Bijlagen bij COM(2020)208 - Evaluatie verordening 1107/2009 over het vermarkten van gewasbeschermingsmiddelen en Verordening 396/2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelen­residuen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage IV bij de verordening gewasbeschermingsmiddelen te wijzigen met het oog op meer doeltreffendheid bij de vergelijkende evaluatie van producten die stoffen bevatten die in aanmerking komen om te worden vervangen.


Uit de brede jaarlijkse monitoring van bestrijdingsmiddelenresiduen, met meer dan 80 000 geanalyseerde monsters per jaar, blijkt dat de vastgelegde MRL’s in hoge mate worden nageleefd, wat aangeeft dat de voor consumenten beschikbare levensmiddelen goed worden gecontroleerd en veilig zijn. Eind 2018 waren MRL’s vastgesteld voor 486 in de EU goedkeurde stoffen en voor 247 niet-goedgekeurde stoffen in diverse landbouwproducten. Nieuwe MRL-aanvragen, met inbegrip van invoertolerantieaanvragen, worden aan een uitgebreid risicobeoordelingsproces onderworpen, en er kunnen enkel MRL’s worden vastgesteld als dit veilig is voor de consument. Parallel daaraan ging in 2008 een grondige herziening van de bestaande MRL’s van start, met inbegrip van invoertoleranties en door de Commissie van de Codex Alimentarius vastgestelde MRL’s 31 , waardoor is verzekerd dat de MRL’s worden bijgewerkt en niet worden aangehouden op niveaus die hoger zijn dan op grond van de goede landbouwpraktijken is vereist. Deze herziening van alle bestaande MRL’s werd echter aanvankelijk uitgesteld omdat het desbetreffende artikel 12 van de MRL-verordening niet voorziet in een duidelijk procedureel kader om de herziening van bestaande MRL’s voor alle goedgekeurde werkzame stoffen binnen één jaar na de inwerkingtreding van de MRL-verordening te voltooien. Er moesten eerst procedures worden ontwikkeld en met de lidstaten worden afgesproken, zoals de toekenning van taken/verantwoordelijkheden, termijnen, en de mogelijkheid om de industrie vergoedingen in rekening te brengen, waardoor er vertragingen ontstonden. Ondertussen vordert de herziening goed.

Sommige belanghebbenden en lidstaten vroegen om specifieke MRL’s vast te stellen voor diervoeder, vis en verwerkte producten, een mogelijkheid waarin de MRL-verordening voorziet. De Commissie heeft deze mogelijkheden nog niet benut, aangezien er geen aanwijzingen zijn voor potentiële risico’s die tot prioritaire maatregelen op dit gebied nopen. De MRL-verordening en de algemene levensmiddelenwetgeving omvatten reeds mechanismen om handhavingsmaatregelen te nemen voor situaties waarin geen specifieke MRL’s zijn vastgesteld. Algemene bepalingen voor verwerkte producten, met inbegrip van verwerkingsfactoren, zijn reeds van toepassing. In lijn met aanverwante levensmiddelenwetgeving op andere gebieden (bv. Verordening (EG) nr. 1881/2006 inzake verontreinigingen) kunnen deze bepalingen worden verduidelijkt, en kunnen er richtsnoeren voor de lidstaten worden ontwikkeld (zie ook tekstvak 13).

De ontwikkeling van een methode voor cumulatieve risicobeoordeling, die gelijktijdige blootstelling aan verschillende chemicaliën omvat (het “cocktaileffect”), bleek veel complexer dan initieel gedacht, en is bijgevolg nog lopende. De EFSA heeft tot nu toe twee groepen van chemicaliën geïdentificeerd die een effect hebben op respectievelijk het zenuwstelsel en op de schildklier, en heeft in september 2019 ontwerpverslagen 32 met de resultaten van een cumulatieve risicobeoordeling voor hun residuen in levensmiddelen gepubliceerd die openbaar geraadpleegd kunnen worden, gevolgd door een evenement voor technische betrokken partijen in oktober 2019 33 . De definitieve verslagen worden in april 2020 bekendgemaakt. Momenteel wordt gewerkt aan de verdere ontwikkeling van de methodologie en de uitvoering van cumulatieve beoordelingen voor andere groepen stoffen. Het uiteindelijke doel is dat deze kunnen worden gebruikt voor besluitvorming inzake regelgeving (bv. vaststelling van MRL’s en goedkeuring van werkzame stoffen). De EFSA en de lidstaten hebben substantiële middelen nodig om de methode verder te ontwikkelen. Het zal bijgevolg pas in een later stadium mogelijk zijn om het effect van de cumulatieve risicobeoordeling op de bescherming van de menselijke gezondheid in te schatten.

4. Cumulatieve risicobeoordeling

De Commissie, de EFSA en de lidstaten zullen inspanningen blijven leveren om een methode voor cumulatieve risicobeoordeling te ontwikkelen en aldus de consument nog beter te beschermen. Om sneller vooruitgang te kunnen boeken, moeten de EFSA en de lidstaten voldoende middelen uittrekken.

De Commissie en de EFSA zullen tegen eind 2020 een actieplan ontwikkelen, waarin prioriteiten worden vastgesteld voor de lopende ontwikkeling van de methode en de daaropvolgende toepassing ervan. Het plan zal gestoeld zijn op bestaande kennis, en zal de nodige flexibiliteit bieden om in te spelen op de evolutie van de wetenschap en opgedane ervaringen.


In landbouwecosystemen is de biodiversiteit aanzienlijk afgenomen, wat tot uiting komt in een daling van het aantal akker- en weidevogels en een achteruitgang van de insectenpopulaties in delen van de EU. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen is, naast een aantal andere factoren, aangemerkt als een belangrijke factor voor deze ontwikkelingen. De respectieve beperkingen of niet-verlenging van de goedkeuring van werkzame stoffen met negatieve gevolgen voor bestuivers — zoals de neonicotinoïden imidacloprid, clotianidin, thiamethoxam en thiacloprid — hebben bijgedragen tot een hoger niveau van milieubescherming. Bestrijdingsmiddelen werken de vervuiling van grond- en oppervlaktewater in de hand. Uit in 2018 gepubliceerde monitoringgegevens met betrekking tot de chemische toestand van de Europese wateren blijkt dat bestrijdingsmiddelen en de metabolieten daarvan (vaak “uitgefaseerde stoffen” die niet langer zijn goedgekeurd) er in 6,5 % van het gebied de oorzaak van zijn dat grondwaterlichamen niet voldoen aan de “goede toestand” die in de kaderrichtlijn water 34 wordt beoogd. De monitoringsgegevens wijzen op een vermindering van de verontreiniging van het oppervlaktewater door bestrijdingsmiddelen in de afgelopen jaren (hoewel slechts een beperkt aantal stoffen werd gemonitord), wat aantoont dat de verordening gewasbeschermingsmiddelen een positieve bijdrage lijkt te leveren aan de bescherming van het aquatisch milieu. Er zijn minder monitoringgegevens beschikbaar voor andere milieucompartimenten, bijvoorbeeld de bodem, of voor dieren, planten en mensen (biomonitoring). Meer monitoringgegevens kunnen helpen om na te gaan of de modelvoorspellingen tijdens de risicobeoordeling correct zijn en/of de risicobeperkende maatregelen doeltreffend zijn.

