Bijlagen bij COM(2020)110 - Verslag financiële situatie van de werkloosheidsregeling voor gewezen AC of TF, alsook GPM die na beëindiging van hun dienst bij een EU-instelling werkloos zijn geworden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage bij de RAP, zoals gewijzigd bij Verordening nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013.

–Artikelen 135 en 136 van de RAP, zoals gewijzigd bij Verordening nr. 1239/2010 van de Raad van 20 december 2010 3 .

–Artikel 65, lid 1, van het Statuut houdende de actualisatie van de bezoldigingen en van bepaalde bedragen.

–Verordening nr. 91/88 van de Commissie van 13 januari 1988 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van artikel 28 bis van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie 4 .

–Regeling van de Commissie van 14 juli 1988, in onderlinge overeenstemming vastgesteld door de president van het Hof van Justitie op 4 juli 1989, tot vaststelling van de uitvoeringsvoorschriften voor de bepalingen betreffende de toekenning van de werkloosheidsuitkering aan tijdelijke functionarissen ter uitvoering van artikel 28 bis, lid 10, van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie.

2De situatie van het Werkloosheidsfonds in 2013-2018 op kasbasis en op transactiebasis

Hieronder worden de ontwikkelingen van het Werkloosheidsfonds en meer in het bijzonder de uitgaven en inkomsten gepresenteerd.

De bedragen onder “werkloosheidsuitkeringen” omvatten telkens de basiswerkloosheidsuitkering en alle gezinstoelagen. De op nationaal niveau ontvangen sociale uitkeringen (werkloosheidsuitkeringen, gezinstoelagen, uitkeringen bij ziekte en zwangerschap enz.) zijn hiervan afgetrokken. Zoals aangegeven in punt 1.1 “Beschrijving van de regeling”, komt de bijdrage aan het GSZV niet ten laste van de begunstigde van de werkloosheidsuitkering, maar wordt deze gefinancierd door het Werkloosheidsfonds (5,1 % van het basissalaris van de werkloze).

Het Werkloosheidsfonds maakt gebruik van twee instrumenten om de inkomsten en uitgaven te beheren:

·een lopende rekening om de inkomsten te ontvangen en de uitkeringen te betalen;

·termijnrekeningen om de overschotten te beleggen.


2.1“Situatie op kasbasis”: operationele resultaten en gecumuleerde saldi 2013-2018

Volgens het kasstelsel worden transacties alleen geregistreerd als er sprake is van een instroom of een uitstroom van geld.

Tabel 1 geeft een overzicht van de inkomsten en uitgaven zoals ze zijn opgenomen in de boekhouding en van de daaruit voortvloeiende saldi. In 2014 zijn de GSZV-bijdragen geregulariseerd.


Tabel 2 presenteert de ontwikkeling van de financiële activa van het Werkloosheidsfonds, op de lopende rekening in de boekhouding van de Europese Commissie (deel I) en op de beleggingsrekeningen beheerd door DG ECFIN (deel II). Deel III bevat het gecumuleerde overschot van beide rekeningen.


Hoewel er tussen 2013 (het referentiejaar) en 2015 sprake was van een zekere daling van het cumulatieve overschot, werd de trend vanaf die datum omgebogen en werd de aanzienlijke stijging van 2016 bevestigd en in 2017 verder gezet tot een maximum werd bereikt in 2018.

Deze stijging is toe te schrijven aan twee parallelle elementen:

-een aanzienlijke daling van de uitgaven voor de betaling van werkloosheidsuitkeringen aan GPM’s: tussen 2015 en 2018 zijn de uitgaven in verband met betaalde werkloosheidsuitkeringen met 23 % gedaald, van 23 967 507,66 EUR tot 19 419 574,75 EUR;

-een stijging van de ontvangsten uit de bijdragen in de periode tussen 2015 en 2018 met 28 %, van 21 721 694,90 EUR tot 27 807 160,37 EUR.

Het cumulatieve saldo is tussen 2013 en 2018 met 259 % toegenomen.

Tabel 3 geeft een samenvatting van het gecumuleerde saldo tussen 2013 en 2018.


