Bijlagen bij COM(2017)835 - Constatering van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending, door Polen, van de rechtsstaat

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Bijlage I, deel 2, van de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 "Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat" (COM(2014) 158 final).
(2) Aanbeveling (EU) 2016/1374 van de Commissie van 27 juli 2016 over de rechtsstaat in Polen ( PB L 217 van 12.8.2016, blz. 53 ).
(3) Aanbeveling (EU) 2017/146 van de Commissie van 21 december 2016 over de rechtsstaat in Polen ter aanvulling van Aanbeveling (EU) 2016/1374 ( PB L 22 van 27.1.2017, blz. 65 ).
(4) Aanbeveling (EU) 2017/1520 van de Commissie van 26 juli 2017 over de rechtsstaat in Polen ter aanvulling van de Aanbevelingen (EU) 2016/1374 en (EU) 2017/146 (PB L 228 van 2.9.2017, blz. 19).
(5) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 "Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat" (COM(2014) 158 final).
(6) Punt 4.1 van Mededeling COM(2014) 158 final.
(7) K 34/15.
(8) K 35/15.
(9) Wet van 22 december 2015 tot wijziging van de wet van 25 juni 2015 inzake het Constitutioneel Hof, gepubliceerd in het staatsblad op 28 december; item 2217.
(10) Wet van 30 december 2015 tot wijziging van de omroepwet, gepubliceerd in het staatsblad op 7 januari 2016, item 25. 
(11) Wet van 30 december 2015 tot wijziging van de wet inzake de overheidsdiensten en sommige andere wetten, gepubliceerd in het staatsblad op 8 januari 2016, item 34. 
(12) Wet van 15 januari 2016 tot wijziging van de wet inzake de politiediensten en sommige andere wetten, gepubliceerd in het staatsblad op 4 februari 2016, item 147. 
(13) Wet van 28 januari 2016 inzake het openbaar ministerie, gepubliceerd in het staatsblad op 15 februari 2016, item 177; wet van 28 januari 2016 – uitvoeringsbepalingen bij de wet – wet inzake het openbaar ministerie, gepubliceerd in het staatsblad op 15 februari 2016, item 178. 
(14) Advies nr. 833/2015, CDL-AD(2016)001.
(15) Resolutie van het Europees Parlement van 13 april 2016 over de situatie in Polen (2015/3031 (RSP)).
(16) Brieven van de Commissie van 1 februari 2016 en 3 maart 2016; brieven van de Poolse regering van 29 februari 2016, 21 maart 2016, 31 maart 2016 en 24 juni 2016; ontmoetingen tussen de Commissie en de Poolse regering van 5 april 2016, 24 mei 2016 en 26 mei 2016.
(17) K 39/16.
(18) De betrokken bepalingen waren met name in strijd met de beginselen van de scheiding der machten en het machtsevenwicht, de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van andere machten, de onafhankelijkheid van de rechters en het beginsel van integriteit en efficiëntie van de openbare instellingen.
(19) Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2016 over de recente ontwikkelingen in Polen en hun impact op de grondrechten als vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2016/2774 (RSP)).
(20) Advies nr. 860/2016, CDL-AD(2016)026.
(21) Slotopmerkingen over het zevende periodieke verslag over Polen.
(22) K 44/16. Door de weigering van drie rechters van het Hof om deel te nemen aan de behandeling van die zaak en het feit dat de drie rechters die in oktober 2015 tijdens de zevende zittingsperiode van de Sejm rechtsgeldig waren benoemd, hun rechterlijk ambt bij het Hof niet hadden opgenomen, diende het Constitutioneel Hof de zaak te behandelen in een kamer van vijf rechters in plaats van in de gebruikelijke voltallige kamer (zie de verordening van de voorzitter van het Constitutioneel Hof van 7 november 2016).
(23) Notulen van de beraadslagingen van de Algemene Assemblee van de rechters van het Constitutioneel Hof van 20 december 2016.
(24) Aanbeveling van de Raad van 13 juli 2017 over het nationale hervormingsprogramma 2017 van Polen en met een advies van de Raad over het convergentieprogramma 2017 van Polen.
(25) Advies van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten (ODIHR) van 30 augustus 2017 over sommige bepalingen van de ontwerpwet inzake het Hooggerechtshof van Polen.
(26) K 10/17.
(27) Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, 11 oktober 2017, Resolutie 2188 (2017) over een aantal voorbeelden van nieuwe bedreigingen voor de rechtsstaat in lidstaten van de Raad van Europa.
(28) Advies van de raad van bestuur van ENCJ van 13 oktober 2017 betreffende het verzoek van de Krajowa Rada Sądownictwa (Nationale Raad voor Justitie van Polen).
(29) Inleidende opmerkingen van 27 oktober 2017 over het officiële bezoek aan Polen (23-27 oktober 2017).
