeftijd zijn; in 2008 waren dat er vier. Het effect hiervan zal deels worden verzacht door recente pensioenhervormingen die erop gericht zijn de pensioenleeftijd aan te passen aan de levensverwachting, maar aanzienlijke nieuwe kosten voor de gezondheidszorg liggen in de lijn der verwachting.

Een krimpende beroepsbevolking zou ook ons vermogen om dezelfde mate van economische groei te handhaven in gevaar kunnen brengen. Hoewel in alle generaties meer mensen bereid zijn om te werken en om langer te werken, weegt dit mogelijk niet op tegen de totale afname van het bevolkingsaantal. Legale migratie kan de EU de vaardigheden leveren die nodig zijn om lacunes op de arbeidsmarkt weg te werken en bij te dragen aan de houdbaarheid van de socialezekerheidsstelsels.

De vergrijzing zal ook gevolgen hebben voor het relatieve gewicht van Europa in de wereld, omdat de bevolking elders sneller groeit. Tegen 2060 zal Europa slechts 5 % van de wereldbevolking uitmaken. Geen enkele lidstaat zal tegen die tijd meer dan 1 % van de wereldbevolking vertegenwoordigen. De situatie is bijzonder acuut in Litouwen, waar de bevolking volgens de huidige aannames tegen 2080 naar verwachting met meer dan een derde zal zijn geslonken. Voor Slowakije, Griekenland, Portugal en Bulgarije wordt een daling van ongeveer 30 % verwacht.

De vergrijzing haalt ook het vraagstuk van de eerlijke lastenverdeling tussen de generaties naar de voorgrond. Momenteel is er een reëel risico op een generatiekloof tussen jongere en oudere mensen op het gebied van besluitvorming, rijkdom, materiële veiligheid en toegang tot huisvesting, alsook wat betreft de onderlinge verdeling van de financiële en budgettaire last van de vergrijzende samenleving.

Nieuwe levensstijlen en een diversere samenleving

De demografische verandering is zowel een verklaring als een weerspiegeling van bredere maatschappelijke ontwikkelingen zoals nieuwe levensstijlen, territoriale dynamiek, consumptiepatronen en huisvestingsomstandigheden.

Hoewel de kinderwens van sommige mensen onvervuld blijft, lopen de geboortecijfers terug. Dit is te wijten aan een complexe combinatie van factoren, waaronder de ongelijke verdeling van verantwoordelijkheden tussen ouders, ontoereikende kinderopvangfaciliteiten, problemen om werk en gezin te combineren, en het ontbreken van stabiele vooruitzichten op het gebied van werkgelegenheid.

Onze veranderende levensstijlen brengen ook echtscheidingen, verschillende soorten relaties en een verzwakking van de banden met de wijdere familie met zich mee. Als gevolg daarvan hebben wij meer individuele vrijheid om een zelfstandig leven te kunnen leiden, maar neemt het risico op sociaal isolement en instabiliteit toe. In 2015 was een derde van alle huishoudens in de EU een eenpersoonshuishouden, en bestond slechts een derde van de huishoudens uit meer dan twee personen. Deze trend zal zich naar verwachting tegen 2025 in de meerderheid van de lidstaten doorzetten. Hierdoor rijzen nieuwe vragen over het evenwicht tussen werk en privéleven en zorgtaken waarbij met name eenoudergezinnen een hoger risico lopen op armoede in geval van werkloosheid.

Gendergelijkheid is nog lang niet verwezenlijkt, al wordt er wel vooruitgang geboekt. Genderstereotypen zijn er nog steeds, en vrouwen zijn nog steeds ondervertegenwoordigd op de arbeidsmarkt en bij de economische en politieke besluitvorming.

Nog steeds een genderkloof over de hele lijn

2016 of de meest recente beschikbare gegevens



Bron: Europese Commissie


Op 1 januari 2016 woonden er 29,7 miljoen mensen legaal in de EU-27 die buiten de EU waren geboren en die in de afgelopen decennia om allerlei redenen (om te werken, studeren, bescherming te zoeken of met hun familie herenigd te worden) naar de EU zijn gekomen. Hoewel de migratie naar de EU in vergelijking met andere delen van de wereld relatief bescheiden is, heeft de grote recente instroom in de EU in een relatief korte tijdspanne gezorgd voor spanningen in bepaalde delen van Europa. Ervoor zorgen dat alle onderdanen van derde landen doeltreffend integreren en ten volle deelnemen en bijdragen is belangrijk voor de toekomstige welvaart en cohesie van de Europese samenlevingen in hun geheel.

Europeanen maken in toenemende mate gebruik van hun recht op vrij verkeer binnen de Unie: zij werken en studeren in andere landen, zetten bedrijven op, betalen belastingen en dragen bij aan het tot stand brengen van een meer dynamische samenleving. Ongeveer 16 miljoen Europeanen wonen en werken op dit moment gedurende langere perioden — en misschien wel blijvend — in een ander land. 1,7 miljoen mensen, bijna 1 % van de beroepsbevolking in de EU, steekt dagelijks een landsgrens over om in een ander land te werken. Daarnaast integreert de Europese samenleving steeds verder vanwege het gemak waarmee mensen kunnen reizen, studeren, met pensioen gaan en zaken doen in een eengemaakte markt zonder grenzen, met minder kosten en meer kansen.

Veranderingen in onze bevolking komen in een tijd van toenemende verstedelijking. Meer dan 70 % van de Europeanen woont al in steden. Tegen 2050 zal dat aandeel 80 % zijn. Europa heeft al enkele van de "slimste" steden van de wereld, maar beschikt ook over de kans en de verantwoordelijkheid om de verbindingen te verbeteren en nog efficiënter om te gaan met natuurlijke hulp- en energiebronnen. Een belangrijke uitdaging is ook om de stedelijke omgeving inclusiever en toegankelijker te maken om tegemoet te komen aan de behoeften van een gevarieerde bevolking, waaronder werkende ouders, personen met een handicap en ouderen.

De samenleving wordt steeds complexer naarmate de traditionele banden binnen de familie, de sociale groep en de religieuze gemeenschap veranderen. De globalisering heeft tot meer diversiteit geleid, stimuleert de nieuwsgierigheid en verrijkt de maatschappij. Maar zij geeft ook aanleiding tot bezorgdheid over de culturele identiteit, culturele verschillen en de dialoog tussen de groepen. Dit is symptomatisch voor een verschuiving naar individuele waarden en afzonderlijke culturen en draagt ertoe bij dat het individu en de consument meer op de voorgrond treden dan de samenleving als geheel. Daardoor zijn er ook nieuwe uitdagingen op het gebied van tolerantie en respect voor anderen. Tegelijkertijd dienen zich nieuwe vormen van solidariteit, maatschappelijke betrokkenheid en burgerparticipatie aan, onder meer in het kader van vrije tijd en culturele activiteiten en als gevolg van het gebruik van nieuwe technologieën.

