Bijlagen bij COM(2017)800 - Ontwerpbegrotingsplannen 2018: Algemene beoordeling

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2017)800 - Ontwerpbegrotingsplannen 2018: Algemene beoordeling.
document COM(2017)800 NLEN
datum 22 november 2017
bijlage IV, tabel 1). Dit kan ook komen doordat alle lidstaten, met uitzondering van Duitsland en België, voldoen aan de vereiste van Verordening (EU) nr. 473/2013 om de ontwerpbegroting, en impliciet het OBP, te baseren op macro-economische prognoses die worden opgesteld of bekrachtigd door onafhankelijke instanties.

Nu de economie bovenpotentieel groeit, versmalt de outputgap in 2017 en zal deze naar verwachting positief worden in 2018. Zowel op basis van de prognose van de Commissie als op basis van de plannen zal de geaggregeerde outputgap positief worden in 2018. In alle OBP's wordt uitgegaan van een (herberekende) outputgap die positief is in 2018, of, in het geval van Frankrijk en Finland, slechts marginaal negatief is 9 .

Zowel de lidstaten als de Commissie verwachten dat de nominale inflatie stabiel blijft en onder het benchmarkpercentage van 2 % blijft. Volgens de plannen zal de nominale inflatie in de eurozone uitkomen op 1,5 % in 2017 en 1,4 % in 2018. Dit is grotendeels ongewijzigd ten opzichte van de aannamen van de stabiliteitsprogramma's, terwijl ook in de prognose van de Commissie eenzelfde inflatiecijfer voor de eurozone wordt voorspeld. Enkel in Estland, Letland en Litouwen zal de inflatie naar verwachting meer dan 2 % bedragen.

De economische expansie in de eurozone gaat door, maar vertoont atypische kenmerken. Het herstel in de eurozone is sterker geworden en laat zich in almaar meer landen voelen te midden van gestage werkgelegenheidswinsten en een beter wordende stemming in het bedrijfsleven. Het herstel vertoont echter atypische kenmerken. Meer bepaald blijven de kerninflatie en de loongroei matig en weerspiegelen ze niet de verbetering van de situatie op de arbeidsmarkt zoals die blijkt uit standaardarbeidsmarktindicatoren. De matige loongroei lijkt een gevolg te zijn van blijvende slapte op de arbeidsmarkt in sommige economieën, de doorwerking van lage inflatieverwachtingen op de loononderhandelingen en lage productiviteitsgroei. Tot slot lijkt het herstel nog steeds te worden ondersteund door uitzonderlijke rugwind zoals het accommoderende monetaire beleid van de ECB. Tegen deze achtergrond lijkt het raadzaam om de beleidsondersteuning van de groei slechts geleidelijk af te bouwen. De Commissie heeft aangekondigd dat zij voornemens is om haar beoordelingsmarge te gebruiken in het licht van de conjuncturele situatie van de lidstaten (zie vak 1).


Tabel 1: Overzicht van de economische en budgettaire aggregaten (EZ-18) voor 2017-2018


Bron: Stabiliteitsprogramma's 2017, ontwerpbegrotingsplannen 2018, najaarsprognose 2017 van de Commissie.

Budgettaire vooruitzichten volgens de plannen en de prognose van de Commissie

Het geaggregeerde nominale tekort zal naar verwachting verder blijven afnemen dankzij conjuncturele verbeteringen. Volgens de prognose van de Commissie zal het tekort in de eurozone afnemen van 1,6 % van het bbp in 2016 tot 1,1 % van het bbp in 2017. De ontwerpplannen verwachten een marginaal hoger werkelijk tekort in 2017, van 1,2 %, wat 0,15 procentpunten beter is dan het streefcijfer van de door de lidstaten in het voorjaar van 2017 ingediende stabiliteitsprogramma's, toen de groeiaannamen echter aanzienlijk minder dynamisch waren. Van een grote opwaartse bijstelling van de tekortdoelstelling 2017 ten opzichte van het stabiliteitsprogramma is enkel sprake in het geval van Slowakije. In 2018 zou de uitvoering van de plannen van de lidstaten resulteren in een nominaal tekort van 0,9 % van het bpp voor de eurozone. Dit bevestigt het geaggregeerde nominale tekort dat uit de stabiliteitsprogramma's van het voorjaar van 2017 naar voren kwam, ondanks het beter dan eerder verwachte resultaat voor 2018 en een aanzienlijke opwaartse bijstelling van de groeivooruitzichten voor 2018. Impliciet betekent dit dat de structurele aanpassing ietwat naar beneden is bijgesteld ten opzichte van de laatste stabiliteitsprogramma's (zie hieronder). Terwijl er voor de afzonderlijke lidstaten verschillen bestaan tussen de plannen en de prognose van de Commissie (zie bijlage IV, tabel 2), komt het geaggregeerde tekort voor 2018 in de prognose van de Commissie volledig overeen met de plannen.

Zeven van de achttien lidstaten plannen een overschot van het nominale saldo in 2018. Van de lidstaten met een tekort plannen enkel Letland en Finland een stijging van hun nominale tekort. Geen enkele lidstaat plant een tekort van meer dan 3 % van de referentiewaarde van het bbp in 2018. Frankrijk is voornemens zijn buitensporige tekort in 2017 te corrigeren, zoals is aanbevolen door de Raad, terwijl Spanje voornemens is het te corrigeren binnen zijn termijn van 2018. Slowakije, Italië, België en Frankrijk plannen aanzienlijk grotere tekorten dan in hun stabiliteitsprogramma's.

Het geaggregeerde primaire saldo van de eurozone, dat wordt verkregen door de rente-uitgaven in mindering te brengen op het nominale saldo, vertoont een overschot. Het zal volgens plan verbeteren van 0,8 % van het bbp in 2017 tot 0,9 % van het bbp in 2018. Frankrijk, Letland en Finland zijn de enige lidstaten in de eurozone die voor 2018 een primair tekort verwachten.

De begrotingsplannen voor 2017-2018 en de prognose voorzien nauwelijks in enige budgettaire aanpassingen, zoals aan de ontwikkeling van het geaggregeerde structurele saldo 10 kan worden afgemeten. Al met al zal het structurele saldo volgens de prognose van de Commissie in 2017 stabiel blijven. Volgens de (herberekende) begrotingsplannen wordt in 2017 een marginale structurele verbetering verwacht, wat in overeenstemming is met de stabiliteitsprogramma’s. Voor 2018 komen de ontwerpbegrotingsplannen neer op een lichte verslechtering van het structurele begrotingssaldo van de eurozone, met 0,1 % van het bbp, terwijl de meest recente stabiliteitsprogramma’s samengenomen nog steeds een verbetering met 0,2 % van het bbp verwachtten (zie bijlage IV, tabel 3). In overeenstemming met de plannen verwacht de Commissie voor de eurozone in 2018 een verslechtering van 0,1 procentpunt. Dit maskeert echter aanzienlijke verschillen tussen de OBP’s van afzonderlijke lidstaten. Met name rekent de Commissie op een substantieel lagere structurele aanpassing in België, Spanje, Frankrijk, Litouwen, Portugal en Slovenië (zie hieronder). Over de gehele eurozone genomen, wordt deze situatie gecompenseerd door een stabiel structureel saldo in Duitsland, vergeleken met de expansie van het bbp met 0,5 % waarin het Duitse OBP voorziet.

