Verordening 2011/1233 - Toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten

1.

Wettekst

8.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 326/45

 

VERORDENING (EU) Nr. 1233/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 november 2011

betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Exportkredietinstellingen („ECA's”) dragen bij aan de ontwikkeling van de wereldhandel doordat zij de export en investeringen van ondernemingen ondersteunen in aanvulling op de door de particuliere sector geboden financiering en verzekering. De Unie is partij bij de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten („de regeling”) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). In de regeling, zoals deze door de deelnemers daaraan is overeengekomen, worden de financiële bepalingen en voorwaarden geregeld die de ECA's kunnen aanbieden en waarmee een gelijk speelveld voor door de overheid gesteunde exportkredieten kan worden bevorderd.

 

(2)

Krachtens Beschikking 2001/76/EG van de Raad van 22 december 2000 tot wijziging van de beschikking van 4 april 1978 over de toepassing van enkele richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten (2) en Beschikking 2001/77/EG van de Raad van 22 december 2000 inzake de toepassing van de beginselen van een kaderovereenkomst betreffende projectfinanciering op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten (3) zijn de richtsnoeren in de regeling en de specifieke regels voor projectfinanciering van toepassing in de Unie.

 

(3)

De regeling draagt indirect, via de werkzaamheid van de ECA's, bij aan vrije en eerlijke handelsbetrekkingen en investeringen door ondernemingen die anders minder gemakkelijk toegang krijgen tot de kredietfaciliteiten die de particuliere sector biedt.

 

(4)

De lidstaten moeten zich houden aan de algemene uitgangspunten van de Unie voor het extern optreden, zoals consolidering van de democratie, eerbiediging van de mensenrechten, samenhang in het ontwikkelingsbeleid, en bestrijding van klimaatverandering, bij de inrichting, ontwikkeling en uitvoering van hun nationale exportkredietstelsels en de uitoefening van hun toezicht op door de overheid gesteunde exportkredietactiviteiten.

 

(5)

De deelnemers aan de regeling worden betrokken bij een continu proces dat gericht is op het minimaliseren van marktverstoring en op het creëren van gelijke omstandigheden waarbij de door de door de ECA's berekende premies op risico's gebaseerd zijn en de operationele kosten en verliezen op lange termijn moeten kunnen dekken, conform de verplichtingen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie. Om dit te realiseren gaan de exportkredietstelsels op transparante wijze te werk en brengen de agentschappen dienovereenkomstig aan de OESO verslag uit.

 

(6)

Doelgerichte exportkredieten die de ECA's bieden, kunnen de marktkansen voor Europese ondernemingen, waaronder kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), helpen vergroten.

 

(7)

De deelnemers aan de regeling en de lidstaten van de Unie hebben ermee ingestemd bepaalde informatie over exportkredieten openbaar te maken overeenkomstig de transparantieregels van de OESO en de Europese Unie, ter bevordering van een gelijk speelveld voor de deelnemers aan de regeling en de lidstaten.

 

(8)

De Unie past de transparantie- en rapportagemaatregelen toe zoals die in bijlage I zijn opgenomen.

 

(9)

Gezien de geïntensiveerde mededingingssituatie op de wereldmarkten en teneinde een concurrentienadeel voor bedrijven uit de Unie te voorkomen, moet de Commissie, gelet op de onderhandelingsmachtiging van de lidstaten, de inspanningen door de OESO ondersteunen om een brug te slaan naar de niet-deelnemers aan de regeling. De Commissie moet bilaterale en multilaterale onderhandelingen gebruiken met het oog op invoering van mondiale normen voor door de overheid gesteunde exportkredieten. Mondiale normen op dit gebied zijn een voorwaarde voor een gelijk speelveld in de wereldhandel.

 

(10)

Ook al houden de OESO-landen zich aan de regeling, de niet-OESO-landen nemen niet aan de regeling deel en dat kan exporteurs in die landen een concurrentievoordeel opleveren. Die landen worden daarom aangemoedigd om de regeling toe te passen, zodat ook op mondiaal niveau voor een gelijk speelveld wordt gezorgd.