5. Milieu- en biomonitoring

Als onderdeel van de doelstellingen in het kader van de Green Deal, zal de Commissie de monitoring van concentraties in en gevolgen voor het milieu intensiveren. De Commissie zal met name, wanneer dat relevant is, verplichtingen opnemen in besluiten tot goedkeuring, om de aanwezigheid van werkzame stoffen (en/of metabolieten daarvan) in milieucompartimenten te monitoren. Daarnaast zal de Commissie de mogelijkheid onderzoeken om de monitoring van concentraties in de bodem uit te breiden door bestrijdingsmiddelen op te nemen in het LUCAS-onderzoek 35 (“Land Use and Coverage Area frame Survey”) dat in de EU wordt verricht.

Een proefproject over de milieumonitoring van het gebruik van bestrijdingsmiddelen met behulp van honingbijen, dat door het Europees Parlement is goedgekeurd, wordt momenteel door de Commissie ten uitvoer gelegd. Er is een contractant geselecteerd en de activiteiten zijn eind 2018 gestart 36 .

De Commissie heeft in het kader van het biomonitoringsprogramma HBM4EU 37 prioritaire werkzame stoffen voorgesteld, en zal dat in de toekomst blijven doen.


Met betrekking tot de gevolgen voor de biodiversiteit komt de impact van het gebruik van bestrijdingsmiddelen bovenop de impact van het huidige landbouwproductiestelsel met grote oppervlaktes in monocultuur, wat een verhoogd gebruik van bestrijdingsmiddelen vereist, alsook andere factoren die van invloed zijn op het landschap.

Sommige belanghebbenden bekritiseren dat de omvang van de in de risicobeoordeling opgenomen niet-doelsoorten momenteel te beperkt is om alle relevante groepen te dekken.

Er is meer onderzoek nodig, en er moeten beoordelingsmethoden worden ontwikkeld die rekening houden met cumulatieve risico’s, om inzicht te krijgen in de daadwerkelijke impact die bestrijdingsmiddelen hebben op populaties, op de diversiteit binnen en tussen soorten, en op de banden tussen soorten en ecosysteemdiensten.

6. De vaststelling van milieubeschermingsdoelstellingen en het bijwerken van richtsnoeren

De Commissie en de EFSA hebben vooruitgang geboekt bij de ontwikkeling van een methode om specifieke milieubeschermingsdoelstellingen te definiëren opdat meer rekening kan worden gehouden met biodiversiteit in het risicobeoordelingsproces. Aan de hand van workshops met risicobeoordelaars en risicobeheerders uit de lidstaten en alle relevante groepen van belanghebbenden, zullen doelstellingen inzake bescherming worden overeengekomen in een inclusief proces dat in 2019 van start is gegaan.

De Commissie zal inspanningen blijven leveren om de wetenschappelijke vooruitgang op de voet te volgen en de richtsnoeren voor risicobeoordelingsmethoden bij te werken, onder meer om na te gaan of alle passende niet-doelsoorten worden gedekt. Zij vraagt de lidstaten en de EFSA om hun medewerking.

De Commissie zal in het kader van Horizon Europa voorzien in oproepen tot het indienen van onderzoeksprojecten over methoden om cumulatieve risico’s en de impact van bestrijdingsmiddelen op ecosystemen te beoordelen.

2.2Concurrentievermogen en de interne markt

Het bewijsmateriaal biedt geen eenduidig antwoord over de gevolgen van de verordening gewasbeschermingsmiddelen voor de landbouwproductie in de EU, aangezien daarin verschillende factoren meespelen. Telers werpen op dat er een tekort is aan gewasbeschermingsmiddelen in de EU, terwijl het aantal goedgekeurde werkzame stoffen is gestegen van 427 in 2011 naar 484 in 2018 en het aantal beschikbare gewasbeschermingsmiddelen in de meeste lidstaten is toegenomen.

Het aantal kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) dat gewasbeschermingsmiddelen en andere agrochemische producten produceert, neemt af, onder meer door de strenge regelgeving. Kmo’s zijn van mening dat de gegevensvereisten en beoordelingsprocedures niet in verhouding zijn, aangezien deze ondernemingen zich voornamelijk richten op biopesticiden en andere mogelijke oplossingen met een laag risico (zie ook tekstvak 11, punt 2.5).

Het systeem van zones voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen heeft op bepaalde punten de efficiëntie vergroot, en heeft gezorgd voor een grotere beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen in de meeste lidstaten, maar werkt niet zo goed als verwacht. De toelating van gewasbeschermingsmiddelen door middel van de wederzijdse erkenning van toelatingen uit andere lidstaten zorgt voor lagere vergoedingen voor de aanvragers en minder lasten voor de lidstaten. Bovendien is in de lidstaten die van deze wederzijdse erkenning gebruikmaken het aantal beschikbare gewasbeschermingsmiddelen op de markt gestegen. De daadwerkelijke benutting van wederzijdse erkenning voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen verschilt echter sterk tussen de lidstaten en de zones. De belangrijkste redenen zijn specifieke (of bijkomende) nationale vereisten, een gebrek aan harmonisatie van de beoordelingsmethoden, te weinig samenwerking en coördinatie, en suboptimale inspanningen bij het geven van feedback over elkaars werk tijdens het proces van de zonale beoordeling, wat tot dubbel werk en vertragingen heeft geleid. Een groter gebruik van zonale toelatingen en wederzijdse erkenning van toelatingen zou voor minder dubbel werk, een verhoging van de middelen en een snellere markttoegang van gewasbeschermingsmiddelen zorgen.