Over het algemeen zijn er nog steeds grote verschillen tussen de posities van de lidstaten ten opzichte van hun middellangetermijndoelstelling (MTD) (zie bijlage IV, grafiek 5). Volgens de prognose van de Commissie komen zes lidstaten van de eurozone in 2017 uit op (Litouwen) of boven (Cyprus, Duitsland, Luxemburg, Malta, Nederland) hun MTD 11 . Verwacht wordt dat dit in 2018 zo zal blijven, terwijl sommige van de „overpresterende” lidstaten naar verwachting een deel van hun budgettaire ruimte zullen gebruiken 12 . Volgens zijn OBP bij ongewijzigd beleid zal ook Duitsland naar verwachting een deel van zijn budgettaire ruimte gebruiken 13 . Van de lidstaten die hun MTD nog niet hebben gehaald, zal Ierland deze naar verwachting in 2018 bereiken, terwijl voor Slowakije aanzienlijke vorderingen in die richting worden verwacht. Voor bepaalde lidstaten die nog ver van hun MTD verwijderd zijn, verwacht de Commissie anderzijds nauwelijks enige verbetering (Spanje, Italië, Portugal en Slovenië) of zelfs een achteruitgang (België en Frankrijk). Met uitzondering van Slovenië zijn dit ook de lidstaten met de hoogste schuldquoten (zie hieronder). De (herberekende) OBP’s voorzien voor deze lidstaten in een grotere aanpassing dan in de prognose werd aangegeven: van 0,0 procentpunten van het bbp voor Frankrijk tot 0,5 procentpunt van het bbp voor Slovenië. Tot slot wordt ook verwacht dat Estland, Oostenrijk, Finland en Letland zich nog iets meer zullen verwijderen van hun MTD, hoewel zij binnen 1 procentpunt van het bbp zullen blijven.

In vergelijking met het structurele saldo is de discretionaire begrotingsinspanning, berekend op basis van de prognose van de Commissie, voor de jaren 2017 en 2018 enigszins expansiever 14 . De discretionaire begrotingsinspanning staat conceptueel dicht bij de uitgavenbenchmark van het EU-begrotingskader: zij geeft de som weer van de geplande ontvangstenmaatregelen en de ontwikkeling van de primaire uitgaven, afgezet tegen het potentiële groeipercentage op de middellange termijn. De discretionaire begrotingsinspanning, berekend op basis van de prognose, wijst op een expansie van bijna 0,4 % van het bbp in 2017. Dit wordt met name veroorzaakt doordat de primaire uitgaven sterker toenemen dan de potentiële groei op de middellange termijn, terwijl de discretionaire ontvangstenmaatregelen in 2017 neutraal zijn. Het verschil met de verandering van het structurele saldo kan deels worden verklaard door het feit dat in de discretionaire begrotingsinspanning renteverhogingen niet zijn verdisconteerd 15 . De discretionaire begrotingsinspanning die voor 2018 op basis van de plannen is berekend, bevestigt de lezing van het structurele saldo die wijst op een vrijwel neutrale geaggregeerde koers van de beleidsplannen. Volgens de plannen zal de groei van de primaire uitgaven in de eurozone de potentiële groei op de middellange termijn licht overschrijden, terwijl de discretionaire ontvangstenmaatregelen slechts marginaal expansief zijn (zie hieronder). De op basis van de prognose van de Commissie berekende discretionaire begrotingsinspanning bedraagt 0,25 % van het bbp en duidt op een enigszins sterker expansieve koers in 2018 (zie bijlage IV, grafiek 4) 16 .

De overheidsschuld zal naar verwachting blijven dalen, dankzij de conjuncturele opleving en de aanhoudend lage rentevoeten. De overheidsschuld van de eurozone, die in 2014 piekte op bijna 93 % van het bbp, zal naar verwachting dalen van 89,6 % van het bbp in 2016 tot iets minder dan 88 % van het bbp in 2017. Dit volgt uit zowel de prognose van de Commissie als de plannen van de lidstaten. De geaggregeerde plannen leiden tot een verdere afname van de schuld tot iets boven de 86 % van het bbp in 2018. De daling voor 2018 wordt veroorzaakt door een schuldverminderend sneeuwbaleffect en een primair overschot, terwijl de geplande stock-flow adjustment een bijdrage levert in de tegengestelde richting. Volgens de prognose van de Commissie zal de daling van de schuldquote iets groter zijn.

Alle lidstaten behalve Frankrijk rekenen voor de periode 2017-2018 op een daling van de schuldquote (zie bijlage IV, tabel 6). Wat Frankrijk betreft, wordt verwacht dat de schuld zich stabiliseert op iets onder de 97 % van het bbp. Alle lidstaten profiteren van een schuldverminderend sneeuwbaleffect en ook de in de meeste lidstaten geplande primaire overschotten hebben een neerwaartse impact (zie bijlage IV, grafiek 6). De verschillen tussen de prognose van de Commissie en de OBP’s wat betreft de schuldontwikkelingen voor 2018 zijn over het algemeen relatief beperkt, behalve dat in het geval van Cyprus en Slovenië de plannen optimistischer zijn en in het geval van Duitsland de prognose van de Commissie optimistischer is. De lidstaten met de grootste overheidsschuld zijn nog steeds Italië en Portugal (meer dan 120 % van het bbp), terwijl de overheidsschuld van België, Cyprus, Frankrijk en Spanje zich rond de 100 % van het bbp beweegt. Tien lidstaten in de eurozone die OBP’s hebben ingediend, zijn momenteel onderworpen aan de schuldreductiebenchmark 17 . Volgens de prognose van de Commissie zullen België en Italië op het eerste gezicht noch in 2017, noch in 2018 die benchmark halen. Dit is ook het geval voor Frankrijk dat, in het geval van een tijdige en duurzame correctie van zijn buitensporige tekort, vanaf 2018 aan de overgangsregel voor de schuld zou worden onderworpen.


Samenstelling van de begrotingsaanpassing

De lidstaten verwachten een bescheiden daling van de conjunctuurgezuiverde uitgavenquote, die volledig wordt gecompenseerd door een soortgelijke afname van de ontvangstenquote. Volgens de plannen zal de conjunctuurgezuiverde uitgavenquote met 0,25 procentpunt dalen als gevolg van de afnemende rente-uitgaven en het feit dat de primaire uitgaven iets minder snel stijgen dan de potentiële groei. Ter vergelijking: de Commissie verwacht in haar prognose ietwat dynamischer ontwikkelingen van de primaire uitgaven, die zouden leiden tot een stabiele conjunctuurgezuiverde uitgavenquote. Volgens de plannen van de lidstaten zouden de uitgaven voor sociale uitkeringen en de lonen minder snel groeien dan het nominale bbp, wat bijdraagt tot de daling van de uitgavenquote (zie bijlage IV, grafiek 8). De overheidsinvesteringen moeten volgens de plannen daarentegen in 2018 licht stijgen, nadat zij in de periode van 2010 tot en met 2016 gestaag waren gedaald. Dit lichte evenwichtsherstel van de overheidsuitgaven wordt door de prognose van de Commissie bevestigd. De rente-uitgaven zullen volgens zowel de plannen als de prognose van de Commissie met 0,1 procentpunt dalen tot 1,9 % van het bbp in 2018. In 2012, op het hoogtepunt van de staatsschuldencrisis, bedroegen de rente-uitgaven 3,0 % van het bbp. Alle lidstaten behalve Cyprus gaan uit van een verdere daling van de impliciete rente op de uitstaande schuld. Gemiddeld daalt de impliciete rente waarvan de OBP’s uitgaan van 2,25 % in 2017 tot 2,15 % in 2018, zoals ook de Commissie aanneemt.

