Bijlagen bij COM(2019)445 - Verslag uitvoervergunning mbt handel in goederen die gebruikt kunnen worden voor doodstraf, foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage II, en een voorafgaande vergunningsverplichting voor de uitvoer van bepaalde andere in bijlage III of bijlage III bis vermelde goederen.


Verordening (EU) 2019/125 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (hierna “Verordening (EU) 2019/125” genoemd) 2 strekt tot codificatie en intrekking van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad 3 .


In artikel 26, lid 3, van Verordening (EU) 2019/125 is bepaald dat de lidstaten een openbaar jaarverslag van hun activiteiten opstellen, waarin zij informatie verstrekken over het aantal ontvangen aanvragen, de goederen en landen waarop deze aanvragen betrekking hebben en de besluiten die zij hebben genomen inzake deze aanvragen. In artikel 26, lid 4, is bepaald dat de Commissie een jaarverslag opstelt dat bestaat uit de in lid 3 genoemde jaarlijkse activiteitenverslagen. Dat jaarverslag wordt voor het publiek toegankelijk gemaakt.


Dit eerste verslag bevat informatie over de vergunningsactiviteiten van de lidstaten in 2017 en 2018 met betrekking tot de uitvoer van goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor foltering of voor de doodstraf 4 .


Alle 28 lidstaten hebben verslag uitgebracht over het aantal krachtens artikel 11, lid 1, en artikel 16, lid 1, verleende en geweigerde uitvoervergunningen en over de goederen en de landen van bestemming waarop deze betrekking hadden. Met uitzondering van één lidstaat hebben ze ook verslag uitgebracht over de aantallen of hoeveelheden goederen waarvoor een uitvoervergunning werd verleend en de categorie eindgebruikers aan wie deze goederen geleverd zouden worden.

Vergunningen krachtens Verordening (EU) 2019/125


Overeenkomstig artikel 11, lid 1, en artikel 16, lid 1 van Verordening (EU) 2019/125 is voor de uitvoer 5 van in bijlage III respectievelijk IV vermelde goederen een vergunning vereist. Bijlage III heeft betrekking op bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Bijlage IV bevat een lijst met goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf. Behalve wanneer de algemene Unie-uitvoervergunning zoals omschreven in bijlage V wordt gebruikt voor de uitvoer van in bijlage IV vermelde goederen, dient de vergunning te worden verkregen van de in bijlage I vermelde bevoegde autoriteit in de betrokken lidstaat.


Uitvoer naar in de algemene Unie-uitvoervergunning vermelde bestemmingen kan doorgaans plaatsvinden krachtens de algemene Unie-uitvoervergunning zonder dat een individuele of globale vergunning van een lidstaat vereist is. Deze bestemmingen betreffen landen die voor alle misdaden de doodstraf hebben afgeschaft en deze afschaffing door middel van een internationale verbintenis hebben bevestigd. Indien echter een gegrond vermoeden bestaat dat de exporteur niet in staat is zich te houden aan de voorwaarden van de vergunning of aan een bepaling van de uitvoercontrolewetgeving, kunnen de bevoegde autoriteiten de exporteur verbieden de algemene Unie-uitvoervergunning te gebruiken.


In artikel 20, lid 2, van Verordening 2019/125 is bepaald dat een door een lidstaat verleende uitvoervergunning een individuele vergunning (een vergunning voor uitvoer naar één eindgebruiker of ontvanger in een derde land) of een globale vergunning (een vergunning voor uitvoer naar een of meer met name genoemde eindgebruikers of distributeurs in een of meer met naam genoemde derde landen) is 6 .


De uitvoer, invoer en doorvoer van de in bijlage II vermelde goederen zijn verboden op grond van de artikelen 3, 4 en 5 van de Verordening. De bevoegde autoriteiten kunnen afwijking van het verbod toestaan, maar alleen als aangetoond is dat de betrokken goederen uitsluitend worden gebruikt om te worden tentoongesteld in een museum (hetzij in een derde land of, wat betreft artikel 4, in een lidstaat) wegens hun historische betekenis.



2.Verleende en geweigerde vergunningen


2.1    In 2018 bedroeg het totaalaantal gemelde vergunningen 231, waarbij 11 lidstaten meldden dat ze vergunningen verleend hadden. In 2017 bedroeg het totaalaantal gemelde vergunningen 292, verleend door 12 lidstaten. De overige lidstaten hebben de Commissie laten weten dat ze geen aanvragen voor vergunningen op grond van Verordening (EU) 2019/125 hebben ontvangen.