7. Verbetering van het zonale systeem voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen

De Commissie raadt de lidstaten aan om de nationale vereisten met betrekking tot de toelating van gewasbeschermingsmiddelen te beperken of te laten vallen en om herhaling van reeds uitgevoerde beoordelingen te vermijden.

De Commissie roept de lidstaten op om meer inspanningen te leveren en meer middelen toe te kennen voor de activiteiten van de zonale stuurgroepen, met het oog op meer samenwerking en coördinatie. De Commissie raadt de lidstaten aan om de werkgroep Post Approval Issues (over moeilijkheden na de goedkeuring) van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders op een meer doeltreffende manier te benutten om verschillen te verhelpen, naar het voorbeeld van de coördinatiegroep die in het kader van de biocidenverordening 38 is opgericht.

Er zijn onvoldoende gewasbeschermingsmiddelen voor kleine toepassingen beschikbaar 39 , en de lidstaten maken niet ten volle gebruik van de bestaande bepalingen om de toelating voor dergelijk gebruik te vergemakkelijken. Er wordt niet genoeg samengewerkt door de lidstaten, er is een gebrek aan coördinatie van proefprojecten, en door andere lidstaten beoordeelde residugegevens of door derde landen uitgevoerde residuproefprojecten worden onvoldoende aanvaard. Om die tekortkomingen te verhelpen, maken de lidstaten gebruik van noodtoelatingen, eerder dan van verlengingen van het bestaande gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen.

8. Oplossingen voor kleine toepassingen

De Commissie vraagt de lidstaten de bestaande bepalingen in de verordening gewasbeschermingsmiddelen beter te benutten om het gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen uit te breiden tot kleine toepassingen. Daarnaast zal zij de bestaande richtsnoeren voor extrapolatie van MRL’s regelmatig bijwerken om de vaststelling van MRL’s voor weinig geteelde gewassen te vergemakkelijken.

De Commissie raadt de lidstaten aan de in rekening gebrachte vergoedingen voor de uitbreiding tot kleine toepassingen te herzien, en deze te verlagen om de toepassing ervan door bedrijven en door gebruikersorganisaties te bevorderen.

Zij vraagt de lidstaten financiering op lange termijn te waarborgen voor de coördinatiefaciliteit voor kleine toepassingen, in lijn met het voorstel dat door de Raad van Ministers van Landbouw en Visserij tijdens zijn vergadering van 9 oktober 2017 is besproken 40 .

2.3Noodtoelatingen

Artikel 53 van de verordening gewasbeschermingsmiddelen biedt de lidstaten de mogelijkheid om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zonder de reguliere toelating mogelijk te maken om gevaren voor de gezondheid van gewassen aan te pakken die op geen enkele andere redelijke manier te beheersen zijn. Sinds 2011 is het aantal van dergelijke noodtoelatingen met 300 % toegenomen. Er zijn geen gegevens beschikbaar over het gebied waarop de noodtoelatingen worden toegepast. Aangezien meer dan 90 % van de noodtoelatingen wordt toegekend voor gewasbeschermingsmiddelen die goedgekeurde werkzame stoffen bevatten, lijkt het erop dat de lidstaten deze noodtoelatingen gebruiken om procedurele vertragingen bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en de wederzijdse erkenning van toelating te vermijden, alsook om kleine toepassingen mogelijk te maken, zoals beschreven in punt 2.2. Sommige noodtoelatingen worden herhaaldelijk toegekend, jaar na jaar. Belanghebbenden hebben daarnaast ook kritiek op de aanvraagprocedure voor de vaststelling van MRL’s, die volgens hen te lang is.

9. Verscherpt toezicht op noodtoelatingen

Sinds 3 februari 2020 publiceert 41 de Commissie alle kennisgevingen van noodtoelatingen die zij van de lidstaten ontvangt via de openbare interface van het PPPAMS 42 (“Plant Protection Product Application Management System”) om de transparantie te vergroten en meer publieke controle mogelijk te maken. De Commissie blijft inspanningen leveren om het PPAMS voor eind 2022 volledig ten uitvoer te leggen voor alle toelatingen, en zal door middel van een uitvoeringsverordening voorzien in het verplichte gebruik ervan.

De Commissie zal de in het kader van de richtlijn inzake duurzaam gebruik vastgestelde geharmoniseerde risico-indicator 2 verbeteren, teneinde rekening te houden met het gebied waarop de gewasbeschermingsmiddelen met noodtoelatingen worden toegepast.

De Commissie zal met de lidstaten blijven samenwerken om de relevante richtsnoeren inzake noodtoelatingen tegen medio 2020 te verbeteren, met het oog op duidelijke criteria over wanneer noodtoelatingen kunnen worden toegekend. Indien nodig zal de Commissie overwegen om een uitvoeringsverordening vast te stellen waarin dergelijke criteria op wettelijk bindende wijze worden vastgelegd.

De Commissie heeft het toezicht op de door de lidstaten verleende noodtoelatingen verscherpt door gebruik te maken van de bepalingen van artikel 53, lid 2, van de verordening gewasbeschermingsmiddelen om de EFSA om advies te verzoeken over de rechtvaardiging van noodtoelatingen. Waar passend zal de Commissie voorstellen tot besluiten blijven doen, overeenkomstig artikel 53, lid 3, om te beletten dat lidstaten ongerechtvaardigde noodtoelatingen toestaan 43 .

2.4Proeven op gewervelde dieren

Het delen van proeven en onderzoeksverslagen is een belangrijk element om dierproeven te beperken. Hoewel het aantal gedeelde studies over gewervelde dieren is toegenomen, zoals de bedoeling was, blijkt uit voorlopige gegevens dat het aantal proeven op gewervelde dieren niet is gedaald. Dat komt doordat steeds meer wetenschappelijk bewijs is vereist om werkzame stoffen goed te keuren. De situatie zal waarschijnlijk niet verbeteren, omdat in de toekomst meer bewijsmateriaal nodig zal zijn om de effecten van stoffen te beoordelen, bijvoorbeeld op het endocriene systeem en wat metabolieten betreft. Daarnaast kan de vereiste periodieke herbeoordeling van alle werkzame stoffen de behoefte aan in-vivo tests in stand houden of vergroten.