De arbeidsmarkt neemt nieuwe vormen aan

Het beroepsleven is radicaal aan het veranderen door het samenspel van de technologische vooruitgang, de globalisering en de groei van de dienstensector. Hele sectoren van de economie veranderen zelfs van aard als gevolg van de deeleconomie en online platforms. De beroepsbevolking wordt geconfronteerd met snellere veranderingen, waardoor zij zich nieuwe vaardigheden eigen moet maken, zich aan nieuwe bedrijfsmodellen moet aanpassen en op de veranderende wensen van de consument moet inspelen.

Voor sommigen houden deze veranderingen ongekende mogelijkheden en flexibelere vormen van werk in, dankzij het gebruik van digitale instrumenten en de toename van flexibele werktijden en telewerk. Voor anderen zijn zij een bron van onzekerheid.

Tegen 2025 zullen de arbeids- en loopbaanontwikkelingspatronen zelfs nog gevarieerder zijn dan vandaag. Voorheen bleven werknemers hun hele leven in dezelfde baan; binnen één of twee generaties zal de gemiddelde Europese werknemer in de loop van zijn of haar carrière tot wel tien banen hebben gehad. Op afstand of mobiel werken wordt eenvoudiger en vanzelfsprekender. Dit weerspiegelt een tendens naar meer flexibiliteit van werknemers in een door meer verscheidenheid gekenmerkte arbeidsmarkt. Bij het werken zal de nadruk steeds meer op output en resultaten komen te liggen, en minder op fysieke aanwezigheid op een specifieke plaats, met meer mogelijkheden voor mensen om te werken als freelancer en meerdere banen tegelijk te hebben. Veel van deze verschuivingen beginnen al vorm te krijgen; hoe wij er nu op reageren en deze omwentelingen sturen, zal bepalend zijn voor hoe het werk er in de toekomst uit zal zien.

Nieuwe realiteiten op de arbeidsmarkt


Bron: Europese Commissie

Dit is kenmerkend voor steeds diverser en onregelmatiger wordende arbeidspatronen en omstandigheden, waardoor het vooruitzicht op een traditionele loopbaan verdwijnt. In plaats daarvan zijn er nieuwe soorten arbeidsovereenkomsten, neemt de geografische mobiliteit toe en veranderen mensen vaker van baan en van arbeidsstatus.

Hoewel de nieuwe soorten arbeidsovereenkomsten de toetreding tot de arbeidsmarkt kunnen vergemakkelijken, bestaat er ook een risico van toenemende polarisatie op de arbeidsmarkt: er zijn aanwijzingen dat inkomensverschillen toenemen en dat laagopgeleiden gevangen zitten in banen van lage kwaliteit met weinig uitzicht op verbetering.

De snelle digitalisering en economische verandering zorgen er ook voor dat sommige banen en de daarvoor benodigde vaardigheden achterhaald zullen worden. Onderwijsstelsels moeten worden gemoderniseerd om het hoofd te bieden aan deze uitdagingen. De meeste kinderen die vandaag aan de basisschool beginnen, zullen later waarschijnlijk een beroep uitoefenen dat nu nog helemaal niet bestaat.

Uitdagingen voor het werk van morgen

Bron: Europese Commissie

Dit roept veel vragen op over de toekomst van de arbeidsmarkt. Zullen er in de toekomst meer of minder banen zijn? Zullen de banen die er zijn van hoge kwaliteit zijn? Beschikt de beroepsbevolking van vandaag en morgen over de nodige vaardigheden? Het is moeilijk te voorspellen wat de precieze gevolgen van de automatisering en kunstmatige intelligentie op de beschikbaarheid van banen in de toekomst zullen zijn, of hoe snel die veranderingen zich zullen voltrekken. Sommige studies voorspellen dat ongeveer de helft van alle activiteiten van nu tegen 2055 geautomatiseerd zouden kunnen zijn. Vast staat dat de werknemers van alle leeftijden steeds vaker hun vaardigheden zullen moeten aanpassen aan technologische veranderingen en die vaardigheden voortdurend zullen moeten bijwerken. Europese bedrijven, scholen, opleidingscentra en universiteiten zullen Europeanen op die realiteit moeten voorbereiden.

Er zijn nieuwe sociale risico’s en de socialezekerheidsstelsels en de stelsels voor een leven lang leren moeten worden gemoderniseerd

De nieuwe arbeidsmarkt roept vragen op over de kwaliteit van banen in de toekomst in termen van inkomen, werkzekerheid en arbeidsomstandigheden, zal gevolgen hebben op gebieden als socialebijstandsnetwerken, uitkeringen, pensioenplanning, kinderopvang en gezondheidszorg, en kan aanpassingen van werktijden, rusttijden en eisen inzake gezondheid en veiligheid met zich meebrengen.

In de bredere samenleving doen zich – boven op de traditionele problemen zoals sociaal isolement, psychische aandoeningen, drugs- en alcoholmisbruik, criminaliteit en onzekerheid – nieuwe sociale problemen voor zoals stress en depressie, zwaarlijvigheid, milieugerelateerde ziekten en verslaving aan technologie.

Het vermogen van overheidsinstanties, bedrijven en particulieren om hierop te reageren en zich aan te passen, staat op het spel. Uit de veranderingen die zich nu voltrekken, vloeien belangrijke nieuwe uitdagingen voort op het vlak van onderwijs, opleiding, vaardigheden, een leven lang leren, personeelsbeheer en het omgaan met complexe loopbaanwendingen. Er zullen ook nieuwe sociale rechten moeten komen die aansluiten op de veranderende arbeidsmarkt.

Ondanks de vele lopende hervormingen zijn de huidige welvaartsstaten niet altijd even goed in staat om zich aan te passen aan dergelijke nieuwe, grotendeels ongekende uitdagingen. Het gaat hierbij niet alleen om financiële houdbaarheid, maar ook om het bieden van passende vangnetten en nieuwe soorten bescherming om mensen te helpen hun vermogens ten volle te benutten in hun eigen leven en voor de maatschappij. De socialebeschermingsstelsels kennen nog steeds veel beperkingen, met name wat betreft de dekking en de toegang. Landen waar de wijdere familie lange tijd kon rekenen op ondersteuning van de familie en pensioenen als bron van inkomsten, bijvoorbeeld, hebben belasting- en uitkeringsstelsels moeten ontwikkelen en versterken die meer op het individu zijn toegespitst en universeler en meer inkomensafhankelijk zijn. Dit zijn ook vaak de landen waar werkenden lange tijd konden rekenen op arbeidsbescherming door restrictieve wetgeving, die evenwel ten koste gaat van jongere werkzoekenden.