(30) Verklaring CCJE(2017)9 van 10 november 2017 over de situatie op het gebied van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen.
(31) ODIHR-advies van 13 november 2017 over sommige bepalingen van de ontwerpwet inzake het Hooggerechtshof van Polen (per 26 september 2017).
(32) Resolutie van het Europees Parlement van 15 november 2017 over rechtsstaat en democratie in Polen: stand van zaken (2017/2931(RSP)).
(33) Resolutie van de plenaire vergadering van de CCBE van 24 november 2017.
(34) Advies van de raad van bestuur van ENCJ van 5 december 2017 betreffende de vaststelling van de wijzigingen van de wet inzake de Nationale Raad voor Justitie.
(35) Advies 904/2017 CDL(2017)035 van de Commissie van Venetië over de ontwerpwet tot wijziging van de wet inzake de Nationale Raad voor Justitie, over de ontwerpwet tot wijziging van de wet inzake het Hooggerechtshof, zoals voorgesteld door de president van Polen, en over de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken (CDL(2017)035), en advies 892/2017 CDL(2017)037 van de Commissie van Venetië over de wet inzake het openbaar ministerie, zoals gewijzigd (CDL(2017)037).
(36) De Commissie van Venetië gaf in haar advies van 14 oktober 2016 ook aan dat deze bepaling niet strookt met het beginsel van de rechtsstaat (CDL-AD(2016)026, punt 106).
(37) Advies CDL-AD(2016)001, punt 136.
(38) Wet van 25 juni 2015 inzake het Constitutioneel Hof, gepubliceerd in het staatsblad op 30 juli 2015, item 1064, zoals gewijzigd. De wet van 22 december 2015 is op 28 december gepubliceerd in het staatsblad, onder item 2217. De amendementen hielden onder andere een verhoging in van het aantal rechters die het quorum vormen voor terechtzittingen, een verhoging van de vereiste meerderheden in het Constitutioneel Hof om uitspraken in voltallige zitting te doen, de verplichting om zaken in chronologische volgorde te behandelen en de instelling van een minimumtermijn voor terechtzittingen.
(39) Zie deel 3 van de aanbeveling.
(40) De Commissie van Venetië stelde in dit verband dat "een gewone wetgevende handeling die de grondwettelijke toetsing dreigt uit te schakelen, zelf op grondwettigheid moet worden getoetst voordat zij door het Hof kan worden toegepast. [...] Het beginsel van de suprematie van de grondwet houdt in dat een dergelijke wet, die het constitutionele recht kan ondermijnen, moet worden getoetst en desnoods vernietigd door het Constitutioneel Hof voordat hij van kracht wordt". Advies CDL-AD(2016)001, punt 41.
(41) Zie punt 5.2 van Aanbeveling (EU) 2017/146.
(42) Zie de punten 5.3 en 5.4 van Aanbeveling (EU) 2017/146.
(43) Volgens artikel 188 van de grondwet doet het Constitutioneel Hof uitspraak over de verenigbaarheid van wetten en internationale overeenkomsten met de grondwet; over de verenigbaarheid van een wet met geratificeerde internationale overeenkomsten waarvoor voorafgaande wettelijke toestemming vereist was; over de verenigbaarheid van door centrale overheidsorganen vastgestelde wettelijke bepalingen met de grondwet, geratificeerde internationale overeenkomsten en wetten; over de verenigbaarheid van de doelstellingen en de activiteiten van politieke partijen met de grondwet; en over klachten met betrekking tot inbreuken op de grondwet. Volgens artikel 189 van de grondwet doet het Constitutioneel Hof eveneens uitspraak over rechtsmachtgeschillen tussen centrale constitutionele organen van de staat.
(44) Zie Aanbeveling (EU) 2017/146 en Aanbeveling (EU) 2016/1374.
(45) Wet van 30 december 2015 tot wijziging van de wet inzake de overheidsdiensten en sommige andere wetten, gepubliceerd in het staatsblad op 8 januari 2016, item 34.
(46) Wet van 15 januari 2016 tot wijziging van de wet inzake de politiediensten en sommige andere wetten, gepubliceerd in het staatsblad op 4 februari 2016, item 147.
(47) Wet van 28 januari 2016 inzake het openbaar ministerie, gepubliceerd in het staatsblad op 15 februari 2016, item 177; wet van 28 januari 2016 – uitvoeringsbepalingen bij de wet – wet inzake het openbaar ministerie, gepubliceerd in het staatsblad op 15 februari 2016, item 178.
(48) Wet van 18 maart 2016 tot wijziging van de wet inzake de ombudsman en sommige andere wetten, gepubliceerd in het staatsblad op 17 mei 2016, item 677.