10. Verdere terugdringing van de behoefte aan proeven op gewervelde dieren

De Commissie zal zich blijven inspannen om proeven op gewervelde dieren te beperken, en zal de ontwikkeling en validatie van teststrategieën waarin alternatieven voor dierproeven worden gebruikt bevorderen, door onderzoeksprojecten in het kader van Horizon 2020 44 en het European Partnership for Alternative Approaches to Animal Testing (EPAA 45 ) te financieren. Het Referentielaboratorium van de Europese Unie voor alternatieve methoden ter vervanging van dierproeven (EURL ECVAM) ondersteunt actief de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt. De Commissie verbindt zich ertoe in de begeleidende mededelingen bij de gegevensvereisten gevalideerde alternatieve testmethoden op te nemen indien deze beschikbaar zijn, om de behoefte aan dierproeven in het kader van de verordening gewasbeschermingsmiddelen tot nul te herleiden 46 .

2.5Duurzaamheid van gewasbeschermingsmiddelen en producten met een laag risico

De verordening gewasbeschermingsmiddelen en de MRL-verordening dragen bij tot de verwezenlijking van een aantal duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen 47 , met name doelstelling 2: “geen honger”, doelstelling 3: “goede gezondheid”, doelstelling 6: “schoon water en sanitaire voorzieningen”, doelstelling 12: “verantwoorde consumptie en productie”, doelstelling 14: “leven in het water” en doelstelling 15: “leven op het land”, volgens dewelke grote gevaren voor de primaire productie van levensmiddelen moeten worden beperkt en levensmiddelen en diervoeders veilig en vrij van biologische en chemische dreigingen moeten worden gehouden.

De bepalingen van de verordening gewasbeschermingsmiddelen die werkzame stoffen en producten met een laag risico bevorderen zijn bijzonder relevant. De beschikbaarheid van basisstoffen en gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico, waaronder micro-organismen, is verbeterd, maar belanghebbenden vinden dat dit nog niet volstaat en dat de goedkeurings- en toelatingsprocedures te veel tijd in beslag nemen. De Commissie en sommige lidstaten hebben maatregelen genomen met het oog op vlottere procedures voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico, maar het effect daarvan zal pas later merkbaar worden 48 .

Voorts hebben nieuwe toepassingstechnieken (bv. robotica en digitalisering) het potentieel om de risico’s van het gebruik van bestrijdingsmiddelen sterk te verminderen.

11. De bevordering van duurzame gewasbescherming, oplossingen met een laag risico en doeltreffende risicobeperking

In de Europese Green Deal en de “van boer tot bord”-strategie zijn de vermindering van de afhankelijkheid van bestrijdingsmiddelen en de transitie naar stoffen met een laag risico een prioriteit. Het eerste zal worden aangepakt in het kader van de richtlijn inzake duurzaam gebruik. Wat het tweede betreft, zal de Commissie vaart zetten achter de reeds begonnen werkzaamheden met de lidstaten en de EFSA om tegen eind 2020 de gegevensvereisten en beoordelingsmethoden voor micro-organismen bij te werken. Er zal ook aandacht worden besteed aan de specifieke eigenschappen van micro-organismen en andere gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico wanneer wordt gekeken naar meer specifieke voorschriften voor bestrijdingsmiddelenresiduen (zie ook tekstvak 14).

De Commissie zal een cyclus van het programma “Betere opleiding voor veiliger voedsel” opzetten en financieren, die in 2020 van start gaat, om de deskundigheid inzake de beoordeling van aanvragen voor micro-organismen en andere biopesticiden in de lidstaten te versterken.

De Commissie heeft reeds follow-up gegeven aan de uitvoering van het door de Raad van Ministers van Landbouw en Visserij vastgestelde werkplan om sneller de beschikbaarheid van stoffen en producten met een laag risico te verzekeren en het delen van informatie over geïntegreerde gewasbescherming tussen de lidstaten te verbeteren. De Commissie vraagt de lidstaten om meer inspanningen te leveren voor de uitvoering van de aan hen toegewezen acties in het licht van het voortgangsverslag dat in juli 2019 aan de Raad is voorgelegd.

De Commissie zal de beschikbaarheid van basisstoffen stimuleren, onder meer door de procedures en uiterste termijnen voor hun goedkeuring te verduidelijken en mogelijkheden te onderzoeken om rechtstreeks informatie te verstrekken over hun nut voor gewasbescherming.

De Commissie zal in de kaderprogramma’s voor onderzoek 49 financiering blijven toewijzen met het oog op de ontwikkeling van duurzamere gewasbeschermingsmethoden en ‑technologieën om het gebruik en de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen te beperken, zoals monitoring van plagen, voorspellingsmodellen, gedigitaliseerde landbouwpraktijken en nieuwe precisietoepassingsapparatuur. De Commissie spoort de lidstaten aan om in hun strategische GLB-plannen vastleggingen en investeringen te ondersteunen die gericht zijn op de toepassing van methoden en praktijken ter vermindering van het gebruik van bestrijdingsmiddelen en ter bevordering van alternatieve methoden.

De Commissie zal de in 2019 aangevangen werkzaamheden voortzetten, samen met de lidstaten en de EFSA, om het potentieel van de risicobeperkende maatregelen te beoordelen, ook voor nieuwe toepassingstechnieken, teneinde de beoordeling van hun potentieel voor risicobeperking te harmoniseren.

2.6Handhaving

De handhaving van de verordening gewasbeschermingsmiddelen verschilt van lidstaat tot lidstaat, en dat heeft negatieve gevolgen voor de algemene doeltreffendheid. Illegale en vervalste gewasbeschermingsmiddelen maken naar schatting 10 % van de EU-markt uit, wat aanleiding tot bezorgdheid geeft, aangezien dit het verwachte niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu naar beneden haalt.

12. Betere handhaving van de verordening gewasbeschermingsmiddelen

De Commissie verzoekt de lidstaten om voor bewustmaking over de risico’s van illegale en vervalste producten te zorgen, de handhavingsinpanningen in de sector te versterken en uit te breiden, ook wat het correcte gebruik van bestrijdingsmiddelen betreft, en te overwegen de hoogte van de sancties voor niet-naleving te herzien. De Commissie is met de lidstaten in overleg getreden over de vraag of er behoefte is aan de vaststelling van meer specifieke vereisten met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen door middel van de machtiging in het kader van Verordening (EU) 2017/625 betreffende officiële controles.