2.2Situatie op transactiebasis: operationele resultaten 2013-2018

Bij een boekhouding op transactiebasis worden de transacties geboekt op het tijdstip waarop de bijdrage aan het Werkloosheidsfonds of de betaling van de werkloosheidsuitkering verschuldigd is. Bijgevolg

·hebben sommige bijdragen die in het begin van jaar N zijn ontvangen, betrekking op actieve perioden aan het einde van jaar N-1.

·hebben sommige bedragen die in het begin van jaar N zijn betaald, betrekking op werkloosheidsperioden aan het einde van jaar N-1.

Volgens de geldende boekhoudkundige regels worden deze transacties opgenomen in jaar N-1.

In tabel 4 zijn de inkomsten en uitgaven volgens deze methode gepresenteerd, wat een beeld schetst van de jaarlijkse situatie van het Werkloosheidsfonds op transactiebasis.


Van 2013 tot 2015 zijn de uitgaven aanzienlijk gestegen, wat voornamelijk samenhangt met de nieuwe zittingsperiode van het Europees Parlement en het feit dat GPM’s in aanmerking kwamen om een werkloosheidsuitkering uit het Werkloosheidsfonds te ontvangen. Vanaf 2016 zijn deze uitgaven echter gedaald omdat een groot deel van de GPM’s de maximale duur van de werkloosheidsuitkering had bereikt en omdat de maximale contractduur voor de AC’s was verlengd van drie tot zes jaar (hervorming van het Statuut van 2014).

De ontvangsten nemen voortdurend toe, voornamelijk als gevolg van de oprichting van nieuwe agentschappen (uitvoerende en gedecentraliseerde agentschappen) en de toename van het aantal personeelsleden van de agentschappen. Voorts stijgt eveneens het aantal TF- en AC-contracten in de instellingen.

Het saldo van het fonds vertoonde in 2013 een tekort van meer dan 1 miljoen EUR en in 2014 van bijna 4,8 miljoen EUR. Deze ontwikkeling, als gevolg van de stijging van het aantal GPM’s dat een werkloosheidsuitkering ontving, is in 2015 echter aanzienlijk afgezwakt, waardoor het tekort van het fonds op 3 miljoen EUR werd gestabiliseerd. Sinds 2016 kon het Fonds, doordat verschillende categorieën begunstigden (maar in het bijzonder de GPM’s) de maximale duur van werkloosheidsuitkering hadden bereikt, elk jaar een netto-overschot optekenen, waardoor het operationele resultaat op meer dan 10 miljoen EUR uitkomt.

De onderstaande grafiek geeft de voormelde situatie weer.


2.3Situatie op transactiebasis: uitsplitsing van de uitgaven en inkomsten per instelling en voor de agentschappen tezamen 2013-2018

In tabel 5 zijn de uitgaven en inkomsten weergegeven per instelling en voor de agentschappen tezamen. Het eerste deel van de tabel geeft de absolute bedragen weer en het tweede deel geeft de percentages ten opzichte van het totaal aan uitgaven en inkomsten weer. Het effect van de aflopende zittingsperiode van het Europees Parlement op de uitgaven is in 2014 zeer duidelijk te zien aan een stijging van ruim 8 miljoen EUR ten opzichte van 2013. In 2015 blijven de uitgaven weliswaar hoog, maar toch lager dan die van 2014. Vanaf 2016 zijn ze sterk gedaald, tot ongeveer 3 miljoen EUR in 2018.

Opgemerkt zij met name dat bij de agentschappen tot dusver het niveau van de bijdragen hoger is dan dat van de uitgaven. Deze situatie is een logisch gevolg van het feit dat een groot deel van de personeelsleden van de agentschappen arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd heeft. Tegelijk moet worden vastgesteld dat de uitgaven voor personeelsleden van agentschappen in de periode 2013-2015 weliswaar aanzienlijk zijn gestegen, doch daarna een dalende trend hebben ingezet, tot circa 4 miljoen EUR in 2018, of een daling van bijna 50 % sinds 2015 (van 6 021 292 EUR in 2015 tot 4 083 952,15 EUR in 2018).


