Verordening 1980/2618 - Instelling van een specifieke gemeenschappelijke actie voor regionale ontwikkeling om bij te dragen tot een grotere veiligstelling van de energievoorziening in sommige regio's van de EG door een beter gebruik van nieuwe technieken inzake stroomopwekking uit waterkracht en inzake alternatieve energiebronnen - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
|
Verordening (EEG) nr. 2618/80 van de Raad van 7 oktober 1980 tot instelling van een specifieke communautaire actie voor regionale ontwikkeling om bij te dragen tot een grotere veiligstelling van de energievoorziening in sommige regio's van de Gemeenschap door een beter gebruik van nieuwe technieken inzake stroomopwekking uit waterkracht en inzake alternatieve energiebronnen
Publicatieblad Nr. L 271 van 15/10/1980 blz. 0023 - 0027
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 14 Deel 2 blz. 0023
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 14 Deel 1 blz. 0043
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 14 Deel 1 blz. 0043
VERORDENING (EEG) Nr. 2618/80 VAN DE RAAD van 7 oktober 1980 tot instelling van een specifieke communautaire actie voor regionale ontwikkeling om bij te dragen tot een grotere veiligstelling van de energievoorziening in sommige regio's van de Gemeenschap door een beter gebruik van nieuwe technieken inzake stroomopwekking uit waterkracht en inzake alternatieve energiebronnen
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 724/75 van de Raad van 18 maart 1975 houdende oprichting van een Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (1), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 214/79 (2), inzonderheid op artikel 13, lid 3,
Gezien het voorstel van de Commissie (3),
Gezien het advies van het Europese Parlement (4),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (5),
Overwegende dat in artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 724/75 (hierna "verordening betreffende het Fonds" genoemd) is bepaald dat het Fonds, onafhankelijk van de in artikel 2, lid 3, sub a), van die verordening vastgestelde verdeling van de middelen per Lid-Staat, kan deelnemen in de financiering van specifieke communautaire acties voor regionale ontwikkeling, die met name verband houden met het beleid van de Gemeenschap en met de door haar vastgestelde maatregelen, ten einde beter rekening te kunnen houden met hun regionale dimensie of de regionale gevolgen ervan te kunnen verlichten;
Overwegende dat de betrokken Lid-Staat de Commissie gegevens heeft verstrekt over de regionale problemen waarvoor een specifieke communautaire actie kan worden uitgevoerd;
Overwegende dat bij de aanwending van de middelen van het Fonds rekening wordt gehouden met de ernst van de op regionaal gebied in de Gemeenschap bestaande onevenwichtige situaties;
Overwegende dat de Raad in zijn resolutie van 17 september 1974 betreffende een nieuwe strategie inzake het energiebeleid voor de Gemeenschap (6) een grotere zekerheid bij de energievoorziening tot doel heeft gesteld;
Overwegende dat de Europese Raad op zijn zitting te Straatsburg op 21 en 22 juli 1979 de wil te kennen heeft gegeven om verder en met meer kracht te streven naar een beperking van het aardolieverbruik en door energiebesparing, verhoging van de eigen produktie en geleidelijk gebruik van vervangingsenergie, de jaarlijkse aardolie-invoer van de Gemeenschap in de periode 1980-1985 niet boven het peil van 1978 te laten uitkomen;
Overwegende dat de beperking van de aardolieinvoer vooral een weerslag zal hebben op die Lid-Staten van de Gemeenschap welke met een groot energietekort te kampen hebben en sterk afhankelijk zijn van ingevoerde aardolie;
Overwegende dat Italië een van die Lid-Staten is en dat de reserves aan geïnstalleerd elektrisch vermogen er bovendien bijzonder laag zijn, waardoor het gevaar voor onderbrekingen in de energievoorziening tijdens periodes van piekverbruik er bijzonder groot is;