De MRL-verordening zorgt ervoor dat lidstaten voor alle mogelijke combinaties van bestrijdingsmiddelen en goederen handhavingsmaatregelen kunnen nemen. Als er geen specifiek MRL is vastgesteld, wordt automatisch het standaard-MRL van 0,01 mg/kg toegepast. Dit zorgt voor maximale consumentenbescherming, aangezien er voor elke combinatie van bestrijdingsmiddelen en goederen een MRL is. De MRL-verordening geldt ook voor stoffen voor dubbel/meervoudig gebruik, d.w.z. stoffen die voor verschillende doeleinden worden gebruikt (bv. als bestrijdingsmiddel en als diergeneeskundig middel of biocide), en voor stoffen die vroeger als bestrijdingsmiddel werden gebruikt, maar nu niet meer. In dergelijke gevallen kan het standaard-MRL van 0,01 mg/kg worden toegepast en kunnen monsters worden aangetroffen die niet met dat niveau in overeenstemming zijn, ook al zijn de residuen in levensmiddelen geen gevolg van het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel. Dit heeft in de praktijk geleid tot handhavingsproblemen, bijvoorbeeld bij het gebruik van biociden voor desinfectie van drinkwater, verwerking, of milieuverontreiniging. In de MRL-verordening zijn ook een aantal MRL’s vastgesteld die afwijken van wat is bepaald in sectorale wetgeving voor dezelfde combinaties van stoffen en goederen (bv. de wetgeving inzake geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik). Dit kan tot op zekere hoogte worden aangepakt binnen het bestaande wettelijke kader, bv. door tijdelijke MRL’s vast te stellen op basis van monitoringsgegevens, om rekening te houden met andere soorten gebruik. In de praktijk kampt men echter vaak met inefficiëntie als gevolg van het feit dat de MRL-verordening het enkel in uitzonderlijke omstandigheden mogelijk maakt om tijdelijke MRL’s vast te stellen, omstandigheden die evenwel niet goed zijn gedefinieerd, wat leidt tot lange discussies tussen risicobeheerders vooraleer maatregelen kunnen worden genomen. Andere oplossingen zijn de harmonisering van voor de consument veilige MRL’s in de verschillende sectorale besluiten, en de totstandbrenging van geharmoniseerde methoden voor bv. de beoordeling inzake blootstelling op internationaal en EU-niveau.

Er zijn reeds algemene bepalingen voor verwerkte producten van toepassing, met inbegrip van verwerkingsfactoren, maar deze bepalingen zouden baat hebben bij verduidelijking. Er zouden meer richtsnoeren voor de lidstaten kunnen komen over hoe gebruik kan worden gemaakt van meer specifieke informatie, verstrekt door exploitanten van levensmiddelenbedrijven. Dit zou in overeenstemming zijn met de gerelateerde levensmiddelenwetgeving op andere gebieden (bv. Verordening (EG) nr. 1881/2006 inzake verontreinigingen).

13. Betere handhaving van de MRL-verordening

De Commissie zal voor eind 2021 duidelijkheid verschaffen over de reikwijdte van de “uitzonderlijke omstandigheden” waarin tijdelijke MRL’s kunnen worden vastgesteld, om verkeerde interpretaties te voorkomen.

De Commissie zal mogelijkheden onderzoeken om toe te staan dat specifieke MRL’s die in een ander wettelijk kader zijn vastgesteld (bv. voor stoffen die ook als diergeneesmiddel worden gebruikt) en die aantoonbaar veilig zijn voor de consument, worden aanvaard. Zij steunt ook de lopende besprekingen op internationaal en EU-niveau om een geharmoniseerd en gecoördineerd proces voor blootstellingsbeoordeling te ontwikkelen.

De Commissie zal voor eind 2021 de bepalingen van de MRL-verordening verduidelijken en zal richtsnoeren opstellen voor de lidstaten over hoe in handhavingsbesluiten rekening kan worden gehouden met door exploitanten van levensmiddelenbedrijven verstrekte verwerkingsfactoren.

2.7Snellere reacties in het kader van de MRL-verordening op nieuwe problemen en op technische vooruitgang

De huidige bepalingen van de MRL-verordening bieden onvoldoende flexibiliteit wat de noodzakelijke aanpassingen aan technische vooruitgang betreft, bv. in het geval van werkzame stoffen die geen chemicaliën zijn, zoals micro-organismen. Er wordt verwacht dat nieuwe moeilijkheden kunnen opduiken naarmate de wetenschap en de technologie vorderen, bv. nanopesticiden, het vaststellen van MRL’s voor grote groepen stoffen na een cumulatieve riscobeoordeling enz.

14. Snellere reacties op opkomende MRL-problemen en op technische vooruitgang

De Commissie zal in 2020 van start gaan met het bekijken van praktische oplossingen om nieuwe werkzame stoffen met verschillende specificaties in de bijlagen bij de bestaande MRL-verordening op te nemen, die in hoofdzaak is ontworpen voor afzonderlijke chemische stoffen.

2.8Internationale handel

Op internationaal niveau krijgt de strenge aanpak van de EU op het gebied van bestrijdingsmiddelen vaak kritiek van een aantal derde landen, die menen dat bepaalde aspecten van het wettelijke kader en de werkwijze van de EU niet in overeenstemming zijn met de WTO-overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen (WTO-SPS), en te beperkend zijn. Momenteel zijn onze belangrijkste handelspartners sterk afhankelijk van het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor de productie van levensmiddelen, ook voor de uitvoer naar de EU, en passen zij niet noodzakelijkerwijs dezelfde normen voor de bescherming van het milieu toe als de EU (bijvoorbeeld met betrekking tot de gevolgen voor bijen).

Er is steeds meer spanning tussen het standpunt van de Europese consument, die verwacht dat ingevoerde levensmiddelen geen bestrijdingsmiddelen mogen bevatten die in de EU niet zijn goedgekeurd, en de internationale toezeggingen van de EU, met name in het kader van de WTO. De EU neemt regelmatig limieten op in de MRL-verordening die in de Codex Alimentarius zijn overeengekomen en die veilig zijn voor de consument, wat de internationale handel bevordert. Tegelijkertijd is er interne kritiek binnen de EU dat MRL’s die veilig zijn voor de consument worden vastgesteld voor niet-goedgekeurde werkzame stoffen (zogenaamde “invoertoleranties”), bv. in gevallen waar het besluit tot niet-goedkeuring van de EU niet was gebaseerd op redenen in verband met de volksgezondheid, maar bijvoorbeeld vanwege milieurisico’s is genomen. Hierdoor is de invoer mogelijk van producten die met werkzame stoffen worden behandeld die voor landbouwers in de EU niet beschikbaar zijn, wat negatieve gevolgen heeft voor het concurrentievermogen van de landbouw in de EU en voor het milieu in derde landen. Een laatste punt van spanning vormen de uitsluitingscriteria in de verordening gewasbeschermingsmiddelen, die vaak op internationaal niveau in vraag worden gesteld, zowel bilateraal als in het kader van de WTO, aangezien derde landen menen dat deze aanzienlijke gevolgen voor de handel met zich kunnen brengen.