De ontvangstenquote zal naar verwachting afnemen onder invloed van maatregelen die tot inkomstenvermindering leiden alsook van tegenvallers aan de ontvangstenzijde. Het totale tekortverlagende effect van de gemelde inkomstenmaatregelen beloopt volgens de plannen 0,1 % van het bbp, terwijl de lidstaten ook tegenvallers aan de ontvangstenzijde verwachten, ter hoogte van bijna 0,2 % van het bbp, in vergelijking met de verwachtingen op basis van de vooruitzichten voor de nominale groei (zie bijlage IV, tabel 8) 18 . De daling van de inkomstenquote wordt voornamelijk veroorzaakt door een daling van de sociale bijdragen en de niet-fiscale ontvangsten. Volgens de plannen blijven zowel de directe als de indirecte belastingen ongewijzigd, uitgedrukt als percentage van het bbp. De Commissie rekent in haar prognose op een soortgelijk effect van de maatregelen en de tegenvallers aan de ontvangstenzijde.


Beoordeling van de oriëntatie van het begrotingsbeleid in de eurozone

Al met al wordt verwacht dat de begrotingskoers van de eurozone in de periode 2017-2018 goeddeels neutraal zal blijven. Na de significante begrotingsconsolidatie in 2011-2013 kreeg de geaggregeerde begrotingskoers de daaropvolgende jaren een grotendeels neutraal karakter. Naar verwachting blijft dat zo in 2017. Afgemeten aan de verandering van het structurele saldo wijzen zowel de geaggregeerde OBP’s van de lidstaten als de prognose van de Commissie op een voortzetting van de grotendeels neutrale begrotingskoers in 2018, waarbij het structurele saldo slechts marginaal verslechtert. De ontwikkeling van het structurele primaire saldo duidt op een iets expansievere koers in 2018 (zie bijlage IV, tabel 4), aangezien het geen rekening houdt met de aanhoudende daling van de rente-uitgaven. Dit wordt ook bevestigd door de discretionaire begrotingsinspanning (zie boven) die op basis van de prognose van de Commissie is berekend (zie bijlage IV, grafiek 4).

Een in grote lijnen neutrale begrotingskoers op geaggregeerd niveau voor de eurozone lijkt nog steeds passend in het licht van het huidige economische herstel, dat krachtiger wordt maar nog steeds onvolledig is. Dit is des te meer relevant in de context van de aanhoudende schuldsituatie die van de crisis is overgebleven. Het is van wezenlijk belang dat een juist evenwicht wordt gevonden tussen het waarborgen van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de lange termijn (afhankelijk van landspecifieke omstandigheden) en het ondersteunen van het economisch herstel. De oriëntatie van de begrotingskoers in 2017-2018 moet dan ook worden getoetst aan de tweeledige doelstelling van houdbaarheid op de lange termijn enerzijds en macro-economische stabilisatie op korte termijn anderzijds. Voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de lange termijn moet de overheidsschuld op een houdbaar traject worden gebracht en gehouden, waarbij wordt uitgegaan van de huidige omvang van de schuld en de verwachte toekomstige vergrijzingsgerelateerde uitgaven. Hoewel macro-economische stabilisatie kan worden gebaseerd op het in een passend tempo en op korte tot middellange termijn dichten van de outputgap, moet ook rekening worden gehouden met andere economische factoren, zoals de hoogte van de inflatie, de slapte op de arbeidsmarkt en de noodzaak over te schakelen van externe naar binnenlandse bronnen van groei.

Grafiek 1: Reële langetermijnrente (%) en discretionaire begrotingsinspanning (% van het potentiële bbp), eurozone


Bron: najaarsprognose 2017 van de Europese Commissie

Noot: een reële langetermijnrente van +1,0 % wordt ruwweg in overeenstemming geacht met de potentiële groei in de prognoseperiode.

De begrotingskoers moet terdege rekening houden met het zeer accommoderende monetaire beleid in een context van lage inflatie. Het monetaire beleid is de afgelopen jaren in de eurozone zeer accommoderend. De ECB heeft uiteenlopende maatregelen getroffen ter verruiming van het monetair beleid, zoals verlaging van de beleidstarieven tot negatieve waarden, gerichte langlopende herfinancieringsmaatregelen, programma’s voor de aankoop van schuldbewijzen en vaststelling van vooruitstrevende richtsnoeren. Tezamen genomen hebben deze maatregelen voor een substantiële monetaire stimulus gezorgd. Recentelijk heeft de ECB besloten om haar programma voor de aankoop van schuldbewijzen vanaf januari 2018 te herijken in het licht van de in toenemende mate robuuste en brede economische expansie in de eurozone. Tegelijkertijd was men van mening dat een krachtige monetaire stimulus nog steeds noodzakelijk was, aangezien de binnenlandse prijsdruk over het algemeen nog gematigd was en de economische vooruitzichten en de inflatieontwikkeling nog steeds aanhoudende ondersteuning door het monetair beleid behoefden. Hoewel ervan wordt uitgegaan dat de gunstige financieringsvoorwaarden zullen aanhouden, verwachten de meest recente macro-economische vooruitzichten van de ECB voor de eurozone dat de nominale inflatie in 2017-2019 slechts geleidelijk zal stijgen en significant onder de 2 % zal blijven. Dit is ook vrijwel in overeenstemming met de laatste inflatieprognose van de Europese Commissie.

De gemeenschappelijke oriëntatie van het monetair en budgettair beleid (de „beleidsmix”) kan worden uitgewerkt op basis van de ontwikkeling van respectievelijk de financieringsvoorwaarden (bijvoorbeeld de reële langetermijnrente) en de begrotingsinspanning (bijvoorbeeld de discretionaire begrotingsinspanning). Zoals grafiek 1 laat zien, zijn de financieringsvoorwaarden in 2011-2012 substantieel versoepeld dankzij de crisisinterventies van de ECB. De financieringsvoorwaarden zijn na 2013 nog verder versoepeld, zij het in mindere mate. Hoewel de ECB er met haar aanvullende maatregelen in is geslaagd neerwaartse druk uit te oefenen op de nominale langetermijnrentevoeten, zijn ook de verwachtingen voor de inflatie op de lange termijn gedaald en pas tegen het einde van 2016 weer enigszins op gang gekomen. De financieringsvoorwaarden zullen naar verwachting in 2018 minder soepel worden, omdat volgens de projecties de outputgap van de eurozone dan pas zal zijn gedicht. De verwachting is dat de gemiddelde reële langetermijnrente in 2018 zal aantrekken, doordat de verwachte geleidelijke stijging van de nominale tarieven gepaard gaat met een relatief beperktere stijging van de verwachte inflatie in een later stadium 19 . Er wordt echter van uitgegaan dat de financieringsvoorwaarden over het algemeen sterk ondersteunend zullen blijven.