(49) Wet van 22 juni 2016 inzake de Nationale Mediaraad, gepubliceerd in het staatsblad op 29 juni 2016, item 929.
(50) Wet van 10 juni 2016 inzake terrorismebestrijdingsmaatregelen, gepubliceerd in het staatsblad op 24 juni 2016, item 904.
(51) Artikel 37, lid 1, van de wet inzake het Hooggerechtshof. Deze bepaling is ook van toepassing op de rechters van het Administratief Hooggerechtshof aangezien artikel 49 van de wet van 25 juli 2002 betreffende de organisatie van de administratieve rechtbanken bepaalt dat aangelegenheden die verband houden met het Administratief Hooggerechtshof en niet door die wet worden geregeld (zoals de pensioenregeling), mutatis mutandis door de wet inzake het Hooggerechtshof worden geregeld.
(52) Artikel 111, lid 1, van de wet inzake het Hooggerechtshof. Bovendien bepaalt artikel 111, lid 3, van de wet inzake het Hooggerechtshof dat alle rechters van de militaire kamer (ongeacht hun leeftijd) zullen worden ontslagen en op pensioen gesteld zonder mogelijkheid om de president van de Republiek om verlenging van hun lopend mandaat te verzoeken.
(53) EHRM, zaak Campbell en Fell v Verenigd Koninkrijk, arrest van 28 juni 1984, punt 80; zaak Henryk Urban en Ryszard Urban v Polen, arrest van 30 november 2011, punt 45; zaak Fruni/Slowakije, arrest van 21 juni 2011, punt 145; en zaak Brudnicka en anderen v Polen, arrest van 3 maart 2005, punt 41.
(54) Aanbeveling CM/Rec(2010)12 van het Comité van Ministers aan de lidstaten over rechters: onafhankelijkheid, efficiëntie en verantwoordelijkheden (hierna "aanbeveling van de Raad van Europa van 2010" genoemd), punten 49 en 50.
(55) CDL(2017)035, punt 48.
(56) Zaak C-53/03, Syfait e.a., arrest van 31 mei 2005, punt 31; zaak C-103/97, Köllensperger en Atzwanger, arrest van 4 februari 1999, punt 20.
(57) Zaak C222/13, TDC, arrest van 9 oktober 2014, punten 29-32; zaak C-506/04, Wilson, arrest van 19 september 2006, punt 53; zaak C-103/97, Köllensperger en Atzwanger, arrest van 4 februari 1999, punten 20 tot en met 23; zaak C-54/96, Dorsch Consult, arrest van 12 september 1997, punt 36; zaak C-17/00, De Coster, arrest van 29 november 2001, punten 18 tot en met 21; zaak C-403/16, Hassani, arrest van 13 december 2017, punt 40; EHRM, zaak 20261/12, Baka v. Hongarije, arrest van 23 juni 2016, punt 121.
(58) EHRM, zaak A80(1984), Campbell en Fell v. Verenigd Koninkrijk, arrest van 28 juni 1984, punt 80.
(59) De nieuwe regels zijn in strijd met het beginsel dat rechters niet uit hun functie kunnen worden ontheven, een wezenlijk onderdeel van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, dat is vastgelegd in de aanbeveling van de Raad van Europa van 2010 (punt 49). Voor de rechters van het Hooggerechtshof dient derhalve een gegarandeerde ambtstermijn te gelden, en hun mandaat mag niet voortijdig worden ingetrokken. Bovendien moeten besluiten over de keuze van rechters en hun loopbaan worden gebaseerd op objectieve criteria die vooraf bij wet of door de bevoegde autoriteiten zijn vastgesteld, en wanneer de regering of het parlement besluiten neemt over de keuze van rechters en hun loopbaan, moet een onafhankelijke bevoegde autoriteit die voor een aanzienlijk deel uit rechters is samengesteld, aanbevelingen kunnen doen of adviezen kunnen uitbrengen die door het tot aanstelling bevoegde gezag in de praktijk worden nagevolgd (punten 44 tot en met 48).
(60) Volgens artikel 111, lid 4, van de wet inzake het Hooggerechtshof belast de president van de Republiek een rechter van het Hooggerechtshof van zijn keuze met het voorzitterschap van dat Hof. Die "waarnemend eerste voorzitter" oefent zijn functies uit totdat de Algemene Assemblee van de rechters 5 kandidaten voordraagt voor de functie van eerste voorzitter van het Hooggerechtshof (artikel 12). De Algemene Assemblee van de rechters van het Hooggerechtshof kan die kandidaten pas voordragen wanneer ten minste 110 rechters van het Hooggerechtshof zijn benoemd.
(61) Artikel 183, lid 3, van de Poolse grondwet bepaalt dat "de eerste voorzitter van het Hooggerechtshof door de president van de Republiek voor een ambtstermijn van 6 jaar wordt benoemd uit door de Algemene Assemblee van de rechters van het Hooggerechtshof voorgedragen kandidaten."