Om exploitanten van bedrijven en derde landen op de hoogte te houden, verstrekken de Commissie en de EFSA vroegtijdig informatie over ontwikkelingen in verband met de goedkeuring van werkzame stoffen die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot verlagingen van MRL’s. Ondanks deze vroegtijdige waarschuwing dienen handelspartners aanvragen voor invoertoleranties vaak te laat in om verstoring van de handel te vermijden en hebben zij kritiek op de EU omdat zij menen dat er na de verlaging van de MRL’s te weinig tijd is om invoertoleranties vast te stellen.

De verordening gewasbeschermingsmiddelen bevat bepalingen die het vrije verkeer van behandelde zaden in de EU mogelijk maken als er ten minste één vergunning is in ten minste één lidstaat. Er is echter nog geen gezamenlijk standpunt over de mogelijkheid om zaden die voor de uitvoer bestemd zijn te behandelen met een werkzame stof die niet goedgekeurd is in de EU: sommige lidstaten achten dit mogelijk, andere en de Commissie niet.

15. Gebruik van groene diplomatie om onze groene agenda voor bestrijdingsmiddelen te bevorderen

In lijn met de mededeling over de Green Deal zal de EU al haar ondersteunende instrumenten op het gebied van diplomatie, handelsbeleid en ontwikkeling inzetten om, in de mate van het mogelijke, de uitbanning van in de EU niet langer goedgekeurde bestrijdingsmiddelen te bevorderen en het gebruik van stoffen met een laag risico en alternatieven voor bestrijdingsmiddelen wereldwijd te stimuleren. Het is belangrijk dat de inspanningen die in de EU worden geleverd ook buiten de EU gebeuren om de voordelen voor het milieu te maximaliseren en een gelijk speelveld voor Europese exploitanten te verzekeren. De Commissie zal nadenken over manieren om milieu-aspecten in acht te nemen bij de beoordeling van aanvragen voor invoertoleranties voor stoffen die in de EU niet langer zijn goedgekeurd, rekening houdend met de WTO-normen en ‑verplichtingen. Mocht dit nodig blijken, dan zal de Commissie overwegen de MRL-verordening te herzien om de milieudimensie ervan te versterken en voor de nodige overeenstemming met het goedkeuringsproces voor bestrijdingsmiddelen te zorgen.

De EU zal gebruikmaken van discussies in internationale fora, met inbegrip van het SPS-Comité van de WTO en de Codex Alimentarius, om de in de EU gehanteerde benaderingswijze met betrekking tot bestrijdingsmiddelen uit te leggen en derde landen aan te moedigen voor een soortgelijke aanpak te kiezen.

De EU zal trachten groene allianties aan te gaan met andere regio’s in de wereld. De focus zal daarbij in het bijzonder liggen op de buurlanden. Daarnaast zal de Commissie kijken naar de mogelijkheid om het gebruik van bepaalde ontwikkelingsfondsen te bevorderen om bv. landen in het Andesgebied of in Centraal-Amerika die de EU om steun hebben gevraagd te helpen om het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de fruitteelt te verminderen. De EU zal besprekingen in het kader van vrijhandelsovereenkomsten benutten om een convergentie van de aanpak op het gebied van bestrijdingsmiddelen te bevorderen, en zal bepalingen opnemen in toekomstige vrijhandelsovereenkomsten om voor gelijke normen ter zake te zorgen.

De Commissie zal haar communicatie-inspanningen over de gevolgen van de verordening gewasbeschermingsmiddelen voor MRL’s versterken en zal de timing van de verschillende procedures verbeteren, om het systeem van de EU voorspelbaarder te maken voor derde landen, met inbegrip van de uitsluitingscriteria.

De Commissie zal blijven bijdragen aan de ontwikkeling op internationaal niveau van risicobeoordelings- en risicobeheersmethoden om de overeenstemming van de MRL’s met de in de Codex Alimentarius overeengekomen limieten mogelijk te maken alsook de vaststelling van MRL’s na aanvragen voor invoertoleranties.

De Commissie zal inspanningen blijven leveren om tot een gemeenschappelijk begrip onder de lidstaten te komen over de mogelijkheid om zaden voor uitvoer te behandelen met een werkzame stof die niet is goedgekeurd in de EU (zie ook deel 3.1).

De Commissie zal “Betere opleidingen voor veiliger voedsel” in derde landen blijven financieren, om informatie over de EU-verordeningen inzake bestrijdingsmiddelen te verstrekken, de uiteenlopende landbouwpraktijken te harmoniseren en het selectievere gebruik van specifieke minder toxische stoffen als alternatief voor oudere en meer toxische stoffen te bevorderen.

2.9Interne samenhang en consistentie met andere EU-wetgeving

De verordening gewasbescherming en de MRL-verordening zijn grotendeels intern samenhangend en op elkaar afgestemd. De uitsluitingscriteria, die niet in de MRL-verordening zijn weerspiegeld, vormen daarop de grote uitzondering. Dat leidt tot onzekerheid over de gevolgen voor MRL’s wanneer de goedkeuring van een werkzame stof vanwege de uitsluitingscriteria in het kader van de verordening gewasbescherming niet wordt verlengd. Dit kan worden aangepakt door meer duidelijkheid te verschaffen over de gevolgen van de uitsluitingscriteria voor de MRL’s van de betreffende stoffen, en de timing van de verschillende processen te verbeteren om de voorspelbaarheid voor derde landen te vergroten (zie tekstvak 15).

Een andere uitzondering is de wisselwerking tussen de herziening van MRL’s en de verlenging van de goedkeuring van werkzame stoffen: deze hadden verschillende tijdslijnen, wat heeft geleid tot onnodige administratieve lasten en dubbel werk in de lidstaten, de EFSA en de Commissie.