Overwegende dat voor de ontwikkeling van de Mezzogiorno, en met name van de bergstreken daarvan, het aantrekken van nieuwe activiteiten is vereist, waardoor het elektriciteitsverbruik zal stijgen ; dat het transport over grote afstand van de in het noorden opgewekte elektriciteit grote verliezen tot gevolg heeft en dat bijgevolg ter plaatse de installatie van nieuwe produktiecapaciteiten moet worden bevorderd;
Overwegende dat de Gemeenschap door middel van een specifieke communautaire actie voor regionale ontwikkeling een grotere impuls moet geven aan de nationale acties voor een beter gebruik van de natuurlijke energiebronnen van deze zones;
Overwegende dat reeds maatregelen op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn genomen en dat andere met succes te combineren (1) PB nr. L 73 van 21.3.1975, blz. 1. (2) PB nr. L 35 van 9.2.1979, blz. 1. (3) PB nr. C 285 van 15.11.1979, blz. 3. (4) PB nr. C 85 van 8.4.1980, blz. 24. (5) PB nr. C 83 van 2.4.1980, blz. 4. (6) PB nr. C 153 van 9.7.1975, blz. 1. maatregelen van de communautaire fondsen in deze zones ten uitvoer moeten worden gelegd;
Overwegende dat de invoering door de overheid van verbeterde technieken (miniturbines), die de exploitatie van het tot nog toe onderbenutte natuurlijke waterkrachtpotentieel van die zones mogelijk maken, alsmede de aanwending van alternatieve energiebronnen de mogelijkheid voor een verbetering van het vrij zwakke elektriciteitsnet scheppen en tot de verwezenlijking van deze doelstellingen bijdragen;
Overwegende dat de particuliere verbruikers met matige behoeften er belang bij kunnen hebben zelf voor eigen verbruik het plaatselijke waterkrachtpotentieel en de plaatselijke alternatieve energiebronnen te exploiteren ; dat te dien einde een actieve voorlichtingscampagne moet worden gevoerd en dat die verbruikers moeten worden aangemoedigd om de nodige installaties op te richten;
Overwegende dat het onderhoud van de miniturbines bijkomende werkgelegenheid voor de plaatselijke bevolking kan scheppen;
Overwegende dat de communautaire actie ten uitvoer moet worden gelegd in de vorm van een speciaal meerjarenprogramma en dat het de taak van de Commissie is, bij het goedkeuren van dat programma na te gaan of de daarin opgenomen maatregelen in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze verordening;
Overwegende dat het speciaal programma moet worden afgestemd op sommige van de doelstellingen welke zijn vastgelegd in de in artikel 6 van de verordening betreffende het Fonds bedoelde programma's voor regionale ontwikkeling;
Overwegende dat de Commissie zich, door het onderzoek van de jaarverslagen die de betrokken Lid-Staat haar daartoe verstrekt, van de goede uitvoering van het speciaal programma dient te vergewissen;
Overwegende dat het noodzakelijk is dat de Raad, het Europese Parlement en het Economisch en Sociaal Comité op gezette tijden worden ingelicht over de toepassing van deze verordening,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Er wordt een specifieke communautaire actie voor regionale ontwikkeling in de zin van artikel 13 van de verordening betreffende het Fonds, hierna "specifieke actie" genoemd, opgezet om bij te dragen tot een grotere veiligstelling van de energievoorziening in sommige regio's van de Gemeenschap door een beter gebruik van nieuwe technieken inzake stroomopwekking uit waterkracht en inzake alternatieve energiebronnen.
Artikel 2
De specifieke actie heeft betrekking op de bergstreken van de regio's van de Mezzogiorno, in de zin van artikel 3, lid 3, van Richtlijn 75/268/EEG van de Raad van 28 april 1975 betreffende de landbouw in bergstreken en in sommige probleemgebieden (1), als omschreven in Richtlijn 75/273/EEG van de Raad van 28 april 1975 betreffende de communautaire lijst van agrarische probleemgebieden in de zin van Richtlijn 75/268/EEG (Italië) (2).
Artikel 3
-
1.De specifieke actie wordt ten uitvoer gelegd in de vorm van een speciaal programma, hierna "speciaal programma" genoemd, dat door Italië bij de Commissie wordt ingediend.