(62) Blz. 2 van de toelichting.
(63) EHRM, zaak Sõro v. Estonia, arrest van 3 september 2015, punten 60, 61 en 62.
(64) Aanbeveling van de Raad van Europa van 2010, punten 44 tot en met 47, en 50.
(65) Advies CDL(2017)035, punt 130.
(66) Advies CDL(2017)035, punt 48.
(67) Het verzoek moet worden ingediend via de eerste voorzitter van het Hooggerechtshof, die een advies uitbrengt over een verzoek van een rechter. Voor de verlenging van het mandaat van eerste voorzitter moet de eerste voorzitter de president van de Republiek het advies van het college van het Hooggerechtshof overleggen. In de besluitvormingsprocedure kan de president van de Republiek de Nationale Raad voor Justitie om een niet-bindend advies verzoeken (zie artikel 37, leden 2, 3 en 4, in samenhang met artikel 111, lid 1 van de wet inzake het Hooggerechtshof). Er zij op gewezen dat naar het oordeel van het Hooggerechtshof een dergelijk besluit van de president van de Republiek volgens de grondwet ook door de eerste minister moet worden ondertekend, overeenkomstig artikel 144, leden 1 en 2, van de Poolse grondwet.
(68) Punten 46 en 47. Deze regeling zou ook vragen oproepen in het kader van het actieplan van de Raad van Europa inzake de versterking van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht (CM(2016)36 final, onder C, ii), hierna "actieplan van de Raad van Europa van 2016" genoemd) en van benchmarks van de CCJE (Advies nr. 1 betreffende normen op het gebied van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en het beginsel dat rechters niet uit hun functie kunnen worden ontheven, punt 25).
(69) Aanbeveling van de Raad van Europa van 2010, punt 48.
(70) Aanbeveling van de Raad van Europa van 2010, punt 49.
(71) Advies CDL(2017)035, punten 51 en 130.
(72) Artikel 89, lid 1, van de wet inzake het Hooggerechtshof.
(73) Artikel 115 van de wet inzake het Hooggerechtshof. Na afloop van deze periode van drie jaar zou het beroep moeten worden ingesteld binnen vijf jaar vanaf het tijdstip waarop de betrokken beslissing definitief is geworden, en binnen een jaar indien een cassatieberoep is ingesteld, tenzij het buitengewoon beroep is ingesteld ten nadele van de verweerder, in welk geval het beroep moet worden ingesteld uiterlijk een jaar nadat de beslissing definitief is geworden (of, indien cassatieberoep is ingesteld, uiterlijk 6 maanden na het onderzoek van het cassatieberoep); artikel 89, lid 4, van de wet inzake het Hooggerechtshof.
(74) Artikel 91, lid 1, van de wet inzake het Hooggerechtshof.
(75) Indien vijf jaar zijn verstreken sinds de betwiste uitspraak definitief werd en deze onomkeerbare juridische gevolgen heeft gehad of indien de in de grondwet verankerde beginselen of rechten en vrijheden van burgers of andere personen dit rechtvaardigen, kan het Hooggerechtshof zich beperken tot de bevestiging dat de betrokken uitspraak in strijd met de wet is en de omstandigheden vermelden die het tot de uitvaardiging van een dergelijke beslissing hebben gebracht (zie de artikelen 89, lid 4, en 115, lid 2, van de wet inzake het Hooggerechtshof).
(76) In strafzaken kan geen buitengewoon beroep ten nadele van de beklaagde worden ingesteld meer dan één jaar nadat de uitspraak definitief is geworden (of, indien cassatieberoep is ingesteld, meer dan 6 maanden na het onderzoek van het cassatieberoep); ook kan er geen beroep worden ingesteld tegen beslissingen waarbij een huwelijk nietig wordt verklaard of wordt ontbonden of een echtscheiding wordt uitgesproken (alleen voor zover een van beide of beide partijen hertrouwd is nadat de uitspraak definitief is geworden) of tegen adoptiebesluiten. In zaken betreffende lichte overtredingen of kleine fiscale delicten is geen buitengewoon beroep mogelijk; zie artikel 90, leden 3 en 4, van de wet inzake het Hooggerechtshof.
(77) Artikel 89, lid 2, van de wet inzake het Hooggerechtshof.
(78) Artikel 89, lid 1, punten 1, 2 en 3, van de wet inzake het Hooggerechtshof.
(79) EHRM, zaak Brumărescu v. Roemenië, arrest van 28 oktober 1999, punt 61; zaak Ryabykh v. Rusland, arrest van 3 maart 2003, punten 54 en 57, zaak Miragall Escolano en anderen v. Spanje, arrest van 25 januari 2000, punt 33; zie ook zaak Fruni/Slowakije, arrest van 20 december 2007, punt 52.