De samenhang met andere EU-beleidsdomeinen is niet altijd gewaarborgd en er zijn problemen vastgesteld met het beleid inzake levensmiddelen voor zuigelingen en peuters (bv. de definitie van “residuen van bestrijdingsmiddelen”), het hygiënebeleid en de wetgeving inzake chemische stoffen met betrekking tot de criteria om stoffen als persistent aan te merken.

16. Versterking van interne samenhang en consistentie met andere EU-wetgeving

De Commissie zal blijven samenwerken met de lidstaten en de EFSA om de coördinatie tussen het proces voor de verlenging van de goedkeuring van werkzame stoffen en het MRL-evaluatieproces te verbeteren, teneinde dit efficiënter te maken en dubbel werk of tegenstrijdige resultaten te voorkomen. Dit geldt zowel voor uiterste termijnen als voor de verantwoordelijkheden van de lidstaten.

De Commissie zal de desbetreffende bepalingen in de wetgeving inzake levensmiddelen voor zuigelingen en peuters afstemmen op de MRL-verordening om deze bepalingen consistent te maken en met de meest recente technische normen in overeenstemming te brengen.

3Conclusie

Belanghebbenden uit het gehele spectrum zijn het erover eens dat de regelgevingsvereisten op het gebied van bestrijdingsmiddelen in de EU tot de strengste ter wereld behoren. Uit de evaluatie, zoals toegelicht in het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie, blijkt dat de verordening gewasbeschermingsmiddelen en de MRL-verordening de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu waarborgen en over het algemeen doeltreffend zijn, maar dat de uitvoering nog kan worden verbeterd. In lijn met de vermindering van het aantal werkzame stoffen in het kader van Richtlijn 91/414/EEG is de verordening gewasbeschermingsmiddelen met name doeltreffend gebleken voor de verdere uitbanning van stoffen met een hoog risico; de bepalingen om het gebruik van stoffen met een laag risico te bevorderen, werpen ondertussen hun vruchten af. De toegevoegde waarde van de verordeningen op EU-niveau wordt alom erkend, evenals hun relevantie in het licht van de steeds evoluerende maatschappelijke behoeften. Met uitzondering van de vastgestelde inconsistenties met betrekking tot de uitsluitingscriteria, is de samenhang grotendeels verzekerd, zowel intern, binnen en tussen de verordeningen, als extern, met andere EU-wetgeving en internationale regelgeving.

Vooral efficiëntie blijkt een cruciaal aandachtspunt te zijn. Vanwege een gebrek aan middelen en capaciteit in de lidstaten, is er bij het merendeel van de in de verordeningen vastgestelde processen sprake van ernstige vertragingen, die op hun beurt negatieve gevolgen hebben voor de doeltreffendheid ervan.

De follow-up van deze evaluatie zal specifiek gericht zijn op de verbetering van de uitvoering van het bestaande wetgevingskader. Er zijn zestien gebieden geïdentificeerd waarop de uitvoering op korte en middellange termijn kan worden verbeterd. Deze maatregelen zullen aanzienlijke verbeteringen opleveren met betrekking tot de doeltreffende uitvoering van de twee verordeningen op korte termijn, wat zal zorgen voor een aanzienlijke bijdrage aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal, de “van boer tot bord”-strategie en de biodiversiteitsstrategie. Een snelle uitbanning van de werkzame stoffen die niet aan de goedkeuringscriteria voldoen zal gezonde ecosystemen en biodiversiteit stimuleren en tegelijkertijd het gebruik van bestrijdingsmiddelen met een laag risico en niet-chemische bestrijdingsmiddelen bevorderen en de uitvoering van de bepalingen van de richtlijn inzake duurzaam gebruik versterken — met name wat geïntegreerde gewasbescherming betreft. Dit alles zal de afhankelijkheid van chemische bestrijdingsmiddelen verminderen en bijdragen tot duurzamere systemen voor de productie van levensmiddelen.

De Commissie zal nadenken over manieren om milieu-aspecten in acht te nemen bij de beoordeling van aanvragen voor invoertoleranties voor stoffen die in de EU niet langer zijn goedgekeurd, rekening houdend met de WTO-normen en ‑verplichtingen. Mocht dit nodig blijken, dan zal de Commissie overwegen de MRL-verordening te herzien om de milieudimensie ervan te versterken en voor de nodige overeenstemming met het goedkeuringsproces voor bestrijdingsmiddelen te zorgen.

(1)

   Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(2)

   Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).