 

(11)

Gelet op het beleid van de Unie inzake betere regelgeving, dat erop is gericht de bestaande regelgeving te vereenvoudigen en te verbeteren, moeten de Commissie en de lidstaten bij toekomstige evaluaties van de regeling hun aandacht richten op, waar passend, vermindering van administratieve lasten voor bedrijven en nationale overheidsdiensten, inclusief exportkredietinstellingen.

 

(12)

De deelnemers aan de regeling hebben besloten de regeling te wijzigen en te stroomlijnen. De door hen overeengekomen wijzigingen zijn gericht op meer gebruikersvriendelijkheid, het verbeteren van de consistentie tussen de relevante internationale verplichtingen en het verwezenlijken van grotere transparantie, met name ten opzichte van niet-deelnemers aan de regeling. Bovendien zijn de deelnemers aan de regeling tevens overeengekomen om de bij Beschikking 2001/77/EG ingevoerde regels voor projectfinanciering en de bij Beschikking 2002/634/EG van de Raad (4) tot wijziging van Beschikking 2001/76/EG ingevoerde regels voor exportkredieten voor schepen, in de tekst van de regeling op te nemen.

 

(13)

Derhalve moet Beschikking 2001/76/EG, zoals gewijzigd, worden ingetrokken en worden vervangen door deze verordening, met de daaraan als bijlage gevoegde geconsolideerde en herziene tekst van de regeling, en moet Beschikking 2001/77/EG worden ingetrokken,

 

(14)

Teneinde de wijzigingen van de in de regeling vervatte richtlijnen, zoals deze door de deelnemers aan de regeling zijn overeengekomen, soepel en snel in de wetgeving van de Unie op te nemen, moet de Commissie gedelegeerde handelingen vaststellen om bijlage II te wijzigen waar dat nodig is. Daarom moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van wijzigingen in de richtlijnen die door de deelnemers aan de regeling worden overeengekomen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepasselijkheid van de regeling

De richtsnoeren in de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten („de regeling”) zijn in de Unie van toepassing. De tekst van de regeling is als bijlage bij deze verordening gevoegd.

Artikel 2

Bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen

De Commissie stelt overeenkomstig artikel 3 gedelegeerde handelingen vast om bijlage II te wijzigen naar aanleiding van wijzigingen in de richtsnoeren die de deelnemers aan de regeling overeenkomen.

Indien dit in geval van wijziging van bijlage II als gevolg van wijzigingen in de richtsnoeren die de deelnemers aan de regeling overeenkomen, om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 4 neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Artikel 3

Uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid

  • 1. 
    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel gestelde voorwaarden.
  • 2. 
    De in artikel 2 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 9 december 2011.
  • 3. 
    Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
  • 4. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
  • 5. 
    Een overeenkomstig artikel 2 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na kennisgeving ervan aan het Europees Parlement en de Raad geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 4

Spoedprocedure

  • 1. 
    Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de spoedprocedure.
  • 2. 
    Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 3, lid 5, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onverwijld in na kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

Artikel 5

Transparantie en rapportage

De transparantie- en rapportagevoorschriften die in de Unie moeten worden gehanteerd zijn opgenomen in bijlage I.

Artikel 6

Intrekking

Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG worden ingetrokken.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 16 november 2011.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • J. 
    BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

  • W. 
    SZCZUKA
 

  • (1) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 13 september 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 8 november 2011.
 

BIJLAGE I

 

1.

Onverminderd de voorrechten van de instellingen van de lidstaten die toezicht op de nationale programma's voor exportkredieten uitoefenen, verstrekt elke lidstaat de Commissie een jaarlijks activiteitenverslag met het oog op een grotere transparantie op Unieniveau. De lidstaten doen overeenkomstig hun nationale wetgeving opgave van activa en passiva, betaalde vorderingen en invorderingen, nieuwe verplichtingen, risico's en in rekening gebrachte premies. Wanneer er voorwaardelijke verplichtingen kunnen voortvloeien uit door de overheid gesteunde exportkredietactiviteiten, worden zulke activiteiten worden in het jaarlijkse activiteitenverslag vermeld.