(80) Zaak C-224/01, Wilson, arrest van 30 september 2003, punt 38,
(81) Moreira Ferreira v. Portugal (no. 2), arrest van 11 juli 2017 (final), punt 62.
(82) Advies CDL(2017)035, punten 58, 63 en 130.
(83) Beide beginselen worden door het Constitutioneel Hof geacht deel uit te maken van de rechtsstaat; zie de arresten van het Constitutioneel Hof in zaak SK 7/06 van 24 oktober 2007 en in zaak SK 77/06 van 1 april 2008.
(84) Arrest in de zaak SK 19/05 van 28 november 2006; en arrest in de zaak SK 16/05 van 14 november 2007.
(85) Met name de adviezen van het Hooggerechtshof van 6 en 23 oktober, en van 30 november 2017, het advies van de ombudsman van 11 november 2017, en het OVSE-ODIHR-advies van 13 november 2017.
(86) Artikel 74 van de wet inzake het Hooggerechtshof.
(87) Artikel 76, lid 8, van de wet inzake het Hooggerechtshof; de president van de Republiek kan de buitengewone met de tuchtprocedure belaste functionaris benoemen uit door het openbaar ministerie voorgestelde openbare aanklagers, wanneer een tuchtzaak betrekking heeft op tuchtrechtelijk strafbaar gedrag dat voldoet aan de criteria van een opzettelijk misdrijf dat bij openbare aanklacht wordt vervolgd of van opzettelijke fiscale misdrijven.
(88) Artikel 76, lid 8, van de wet inzake het Hooggerechtshof.
(89) Op grond van artikel 76, lid 9, van de wet inzake het Hooggerechtshof kan de minister van Justitie de president van de Republiek kennisgeven van de noodzaak om een buitengewone met de tuchtprocedure belaste functionaris te benoemen in een zaak van tuchtrechtelijk strafbaar gedrag dat voldoet aan de criteria van een opzettelijk misdrijf dat bij openbare aanklacht wordt vervolgd of van een opzettelijk fiscaal misdrijf. Het blijkt dat de minister van Justitie en de president van de Republiek autonoom besluiten of een zaak aan deze criteria voldoet, aangezien tegen hun besluiten over de benoeming van de buitengewone functionaris geen beroep kan worden ingesteld.
(90) OVSE-ODIHR-advies van 13 november 2017, punten 119, 120 en 121; advies van het Hooggerechtshof van 6 oktober, blz. 34.
(91) Volgens artikel 108, leden 17, 18 en 19, van de wet inzake het Hooggerechtshof heeft de minister van Justitie de bevoegdheid tot vaststelling van het aantal en de benoeming van met de tuchtprocedure belaste functionarissen voor gewone rechters zonder de rechterlijke macht te hoeven raadplegen. Bovendien zou de minister van Justitie in staat zijn om persoonlijk toe te zien op tuchtzaken tegen gewone rechters via met de tuchtprocedure belaste functionarissen en een buitengewone met de tuchtprocedure belaste functionaris van de minister van Justitie, die hij zelf benoemt (en onder bepaalde omstandigheden ook openbare aanklagers). Door de minister van Justitie benoemde met de tuchtprocedure belaste functionarissen zouden gesloten onderzoeken op verzoek van de ministerie van Justitie kunnen heropenen.
(92) Volgens de wet zijn in de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken neergelegde bepalingen, waaronder die betreffende de procedurele aspecten van tuchtprocedures, mutatis mutandis van toepassing op de rechters van het Hooggerechtshof. Zie artikel 72, lid 1, en artikel 108 in samenhang met artikel 10, lid 1, van de wet inzake het Hooggerechtshof. Bij artikel 108 van de wet inzake het Hooggerechtshof wordt de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken gewijzigd.
(93) Artikel 108, lid 23, van de wet inzake het Hooggerechtshof, wat betreft artikel 115c, dat aan de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken is toegevoegd.
(94) Indien het bewijsmateriaal werd overgelegd na het verstrijken van de gestelde termijn, zie artikel 108, lid 22, van de wet inzake het Hooggerechtshof.
(95) Artikel 108, lid 13, punt b, van de wet inzake het Hooggerechtshof.
(96) Artikel 108, lid 23, van de wet inzake het Hooggerechtshof.
(97) EHRM, zaak Vilho Eskelinen en anderen v. Finland, arrest van 19 april 2007, punt 62; zaak Olujić v. Kroatië, arrest van 5 februari 2009, punten 34 tot en met 43; zaak Harabin v. Slowakije, arrest van 20 november 2012, punten 118 tot en met 124; en zaak Baka v. Hongarije, arrest van 23 juni 2016, punten 100 tot en met 119.