3Analyse van de aangeslotenen, de begunstigden en de uitkeringen

3.1Aantal aangeslotenen en gemiddelde bijdrage

Tabel 6 laat zien hoeveel TF’s, AC’s en GPM’s op 31 december van het betreffende jaar in dienst zijn en aan het Werkloosheidsfonds bijdragen.


3.2Aantal begunstigden van een werkloosheidsuitkering in absolute cijfers en ten opzichte van het aantal aangeslotenen: “werkloosheidscijfer” op 31 december van het betreffende jaar

Tabel 7 laat zien hoeveel personen in december van het betreffende jaar een volledige werkloosheidsuitkering of een werkloosheidsuitkering ter aanvulling op het nationale stelsel ontvangen.

Door de cijfers over de TF’s, AC’s en GPM’s die in dienst zijn op 31 december (tabel 6) te combineren met die over het aantal werklozen dat een uitkering heeft ontvangen (tabel 7), kan de verhouding tussen het aantal begunstigden en het aantal aangeslotenen van het Werkloosheidsfonds worden berekend. Het resultaat daarvan is vermeld in tabel 8.


Het aantal begunstigden dat gedurende ten minste één maand van het jaar een uitkering ontving, is van 2013 tot 2016 sterk gedaald (van 754 naar 454), om vervolgens weer te stijgen in 2018 (755) naar een niveau dat bijna gelijk is aan dat van 2013.


Het aantal tijdelijke functionarissen stijgt weliswaar (van 9 148 in 2013 naar 10 584 in 2018), maar het percentage begunstigden ten opzichte van de aangeslotenen is sterk gedaald
(van 3,32 % naar 1,82 %).

Hoewel het aantal arbeidscontractanten sinds 2013 gestaag is toegenomen, met name in de agentschappen (van 2 611 naar 4 082) en in het Europees Parlement (van 842 naar 1 853), vertoont het percentage begunstigden ten opzichte van de aangeslotenen een lichte daling (van 4,12 % naar 3,68 %). Deze daling houdt onder meer verband met de mogelijke verlenging van drie naar zes jaar van de AC 3ter-contracten die tussen 2010 en 2013 zijn gesloten.

In 2014 liep de zittingsperiode van het Parlement af, wat het grote aantal voormalige GPM’s verklaart dat een werkloosheidsuitkering ontvangt. Dit cijfer daalt vanaf 2015 (151) tot 49 in 2016 en 41 in 2018.


3.3Aantal maandelijkse werkloosheidsuitkeringen, gemiddeld bedrag, begunstigden en hun land van verblijf

Een werkloosheidsuitkering kan verschillende maanden worden uitbetaald. Tabel 9 laat het aantal maandelijkse werkloosheidsuitkeringen aan alle begunstigden per jaar zien.


Tabel 10 hieronder laat het gemiddelde bedrag van de werkloosheidsuitkering per categorie begunstigden zien. Dit bedrag wordt gevormd door de totale jaarlijkse uitgaven per categorie werklozen/begunstigden (TF, AC en GPM) te delen door het aantal maandelijkse uitkeringen. In een bepaalde maand kan het uitbetaalde bedrag voor de hele maand gelden of naar verhouding voor het aantal dagen dat de persoon daadwerkelijk een werkloosheidsuitkering heeft ontvangen.


Tussen 2013 en 2015 stijgt de gemiddelde maandelijkse uitkering van 1 980 EUR tot 2 551 EUR. Vanaf 2016 valt echter een dalende tendens waar te nemen, tot een bedrag van 1 949 EUR in 2018.

Met 2 768 EUR laat de gemiddelde uitkering aan de GPM’s in 2014 eveneens een sterke stijging zien van bijna 40 % ten opzichte van 2013. De maandelijkse gemiddelde uitkering van GPM’s daalt daarna sterk, tot 2 102 EUR in 2018.

Tabel 11.1 toont de gemiddelde duur in maanden dat een werkloosheidsuitkering wordt betaald in een bepaald jaar, met inbegrip van eventuele nog verschuldigde eerdere uitkeringen. Deze duur wordt berekend door het totale aantal dagen dat tot en met 31 december van het betreffende jaar is uitbetaald, te delen door het aantal begunstigden. Het aldus verkregen resultaat wordt gedeeld door 30 om de gemiddelde duur in maanden te verkrijgen dat de werkloosheidsuitkering wordt ontvangen.