-
2.Het speciaal programma heeft tot doel bij te dragen tot de verbetering van de voorwaarden voor de ontwikkeling van de in artikel 2 genoemde zones door een grotere veiligstelling van hun energievoorziening. Daartoe beoogt het programma een beter gebruik van de waterkracht in die zones door via de invoering van nieuwe technieken, verlaten of verouderde kunstwerken op waterlopen met gering debiet opnieuw in gebruik te kunnen nemen, alsook een beter gebruik van alternatieve energiebronnen. Het programma is er voorts op gericht de exploitatie van waterkracht en alternatieve energiebronnen door de particuliere verbruikers zelf aan te moedigen door het voeren van een voorlichtingscampagne en door het verlenen van steun voor uitvoerbaarheidsstudies. Tenslotte heeft het programma ten doel bijkomende werkgelegenheid in verband met het onderhoud van deze installaties te scheppen.
-
3.Het speciaal programma past in het kader van de programma's voor regionale ontwikkeling als bedoeld in artikel 6 van de verordening betreffende het Fonds.
-
4.Het speciaal programma behelst de in de bijlage bij deze verordening bedoelde noodzakelijke gegevens betreffende de analyse van de situatie en van de behoeften met betrekking tot de in lid 2 genoemde doelstellingen, de voorgenomen activiteiten, het tijdschema voor de uitvoering daarvan en meer algemeen alle gegevens op grond waarvan kan worden beoordeeld of het programma in overeenstemming is met de doelstellingen van de regionale ontwikkeling.
-
(1)PB nr. L 128 van 19.5.1975, blz. 1. (2) PB nr. L 128 van 19.5.1975, blz. 72. 5. De duur van het speciaal programma bedraagt vijf jaar, te rekenen vanaf de zestigste dag na de inwerkingtreding van deze verordening.
-
6.Het speciaal programma wordt door de Commissie goedgekeurd na interventie van het Comité van het Fonds volgens de procedure van artikel 16 van de verordening betreffende het Fonds.
-
7.De Commissie stelt het Europese Parlement in kennis van de bedragen die bij de goedkeuring van het speciaal programma van de zones zijn vastgesteld.
-
8.Na goedkeuring door de Commissie wordt het speciaal programma ter informatie in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt.
Artikel 4
Het Fonds kan in het kader van het speciaal programma deelnemen aan de volgende activiteiten: 1. installatie van miniturbines (gestandaardiseerde stroomgeneratoren die gebruik maken van kleine watervallen), inclusief de modernisering van bestaande centrales en de bijbehorende hydro-elektrische installaties, van windgeneratoren en van apparatuur waarbij gebruik wordt gemaakt van zonne-energie of waarmee uit de biomassa, met name uit afval, energie kan worden teruggewonnen, voor zover dergelijke installaties technisch up to date zijn en niet voor financiering in aanmerking komen uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 1302/78 van de Raad van 12 juni 1978 betreffende het verlenen van financiële steun aan projecten voor de exploitatie van alternatieve energiebronnen (1) en van Verordening (EEG) nr. 727/79 van de Raad van 9 april 1979 houdende toepassing in de sector zonne-energie van Verordening (EEG) nr. 1302/78 betreffende het verlenen van financiële steun aan projecten voor de exploitatie van alternatieve energiebronnen (2);
-
2.voorlichting met demonstraties over de mogelijkheden die deze miniturbines en de alternatieve energiebronnen bieden. Uitvoerbaarheidsstudies ten behoeve van potentiële particuliere verbruikers die de voor de exploitatie van die energiebronnen vereiste installaties zelf willen bouwen;
-
3.organisatie van een technische basisopleiding om te kunnen voldoen aan de door het onderhoud van de miniturbines ontstane extra vraag naar plaatselijke arbeidskrachten.
Artikel 5
-
1.Het speciaal programma wordt door de Lid-Staat en de Gemeenschap gezamenlijk gefinancierd.