Doelgericht welzijnsbeleid kan een sterk effect hebben op de vermindering van ongelijkheden

In %, 2014


Bron: Europese Commissie


Vooruitdenkend over nieuwe bescherming in de toekomst, is modernisering van onze onderwijs- en opleidingsstelsels en uitbreiding van de programma’s voor een leven lang leren essentieel voor de bevordering van de beroepsmobiliteit en om de problemen aan te pakken van de discrepantie tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden. De mondiale concurrentie op het gebied van vaardigheden neemt toe, en hoewel de meeste Europese landen nog bijna boven aan de internationale ranglijsten staan, zijn sommige EU-landen ingehaald door landen in Azië, Oceanië en het Midden-Oosten.


Europeanen verwachten van overheden dat zij deze uitdagingen aanpakken

Europeanen zijn zich terdege bewust van deze trends; zowel hun verwachtingen als hun zorgen zijn als gevolg van de crisis toegenomen. Uit alle enquêtes blijkt dat Europeanen werkgelegenheid en sociaal beleid als topprioriteiten zien. Europeanen stellen hun welzijnsnormen sinds lang op prijs en lijken relatief ontevreden over de manier waarop deze problemen door de EU en de nationale overheden worden aangepakt.

Europeanen zijn bezorgd over de sociale situatie


Bron: Europese Commissie, Eurobarometer 2017


Deze verwachtingen worden in de handen gelegd van alle overheden — lokale, regionale, nationale of Europese — maar uit deze enquêtes blijkt niet altijd wie, volgens de respondenten, waarvoor verantwoordelijk zou moeten zijn. Wanneer hen wordt gevraagd te kiezen tussen het nationale en het EU-niveau, zien zij overwegend voor de lidstaten een taak weggelegd, maar zij zien ook een rol voor de EU, ook als de EU misschien niet optimaal is toegerust om het probleem in kwestie op te lossen. Tegelijkertijd zullen de lidstaten, om de beschikbare Europese fondsen optimaal te benutten, snel en doeltreffend de nodige structuren moeten opzetten, zoals het voorbeeld van de jeugdwerkloosheid laat zien.


4. Een mogelijke koers voor de EU-27

Inspelen op de hoop en verwachtingen van de burgers veronderstelt een open debat over het vermogen van de economische en sociale stelsels om te blijven voldoen aan de individuele en collectieve sociale behoeften, en over de wijze waarop de EU en haar lidstaten beter en doeltreffender samen kunnen werken.


De vijf scenario's in het witboek over de toekomst van Europa

SCENARIO'S
Op dezelfde voet doorgaanDe eengemaakte markt en niets meerWie meer wil, doet meerMinder, maar efficiënterVeel meer samen doen
WAT HOUDT HET IN?De EU-27 voert haar huidige hervormingsagenda uit en verfijnt deze. De prioriteiten worden regelmatig bijgesteld, problemen worden aangepakt naarmate ze zich voordoen en worden navenant vertaald in nieuwe wet- en regelgeving.De EU-27 werkt alleen aan de verdieping van essentiële aspecten van de eengemaakte markt.De EU-27 laat lidstaten die dat willen, op specifieke beleidsterreinen nauwer samenwerken. Het resultaat is dat lidstaten afspraken over wetgeving en begroting maken om hun samenwerking te verdiepen. Andere lidstaten kunnen zich hier in een later stadium bij aansluiten.Consensus over de noodzaak om bepaalde prioriteiten beter aan te pakken, zorgt ervoor dat de EU-27 de aandacht vestigt en middelen besteedt aan meer en snellere resultaten op bepaalde beleidsterreinen en minder of niets meer doet op andere terreinen.De lidstaten delen meer macht, middelen en beslissingsbevoegdheden op alle beleidsterreinen, de euro wordt versterkt, en besluiten op EU-niveau worden vlot uitgevoerd.
WAT BETEKENT DIT VOOR DE SOCIALE DIMENSIE?De rechten van de burgers die van het EU-recht afgeleid zijn, worden in de hele Unie gehandhaafd.

De rechten van de burgers die van het EU-recht afgeleid zijn, kunnen gaandeweg worden ingeperkt.


Aanhoudende verschillen inzake consumenten-, sociale en milieubescherming, belastingen en subsidiëring door de overheid.


Het risico van een "race to the bottom".


Het vrij verkeer van werknemers is niet gewaarborgd.
De rechten van de burger die van het EU-recht afgeleid zijn, beginnen uiteen te lopen, volgens de scheidingslijn tussen landen die hebben besloten meer te doen en de andere.


Een groep lidstaten kiest voor fiscale harmonisatie of komt gemeenschappelijke sociale normen overeen. Dit vermindert de nalevingskosten en de belastingontduiking en draagt bij aan een verbetering van de arbeidsomstandigheden.


De 27 lidstaten bouwen de eengemaakte markt verder uit en versterken de vier vrijheden.
Rechten van de burger die van het EU-recht afgeleid zijn, worden versterkt op gebieden waar is besloten meer te doen en elders ingeperkt.


Voor nieuwe normen op het gebied van consumentenbescherming, milieu en gezondheid en veiligheid op het werk wordt eerder gestreefd naar minimumnormen dan naar gedetailleerde harmonisatie.


Verspreid over de Unie bestaan er aanzienlijke verschillen tussen lonen, sociale wetgeving en belastingniveaus.

Burgers hebben meer rechten die direct van het EU-recht afgeleid zijn.


Krachtiger coördinatie inzake sociale, fiscale en begrotingszaken tussen de leden van de eurozone.


Extra EU-financiering om de economische ontwikkeling te bevorderen en te reageren op schokken op regionaal, sectoraal en nationaal niveau.

Bron: Europese Commissie


De rol van de EU op sociaal gebied zal afhangen van de bredere keuzes van de EU-27 als geheel. Zoals aangegeven in het witboek over de toekomst van Europa variëren de mogelijkheden van een status quo, over een verandering van ambitie en prioriteiten, tot een partiële of collectieve sprong voorwaarts.

Burgers in staat stellen sterke samenlevingen op te zetten

In de hele EU groeit het besef dat veerkrachtige samenlevingen worden gebouwd op gelijke kansen, waarbij iedereen de mogelijkheid krijgt om in het leven een goede start te hebben, moeilijkheden te overwinnen, en zijn of haar eigen potentieel te verwezenlijken.

De terreinen waarop actie kan worden ondernomen zijn bekend: investeren in kinderen om ervoor te zorgen dat zij de beste start in het leven krijgen; investeren in jongeren, vaardigheden en een leven lang leren; loopbaanwendingen ondersteunen en de omslag van het denken in termen van een "baan voor het leven" naar "werk voor het leven" (met inbegrip van zelfstandige arbeid) stimuleren; een langer en gezonder leven bevorderen door middel van preventie, betere arbeidsomstandigheden en ouderenzorg; gendergelijkheid bevorderen, om iets te doen aan de nog bestaande kloof en om het concept van het "tweeverdienersgezin" (breder) ingang te doen vinden; zorgen voor een actieve integratie en bestrijding van discriminatie, zodat iedereen een menswaardig bestaan kan leiden; de mobiliteit vergroten en toezien op een succesvolle integratie van migranten; en burgerparticipatie, cultuur en dialoog (ook economische troeven) bevorderen, om maar een paar terreinen te noemen.