Achter de geaggregeerde situatie van de eurozone schuilen echter aanzienlijke verschillen op nationaal niveau, waarbij sommige landen worden geconfronteerd met de noodzaak tot consolidering, terwijl andere over enige budgettaire ruimte beschikken (zie grafieken 2 en 3). Hoewel in de meeste lidstaten voor 2018 op een positieve outputgap wordt gerekend, kent de economie van diverse lidstaten nog aanzienlijke slapte 20 . Sommige lidstaten worden daarentegen met grote houdbaarheidsrisico’s geconfronteerd. Op basis van de najaarsprognose 2017 van de Commissie is een houdbaarheidsrisicobeoordeling uitgevoerd, waarbij rekening werd gehouden met onder andere de huidige omvang van de schuld en het primaire saldo, alsmede met de verwachte kosten van de vergrijzing 21 . Geen enkele lidstaat lijkt op korte termijn te worden geconfronteerd met houdbaarheidsrisico’s. Een analyse van de houdbaarheid van de schuld en de berekening van de S1-indicator duiden voor België, Spanje, Frankrijk, Italië, Portugal en Finland op hoge risico’s voor de middellange termijn, terwijl voor Cyprus, Litouwen, Oostenrijk en Slovenië de risico’s voor de middellange termijn als gemiddeld worden beoordeeld 22 .

Er is dus een gedifferentieerde benadering van het nationale begrotingsbeleid nodig om een evenwicht te bereiken tussen de doelstellingen om de economie te stabiliseren en de houdbaarheid op lange termijn van de overheidsfinanciën te waarborgen. Op basis van de prognose van de Commissie is de te verwachten begrotingsaanpassing voor enkele lidstaten met een zware schuldenlast (zoals Italië, Portugal, België, Spanje en Frankrijk) echter relatief beperkt of zelfs negatief. De plannen van deze lidstaten zijn iets optimistischer, maar er zijn extra maatregelen vereist om de volgens de OBP’s van de lidstaten nagestreefde inspanning te verwezenlijken. In de toekomst kunnen aanvullende begrotingsinspanningen vereist zijn in lidstaten met een hoge schuldquote, met name indien er sprake is van een aanhoudend gematigd groeiperspectief en stijgende rentevoeten, gezien de thans historisch lage niveaus.


Grafiek 2: Begrotingskaart voor de eurozone in 2018


Noot: gebaseerd op de najaarsprognose 2017 van de Europese Commissie. Goede (slechte) economische tijden worden afgemeten aan de outputgap in 2018, in % van het bbp, berekend volgens de gezamenlijk overeengekomen methode. De consolidatiebehoeften of de ruimte op de begroting worden gemeten met de S1-indicator van de Commissie van risico’s voor de houdbaarheid, in % van het bbp, op basis van de berekeningen van de najaarsprognose 2017 en met 2017 als basisjaar.

Grafiek 3: Verandering van het structurele primaire saldo in 2018 volgens de ontwerpbegrotingsplannen, afgezet tegen de houdbaarheids- en stabilisatiebehoeften
(% van het bbp)


Bron: Europese Commissie, op basis van de najaarsprognose 2017 van de Commissie en de ontwerpbegrotingsplannen.

Hoe moet dit diagram worden gelezen:

Het houdbaarheidscriterium is gebaseerd op de S1-indicator, waarbij wordt aangenomen dat 25 % tot 50 % van de aangegeven verandering van het structurele primaire saldo (SPS) is gerealiseerd in 2017, overeenstemmende met de meerdere of mindere mate waarin de consolidatie-inspanning is gefrontload, als S1 positief is. Voor landen met een negatieve S1 geeft dit aan dat er enige ruimte is voor expansief beleid als reactie op eventuele stabilisatiebehoeften.

Het stabilisatiecriterium wordt gemeten als die wijziging van het SPS waarvoor het begrotingsbeleid een vermindering met 25 % (korte blauwe balk) of 50 % (lange blauwe balk) teweegbrengt van de outputgap die het gevolg zou zijn van een begrotingsneutraal beleidsscenario in 2018. Met andere woorden, deze vermindering van de outputgap met 25 % of 50 % komt bovenop de spontane reductie van de outputgap die de Commissie in haar najaarsprognose 2017 verwacht (aangepast door van een neutrale begrotingskoers uit te gaan). Dit veronderstelt dat het begrotingsbeleid altijd een anticyclische rol speelt en ofwel de verkleining van de outputgap stimuleert, ofwel de verbreding ervan matigt. Indien de veronderstelling van een neutraal begrotingsbeleid zou inhouden dat de outputgap van teken wisselt, wordt door de stabiliseringsdoelstelling de dichting van de outputgap op 100 % gemaximaliseerd, waardoor een procyclische ontwikkeling wordt vermeden.

De rode kruisjes tonen de geplande verandering van het SPS die de lidstaten in hun ontwerpbegrotingsplannen 2017 hebben opgenomen, door de Commissie herberekend volgens de gezamenlijke overeengekomen methode voor de potentiële output. De groene stippen tonen de verandering van het SPS volgens de voorjaarsprognose 2017 van de Commissie, die tot stand is gekomen op basis van de veronderstelling dat het beleid niet wijzigt.


3. Overzicht van de ontwerpbegrotingsplannen

De adviezen van de Commissie over de OBP's zijn toegespitst op de vraag of het SGP en de op basis daarvan gedane aanbevelingen worden nageleefd. Voor de lidstaten in de buitensporigtekortprocedure (BTP) wordt in de adviezen van de Commissie de balans opgemaakt van de correctie van de buitensporige tekorten, ten aanzien van zowel de nominaletekortdoelstellingen als de doelstellingen op het gebied van structurele inspanningen. Voor de lidstaten die onder het preventieve deel van het SGP vallen, wordt in de adviezen van de Commissie nagegaan of aan de middellangetermijndoelstelling voor de begroting wordt voldaan, of vooruitgang in de richting van de middellangetermijndoelstelling wordt geboekt en of de schuldregel in acht wordt genomen. Op basis daarvan wordt geverifieerd of het plan in overeenstemming is met het SGP en de budgettaire landspecifieke aanbevelingen die op 11 juli 2017 door de Raad zijn gedaan.  23  

Alle niet-programmalidstaten van de eurozone dienden hun OBP's tijdig in, overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) nr. 473/2013. Overeenkomstig de bepalingen van de gedragscode met betrekking tot het twopack dienden twee landen, Oostenrijk en Duitsland, OBP's bij ongewijzigd beleid in, omdat ze een regering van lopende zaken hebben. Zodra de nieuwe regeringen aantreden, moeten zij volledige OBP's indienen. Ook Spanje heeft een OBP bij ongewijzigd beleid ingediend, hoewel de regering niet als regering van lopende zaken wordt beschouwd. Bij brief van 27 oktober 2017 heeft de Commissie Spanje verzocht zo snel mogelijk een bijgewerkt OBP in te dienen. De Nederlandse demissionaire regering heeft binnen de termijn een OBP ingediend, en de nieuwe regering heeft een addendum bij het OBP ingediend met aanvullende informatie over nieuwe maatregelen. Aangezien het addendum geen tabellen bevat die voldoen aan de voorschriften van de gedragscode, moeten de autoriteiten onverwijld bijgewerkte tabellen indienen.