Omdat de in artikel 2 van de Verordening gegeven definities van individuele en globale vergunning geen kwantitatief aspect bevatten, geeft een indicatie van het aantal verleende vergunningen geen indicatie van het aantal of de hoeveelheid goederen waarop deze vergunningen betrekking hebben. Bovendien geeft het aantal of de hoeveelheid uitgevoerde goederen waarvoor een vergunning is verleend en dat/die is berekend voor de gehele EU een onvolledig beeld, omdat één lidstaat geen informatie heeft verstrekt over het aantal of de hoeveelheid goederen en de categorieën betrokken eindgebruikers.


2.2    Sommige lidstaten meldden dat ze geen enkele aanvraag ontvangen hadden. De onderstaande feiten verklaren wellicht waarom sommige lidstaten geen enkele aanvraag voor een individuele of globale uitvoervergunning hebben ontvangen.


In de eerste plaats is de lijst met goederen waarvoor een uitvoervergunning vereist is en die is opgenomen in de bijlagen III en IV bij Verordening (EU) 2019/125 nogal beperkt en is de verplichte uitvoervergunning van de Verordening niet van toepassing op de levering van goederen aan klanten in het douanegebied van de Unie.


Ten tweede is in artikel 20, lid 2, van de Verordening bepaald dat een exporteur een vergunning moet verkrijgen van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin de exporteur verblijvend (natuurlijke persoon) of gevestigd (rechtspersoon of entiteit) is.


Ten slotte vindt een gedeelte van de uitvoer van bepaalde in bijlage IV vermelde anesthetica plaats krachtens de in bijlage V bij Verordening (EU) 2019/125 vermelde algemene Unie-uitvoervergunning. Uitvoer van die goederen naar in bijlage V vermelde landen kan doorgaans plaatsvinden zonder individuele of globale uitvoervergunning.


2.3    Verordening (EU) 2019/125 schrijft een verplichte uitvoervergunning voor om de bevoegde autoriteiten te laten controleren of er aanwijzingen zijn dat, in geval van uitvoer, de goederen gebruikt zouden kunnen worden voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (bijlage III) of voor de doodstraf (bijlage IV). Hiertoe wordt in artikel 20, lid 8, van de Verordening bepaald dat de bevoegde autoriteit “volledige informatie, in het bijzonder over de eindgebruiker, het land van bestemming en het eindgebruik van de goederen” dient te ontvangen.


Gedurende de periode van twee jaar werden volgens de rapportages negen aanvragen voor een uitvoervergunning afgewezen: vijf in 2018 en vier in 2017. De gerapporteerde gevallen van afwijzing in 2018 betroffen bepaalde beoogde transacties met klanten in Bangladesh, China (Macau), Egypte, Moldavië en Vietnam, terwijl in 2017 de afwijzingen bepaalde beoogde transacties betroffen met klanten in Ivoorkust, Kazachstan, Togo en Moldavië. De transacties waarvoor geen vergunning werd verleend, betroffen voornamelijk in bijlage III vermelde goederen. Die met Bangladesh en Egypte zouden echter in bijlage IV vermelde goederen hebben betroffen.


Een dergelijke afwijzing, die informeel ook wel “weigering” wordt genoemd, betekent doorgaans dat de exporteur de bevoegde autoriteiten onvoldoende informatie heeft verstrekt die aantoont dat in de onderhavige zaak de betrokken goederen voor een legitiem doel gebruikt zouden worden. Een weigering impliceert met andere woorden niet noodzakelijkerwijs dat bewezen was dat de goederen gebruikt zouden worden voor foltering of voor de doodstraf.


2.4    In de informatie die door de lidstaten aan de Commissie werd verstrekt, wordt doorgaans geen onderscheid gemaakt tussen individuele en globale vergunningen. Eén lidstaat meldde dat hij drie globale vergunningen had verleend met betrekking tot in bijlage III vermelde goederen. Het betrof de uitvoer van goederen die bepaalde nationale autoriteiten van plan waren te gebruiken om aan hun verplichtingen in het buitenland te voldoen.


2.5    De uitvoer, invoer en doorvoer van de in bijlage II vermelde goederen zijn verboden op grond van respectievelijk de artikelen 3, 4 en 5 van Verordening (EU) 2019/125. Krachtens de Verordening kunnen de bevoegde autoriteiten afwijking van het verbod toestaan, maar alleen als aangetoond is dat de betrokken goederen uitsluitend worden gebruikt om te worden tentoongesteld in een museum (hetzij in een derde land of, wat betreft artikel 4, in een lidstaat) wegens hun historische betekenis. De bevoegde autoriteiten meldden dat zij in 2017 en 2018 dergelijke vergunningen niet hebben verleend.


2.6    Bijlage 1 bij dit verslag bevat informatie over het aantal uitvoervergunningen dat in 2017 en 2018 door de lidstaten is verleend. Niet inbegrepen bij de informatie over het aantal uitvoervergunningen dat door de lidstaten is verleend, is uitvoer krachtens de algemene Unie-uitvoervergunning (bijlage V bij Verordening (EU) 2019/125).