Er bestaat geen standaardaanpak die overal in Europa toegepast zou kunnen worden, maar er zijn wel gemeenschappelijke problemen en een gemeenschappelijke behoefte aan actie. In een tijd van snelle en voortdurende veranderingen dient het accent te worden gelegd op het slagvaardiger maken van personen en het opzetten van veerkrachtiger maatschappelijke structuren die op termijn succesvol kunnen worden aangepast.


Onze landen kunnen van elkaar leren

Veel Europese landen zijn bezig met belangrijke hervormingen van hun arbeidsmarkt en hun socialezekerheidsstelsels, met duidelijke gemeenschappelijke tendensen: minder belasting op arbeid om de kosten van aanwerving te verminderen en het scheppen van banen te stimuleren; modernisering van de pensioenstelsels door de pensioengerechtigde leeftijd beter af te stemmen op de levensverwachting; modernisering van de stelsels voor onderwijs en een leven lang leren, zodat zij beter inspelen op de huidige en toekomstige behoeften; koppeling van lonen aan productiviteit, ter ondersteuning van het concurrentievermogen en het scheppen van banen op termijn.

Daarbij kunnen de lidstaten houvast vinden bij modellen die elders in de EU zijn gebruikt en blijken te werken. In Denemarken heeft de combinatie van een flexibele arbeidsmarkt, goede sociale bescherming, effectieve sociale dialoog en een leven lang leren de ongelijkheid verminderd en de economische prestaties verbeterd. In Oostenrijk en Duitsland heeft het duale systeem in de beroepsopleiding de overgang van leren naar werken vergemakkelijkt door onderwijs te combineren met praktijkervaring.

Tegelijkertijd worden alle landen aangespoord om te innoveren in een nationale of Europese context. Er is een groeiende tendens om nieuwe manieren uit te proberen die zijn afgestemd op de nieuwe realiteit, van een universeel basisinkomen in Finland tot de invoering van een gewaarborgd minimuminkomen in Griekenland. In Frankrijk worden alle persoonlijke gegevens op het gebied van opleiding, beroepsrisico’s, arbeidssituatie e.d. van een persoon nu op één enkele plaats bijeengebracht, voor gebruik tijdens zijn of haar gehele loopbaan.

Het lijdt geen twijfel dat de Europese oplossingen ook in andere delen van de wereld als voorbeeld kunnen dienen voor relevante maatschappelijke uitdagingen, van de snelle vergrijzing in veel landen zonder volwaardige socialezekerheidsstelsels, over het ontwerp van "slimme steden" overal in de wereld, tot de gezondheidszorg van morgen.

De EU vertrekt niet vanaf nul

De afgelopen zestig jaar heeft de EU veranderingen ondersteund, maar ook aangestuurd, en zij heeft daarbij de verantwoordelijkheden van de andere bestuursniveaus gerespecteerd.

Het Verdrag van Rome bevatte reeds fundamentele beginselen zoals gelijke verloning voor mannen en vrouwen en het recht van werknemers om zich vrij te verplaatsen naar een andere lidstaat. Er zijn gedetailleerde regels ingevoerd om de uitoefening van het recht om zich naar een ander land te verplaatsen te garanderen: regels om de uitoefening te waarborgen van het recht van patiënten om gezondheidszorg in het buitenland te ontvangen en vergoed te krijgen, regels voor de wederzijdse erkenning van diploma's, en regels om te voorkomen dat mensen die in een ander land gaan werken hun eerder verworven pensioenrechten verliezen. Die bepalingen hebben een rechtstreeks en positief effect gehad op het leven van miljoenen mensen, en zijn onze economieën en samenlevingen als geheel alleen maar ten goede gekomen.

Samen met de ontwikkeling van de eengemaakte markt heeft de EU een reeks secundaire wetgeving ontwikkeld op het gebied van de veiligheid en de gezondheid van werknemers, het recht op gelijke behandeling, en over atypische arbeidsvormen zoals deeltijdwerk of uitzendwerk. Dit hebben wij gedaan omdat wij ons realiseerden dat een gemeenschappelijke markt op een aantal gebieden ook gemeenschappelijke regels en de vaststelling van algemeen geldende minimumnormen vereist.

Richtsnoeren op Europees niveau stellen de nationale regeringen in staat lering te trekken uit de ervaringen van andere landen. In de bredere maatschappelijke context hebben deze richtsnoeren betrekking op een verscheidenheid aan gebieden, waaronder onderwijs, gezondheidszorg, jeugd- en sportbeleid, gendergelijkheid en bestrijding van discriminatie. Bij het coördineren van budgettair en economisch beleid in het kader van het Europees semester komen de lidstaten op basis van het beginsel van verantwoorde overheidsfinanciën hervormingen van de economie en de arbeidsmarkt overeen om inclusieve groei te bevorderen en de sociale rechtvaardigheid te versterken.

Hoewel een belangrijk deel van de EU-begroting wordt gebruikt ter ondersteuning van sociale innovatie en sociale projecten in de lidstaten, en ook ter bestrijding van de armoede, vertegenwoordigt de sociale begroting van de EU slechts 0,3 % van alle sociale overheidsuitgaven in de EU. Dit aandeel zou in de toekomst weliswaar herzien kunnen worden, maar het moet duidelijk zijn dat sociale steun in de eerste plaats een zaak van de lidstaten is en zal blijven. De steun van de EU-begroting richt zich voornamelijk op acties die individuele Europeanen slagvaardiger maken, bijvoorbeeld door kansarme groepen zoals de Roma in de arbeidsmarkt te integreren of werknemers te helpen zich aan te passen aan de veranderende arbeidsmarkten. 30 jaar geleden heeft Europa een programma opgezet dat studenten de kans geeft om een deel van hun studie in een ander land te doen. Het programma Erasmus+ is uitgegroeid tot een van de meest geslaagde initiatieven in de Europese geschiedenis: tot dusver heeft 9 % van alle Europese studenten van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

De EU steunt tenslotte de sociale dialoog, onderhoudt contact met het maatschappelijk middenveld en werkt samen met internationale organisaties om niet alleen binnen onze Unie en in onze omgeving, maar overal ter wereld en ver van onze grenzen hoge sociale normen en levensstandaarden te bevorderen. Convergentie van sociale normen is een belangrijk element van rechtvaardige globalisering. Daarom werkt de EU samen met internationale organisaties om ervoor te zorgen dat internationale normen op het gebied van mensenrechten en sociale rechten worden gerespecteerd en werkomstandigheden worden verbeterd.