 

2.

In het jaarlijkse activiteitenverslag geven de lidstaten aan hoe milieurisico's, waaraan andere belangrijke risico's verbonden kunnen zijn, worden meegewogen in de door de overhead gesteunde exportkredietactiviteiten van hun ECA's.

 

3.

De Commissie maakt aan de hand van deze informatie een jaarlijkse evaluatie voor het Europees Parlement, waarin ook wordt nagegaan in hoeverre de ECA's zich houden aan de doelstellingen en -verplichtingen van de Unie.

 

4.

De Commissie legt conform haar bevoegdheden een jaarverslag voor aan het Europees Parlement over de onderhandelingen die zij heeft gevoerd in de verschillende fora van internationale samenwerking waar zij een onderhandelingsmachtiging heeft, met het oog op de invoering van mondiale normen voor door de overheid gesteunde exportkredieten.

De eerste verslagleggingsperiode ingevolge deze verordening bestrijkt het jaar 2011.

 

BIJLAGE II

REGELING INZAKE DOOR DE OVERHEID GESTEUNDE EXPORTKREDIETEN

INHOUDSOPGAVE

 

HOOFDSTUK I:

ALGEMENE BEPALINGEN

 

1.

DOEL

 

2.

STATUS

 

3.

DEELNEMERS

 

4.

INFORMATIEVERSTREKKING AAN NIET-DEELNEMERS

 

5.

WERKINGSSFEER

 

6.

SECTOROVEREENKOMSTEN

 

7.

PROJECTFINANCIERING

 

8.

UITTREDING

 

9.

TOEZICHT

 

HOOFDSTUK II:

FINANCIËLE VOORWAARDEN VOOR EXPORTKREDIETEN

 

10.

AANBETALING, MAXIMALE OVERHEIDSSTEUN EN PLAATSELIJKE UITGAVEN

 

11.

INDELING VAN LANDEN MET HET OOG OP MAXIMALE KREDIETTERMIJNEN

 

12.

MAXIMALE KREDIETTERMIJNEN

 

13.

KREDIETTERMIJNEN VOOR NIET-NUCLEAIRE ELEKTRICITEITSCENTRALES

 

14.

AFLOSSING VAN DE HOOFDSOM EN RENTEBETALING

 

15.

RENTE, PREMIETARIEVEN EN OVERIGE KOSTEN

 

16.

GELDIGHEIDSDUUR VAN EXPORTKREDIETEN

 

17.

MAATREGELEN OM VERLIEZEN TE VOORKOMEN OF TE BEPERKEN

 

18.

MATCHING

 

19.

VASTE MINIMUMRENTETARIEVEN BIJ FINANCIERINGSSTEUN VAN DE OVERHEID

 

20.

VASTSTELLING VAN DE CIRR’S

 

21.

GELDIGHEIDSDUUR VAN DE CIRR’S

 

22.

TOEPASSING VAN DE CIRR’S

 

23.

KREDIETRISICOPREMIE

 

24.

MINIMUMPREMIETARIEVEN VOOR LANDENKREDIETRISICO EN SOEVEREIN KREDIETRISICO

 

25.

LANDENRISICO-INDELING

 

26.

INDELING VAN MULTILATERALE EN REGIONALE INSTELLINGEN

 

27.

PERCENTAGE EN KWALITEIT VAN DE EXPORTKREDIETDEKKING DOOR DE OVERHEID

 

28.

UITSLUITING VAN BEPAALDE ELEMENTEN VAN HET LANDENRISICO EN TECHNIEKEN OM HET LANDENRISICO TE BEPERKEN

 

29.

HERZIENING VAN DE GELDIGHEID VAN DE MINIMUMPREMIETARIEVEN VOOR LANDENKREDIETRISICO EN SOEVEREIN KREDIETRISICO

 

HOOFDSTUK III:

BEPALINGEN BETREFFENDE GEBONDEN HULP

 

30.