Bij geen enkel OBP bleek er sprake te zijn van een "bijzonder ernstige niet-nakoming" van het SGP in de zin van artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) nr. 473/2013. Toch geven enkele ingediende plannen aanleiding tot bezorgdheid. Daarom heeft de Commissie per brief van 27 oktober 2017 aan België, Frankrijk, Italië en Portugal om nadere informatie verzocht en enkele voorlopige opmerkingen over het ontwerpbegrotingsplan onder de aandacht gebracht. De betrokken lidstaten hebben eind oktober geantwoord. Bij de beoordeling van de budgettaire ontwikkelingen en risico's heeft de Commissie met de informatie uit deze brieven rekening gehouden. In het geval van Italië is de schuldquote van meer dan 130 % van het bbp een reden tot bezorgdheid. De verbetering van de economische en financiële omstandigheden bieden de gelegenheid om de overheidsschuld sneller te verminderen. Er is echter meer informatie nodig over de algemene strategie van de regering en de concrete geplande stappen om de schuldquote resoluut op een neerwaarts traject te brengen waarmee wordt gewaarborgd dat aan het schuldcriterium wordt voldaan. Aangezien de begrotingsvooruitzichten in 2017 zeer onzeker blijven, wil de Commissie op basis van de resultaten van 2017 en van de definitieve begroting die in december 2017 door het Parlement wordt goedgekeurd, in het voorjaar van 2018 opnieuw beoordelen of Italië aan het schuldcriterium voldoet.

De tabellen 2a en 2b geven een overzicht van de beoordelingen van de OBP's van de afzonderlijke lidstaten op grond van de door de Commissie op 22 november vastgestelde adviezen, alsook de beoordelingen van de vooruitgang die met de budgettair-structurele hervormingen is geboekt. Deze beoordelingen berusten op de najaarsprognose 2017 van de Commissie. Omwille van de onderlinge vergelijkbaarheid van de plannen wordt de beoordeling ervan in drie brede categorieën onderverdeeld. De inhoud van de categorieën hangt af van de vraag of ten aanzien van een lidstaat een BTP loopt of niet.

·Voldoet: volgens de prognose van de Commissie is het niet nodig om in het kader van de nationale begrotingsprocedure de begrotingsplannen aan te passen om ervoor te zorgen dat de begroting 2018 aan de regels van het SGP voldoet.

·Voldoet in grote lijnen: volgens de prognose van de Commissie voor 2018 voldoet het OBP naar verwachting in grote lijnen aan de regels van het SGP.

Voor de lidstaten in de BTP: volgens de prognose van de Commissie voor 2018 wordt hetzij het tussentijdse streefcijfer voor het nominale tekort gehaald, hetzij het buitensporige tekort tijdig gecorrigeerd, maar omdat de begrotingsinspanning duidelijk achterblijft bij het aanbevolen niveau, bestaat het gevaar dat niet aan de BTP-aanbeveling wordt voldaan.

Voor de lidstaten die onder het preventieve deel van het SGP vallen: volgens de prognose van de Commissie voor 2018 is enige afwijking van de middellangetermijndoelstelling of het aanpassingstraject in de richting daarvan mogelijk, maar ook al wordt niet aan het vereiste voldaan, toch is er geen sprake van een significante afwijking van de aanbevolen aanpassing. Over deze lidstaten wordt geoordeeld dat zij voldoen aan de schuldreductiebenchmark indien van toepassing.

·Risico van niet-naleving: volgens de prognose van de Commissie voor 2018 voldoet het OBP niet aan de regels van het SGP.

Voor de lidstaten in de BTP: volgens de prognose van de Commissie voor 2018 wordt noch de aanbevolen begrotingsinspanning gedaan noch het tussentijdse streefcijfer voor het nominale tekort gehaald, en wordt evenmin het buitensporige tekort tijdig gecorrigeerd.

Voor de lidstaten die onder het preventieve deel van het SGP vallen: volgens de prognose van de Commissie voor 2018 is er een significante afwijking van de MTD of het vereiste aanpassingstraject in de richting daarvan en/of wordt de schuldreductiebenchmark, indien deze van toepassing is, niet gehaald.

Geen enkele lidstaat heeft voor 2018 om aanvullende flexibiliteit verzocht op basis van het "Gemeenschappelijk overeengekomen standpunt over flexibiliteit binnen het stabiliteits- en groeipact", dat door de Raad op 12 februari 2016 werd bekrachtigd. Ter herinnering: in 2017 heeft de Raad flexibiliteit verleend aan Finland, Letland en Litouwen op basis van de clausule inzake structurele hervormingen, en aan Finland op basis van de investeringsclausule. Finland heeft flexibiliteit gekregen met het oog op de uitvoering van grote structurele hervormingen met een positief effect op de houdbaarheid op lange termijn van de overheidsfinanciën en nationale uitgaven voor projecten met medefinanciering van de EU uit de Europese structuur- en investeringsfondsen. Letland heeft flexibiliteit gekregen in verband met hervormingen in de gezondheidszorg. Litouwen geniet flexibiliteit met het oog op grote structurele hervormingen van de arbeidsmarkt en pensioenhervormingen met een positief effect op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn.

Een aantal lidstaten heeft melding gemaakt van het budgettaire effect van de grotere toestroom van vluchtelingen en van extra veiligheidsmaatregelen. Op grond van artikel 5, lid 1, en artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1466/97 is een tijdelijke afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting mogelijk voor dergelijke extra uitgaven, in de mate waarin de toestroom van vluchtelingen alsook de ernst van de gevaren voor de veiligheid buitengewone gebeurtenissen vormen, hun effect op de overheidsfinanciën significant is en de houdbaarheid niet in het gedrang zou komen. De Commissie heeft een mogelijke tijdelijke afwijking voor vluchtelingengerelateerde kosten in 2015 en 2016 in aanmerking genomen (België, Italië, Oostenrijk, Slovenië en Finland). Voor 2017 hebben Oostenrijk, Italië en Slovenië ex ante extra ruimte gekregen voor de vluchtelingengerelateerde uitgaven. Hoewel de vluchtelingengerelateerde kosten ook vermeld werden in het OBP voor 2018 van Italië en in het antwoord 24 op het verzoek van de Commissie om toelichtingen bij de geplande budgettaire inspanningen van Italië, is niet om aanvullende flexibiliteit verzocht. Met betrekking tot veiligheidsgerelateerde uitgaven is in 2016 en 2017 flexibiliteit toegekend aan België, Italië en Oostenrijk; in de OBP's voor 2018 is niet meer om flexibiliteit verzocht. De Commissie zal een definitieve beoordeling maken, ook wat de in aanmerking komende bedragen betreft, op grond van de feitelijk waargenomen gegevens die de autoriteiten in het voorjaar van 2018 moeten verstrekken. In het voorjaar van 2017 heeft de Commissie voorlopig geoordeeld dat Italië op grond van de clausule inzake buitengewone gebeurtenissen aanspraak kan maken op extra ruimte met betrekking tot het budgettaire effect van een preventief investeringsplan voor de bescherming van het nationale grondgebied tegen seismische risico's. Dit budgettaire effect wordt bevestigd in het OBP voor 2018. Toch zal deze ruimte in het voorjaar van 2018 ex post worden herbeoordeeld op basis van de waargenomen gegevens van de Italiaanse autoriteiten, voornamelijk wegens de onzekerheid met betrekking tot de uitvoering van het investeringsplan.