De EU heeft beperkte maar belangrijke hulpmiddelen



Bron: Europese Commissie

De huidige Commissie doet op allerlei terreinen meer (zie bijlage II). Zij heeft duidelijke, billijke en afdwingbare regels op het gebied van arbeidsmobiliteit voorgesteld om de rechten van burgers beter te beschermen, terwijl zij de lidstaten betere instrumenten heeft gegeven om misbruik tegen te gaan. Zij heeft nieuwe wetgeving ingevoerd om werknemers te beschermen tegen blootstelling aan kankerverwekkende stoffen (en zal daarmee op termijn naar schatting 100 000 mensenlevens redden), en heeft initiatieven genomen om mensen met een handicap betere toegang te geven tot goederen en diensten. Zij heeft een ambitieuze agenda voorgesteld om ervoor te zorgen dat mensen de juiste vaardigheden kunnen ontwikkelen en meedoen aan een leven lang leren.

Vandaag presenteert de Commissie, na uitvoerige raadpleging van de belanghebbenden, een Europese pijler van sociale rechten. In deze pijler worden een aantal beginselen en rechten vastgesteld die dienen als referentiekader voor werkgelegenheid en sociaal beleid op nationaal en Europees niveau. Ter ondersteuning van de pijler heeft de Commissie tevens een nieuw wetgevingsinitiatief gelanceerd om ouders en mantelzorgers in heel Europa minimumrechten op verlof en op flexibele werkregelingen te geven, zodat zij werk en familiale verplichtingen beter kunnen combineren – een evenwichtsoefening waarmee honderdduizenden huishoudens in Europa vandaag de dag worstelen. De sociale partners moeten worden geraadpleegd over mogelijke wetgeving ter verbetering van de werkgelegenheid en de sociale bescherming van personen die thans onvoldoende worden beschermd.

Een groot deel van het debat in onze landen betreft de wijze waarop EU-wetgeving wordt toegepast. De huidige Commissie heeft zich grote inspanningen getroost om aan te geven hoe de wet moet worden toegepast en om de wetgeving zoveel mogelijk te verduidelijken. Het is nu echter aan de lidstaten om de Europese sociale wetgeving uit te voeren, toe te passen en te handhaven. Zij zijn exclusief bevoegd om inspecties uit te voeren en sancties op te leggen.

De huidige Commissie geeft de lidstaten meer richtsnoeren, bijvoorbeeld op het gebied van integratie in de arbeidsmarkt van jongeren, langdurig werklozen en onderdanen van derde landen, over school- en beroepsopleidingen, de bestrijding van haatzaaiing en radicalisering, en over het beschermen van kinderen bij migratie.

Zij heeft ook de dialoog met de sociale partners op Europees niveau opnieuw gelanceerd, en is ingenomen met hun toezegging, uitgedrukt in Rome ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van de EU, om bij te blijven dragen aan een Europa dat zich inzet voor zijn werknemers en ondernemingen.

Tot slot houdt de Commissie nu rekening met sociale overwegingen in alle beleidsgebieden, met inbegrip van haar buitenlands en handelsbeleid (waarvan de uitgebreide economische en handelsovereenkomst (CETA) met Canada een voorbeeld is) en haar economisch beleid, dat gericht is op investeringen en het scheppen van banen.


Opties voor de toekomst

Volgens de logica van het witboek zijn er verschillende mogelijkheden voor de sociale toekomst van Europa:

— beperking van de sociale dimensie tot het vrije verkeer;

— wie op sociaal gebied meer wil doen, kan dat doen; of

— de EU-27 kan de sociale dimensie samen verdiepen.

De politieke keuze zal ook buiten het sociale terrein gevolgen hebben, bijvoorbeeld op het vlak van het Europese concurrentievermogen, het Europese vermogen om de globalisering in goede banen te leiden en vorm te geven, de stabiliteit van de Economische en Monetaire Unie, de cohesie in de Unie en de solidariteit tussen haar burgers. Elke politieke keuze moet ook worden gezien in het licht van de geconstateerde uitdagingen, waarbij telkens de vraag moet worden gesteld waar de EU meerwaarde kan bieden. Aangezien elk van de drie opties andere concrete voorstellen voor maatregelen met zich meebrengt, moet ook bij de keuze uit mogelijke instrumenten rekening worden gehouden met de uitdagingen. De meeste voorbeelden voor de tweede optie gelden ook voor de derde en omgekeerd.


Beperking van de sociale dimensie tot het vrije verkeer


Sommigen stellen dat sociale wetgeving op EU-niveau de groei belemmert en dat de administratieve lasten van sociale wetgeving voor bedrijven te duur zijn, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen. Zij zeggen dat de concurrentiepositie van Europese ondernemingen ten opzichte van de rest van de wereld wordt benadeeld door onze hoge sociale normen en de normen op het gebied van consumentenbescherming en milieubescherming. Volgens hen is het uitsluitend aan de lidstaten om de opbrengst van de economische groei op billijke wijze onder hun burgers te verdelen, door middel van belastingheffing en socialezekerheidsstelsels, en moet ook onderwijs en cultuur uitsluitend aan de lidstaten worden overgelaten.

Indien men zich zou beperken tot de eengemaakte markt, zouden de regelingen worden behouden die het grensoverschrijdend verkeer van personen bevorderen, zoals de regels over de socialezekerheidsrechten van mobiele burgers, de detachering van werknemers, de grensoverschrijdende gezondheidszorg en de erkenning van diploma’s. De Europese wetgeving ter bescherming van werknemers, hun gezondheid en veiligheid, werk- en rusttijden zouden echter worden ingetrokken. Minimale vakantie met behoud van loon en wetgeving op het gebied van gendergelijkheid op Europees niveau zou worden afgeschaft. De lidstaten zouden zelf beslissen of tijdelijk uitzendwerk wel of niet mag. Gelijke behandeling van deeltijdwerkers zou niet langer overal in Europa zijn gewaarborgd. Op Europees niveau zouden er geen minimumnormen zijn voor moederschaps- en vaderschapsverlof, ouderschapsverlof of verlof voor mantelzorgers. Het recht van werknemers om individueel en collectief te worden geïnformeerd over hun rechten zou niet langer op Europees niveau zijn gewaarborgd. Het kader voor Europese ondernemingsraden in multinationale ondernemingen zou worden afgeschaft. De sociale dialoog op EU-niveau zou worden beperkt tot de sectoren en kwesties die relevant zijn voor de eengemaakte markt.

Europa zou de mogelijkheden voor de lidstaten om beste praktijken uit te wisselen op het gebied van sociale bijstand, onderwijs, gezondheid, cultuur en sport niet langer stimuleren. De lidstaten zouden ook niet meer kunnen rekenen op Europese aanbevelingen voor het aanpakken van de jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid of op Europese steun om Europeanen om te scholen en uit te rusten met de vaardigheden die hen geschikt maken voor het arbeidsproces. Europese fondsen ter financiering van de omschakeling van regio’s die zwaar te lijden hebben onder de gevolgen van de globalisering zouden worden teruggeschroefd of afgeschaft, en sociale programma’s in de lidstaten die voor een aanzienlijk deel worden medegefinancierd door de EU zouden moeten worden beëindigd of volledig op nationaal niveau worden gefinancierd.