De bijstand van het Fonds wordt toegekend in het kader van de hiervoor in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen opgevoerde kredieten. De deelneming van de Gemeenschap wordt als volgt vastgesteld: a) voor activiteiten met betrekking tot de installatie van miniturbines, windgeneratoren of andere apparatuur, inclusief studies voor aanpassing van het materieel aan de plaatselijke omstandigheden, bedoeld in artikel 4, punt 1 : 50 % van de uitgaven wanneer het gaat om overheidsinvesteringen. In de overige gevallen, 30 % van de investeringskosten. De communautaire steun kan een aanvulling vormen op de bestaande steunregeling;
-
b)voor activiteiten met betrekking tot voorlichting en demonstraties, bedoeld in artikel 4, punt 2 : 70 % van de huishoudelijke kosten van de daarmee belaste organen;
-
c)voor activiteiten met betrekking tot uitvoerbaarheidsstudies, bedoeld in artikel 4, punt 2 : 70 % van deze studies;
-
d)voor activiteiten met betrekking tot technische basisopleiding, bedoeld in artikel 4, punt 3 : 70 % van de overheidsuitgaven.
-
2.De categorieën begunstigden die voor de in lid 1 bedoelde activiteiten in aanmerking komen voor steunverlening door het Fonds zijn : overheidsinstanties, plaatselijke instanties, diverse organen, ondernemingen en particulieren. Wanneer de in lid 1, sub c), bedoelde steunverlening direct aan de ondernemingen ten goede komt, mag dit niet tot gevolg hebben dat het aandeel van deze ondernemingen in de totale uitgaven tot minder dan 20 % wordt verminderd.
-
3.De steun van het Fonds voor het speciaal programma mag niet hoger zijn dan het bedrag dat door de Commissie is aanvaard bij de in artikel 3, lid 6, bedoelde goedkeuring van dat programma.
-
4.De in de begroting opgenomen vastleggingskredieten voor de uitvoering van het speciaal programma worden per jaarlijkse tranche vastgesteld al naar gelang van de vordering van de uitvoering van het programma.
Artikel 6
-
1.De steun van het Fonds voor de in het speciaal programma opgenomen maatregelen wordt uitgekeerd aan de betrokken Lid-Staat (of volgens de aanwijzingen welke die Lid-Staat daartoe aan de Commissie verstrekt) overeenkomstig de volgende regels: a) in aanmerking komen de uitgaven die zijn gedaan vanaf de datum waarop deze verordening in werking is getreden;
-
(1)PB nr. L 158 van 16.6.1978, blz. 3. (2) PB nr. L 93 van 12.4.1979, blz. 3. b) ingeval de Lid-Staat deelneemt in de financiering, geschiedt de betaling van andere bedragen dan de sub c) bedoelde voorschotten zo gelijktijdig mogelijk met de betaling van haar deelname. In het tegenovergestelde geval geschieden de betalingen wanneer de Lid-Staat verklaart dat het bedrag verschuldigd is en door de Gemeenschap betaald mag worden.
Iedere betalingsaanvraag gaat vergezeld van een verklaring van de Lid-Staat waaruit blijkt dat de activiteiten werkelijk zijn verricht en dat gedetailleerde bewijsstukken voorhanden zijn, en bevat de volgende gegevens: - aard van de activiteiten waarop de betalingsaanvraag betrekking heeft;
-
-bedrag en aard van de uitgaven die gedurende de periode waarop de aanvraag betrekking heeft voor de verschillende activiteiten zijn gedaan;
-
-een bevestiging dat een begin is gemaakt met de in de betalingsaanvraag omschreven activiteiten in overeenstemming met het speciaal programma;
-
c)wanneer de Lid-Staat het bewijs levert dat het speciaal programma reeds aanleiding heeft gegeven tot uitgaven uit hoofde van een jaargedeelte, kan het Fonds op verzoek van de Lid-Staat een voorschot van 30 % van het bedrag van de vastgelegde kredieten uitkeren. Wanneer het bedrag van dit voorschot volledig is aangewend en de Lid-Staat de Commissie de sub b) bedoelde verklaring heeft doen toekomen, kunnen nieuwe voorschotten worden uitgekeerd, telkens ten bedrage van 30 % van de per jaargedeelte vastgelegde kredieten.
-
2.Aan het eind van ieder jaar dient de betrokken Lid-Staat bij de Commissie een verslag in over de vordering van de uitvoering van het speciaal programma, onder verwijzing naar de in de bijlage bij deze verordening verlangde gegevens. Deze verslagen moeten de Commissie in staat stellen zich ervan te vergewissen dat het speciaal programma wordt uitgevoerd, de gevolgen daarvan te constateren en vast te stellen dat de verschillende activiteiten op onderling samenhangende wijze worden uitgevoerd. Zij worden meegedeeld aan het Comité voor regionaal beleid.