3.Eindgebruikers


3.1    Dankzij de door de Commissie ontvangen informatie kan onderscheid worden gemaakt tussen eindgebruik voor wetshandhaving, eindgebruik door beveiligingsondernemingen, medisch eindgebruik (ziekenhuizen en veterinair gebruik) van in bijlage IV vermelde goederen, industrieel gebruik (met name van het in bijlage III vermelde capsicum-oleohars) en uitvoer naar handelsondernemingen.


3.2    De verstrekte informatie wijst erop dat handelsondernemingen een belangrijk aandeel hebben in de uitvoer van draagbare wapens met elektrische ontlading, van draagbare wapens of apparatuur voor het toedienen van een dosis van een verdovende of irriterende chemische stof, en van natriumzout van thiopental. Het is onduidelijk of de tweede paragraaf van artikel 12, lid 3, van Verordening (EU) 2019/125, die bepaalt hoe de bevoegde autoriteit de uitvoer van pelargoonzuurvanillylamide (PAVA) en capsicum-oleohars (OC) 7 naar een distributeur dient te beoordelen, naar analogie is toegepast bij het beoordelen van die uitvoer.


3.3    Zoals hierboven vermeld, heeft één lidstaat geen informatie verstrekt over de categorie eindgebruikers waarop zijn vergunningen betrekking hadden.


3.4    In de bijlagen 2 en 3 bij dit verslag wordt een samenvatting gegeven van de informatie die aan de Commissie is verstrekt over het handelsvolume en het eindgebruik van uitvoer waarvoor in respectievelijk 2017 en 2018 een vergunning is verleend.


4.Goederen en landen van bestemming waarop de uitvoervergunningen betrekking hebben


4.1    De informatie die wordt verstrekt door de bevoegde autoriteiten bevat soms vergunningen voor uitvoer naar bestemmingen die worden vermeld in de algemene Unie-uitvoervergunning (bijlage V bij Verordening (EU) 2019/125) van in bijlage IV vermelde goederen. Dergelijke uitvoer vindt doorgaans plaats krachtens de algemene Unie-uitvoervergunning zonder dat een door een lidstaat verleende individuele of globale vergunning wordt verkregen. Het is onduidelijk of in die gevallen aan de voorwaarden van de algemene Unie-uitvoervergunning werd voldaan of dat er een andere verklaring is. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de exporteur er de voorkeur aan gaf om een individuele of globale vergunning te verkrijgen.


4.2    Eén lidstaat specificeerde niet welke in bijlage IV vermelde goederen de gemelde vergunningen betroffen. De bestemmingen van de uitvoer waarvoor door die lidstaat een vergunning werd verleend, zijn opgenomen in de samenvatting onder de kop “Andere of geen bijlage-IV-specificatie”.


4.3    Een andere lidstaat meldde dat de goederen waren “uitgevoerd” naar een van de Kanaaleilanden. Deze informatie is voor het doel van het onderhavige verslag niet in aanmerking genomen omdat een dergelijke leverantie niet valt onder de definitie van uitvoer in artikel 2, onder d), van Verordening (EU) 2019/125.


4.4    Bijlagen 4 en 5 bij dit verslag bevatten informatie over de bestemmingen van de uitvoer waarvoor de lidstaten in respectievelijk 2017 en 2018 vergunning hebben verleend. Als in de lijst met bestemmingen een bepaalde naam wordt gebruikt, moet deze niet worden opgevat als een referentie die verder gaat dan die naar een (douane)gebied dat gewoonlijk onder die naam bekend staat.


_____


(1)

   PB L 200 van 30.7.2005, blz. 1.

(2)

   PB L 30 van 31.1.2019, blz. 1.

(3)

     Zie bijlage X bij Verordening (EU) 2019/125 voor een lijst met wijzigingen.

(4)

     Dit verslag bevat geen informatie over het gebruik door exporteurs van de algemene Unie-uitvoervergunning voor de uitvoer van in bijlage IV (bijlage V bij Verordening (EU) 2019/125) vermelde goederen.

(5)

     In artikel 2, onder d), van Verordening (EU) 2019/125 wordt “uitvoer” gedefinieerd als “elk vertrek van goederen uit het douanegebied van de Unie, met inbegrip van het vertrek van goederen waarvoor een douaneaangifte vereist is en het vertrek van goederen na de opslag ervan in een vrije zone in de zin van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad”.

(6)

     Zie voor volledige definities van de termen “individuele vergunning” en “globale vergunning” artikel 2, onder p) respectievelijk q).

(7)

     Zie de punten 3.2 en 3.3 van bijlage III bij Verordening (EU) 2019/125.