(3) Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).
(4) Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).
(5) Beschikbaar op: https://ec.europa.eu/environment/sustainable-development/SDGs/index_en.htm
(6) Beschikbaar op: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52019DC0022&from=EL
(7) https://ec.europa.eu/info/strategy/priorities-2019-2024/european-green-deal_nl
(8) COM(2020) 381.
(9) COM(2020) 380.
(10) Externe ondersteunende studie gepubliceerd in de EU bookshop .
(11) “EU Authorisation processes of plant protection products — from a scientific point of view”, Europese Commissie, juni 2018. Groep wetenschappelijk adviseurs. ISBN 978-92-79-67735-9.
(12) Bijvoorbeeld Europese Commissie (2017). “Overview report on a series of audits carried out in EU Member States in 2016 and 2017 in order to evaluate the systems in place for the authorisation of plant protection products.” (DG(SANTE) 2017‑6250), Europese Commissie, 2017.
(13) Verslag over de toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden, Europees Parlement, januari 2019 (2018/2153(INI)) van de Bijzondere Commissie toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden.
(14) Verslag over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende gewasbeschermingsmiddelen, Europees Parlement, september 2018 (2017/2128(INI)).
(15) Antwoord van de Commissie op de in de plenaire vergadering aangenomen tekst: SP(2018)829 .
(16) Antwoord van de Commissie op de in de plenaire vergadering aangenomen tekst: SP(2019)355 .
(17) De evaluatie wordt in detail toegelicht in het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie.
(18) De methode die werd gebruikt voor de vergelijking van toxicologische gevarenprofielen van werkzame stoffen die in 2011 en 2018 zijn goedgekeurd, is samengevat in hoofdstuk 5.1.1 van het bijgevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie, en wordt in bijlage 3 daarbij in detail besproken.
(19) In 2019 werden voor 8 bijkomende werkzame stoffen besluiten tot niet-verlenging van de goedkeuring vastgesteld.
(20) Artikel 3, lid 17, van de verordening gewasbeschermingsmiddelen en bijlage I daarbij verdelen de lidstaten in drie zones met vergelijkbare klimaat- en landbouwomstandigheden, teneinde de samenwerking en de wederzijdse erkenning van producttoelatingen te vergemakkelijken.
(21) Europees burgerinitiatief “Verbied glyfosaat en bescherm mens en milieu tegen giftige bestrijdingsmiddelen” .
(22) Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de transparantie en duurzaamheid van de EU-risicobeoordeling in de voedselketen. COM(2018) 0179 final — 2018/088 (COD).
(23) Verordening (EU) 2019/1381 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de transparantie en duurzaamheid van de EU-risicobeoordeling in de voedselketen (PB L 231 van 6.9.2019, blz. 1).
(24) Het Pesticide Steering Network is een van de netwerken van de EFSA, en bestaat uit door de EU-lidstaten aangewezen organisaties met expertise op het gebied van bestrijdingsmiddelen, zie https://www.efsa.europa.eu/en/pesticides/networks/
(25) Deze worden opgenomen in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1107/2009.
(26) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).
(27) Deze zijn vastgelegd in bijlage II, punt 3.6.2 tot en met 3.6.5, van Verordening (EG) nr. 1107/2009: stoffen die als mutageen, kankerverwekkend of toxisch voor de voortplanting (categorie 1A of 1B) zijn ingedeeld of die hormoonontregelende eigenschappen hebben, mogen niet als werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen worden goedgekeurd, met uitzondering van een beperkt aantal afwijkingsmogelijkheden.
(28) Bromadiolon, carbendazim, carbetamide, difenacum, glufosinaat, molinaat, myclobutanil, oxadiargyl, profoxydim, spirodiclofen, tepraloxidim, triflumizool en warfarine.
(29) Uitvoeringsverordening (EU) 2020/103 van de Commissie van 17 januari 2020 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 wat de geharmoniseerde indeling van werkzame stoffen betreft (PB L 19 van 24.1.2020, blz. 1).
(30) Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).
(31) http://www.fao.org/fao-who-codexalimentarius/en/
(32) https://www.efsa.europa.eu/en/consultations/call/public-consultation-draft-efsa-scientific-reports
(33)

    https://www.efsa.europa.eu/en/events/event/technical-stakeholder-event-cumulative-risk-assessment-pesticides-food

(34) https://www.eea.europa.eu/publications/state-of-water
(35) https://esdac.jrc.ec.europa.eu/projects/lucas/
(36) https://www.insignia-bee.eu/
(37) https://www.hbm4eu.eu/ : https://cordis.europa.eu/project/id/733032/
(38) Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).
(39) Kleine toepassing van gewasbeschermingsmiddelen is de toepassing op gewassen die ofwel niet op ruime schaal worden geteeld in een lidstaat, ofwel op ruime schaal worden geteeld om aan een uitzonderlijke behoefte op het gebied van gewasbescherming te voldoen. Kleine toepassingen hebben doorgaans een grote economische waarde voor landbouwers, maar vaak een beperkt economisch belang voor de sector, aangezien de desbetreffende oppervlakte beperkt is en de verwachte uitzonderlijke behoefte op het gebied van gewasbescherming niet kan worden voorspeld.
(40) Raad Landbouw en Visserij, 9.10.2017: https://www.consilium.europa.eu/media/31740/st12959en17.pdf
(41) https://ec.europa.eu/food/plant/pesticides/eu-pesticides-database/ppp
(42) Een IT-systeem dat aanvragers in staat stelt aanvragen voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen op te stellen en ter beoordeling in te dienen. https://ec.europa.eu/food/plant/pesticides/authorisation_of_ppp/pppams_en
(43) De Commissie heeft in mei 2019 twee ontwerpbesluiten voorgesteld, in beide gevallen om een lidstaat te beletten een reeds herhaaldelijk afgegeven en door de EFSA ongerechtvaardigd geachte noodtoelating voor producten met neonicotinoïden opnieuw toe te kennen. De ontwerpbesluiten zijn in oktober 2019 ter stemming voorgelegd in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, maar in beide gevallen werd geen advies uitgebracht. Ook daaropvolgende stemmingen in het comité van beroep hebben niet tot een advies geleid. De Commissie heeft niettemin op 3 februari 2020 de besluiten aangenomen: Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/152 van de Commissie en Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/153 van de Commissie (PB L 33 van 5.2.2020, blz. 16 en blz. 19).
(44) Voorbeelden hiervan zijn de onlangs geselecteerde projecten die gericht zijn op de ontwikkeling van nieuwe methoden en teststrategieën voor de identificatie van hormoonontregelaars: ATHENA en SCREENED over ontregeling van schildklierhormonen, EDCMET en OBERON over stofwisselingsstoornissen, ENDPOINTS over ontwikkelingsneurotoxiciteit, FREIA over toxiciteit voor de voortplanting bij vrouwen.
(45) Het EPAA is een publiek-privaat partnerschap tussen vijf directoraten-generaal van de Europese Commissie en 8 brancheorganisaties.
(46) Mededeling van de Commissie in het kader van de uitvoering van Verordening (EU) nr. 283/2013 van de Commissie van 1 maart 2013 tot vaststelling van de gegevensvereisten voor werkzame stoffen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB C 95 van 3.4.2013, blz. 1).
(47) VN-Resolutie A/RES/70/1
(48) Een werkplan van 40 maatregelen is goedgekeurd door de Raad van Ministers van Landbouw en Visserij van juni 2016 ( http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-10041-2016-REV-1/en/pdf ). In juli 2019 is een voortgangsverslag voorgelegd aan de Raad van Ministers van Landbouw en Visserij, waarin werd vastgesteld dat de maatregelen voor de lidstaten slechts ten dele en met grote verschillen tussen de lidstaten werden uitgevoerd ( http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-10238-2019-INIT/en/pdf ).
(49) Lopende projecten in het kader van Horizon 2020 zijn bijvoorbeeld OPTIMA, VIRO-PLANT, SUPER-PEST en INNOSETA, die zijn gericht op de ontwikkeling van nieuwe oplossingen voor gewasbescherming, ook biologische (bv. micro-organismen, het baculovirus, plantenextracten) en niet-chemische alternatieven (bv. preventie, monitoring, mechanisch) om de voor landbouwers beschikbare producten met een laag risico aan te vullen.