-
3.Op basis van deze verslagen en de desbetreffende besluiten brengt de Commissie verslag uit onder de in artikel 21 van de verordening betreffende het Fonds vastgestelde voorwaarden.
-
4.In geval van een belangrijke wijziging van het speciaal programma dat in uitvoering is, is de procedure van artikel 3, lid 6, van toepassing.
-
5.Bij de beëindiging van de uitvoering van het speciaal programma legt de Commissie aan het Comité voor regionaal beleid een verslag voor.
-
6.De bepalingen van artikel 9, leden 1 tot en met 5, van de verordening betreffende het Fonds zijn voor zover nodig van toepassing op de in deze verordening bedoelde specifieke actie.
Artikel 7
De aanneming van deze verordening doet geen afbreuk aan het nieuwe onderzoek van de verordening betreffende het Fonds op grond van artikel 22 van die verordening, dat vóór 1 januari 1981 op voorstel van de Commissie moet plaatshebben.
Artikel 8
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.
Gedaan te Luxemburg, 7 oktober 1980.
Voor de Raad
De Voorzitter
-
G.THORN
BIJLAGE
Het speciaal programma bevat de volgende gegevens betreffende de in artikel 2 genoemde zones: 1. a) analyse van de toestand en van de behoeften inzake elektriciteitsvoorziening en gebruik van alternatieve energiebronnen, met vermelding van de voor de uitbreiding en verbetering van het bestaande systeem gestelde prioriteiten;
-
b)gegevens over de rentabiliteit van de installatie van miniturbines;
-
c)beschrijving van de door de overheid ondernomen acties om in deze behoeften te voorzien, met opgave van de daaruit voortvloeiende jaarlijkse gemiddelde overheidsuitgaven;
-
2.met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde activiteiten: a) plannen inzake het installeren van miniturbines in bestaande centrales. Vestigingsplaats daarvan, aard van de moderniseringswerkzaamheden in de centrales, inclusief de waterwerken, en verwachte verbetering van de elektriciteitsvoorziening;
-
b)plannen inzake het installeren van windgeneratoren en andere apparatuur;
-
c)bijzonderheden omtrent de voorlichtingscampagne, aantal geplande demonstraties, aantal en aard van de voorgenomen publikaties en uitvoerbaarheidsstudies;
-
d)organisatie van de technische basisopleiding en perspectieven inzake bijkomende werkgelegenheid;
-
3.voor het speciaal programma in zijn geheel: a) indien enigszins mogelijk, in cijfers uitgedrukte beschrijving van de doelstellingen van het speciaal programma, met name wat de werkgelegenheid betreft;
-
b)voor zover deze informatie niet voldoende nauwkeurig in het programma voor regionale ontwikkeling is aangegeven, beschrijving van de reeds bestaande of geplande overheidsmaatregelen die gelijktijdig met het speciaal programma zullen worden toegepast en die zullen bijdragen tot de verbetering van de werkgelegenheidssituatie in de in artikel 2 bedoelde zones;
-
c)het gebruik dat de nationale overheidsinstanties denken te maken van andere middelen uit de communautaire fondsen voor structuurverbetering;
-
d)tijdschema voor de uitvoering;
-
e)raming van de aan de uitvoering van het programma verbonden overheidsuitgaven, met opgave van de verdeling per jaar voor elk van de voorgenomen activiteiten;
-
f)organen die zijn belast met de uitvoering van het programma en de verschillende activiteiten;
-
g)voorgenomen maatregelen tot voorlichting van de potentiële begunstigden en het bedrijfsleven over de mogelijkheden van het speciaal programma en de rol van de Gemeenschap ter zake;
-
h)beschrijving van andere bestaande of geplande overheidsmaatregelen om de exploitatie door de verbruikers zelf van de plaatselijke energiebronnen aan te moedigen, met inbegrip van de desbetreffende wettelijke bepalingen.
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.