Voor sommige lidstaten (Cyprus, Finland, Italië en Slovenië) lijken de volgens de gezamenlijk overeengekomen methode geraamde outputgaps voor 2017 bijzonder onzeker te zijn, zoals blijkt uit het aannemelijkheidsinstrument van de Commissie. In dergelijke gevallen heeft de Commissie bij haar beoordeling van het OBP de ramingen van de outputgap nader onderzocht volgens de aanpak van de ingeperkte beoordeling, om gevolg te geven aan het verzoek om verbeteringen aan de methode van de Ecofin-Raad van april 2016 in Amsterdam. De Commissie volgt dezelfde aanpak die bij de beoordeling van de ontwerpbegrotingsplannen voor 2017 en de stabiliteits- en convergentieprogramma's voor 2017 is gebruikt. Hoewel het aannemelijkheidsinstrument voor Cyprus en Finland op bijzondere onzekerheid wijst, zag de Commissie, rekening houdend met alle relevante factoren, onvoldoende reden om af te wijken van de ramingen op basis van de gezamenlijke methode. De aanpak van de ingeperkte beoordeling zou voor Italië tot een negatieve outputgap leiden, tegenover een geraamde positieve outputgap op basis van de gezamenlijke methode. Voor Slovenië werd geoordeeld dat het land met een aannemelijkere raming in 2018 dichter bij de grens tussen goede en normale economische omstandigheden zou uitkomen. Dit zou voor geen van beide lidstaten invloed hebben op de vereisten waaraan zij in het kader van het preventieve deel moeten voldoen. Dit heeft dus geen gevolgen voor de beoordeling van hun OBP.

Ten slotte heeft de Commissie voorlopig beoordeeld hoeveel vooruitgang is geboekt met de uitvoering van de budgettair-structurele hervormingen die zijn uiteengezet in de aanbevelingen van de Raad van 11 juli 2017. De beoordeling van de OBP's kan in de volgende vijf brede categorieën worden onderverdeeld: geen vooruitgang, beperkte vooruitgang, enige vooruitgang, aanzienlijke vooruitgang en volledig uitgevoerd. In de landverslagen 2018 en in het kader van de landspecifieke aanbevelingen 2018 die de Raad in 2018 moet doen, zal een diepgaande beoordeling worden verricht van de vooruitgang die bij de uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen is geboekt.


Kader 1 - Toepassing van de beoordelingsmarge in het begrotingstoezicht van het najaar 2017

In de overwegingen van de aanbevelingen van de Raad van 11 juli 2017 wordt de door de Commissie beoogde behandeling uiteengezet van lidstaten waarvoor de matrix een budgettaire aanpassing van 0,5 % van het bbp of meer oplevert. In de overwegingen staat dat "[...] bij de beoordeling van het ontwerpbegrotingsplan 2018 en de daaropvolgende beoordeling van de begrotingsresultaten 2018 naar behoren rekening zal moeten worden gehouden met de doelstelling om tot een begrotingskoers te komen die bijdraagt aan zowel de versterking van het lopende herstel als aan het waarborgen van de duurzaamheid van de overheidsfinanciën [van de lidstaten]. In die context neemt de Raad er akte van dat de Commissie voornemens is een algehele evaluatie in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1466/97 uit te voeren, in het bijzonder in het licht van de conjuncturele situatie van [de lidstaat]."

De Commissie heeft een zekere beoordelingsmarge bij de beoordeling van afwijkingen van volgens de matrix bepaalde budgettaire aanpassingen. De naleving wordt nog steeds beoordeeld aan de hand van de in de aanbevelingen uiteengezette en volgens de matrix bepaalde vereisten, maar de Commissie heeft een zekere beoordelingsmarge wanneer zij de naleving van het SGP beoordeelt in het geval van een lidstaat waarvoor de kwantitatieve indicatoren wijzen op een (risico van) significante afwijking van de vereiste aanpassing. De zogeheten algehele evaluatie kan uiteindelijk zelfs tot de conclusie leiden dat een significante-afwijkingsprocedure zelfs niet gerechtvaardigd is wanneer voor de vereiste op basis van de matrix de drempel voor een significante afwijking van 0,5 % van het bbp wordt overschreden. De rechtsgrondslag is te vinden in de specifieke bepalingen van artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad, waarbij de algehele evaluatie wordt gekoppeld aan precieze kwantitatieve criteria, zonder deze tot die criteria te beperken, waardoor ook rekening kan worden gehouden met andere elementen.

De beoordelingsmarge wordt opgevat als een manier om met een bepaalde situatie om te gaan tijdens een atypisch en onvolledig economisch herstel. Zoals ook aangegeven in de najaarsprognose 2017 van de Commissie en in deel 2 van deze mededeling, wordt het huidige herstel sterker, maar blijft het atypisch en onvolledig. Meer bepaald is er een aanhoudende slapte op de arbeidsmarkt, blijft de kerninflatie ongebruikelijk zwak, en wijst het grote overschot op de lopende rekeningen bovenop het basisniveau op een aanhoudend onvoldoende binnenlandse vraag. Tot slot wordt het herstel ondersteund door het accommoderende monetaire beleid van de ECB. Dit wordt nog relevanter in de context van monetair beleid om geleidelijk naar een normale situatie terug te keren.

Met een gestructureerde en holistische beoordeling van een uitgebreide reeks economische indicatoren kunnen gevallen worden geïdentificeerd waar inspanningen onder het door de matrix bepaalde niveau geschikt kunnen worden geacht. Voor lidstaten met een (risico van) significante afwijking van de vereisten voor 2018 volgens de matrix, kan de algehele beoordeling een systematisch onderzoek van de behoeften inzake stabiliteit en houdbaarheid omvatten, met als uiteindelijke doelstelling op het niveau van de lidstaat een passende begrotingskoers te bereiken. Dit is gebaseerd op een gestructureerde en systematische analyse van een uitgebreide reeks economische indicatoren die de voorspelbaarheid en de gelijke behandeling van de lidstaten moet waarborgen.

De analyse omvat een beoordeling van de uitdagingen zowel op het vlak van houdbaarheid als van stabilisatie. Met een grondige analyse van de schuldniveaus en van de uitdagingen inzake houdbaarheid op korte en middellange termijn kan worden bepaald of de lidstaat al dan niet voor uitdagingen staat op het gebied van houdbaarheid. Gelijktijdig worden de behoeften op het vlak van stabilisatie geanalyseerd, waarbij rekening wordt gehouden met de positie van de economie in de economische cyclus en het eventuele bestaan van inflatoire druk. Met name wordt de door de outputgap verstrekte indicatie uit de gezamenlijke methode aangevuld met alternatieve maatregelen van de reservecapaciteit in de economie. Bovendien kan ook rekening worden gehouden met indicatoren van inflatoire druk.

De Commissie heeft geconcludeerd dat een begrotingsaanpassing die van het vereiste afwijkt voor Italië en Slovenië als adequaat kan worden beschouwd, op voorwaarde dat zij in 2018 op doeltreffende wijze een redelijke begrotingsaanpassing waarborgen. De analyse houdt achtereenvolgens rekening met de volgende argumenten. 

·Wanneer er uitdagingen op het gebied van budgettaire houdbaarheid op korte termijn worden vastgesteld, is geen beoordelingsmarge gerechtvaardigd. Op dit ogenblik verkeert geen enkele lidstaat in die situatie.