Wat dit in de praktijk zou kunnen betekenen:

- Vrachtwagenbestuurders zouden worden geconfronteerd met rij- en rusttijden die van land tot land verschillen, en hun werkgevers zouden hun in elk land een ander uurloon moeten uitbetalen.

- 20 dagen vakantie met behoud van loon en 14 weken moederschapsverlof zouden niet meer overal in Europa gewaarborgd zijn.

- Patiënten zouden nog steeds medische behandelingen in een andere lidstaat kunnen ondergaan, maar er zou geen Europees actieplan zijn ter bestrijding van de toename van bacteriën die resistent zijn tegen antibiotica.

- Er zou geen gecoördineerde voorbereiding of respons zijn op gemeenschappelijke bedreigingen van de volksgezondheid, zoals de verspreiding van besmettelijke ziekten als ebola of het zikavirus.

- Wanneer een autofabriek sluit omdat de productie wordt verplaatst naar een land met lage lonen buiten Europa en er in één klap duizenden mensen in dezelfde regio hun baan verliezen, zouden er geen Europese middelen beschikbaar zijn om hen te helpen weer werk te vinden.

- Zelfs de voortzetting van het programma Erasmus+ zou gevaar lopen, en de EU zou benchmarking van voortijdige schoolverlaters en leerlingen die slecht presteren, afschaffen.

- Er zou geen EU-steun meer zijn voor de Europese filmindustrie en de culturele en creatieve sectoren. Het programma Culturele Hoofdsteden van Europa zou worden stopgezet.

Voor- en nadelen:

- De meeste beslissingen over sociale en werkgelegenheidskwesties zouden op nationaal niveau — en dus "dichter bij de burgers" — worden genomen.

- Bedrijven zouden aan minder EU-wetgeving, maar in plaats daarvan wel aan 27 verschillende nationale wetgevingen, moeten voldoen.

- De lidstaten zouden alle vrijheid hebben om innovatieve oplossingen voor de effecten van de globalisering, de digitalisering en de vergrijzing uit te proberen. Zonder EU-steun zou er echter minder gelegenheid zijn om van elkaar te leren.

- Hoewel veel van de uitdagingen via vaardigheden en training overwonnen zouden kunnen worden, zou Europa daar niet aan bijdragen.

- De nationale arbeidsmarkten zouden verder uit elkaar groeien. In plaats van convergentie van arbeidskosten, zou het gevaar toenemen van grotere verschillen daartussen, en van een neerwaartse spiraal.

- Als de verschillen tussen lonen groter worden, zouden meer werknemers in landen met lage lonen, en met name de jonge en meest vakkundige werknemers, kunnen verhuizen naar landen met hogere lonen. Dit zou in sommige lidstaten de demografische problemen kunnen aanscherpen.

- In combinatie met de stopzetting van de EU-fondsen ter ondersteuning van sociale projecten, onder meer met betrekking tot training en vaardigheden, zou dit de steun voor de eengemaakte markt en het Europese project uiteindelijk kunnen ondermijnen. Hoewel deze optie bedoeld is om de sociale dimensie van Europa toe te spitsen op het vrije verkeer, zou zij paradoxaal genoeg de eengemaakte markt juist in gevaar kunnen brengen.

- Europa zou de voornaamste motor voor groei en werkgelegenheid — de eengemaakte markt — niet meer optimaal kunnen benutten.


Wie op sociaal gebied meer wil doen, kan dat doen


Velen beweren dat de crisisjaren hebben aangetoond dat de landen die de euro als eenheidsmunt hebben, op sociaal gebied meer moeten samenwerken om de kracht en de stabiliteit van de euro te behouden en abrupte veranderingen in de levensstandaard van hun burgers te voorkomen. Er wordt erkend dat preventief aanpassen beter is. Dat betekent niet dat hun sociale modellen en socialezekerheidsstelsels identiek moeten worden. Hun arbeidsmarkten en sociale stelsels moeten echter goed functioneren, zodat hun economie veerkrachtiger is en het welzijn van hun bevolking beter beschermd is als er zich weer een crisis voordoet.

Voor velen is de eurozone meer dan alleen maar een economische entiteit, zij geeft ons een gemeenschappelijke lotsbestemming. In de komende discussienota over de toekomst van de Economische en Monetaire Unie zullen uitgebreidere opties op dit vlak worden uitgewerkt en zullen mogelijke stabilisatieinstrumenten worden uiteengezet, zoals aangekondigd in het verslag van de vijf voorzitters over de voltooiing van de Europese Economische en Monetaire Unie. Maar de gevolgen van de verdieping van de sociale dimensie in de eurozone, en eventueel in een aantal andere landen, verdient ook verdere bespreking in het kader van dit document.

Momenteel bestaat er naast de coördinatie en het toezicht op het fiscaal beleid geen rechtskader voor de ontwikkeling van wetgeving die uitsluitend de eurozone betreft, maar het instrument van "nauwere samenwerking" van het Verdrag zou kunnen worden gebruikt. Dat instrument maakt het mogelijk dat een groep van ten minste 9 landen, in laatste instantie en alleen als de EU-27-lidstaten daarmee instemmen, wetgeving kan goedkeuren die alleen bindend is voor de landen die deelnemen. De gemeenschappelijke normen zouden vooral betrekking kunnen hebben op de arbeidsmarkten, het concurrentievermogen, het ondernemingsklimaat of de overheidsadministratie, evenals op bepaalde aspecten van het fiscaal beleid (zoals de heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting). Sterkere convergentie van het nationale werkgelegenheids- en sociaal beleid zou de eurozone beter ondersteunen en de burgers ervan beter beschermen. De bestaande financiering op EU-niveau zou gebruikt kunnen worden ter ondersteuning van gezamenlijke acties en/of de deelnemende landen zouden specifieke fondsen kunnen opzetten.

Er zou een nauwere samenwerking van verschillende groepen landen mogelijk zijn; zie hieronder voor een aantal voorbeelden.


Wat dit in de praktijk zou kunnen betekenen:

— Diploma's zouden in sommige lidstaten wel automatisch worden erkend, maar niet in andere.

— Mensen zouden zich in sommige landen gemakkelijk kunnen identificeren met één enkel socialezekerheidsnummer; autoriteiten in die landen zouden gemakkelijk kunnen nagaan of de betrokkene verzekerd is, waardoor terugbetalingen en uitkeringen soepeler verlopen.

— Een groep landen wordt het eens over gemeenschappelijke prijzen voor geneesmiddelen en vaccinaties. Dit zal de dekking van en toegang tot gezondheidszorg verbeteren.

— Een groep landen wordt het eens over gezamenlijke planning van hun gezondheidswerkers, met inbegrip van het totaal aantal artsen en verplegers dat zij opleiden.