De gemiddelde duur van de werkloosheidsuitkering stijgt van 8 maanden in 2013 tot 10 maanden in 2016, een stijging met 25%. Deze stijging is voornamelijk toe te schrijven aan de GPM’s. De duur vermindert vanaf 2017 (8 maanden), maar stijgt opnieuw in 2018 (10 maanden).


De volgende tabellen laten de uitkeringsduur per groep zien (AC/TF en GPM).

AC/TF:


GPM:


Het relatief grote aandeel van de uitgaven voor GPM’s in de totale uitgaven in 2015 (31 %) is zowel te wijten aan een getalsmatige invloed als aan het hoge gemiddelde maandbedrag dat aan deze groep wordt uitgekeerd. In 2015 en 2016 is de gemiddelde uitkeringsperiode voor GPM’s beduidend langer dan die voor AC’s/TF’s. Dat is het directe gevolg van de stijging van het aantal GPM’s dat een werkloosheidsuitkering ontvangt. Deze duur wordt in 2018 aanzienlijk korter (7,7 maanden in 2018 - 12,6 maanden in 2016).


Gezien het complementariteitsbeginsel van de werkloosheidsregeling is het land van verblijf van de persoon die een werkloosheidsuitkering ontvangt, van belang omdat er tussen de lidstaten grote verschillen bestaan wat betreft de criteria om in aanmerking te komen voor een nationale uitkering.

Tabel 12 laat het land van verblijf zien van de begunstigden die minstens één maand in het betreffende jaar een uitkering hebben ontvangen.


In 2013 was meer dan de helft van de begunstigden geregistreerd als werkzoekende in België. Dit aandeel blijft tijdens de referentieperiode stabiel.


4CONCLUSIE

4.1Periode 2013-2018

Dit verslag geeft een overzicht van de opeenvolgende jaarlijkse tekorten van het Werkloosheidsfonds in de periode 2013 - 2015, waardoor de reserve afgenomen is van 16 miljoen EUR in 2009 tot slechts 2 miljoen EUR in 2015.

In de jaren 2016, 2017 en 2018 werden opeenvolgende overschotten van telkens bijna 10 miljoen EUR per jaar opgetekend. De reserve is dus aanzienlijk gestegen, tot 28 miljoen EUR eind 2018.

Overeenkomstig de conclusies van het vorige verslag over de financiële situatie van de werkloosheidsregeling 5 , en rekening houdend met de in het verslag genoemde risicofactoren, heeft de Commissie de financiële situatie van de regeling regelmatig gecontroleerd. Daarbij ging zij na of met het oog op het financiële evenwicht van de regeling een aanpassing vereist was van het bijdragepercentage voor de financiering van de regeling, wat tot eind 2018 niet het geval was.


4.2Vooruitzichten van het Werkloosheidsfonds op korte en middellange termijn

Op basis van de geconstateerde uitgavenniveaus in het verleden zou het met de eind 2018 bereikte substantiële reserve mogelijk moeten zijn de extra uitgaven te financieren die wegens het einde van de zittingsperiode van het Europees Parlement vanaf medio 2019 kunnen ontstaan, als gevolg van de verwachte toename van het aantal begunstigden uit de groep van GPM’s.

Tevens moet worden gewezen op andere potentiële factoren waardoor de uitgaven kunnen toenemen, zoals het einde van het contract van AC’s 3ter, die hun maximale contractduur van zes jaar hebben bereikt, of de mogelijke gevolgen van de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie overeenkomstig artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

De Commissie zal de financiële situatie van de regeling bijgevolg regelmatig blijven controleren en passende conclusies trekken om de financiële stabiliteit van het fonds te waarborgen.


(1) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming maakt deel uit van de agentschappen.
(2) PB L 55 van 27.02.2009.
(3) PB L 338 van 22.12.2010.
(4) PB L 11 van 15.01.1989.
(5) COM(2016) 754