(98) Artikelen 26 en 94 van de wet inzake het Hooggerechtshof.
(99) Artikel 134 van de wet inzake het Hooggerechtshof; de voormalige kamer van arbeid, sociale zekerheid en openbare aangelegenheden is opgesplitst in twee kamers: de kamer van arbeid en sociale zekerheid, en de nieuwe kamer van buitengewone controle en openbare aangelegenheden; deze nieuwe kamer zal worden samengesteld uit nieuwe rechters aangezien alle huidige rechters aan de kamer van arbeid en sociale zekerheid worden toegewezen; de huidige rechters van het Hooggerechtshof kunnen verzoeken om aan deze nieuwe kamer te worden toegewezen.
(100)    Artikel 26 bevat een volledige lijst van taken van deze kamer.
(101)    De voorzitter van de tuchtkamer is autonoom ten opzichte van de eerste voorzitter van het Hooggerechtshof en de begroting van die kamer kan aanzienlijk worden verhoogd in vergelijking met de totale begroting van het Hooggerechtshof (zie artikel 7, leden 2 en 4, en artikel 20 van de wet inzake het Hooggerechtshof).
(102)    Volgens artikel 131 van de wet inzake het Hooggerechtshof kunnen, zolang niet alle rechters in de tuchtkamer van het Hooggerechtshof zijn benoemd, andere rechters van het Hooggerechtshof niet worden overgeplaatst naar een functie in die kamer.
(103)    Artikel 27 van de wet inzake het Hooggerechtshof bevat een volledige lijst van taken van de tuchtkamer.
(104)    Advies CDL(2017)035, punt 92.
(105)    Advies CDL(2017)035, punt 43.
(106)    Artikel 61, lid 2, van de wet inzake het Hooggerechtshof.
(107)    Advies CDL(2017)035, punt 67.
(108)    Artikel 186, lid 1, van de Poolse grondwet: "De Nationale Raad voor Justitie waarborgt de onafhankelijkheid van de rechtbanken en de rechters."
(109)    Ter illustratie: het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft in het kader van een disciplinaire procedure die door een bepaalde Raad tegen rechters was ingeleid, twijfels bij de mate van beïnvloeding door de wetgevende of de uitvoerende instanties geuit omdat de meeste leden van de Raad in kwestie rechtstreeks door deze instanties waren benoemd. EHRM, zaak 55391/13, 57728/13 en 74041/13 Ramos Nunes de Carvalho E Sá v Portugal, arrest van 21 juni 2016, punt 77.
(110)    De mandaten van de rechters die lid zijn van de Raad, zouden aflopen op de dag voorafgaand aan het begin van de gezamenlijke ambtsperiode van de nieuwe rechters die als lid zijn van de Raad zijn benoemd, maar niet later dan 90 dagen na de inwerkingtreding van de wet. Het tijdschema is als volgt: binnen drie dagen na de bekendmaking van de wet kondigt de voorzitter van de Sejm het begin van de benoemingsprocedure aan. Binnen 21 dagen na deze aankondiging worden de kandidaten voor de functie van rechter-lid van de Raad aan de voorzitter van de Sejm gepresenteerd door de bevoegde entiteiten (groepen van ten minste 25 rechters of 2 000 burgers). Na het verstrijken van deze termijn van 21 dagen zendt de voorzitter de lijst van kandidaten naar de parlementaire groeperingen, die over een termijn van zeven dagen beschikken om negen kandidaten van die lijst voor te stellen. Vervolgens vindt de benoemingsprocedure plaats volgens de reguliere bepalingen (zie hieronder); zie de artikelen 6 en 7 van de wet tot wijziging van de wet inzake de Nationale Raad voor Justitie en artikel 1, leden 1 en 3, wat betreft de toegevoegde artikelen 11a en 11d van de wet tot wijziging van de wet inzake de Nationale Raad voor Justitie.
(111)    Punt 27; zie ook punt C, onder ii), van het actieplan van de Raad van Europa van 2016; CCJE-advies nr. 10 inzake de Raad voor Justitie ten dienste van de samenleving, punt 27; en het verslag 2010-11 "Raden voor Justitie" van het Europees netwerk van de Raden voor de rechtspraak, punt 2.3.
(112)    De grondwet bepaalt dat de Nationale Raad voor Justitie moet zijn samengesteld uit ambtshalve benoemde leden (de eerste voorzitter van het Hooggerechtshof, de minister van Justitie, de voorzitter van het Administratief Hooggerechtshof en een door de president benoemd lid) en verkozen leden. De verkozen leden zijn vier "door de Sejm gekozen" volksvertegenwoordigers, twee "door de senaat gekozen" senatoren en 15 rechters, ("gekozen uit" de gewone, administratieve en militaire rechtbanken en het Hooggerechtshof).