— In sommige lidstaten zouden burgers hogere werkloosheidsuitkeringen kunnen genieten dan momenteel; in andere lidstaten zou de periode tijdens dewelke zij aanspraak kunnen maken op werkloosheidsuitkeringen kunnen worden verkort.

— De deelnemende lidstaten zouden gemeenschappelijke programma’s kunnen opzetten voor de integratie van vluchtelingen.

— Mensen zouden nog steeds hun baan kunnen verliezen, maar in de landen die kiezen voor een diepere sociale dimensie zouden zij meer kans hebben om sneller een andere baan te vinden en worden zij tijdens deze omschakeling ondersteund dankzij gemeenschappelijke her- en bijscholingsinstrumenten.


Voor- en nadelen

- Wie meer wil doen, zou dat kunnen doen. Gelijkgezinde landen zouden verdergaande maatregelen kunnen nemen. Het zou dan niet nodig zijn genoegen te nemen met de kleinste gemene deler onder 27.

- Samenwerking door een beperkt aantal landen zou kunnen dienen als springplank voor nieuwe innovatieve projecten voor het aanpakken van mondiale uitdagingen zoals vergrijzing, digitalisering en verstedelijking. Indien het resultaat positief is, zouden uiteindelijk alle 27 lidstaten zich erbij kunnen aansluiten.

- De rechten van de burger die van het EU-recht afgeleid zijn, zouden per land kunnen gaan verschillen, omdat sommige landen zouden besluiten meer te doen dan andere.

- Besluitvorming, het toezicht op en de handhaving van de regels zou complexer worden.

- De eurozone zou meer kunnen gaan convergeren in de richting van de meest dynamische arbeidsmarkten, de doeltreffendste sociale stelsels en de beste onderwijs- en gezondheidszorgstelsels. Dit zou een antwoord zijn op een aantal van de geconstateerde uitdagingen.

- Anderzijds zouden de reeds bestaande verschillen met andere landen kunnen toenemen, waardoor het voor hen moeilijker wordt om later in de eurozone te integreren.

- Sommige landen buiten de eurozone zouden bedrijven misschien willen gaan aantrekken door hun normen opzettelijk te verlagen, ten koste van de sociale convergentie.

- De interne markt zou belemmerd kunnen worden door verschillen in sociale normen binnen de EU, met het risico van repercussies op groei en werkgelegenheid.


De EU-27 verdiept samen de sociale dimensie van Europa

De overtuiging dat sociale waarden fundamenteel zijn voor het Europese project zelf en dat alle EU-burgers rechten en gelijke kansen zouden moeten hebben, wordt door veel Europeanen gedeeld en komt ook tot uitdrukking in de Verklaring van Rome. Anderen wijzen erop dat de interne markt nauw verweven is met gemeenschappelijke sociale normen, net zoals de eengemaakte markt nauw verweven is met gemeenschappelijke EU-normen voor milieu- en consumentenbescherming. Een derde groep onderstreept dat de belangrijke uitdagingen waarmee alle Europese landen tegenwoordig worden geconfronteerd — veiligheid, demografische veranderingen, technologische ontwikkelingen, globalisering, migratie — van een zodanige omvang en mondiale reikwijdte zijn dat actie op Europees niveau nodig is om ze onder controle te krijgen en de toekomst vorm te kunnen geven.

Tegelijkertijd zijn velen van mening dat doorgaan met 27 niet mag worden opgevat als "doorgaan op de bestaande lijn, maar gewoon harder proberen". Mogelijkerwijs zal de huidige verdeling van de bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten en de vier daarbij gebruikte instrumenten (wetgeving, samenwerking, richtsnoeren en financiering) moeten worden herzien. Er is dringend een heroriëntering nodig, zowel op EU- als op nationaal niveau, zodat meer aandacht wordt besteed aan de nieuwe uitdagingen. Alleen dan kunnen wij onze sociale markteconomie verdedigen en onze unieke Europese manier van leven behouden.

Vaststaat dat de nationale en lokale overheden en hun sociale partners het zwaartepunt moeten (en altijd zullen) blijven vormen voor acties op sociaal gebied. Zoals uit de lopende discussie blijkt, zijn er echter veel terreinen waarop de EU verdere initiatieven ter ondersteuning van de maatregelen van de lidstaten zou kunnen ontwikkelen, daarbij ten volle gebruik makend van alle instrumenten waarover zij beschikt.

Wetgeving zou dan niet alleen minimumnormen vaststellen, maar zou voor bepaalde gebieden de rechten van de burgers in de hele EU volledig kunnen harmoniseren.

Om ervoor te zorgen dat de convergentie van sociale resultaten speciale aandacht krijgt, zouden er bindende benchmarks kunnen worden ontwikkeld voor belangrijke parameters die bijdragen tot een doeltreffend werkgelegenheidsbeleid en effectieve gezondheidszorg en onderwijs- en socialezekerheidsstelsels. Voortbouwend op het voorbeeld van de jongerengarantie zou er ook een "kindergarantie" met financiële steun van de EU kunnen worden ontwikkeld.

Er gaan stemmen op om meer middelen op EU-niveau vrij te maken ter ondersteuning van de ontwikkeling van vaardigheden, de integratie op de arbeidsmarkt, de bestrijding van armoede en de bevordering van sociale innovatie. De EU-financiering zou afhankelijk kunnen worden gesteld van een engagement om bepaalde benchmarks te halen of bepaalde hervormingsmaatregelen te nemen ter bevordering van convergentie in de richting van de landen die het best presteren. De EU zou ook sociale investeringen verder kunnen ondersteunen met behulp van instrumenten op EU-niveau.

Daarnaast wordt voorgesteld om, in aanvulling op de handhavingsinstanties van de lidstaten, Europese agentschappen op te richten met een coördinerende functie en handhavingsbevoegdheden in grensoverschrijdende situaties, zoals een Europese arbeidsinspectie en een Europees agentschap voor vervoer.

De lidstaten zouden kunnen overeenkomen dat de hele EU-27 alleen op bepaalde gebieden samen verder gaat.


Wat dit in de praktijk zou kunnen betekenen:

- De EU-27 zou kunnen overeenkomen om gemeenschappelijke regels inzake de arbeidssituatie van werknemers van digitale platforms vast te stellen. Dit geeft bedrijven de mogelijkheid om ten volle te profiteren van de voordelen van een eengemaakte Europese digitale markt.

- Alle lidstaten zouden de diploma’s van andere lidstaten erkennen.

- Afspraken over de lonen van Europese vrachtwagenchauffeurs zouden worden gecoördineerd of zelfs collectief worden onderhandeld door de Europese sociale partners en overal in de eengemaakte markt uniform worden toegepast.

- Elke Europese burger zou één enkel socialezekerheidsnummer hebben en zich daarmee in elk land kunnen identificeren. Declaraties, controles en betalingen zouden online gedaan kunnen worden en zouden naadloos van het ene land naar het andere lopen.