·Wanneer het economisch herstel van de lidstaat voldoende sterk wordt geacht, is er evenmin beoordelingsmarge gerechtvaardigd, zoals in het geval van België, Frankrijk en Portugal.

·Voor lidstaten waar het herstel nog steeds broos lijkt of door een al te zeer aangescherpt begrotingsbeleid in gevaar zou kunnen komen, zoals het geval is voor Italië en Slovenië, kan een budgettaire aanpassing die afwijkt van het vereiste als adequaat worden beschouwd. Wanneer deze lidstaten echter ook te kampen hebben met houdbaarheidsproblemen op middellange termijn en/of hun schuldquote meer dan 60 % bedraagt, is het belangrijk dat zij ervoor zorgen dat daadwerkelijk een redelijke budgettaire aanpassing wordt gedaan. Die laatste kan in grote lijnen worden bepaald als ten minste de helft van het vereiste op basis van de matrix. Een dergelijke beperking speelt in op de noodzaak om het juiste evenwicht te vinden tussen de behoeften van de lidstaat inzake stabilisering en houdbaarheid. Toch moet deze budgettaire aanpassing volledig in acht worden genomen. Met name voor lidstaten die op het eerste gezicht de schuldreductiebenchmark niet naleven, is het van wezenlijk belang dat zijn een minimale budgettaire aanpassing waarborgen, omdat zij door hun schulden risico lopen op een buitensporigtekortprocedure.


Tabel 2a: Overzicht van de afzonderlijke adviezen van de Commissie over de OBP's – Lidstaten die momenteel aan het preventieve deel van het SGP onderworpen zijn

LidstatenMate waarin het OBP aan het SGP voldoetVooruitgang bij de uitvoering van het budgettair-structurele deel van de landspecifieke aanbevelingen 2017.
Algemene conclusie over de naleving in 2018 op basis van de najaarsprognose 2017 van de CommissieNaleving van de vereisten van het preventieve deel in 2017 en 2018
BE*Risico van niet-naleving2017: risico van een significante afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD op basis van 2016 en 2017 samen, de schuldreductiebenchmark wordt op het eerste gezicht niet gehaald;

2018: risico van een significante afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD, de schuldreductiebenchmark wordt op het eerste gezicht niet gehaald.
Enige vooruitgang
DE***Voldoet2017: MTD overtroffen; naleving van de schuldreductiebenchmark;

2018: MTD overtroffen; naleving van de schuldreductiebenchmark.
Beperkte vooruitgang
EEVoldoet in grote lijnen2017: geen afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD;

2018: enige afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD.
N.v.t.
IEVoldoet in grote lijnen2017: risico van een significante afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD op basis van 2016 en 2017 samen, naleving van de overgangsregel voor de schuld;

2018: risico van enige afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD op basis van 2017 en 2018 samen, naleving van de overgangsregel voor de schuld.
Enige vooruitgang
IT**Risico van niet-naleving2017: risico van een significante afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD, de schuldreductiebenchmark wordt op het eerste gezicht niet gehaald;

2018: risico van een significante afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD, de schuldreductiebenchmark wordt op het eerste gezicht niet gehaald.
Enige vooruitgang
CYVoldoet in grote lijnen2017: risico van enige afwijking van de MTD; naleving van de overgangsregel voor de schuld;

2018: risico van enige afwijking van de MTD; naleving van de overgangsregel voor de schuld.
Enige vooruitgang
LTVoldoet2017: MTD overtroffen;

2018: MTD overtroffen.
Enige vooruitgang
LVVoldoet2017: geen afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD;

2018: geen afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD;
Enige vooruitgang
LUVoldoet2017: MTD overtroffen;

2018: MTD overtroffen
Beperkte vooruitgang
MTVoldoet in grote lijnen2017: MTD overtroffen;

2018: risico van enige afwijking van de MTD.
Enige vooruitgang
NL****Voldoet2017: MTD overtroffen;

2018: MTD overtroffen
Enige vooruitgang
AT***Risico van niet-naleving2017: risico van een significante afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD op basis van 2016 en 2017 samen, naleving van de schuldreductiebenchmark;

2018: risico van een significante afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD op basis van 2017 en 2018 samen, naleving van de schuldreductiebenchmark.
Enige vooruitgang
PTRisico van niet-naleving2017: risico van een significante afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD, naleving van de overgangsregel voor de schuld binnen de toegestane jaarlijkse afwijking;

2018: risico van een significante afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD, naleving van de overgangsregel voor de schuld binnen de toegestane jaarlijkse afwijking.
Beperkte vooruitgang
SKVoldoet in grote lijnen2017: risico van enige afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD;

2018: risico van enige afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD.
Enige vooruitgang
SIRisico van niet-naleving2017: risico van enige afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD; naleving van de overgangsregel voor de schuld;

2018: risico van een significante afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD, naleving van de overgangsregel voor de schuld.
Enige vooruitgang
FI*Voldoet2017: geen afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD; naleving van de schuldreductiebenchmark;

2018: geen afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD; naleving van de schuldreductiebenchmark.
Enige vooruitgang

* Op 22 mei 2017 heeft de Commissie een verslag uitgebracht op grond van artikel 126, lid 3, van het VWEU. De conclusie van het verslag, na beoordeling van alle relevante factoren, was dat het schuldcriterium als in acht genomen moest worden beschouwd.

**    Op 22 mei 2017 heeft de Commissie een verslag uitgebracht op grond van artikel 126, lid 3, van het VWEU, waarin zij concludeert dat het schuldcriterium op dat ogenblik moet worden geacht niet nageleefd te zijn, tenzij voor de door de regering toegezegde aanvullende structurele maatregelen ter waarde van minstens 0,2 % van het bbp, die uiterlijk in april 2017 zouden worden aangenomen, tegen die tijd op geloofwaardige wijze wetgeving is vastgesteld om dichter te komen tot naleving ingrote lijnen van het preventieve deel in 2017 (en dus in 2016). Op 22 mei 2017 heeft de Commissie geconcludeerd dat de gevraagde aanvullende consolidatiemaatregelen voor 2017 genomen waren.

***    OBP ingediend door een regering van lopende zaken op basis van ongewijzigd beleid.

****    Het door de demissionaire regering ingediende OBP is door de nieuwe regering bijgewerkt met een addendum.


Tabel 2b: Overzicht van de afzonderlijke adviezen van de Commissie over de OBP's – Lidstaten die aan het corrigerende deel van het SGP onderworpen zijn

LidstatenMate waarin het OBP aan het SGP voldoetVooruitgang bij de uitvoering van het budgettair-structurele deel van de landspecifieke aanbevelingen 2017.
Algemene conclusie over de naleving in 2018 op basis van de najaarsprognose 2017 van de CommissieNaleving van de vereisten van het corrigerende deel in 2017 en 2018 (of van het preventieve deel indien van toepassing)
ESVoldoet in grote lijnen2017: tussentijds streefcijfer voor het nominale tekort gehaald; begrotingsinspanning niet gerealiseerd;

nominaal tekort voor 2018 naar verwachting net onder 3 %, streefcijfer voor het nominale tekort en begrotingsinspanning niet gerealiseerd.
Enige vooruitgang
FR*Risico van niet-naleving2017: nominaal tekort voor 2018 naar verwachting onder 3 %, streefcijfer voor het nominale tekort en begrotingsinspanning niet gerealiseerd;

2018: risico van een significante afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD, op het eerste gezicht niet-naleving van de overgangsregel voor de schuld.
Beperkte vooruitgang

* Frankrijk is momenteel aan het corrigerende deel van het SGP onderworpen, maar zou vanaf 2018 aan het preventieve deel onderworpen kunnen worden indien het buitensporige tekort tijdig en duurzaam wordt gecorrigeerd.