(113)    Artikel 1, lid 3, van de wet inzake de Nationale Raad voor Justitie, dat een artikel 11a, leden 2 en 3, toevoegt: er zij op gewezen dat elke groep (van rechters en burgers) meer dan een kandidatuur kan indienen voor een benoeming van een rechter-lid van de Raad.
(114)    Wanneer parlementaire groeperingen niet in totaal 15 kandidaten voordragen, zal het presidium van de Sejm deze kiezen om tot een lijst van 15 kandidaten te komen. Deze lijst wordt dan doorgegeven aan het comité van de Sejm (zie artikel 1, lid 3, dat artikel 11c en 11d, leden 1 tot en met 4, toevoegt).
(115)    EHRM, zaak 29369/10, Morice v. Frankrijk, arrest van 23 april 2015, punt 78; zaak 25781/94, Cyprus v. Turkije, arrest van 10 mei 2001, punt 233.
(116)    Advies CDL(2017)035, punt 130.
(117)    Advies CDL(2017)035, punt 31.
(118)    Aanbeveling van de Raad van Europa van 2010, punt 49.
(119)    Volgens de wet besluit de minister van Justitie of het mandaat van een rechter al dan niet wordt verlengd, "waarbij hij het rationele gebruik van het personeel van de gewone rechtbanken en de behoeften die uit de werklast van bepaalde rechtbanken voortvloeien, in overweging neemt" (zie artikel 1, lid 26, onder b), van de wet).
(120)    Zaak C-53/03, Syfait e.a., arrest van 31 mei 2005, punt 31; zaak C-103/97, Köllensperger en Atzwanger, arrest van 4 februari 1999, punt 20.
(121)    Advies CDL-AD(2017)035, punten 100 tot en met 109.
(122)    Advies van het Hooggerechtshof van 28 april 2017.
(123)    Artikel 1, lid 7, van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken bepaalt dat, indien de Nationale Raad voor Justitie binnen 30 dagen nadat de minister van Justitie het geplande ontslag voorstelt, geen advies geeft, dit het ontslag niet in de weg staat.
(124)    Zaak C-503/15, Margarit Panicello, arrest van 16 februari 2017, punten 37 en 38; zaak C-203/14, Consorci Sanitari del Maresme, arrest van 6 oktober 2015, punt 19; zaak C222/13, TDC, arrest van 9 oktober 2014, punt 30; gevoegde zaken C-58/13 en C-59/13, Torresi, arrest van 17 juli 2014, punt 22; zaak C-506/04, Wilson, arrest van 19 september 2006, punt 51.
(125)    Overeenkomstig artikel 17, lid 2, en artikel 18, lid 2, van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken beschikken de voorzitters van de hoven van beroep en de regionale rechtbanken gedurende zes maanden na de inwerkingtreding van de wet over de bevoegdheid om rechters te vervangen in hun functie van afdelingshoofden, adjunct-afdelingshoofden, sectiehoofden en inspectierechters.
(126)    Artikel 1, lid 13, onder b), van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken.
(127)    Artikel 1, lid 5, onder b), van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken.
(128)    Advies CDL-AD(2017)035, punt 125.
(129)    Advies CDL-AD(2017)035, punt 120.
(130)    EHRM, zaak 20261/12, Baka v. Hongarije, arrest van 23 juni 2016, punt 172.
(131)    De minister van Justitie kan invloed uitoefenen op de voorzitters van de hoven van beroep door hun prestaties te beoordelen; terwijl een negatieve beoordeling kan leiden tot financiële sancties voor de voorzitters, kan een positieve beoordeling leiden tot een verhoging van hun functie-vergoeding; artikel 1, leden 13, 14 en 15, van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken.
(132)    Advies CDL-AD(2017)035, punten 114 tot en met 117.
(133)    Aan assistent-rechters worden weliswaar dezelfde taken toevertrouwd als aan een rechter, maar zij worden rechtstreeks door de minister van Justitie benoemd, met minimale inspraak van de Nationale Raad voor Justitie.
(134)    De onafhankelijkheid van de rechters zou in de grondwet moeten worden verankerd, en in voorschriften op wetgevingsniveau moeten worden gespecificeerd (zie bijvoorbeeld de aanbeveling van de Raad van Europa van 2010, punt 7). Tevens zij erop gewezen dat het Hooggerechtshof en de Nationale Raad voor Justitie in hun adviezen de grondwettigheid van deze wet ter discussie stelden.
(135)    Advies van het Hooggerechtshof van 3 februari 2017; advies van de Nationale Raad voor Justitie van 10 februari 2017.