- Mensen zouden overal in Europa op dezelfde leeftijd met pensioen gaan, en die leeftijd zou aansluiten op de trends in levensverwachting. In sommige landen zou dit later kunnen zijn dan nu, maar de pensioenen zouden gewaarborgd zijn.

- Bedrijven zouden niet alleen door nationale, maar ook door Europese inspecteurs kunnen worden gecontroleerd.

- Sommige lidstaten zouden hun IT-systemen moeten aanpassen om ze interoperabel te maken met systemen op EU-niveau.

- Het programma Erasmus+ zou worden uitgebreid tot ten minste 30 % van de studenten, leerlingen, leerlingen van beroepsopleidingen, stagiairs en docenten.

- Er zou een eengemaakte ruimte zijn voor hoger onderwijs in heel Europa.

- Er zou een Europese identiteitskaart voor mensen met een handicap zijn die in alle landen geldig is.

- Er zouden EU-middelen zijn om te kunnen reageren op grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid (ebola, het zikavirus).

- Er zouden verplichte benchmarks zijn voor volksgezondheidsinterventies, bijvoorbeeld op het gebied van het vet- en suikergehalte van voedingsmiddelen.

- Burgers die in een andere lidstaat een behandeling ondergaan, zouden hun medische informatie elektronisch kunnen doorgeven en hun geneesmiddelen met e-voorschriften kunnen ophalen.


Voor- en nadelen

- De sociale rechten in de verschillende lidstaten zouden gelijker worden, waardoor burgers zich meer met het Europese project zouden gaan identificeren en zij het project meer zouden steunen.

- Burgers zouden het gevoel hebben dat de besluitvorming ver weg is.

- Het zou niet altijd even makkelijk zijn om overeenstemming te bereiken tussen alle 27 lidstaten. De politieke wil moet er zijn om compromissen te sluiten zonder de normen naar de laagste gemeenschappelijke noemer te laten zakken.

- De interne markt zou gestroomlijnder werken, de Europese arbeidsmarkten zouden verder integreren en de vrees voor sociale dumping zou afnemen. Er zou meer steun komen voor de eengemaakte markt, mits een goed evenwicht wordt gevonden tussen verschillende belangen en de integriteit wordt gevrijwaard.

- Toekomstige toetredingen tot de eurozone zouden makkelijker zijn als de 27 lidstaten gezamenlijk optreden.

- Alle Europese economieën zouden beter bestand zijn tegen schokken, en onze landen zouden samen de uitdagingen aangaan.

- De EU zou een zichtbare bijdrage leveren aan het verhogen van de individuele slagvaardigheid van burgers, bijvoorbeeld met versterkte opleidingsprogramma’s.

- Een Europa van 27 samen zou het sterkst zijn, het best in staat gemeenschappelijke uitdagingen te overwinnen, en zou internationaal de beste reputatie genieten.


5. Het debat vooruitbrengen

De sociale dimensie van Europa verandert voortdurend onder de invloed van persoonlijke keuzes, de economische realiteit, wereldwijde trends en politieke besluiten. Wij hebben de keuze deze veranderingen te omarmen en richting te geven, of ons passief door de stroom te laten meevoeren.

Een kloof tussen zogenaamde "winnaars" en "verliezers" van economische en technologische veranderingen kan leiden tot nieuwe vormen van ongelijkheid, waarbij het aanhoudende risico van armoede hand in hand kan gaan met nieuwe vormen van uitsluiting. In een moderne en samenhangende maatschappij moet iedereen in alle fasen van het leven ten volle kunnen bijdragen aan en toegang hebben tot nieuwe kansen. Dit is een kwestie van sociale rechtvaardigheid en sociale cohesie.

Tegelijkertijd is dit een economische noodzaak. Een goed functionerende, zelfverzekerde en veerkrachtige maatschappij die investeert in haar menselijk kapitaal en individuen kansen biedt om vooruit te komen in het leven, is van essentieel belang voor het behoud van de economische groei, de participatie op de arbeidsmarkt, de levensstandaard en de bestrijding van sociale risico’s.

Het is ook een politieke noodzaak. Vertrouwen kweken is van doorslaggevend belang voor vooruitgang, modernisering en een open houding tegenover verandering.

Hoewel Europa veel ervaring heeft, moge het duidelijk zijn dat modellen of oplossingen uit de ene lidstaat niet eenvoudigweg in hun geheel kunnen worden omgezet en toegepast op een andere lidstaat, waar de sociaaleconomische situatie, de culturele tradities en het onderwijssysteem anders zijn.

Elk Europees land streeft echter uiteindelijk naar hetzelfde: het tot stand brengen van een rechtvaardige samenleving, met gelijke kansen als uitgangspunt. Geslacht, geboorteplaats, achtergrond of financiële situatie op het moment van geboorte mag niet bepalend zijn voor de mate van toegang tot onderwijs, diensten of kansen.

In al hun diversiteit hebben de landen van de EU-27 de mogelijkheid om samen en afzonderlijk het hoofd te bieden aan gemeenschappelijke uitdagingen, in de wetenschap dat zij de verantwoordelijkheid voor de voorbereidingen op de toekomst grotendeels in eigen handen hebben. De presentatie van drie scenario's in deze nota biedt een overzicht van wat op Europees niveau bereikt zou kunnen worden en welke beperkingen er zouden kunnen zijn, afhankelijk van de mate van ambitie en de mate waarin sommige — dan wel alle — lidstaten bereid zijn om samen te werken.

Of de rol die Europa in de toekomst zal spelen bij de ondersteuning van de EU-27 moet worden aangepast of niet, zal in de komende maanden verder worden besproken. De Commissie zet zich in voor verdieping en verbreding van het debat met burgers, sociale partners, andere EU-instellingen en de leiders van de EU-27. Deze discussienota is bedoeld om de weg vrij te maken voor een debat dat duidelijkheid zou moeten scheppen over twee vragen: Welke uitdagingen moeten onze landen samen aanpakken? Welke toegevoegde waarde kunnen instrumenten op EU-niveau hierbij bieden?

Bij deze discussie moet ook rekening worden gehouden met het feit dat sociale overwegingen zich niet beperken tot de gebieden die tot een "klassiek" sociaal beleid behoren. In dit verband zal in de komende discussienota's over de aanpak van de globalisering, de verdieping van de Economische en Monetaire Unie en de toekomst van EU-financiën ook aandacht gaan naar aangelegenheden die van belang zijn voor de sociale dimensie van Europa.

De Zweedse regering bereidt samen met de Commissie een sociale top over eerlijke werkgelegenheid en groei voor, die op 17 november 2017 te Göteborg zal plaatsvinden. Tot die tijd hoopt de Commissie dat deze discussienota het pad zal effenen voor een volledige en open discussie over waar onze samenlevingen heen willen en hoe Europa hen kan helpen om daar te komen.