(1)

     Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 473/2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone. Het is één van de twee verordeningen van het zogeheten twopack, die in mei 2013 in werking zijn getreden.

(2)

     Daarom wordt in de rest van deze mededeling met "eurozone" verwezen naar alle landen van de eurozone samengenomen, met uitzondering van Griekeland.

(3)

     Omdat de uiterste datum voor indiening van 15 oktober in 2017 op een zondag viel, werd de termijn volgens de toepasselijke rechtsregels verlengd tot maandag 16 oktober 2017.

(4)

     "Specifications on the implementation of the Two Pack and Guidelines on the format and content of draft budgetary plans, economic partnership programmes and debt issuance reports", goedgekeurd door Ecofin op 9 juli 2013, en gewijzigd op 7 november 2014, beschikbaar op http://ec.europa.eu/economy_finance/economic_governance/sgp/pdf/coc/2014-11-07_two_pack_coc_amended_en.pdf

(5)

     Aanbeveling van de Raad van 14 juli 2015 inzake de uitvoering van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten die de euro als munt hebben (PB C 272 van 18.8.2015, blz. 100).

(6)

   Zie Aanbeveling van de Raad van 21 maart 2017 over het economisch beleid van de eurozone (PB 2017/C92/01):
http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32017H0324(01)&from=NL

(7)

     Zie COM(2017) 770 final.

(8)

     Matrix ter bepaling van de jaarlijkse begrotingsaanpassing richting middellangetermijndoelstelling in het kader van het preventieve deel van het SGP, zoals vastgesteld in de mededeling van de Commissie van 13 januari 2015 over het optimaal benutten van de flexibiliteit binnen de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact, zie: http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52015DC0012&from=NL

(9)

     De outputgap op basis van de ontwerpbegrotingsplannen is door de Commissie herberekend op basis van de informatie die in de plannen is verstrekt aan de hand van de gezamenlijk overeengekomen methode. Afgaand op de plannen blijft de outputgap op het eerste gezicht negatief in het geval van België, Frankrijk en Italië.

(10)

   Het structurele saldo is het conjunctuurgezuiverde saldo, ongerekend eenmalige en tijdelijke maatregelen. De structurele saldi van de OBP’s worden door de Commissie volgens de gezamenlijk overeengekomen methode herberekend op basis van de informatie die in het programma is vervat.

(11)

   Op basis van de plannen zal ook Estland in 2017 zijn MTD bereiken. Het land is blijkens zijn plan voornemens die positie te behouden, maar dat wordt door de herberekende cijfers niet bevestigd.

(12)

   Met name Cyprus, Luxemburg, Malta en Nederland.

(13)

   Deze budgettaire expansie is echter niet meegenomen in de prognose van de Commissie, die op een stabiel structureel saldo rekent. Voor de eurozone als geheel wordt het minder expansieve beleid van Duitsland in de prognose van de Commissie gecompenseerd door een aanzienlijk expansiever dan wel minder contractief beleid ten opzichte van de plannen van enkele andere lidstaten (met name België, Spanje, Frankrijk, Litouwen, Nederland, Portugal en Slovenië).

(14)

   De discretionaire begrotingsinspanning is een indicator voor de begrotingsinspanning, die een top-downaanpak aan de uitgavenzijde combineert met een bottom-up- of narratieve aanpak aan de ontvangstenzijde. In een notendop komt het erop neer dat de discretionaire begrotingsinspanning bestaat uit een verhoging van de primaire uitgaven, ongerekend cyclische componenten, afgezet tegen het economisch potentieel enerzijds, en discretionaire ontvangstenmaatregelen (inclusief eenmalige maatregelen) anderzijds. Zie Europese Commissie (2013): Measuring the fiscal effort. Report on Public Finances in EMU, deel 3, http://ec.europa.eu/economy_finance/publications/european_economy/2013/pdf/ee-2013-4.pdf

(15)

   Een rol speelt ook het verschillende referentiegroeipercentage waarop de berekening van de discretionaire begrotingsinspanning is gebaseerd.

(16)

   Het verschil met de plannen wordt verklaard doordat wordt uitgegaan van een dynamischer patroon van de primaire uitgaven, terwijl de discretionaire inkomstenmaatregelen (inclusief eenmalige maatregelen) grotendeels neutraal zijn, zoals ook voor de plannen geldt. De meer expansieve koers van de discretionaire begrotingsinspanning (ten opzichte van de lezing van het structurele saldo) wordt verklaard door het feit dat rentemeevallers niet zijn meegerekend en het onderliggende referentiegroeipercentage lager is, waardoor de tegenvallers aan de inkomstenzijde die de verandering van het structurele saldo beïnvloeden, slechts ten dele worden gecompenseerd.

(17)

   Of aan de overgangsregel voor de schuld gedurende drie jaar na de correctie van het buitensporige tekort.

(18)

   De geaggregeerde elasticiteit van de inkomsten ten opzichte van het bbp bedraagt volgens zowel de plannen als de Commissieprognose ca. 0,9, in vergelijking met een standaardelasticiteit van de inkomsten ten opzichte van de outputgap, die 1 bedraagt.

(19)

   De langetermijnrentevoeten worden afgeleid uit de tienjaarsswaprente, gedefleerd met de inflatieverwachtingen.

(20)

   Zoals in deel 3 gesteld, lijkt voor sommige lidstaten de geraamde outputgap bijzonder onzeker te zijn.

(21)

   De methode voor de beoordeling van de risico’s voor de houdbaarheid van de begroting is toegelicht in het verslag van de Europese Commissie over de houdbaarheid van de begroting 2015 (European Economy Institutional Paper nr. 18, januari 2016) en de Debt Sustainability Monitor 2016 van de Europese Commissie (European Economy Institutional Paper nr. 47, januari 2017). De bijgewerkte resultaten op basis van de najaarsprognose 2017 van de Commissie zullen worden opgenomen in de nog te publiceren Debt Sustainability Monitor 2017 van de Europese Commissie.

(22)

   Houdbaarheidsindicator S1 van de Commissie laat zien welke totale inspanning in de periode 2020-2024 (de vijf jaar na de prognoseperiode) nodig is om, rekening houdend met voorwaardelijke, uit de vergrijzing voortvloeiende verplichtingen, de schuld in 2032 op 60 % van het bbp te brengen. Deze indicator duidt op een extra aanpassing van 1,8 % van het bbp voor de eurozone (met uitzondering van Griekenland) over deze vijf jaar. Dit komt neer op een extra jaarlijkse aanpassing van ongeveer 0,4 % van het bbp in 2020-2024.

(23)

     Aanbevelingen van de Raad van 11 juli 2017 (PB C 261 van 9 augustus 2017)

http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=OJ:C:2017:261:TOC

(24)

     Brief van de Italiaanse minister van Economie en Financiën van 30 oktober 2017, in antwoord op de brief van de Commissie van 27 oktober 2017.