(136)    EHRM, zaak 23614/08, Henryk Urban en Ryszard Urban v Polen, arrest van 28 februari 2011; EHRM, zaak 36921/07, Mirosław Garlicki v Polen, arrest van 14 september 2011; EHRM, zaak 33530/06, Pohoska v Polen, arrest van 10 april 2012.
(137)    Wet van 28 januari 2016 inzake het openbaar ministerie, gepubliceerd in het staatsblad op 15 februari 2016, item 177; wet van 28 januari 2016 – uitvoeringsbepalingen bij de wet – wet inzake het openbaar ministerie, gepubliceerd in het staatsblad op 15 februari 2016, item 178.
(138)    Advies CDL-AD(2017)037, punten 28 en 115.
(139)    Zie ook de mededeling van de Commissie van 15 oktober 2003: Eerbiediging en bevordering van de waarden waarop de Unie is gegrondvest, COM(2003) 606 definitief.
(140)    Advies CDL-AD(2017)035, punt 131.
(141)    Wet van 30 december 2015 tot wijziging van de wet inzake de overheidsdiensten en sommige andere wetten, gepubliceerd in het staatsblad op 8 januari 2016, item 34.
(142)    Wet van 15 januari 2016 tot wijziging van de wet inzake de politiediensten en sommige andere wetten, gepubliceerd in het staatsblad op 4 februari 2016, item 147.
(143)    Wet van 28 januari 2016 inzake het openbaar ministerie, gepubliceerd in het staatsblad op 15 februari 2016, item 177; wet van 28 januari 2016 – uitvoeringsbepalingen bij de wet – wet inzake het openbaar ministerie, gepubliceerd in het staatsblad op 15 februari 2016, item 178.
(144)    Wet van 18 maart 2016 tot wijziging van de wet inzake de ombudsman en sommige andere wetten, gepubliceerd in het staatsblad op 17 mei 2016, item 677.
(145)    Wet van 22 juni 2016 inzake de Nationale Mediaraad, gepubliceerd in het staatsblad op 29 juni 2016, item 929.
(146)    Wet van 10 juni 2016 inzake terrorismebestrijdingsmaatregelen, gepubliceerd in het staatsblad op 24 juni 2016, item 904.
(147)    Aanbeveling van de Raad van 11 juli 2017 over het nationale hervormingsprogramma 2017 van Polen en met een advies van de Raad over het convergentieprogramma 2017 van Polen; overweging 14; PB C 261 van 9.8.2017, blz. 88.
(148)    De Commissie van Venetië, de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa, de Adviesraad van Europese rechters, de mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties, de speciale VN-rapporteur voor de onafhankelijkheid van rechters en advocaten, het netwerk van voorzitters van de Hoge Rechtscolleges van de Europese Unie, het Europees netwerk van raden voor de rechtspraak, de Raad van de balies van de Europese Unie en talloze maatschappelijke organisaties, zoals Amnesty International en Human Rights and Democracy Network. 
(149)    Resolutie over rechtsstaat en democratie in Polen: stand van zaken, punt 16; bij de resolutie wordt de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken verzocht een specifiek verslag op te stellen met het oog op een stemming in de plenaire vergadering over een met redenen omkleed voorstel waarin de Raad wordt verzocht om overeenkomstig artikel 7, lid 1, VEU op te treden.
(150)    [INSERT Reference]
(151)    PB C […] van […], blz. […].
(152)    De wet inzake het Hooggerechtshof, door de Sejm aangenomen op 8 december 2017 en door de senaat goedgekeurd op [...].
(153)    De wet tot wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken, door de Sejm aangenomen op 12 juli 2017 en in het staatsblad gepubliceerd op 28 juli 2017.
(154)    De wet tot wijziging van de wet inzake de Nationale Raad voor Justitie en sommige andere wetten, door de Sejm aangenomen op 8 december 2017 en door de senaat goedgekeurd op [...].    
(155)    De wet tot wijziging van de wet inzake de Nationale Raad voor Justitie, de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken en sommige andere wetten, door de Sejm aangenomen op 11 mei 2017 en in het staatsblad gepubliceerd op 13 juni 2017.
(156)    Aanbeveling (EU) 2016/1374 van de Commissie van 27 juli 2016 over de rechtsstaat in Polen; PB L 217 van 12.8.2016, blz. 53.
(157)    Aanbeveling (EU) 2017/146 van de Commissie van 21 december 2016 over de rechtsstaat in Polen ter aanvulling van Aanbeveling (EU) 2016/1374; PB L 22 van 27.1.2017, blz. 65.
(158)    Aanbeveling (EU) 2017/1520 van de Commissie van 26 juli 2017 over de rechtsstaat in Polen ter aanvulling van de Aanbevelingen (EU) 2016/1374 en (EU) 2017/146: PB L 228 van 2.9.2017, blz. 19.