GRONDBEGINSELEN

 

31.

SOORTEN GEBONDEN HULP

 

32.

GECOMBINEERDE FINANCIERING

 

33.

LANDEN DIE VOOR GEBONDEN HULP IN AANMERKING KOMEN

 

34.

PROJECTEN DIE VOOR GEBONDEN HULP IN AANMERKING KOMEN

 

35.

MINIMAAL CONCESSIONALITEITSNIVEAU

 

36.

UITZONDERINGEN OP DE BEPALINGEN BETREFFENDE DE LANDEN OF PROJECTEN DIE VOOR GEBONDEN HULP IN AANMERKING KOMEN

 

37.

BEREKENING VAN HET CONCESSIONALITEITSNIVEAU VAN GEBONDEN HULP

 

38.

GELDIGHEIDSDUUR VAN GEBONDEN HULP

 

39.

MATCHING

 

HOOFDSTUK IV:

PROCEDURES

 

AFDELING 1:

GEMEENSCHAPPELIJKE PROCEDURES VOOR EXPORTKREDIETEN EN HANDELSGERELATEERDE HULP

 

40.

KENNISGEVINGEN

 

41.

INLICHTINGEN INZAKE OVERHEIDSSTEUN

 

42.

PROCEDURES INZAKE MATCHING

 

43.

BIJZONDER OVERLEG

 

AFDELING 2:

PROCEDURES VOOR EXPORTKREDIETEN

 

44.

VOORAFGAANDE KENNISGEVING MET BESPREKING

 

45.

VOORAFGAANDE KENNISGEVING ZONDER BESPREKING

 

AFDELING 3:

PROCEDURES VOOR HANDELSGERELATEERDE HULP

 

46.

VOORAFGAANDE KENNISGEVING

 

47.

ONMIDDELLIJKE KENNISGEVING

 

AFDELING 4:

OVERLEGPROCEDURES VOOR GEBONDEN HULP

 

48.

DOEL VAN HET OVERLEG

 

49.

TOEPASSINGSGEBIED EN TIJDSCHEMA VAN HET OVERLEG

 

50.

RESULTAAT VAN HET OVERLEG

 

AFDELING 5:

UITWISSELING VAN GEGEVENS OVER EXPORTKREDIETEN EN HANDELSGERELATEERDE HULP

 

51.

CONTACTPUNTEN

 

52.

VERZOEKEN OM INLICHTINGEN

 

53.

ANTWOORDEN OP VERZOEKEN

 

54.

RECHTSTREEKS OVERLEG

 

55.

PROCEDURES EN VORM VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

 

56.

ANTWOORDEN OP VOORSTELLEN VOOR GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

 

57.

AANVAARDING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

 

58.

GEEN OVEREENSTEMMING OVER GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

 

59.

INWERKINGTREDING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

 

60.

GELDIGHEIDSDUUR VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

 

AFDELING 6:

OPERATIONELE BEPALINGEN BETREFFENDE DE MEDEDELING VAN MINIMUMRENTETARIEVEN (CIRR’S)

 

61.

MEDEDELING VAN MINIMUMRENTETARIEVEN

 

62.

DATUM VAN INWERKINGTREDING VAN DE RENTETARIEVEN

 

63.

ONMIDDELLIJKE WIJZIGING VAN RENTETARIEVEN

 

AFDELING 7:

EVALUATIES

 

64.

REGELMATIGE EVALUATIE VAN DE REGELING

 

65.

EVALUATIE VAN DE MINIMUMRENTETARIEVEN

 

66.

EVALUATIE VAN DE MINIMUMPREMIETARIEVEN EN AANVERWANTE KWESTIES

 

BIJLAGE I:

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR SCHEPEN

 

BIJLAGE II:

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR KERNCENTRALES

 

BIJLAGE III:

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR VLIEGTUIGEN VOOR DE BURGERLUCHTVAART

 

BIJLAGE IV:

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN, DUURZAME ENERGIE EN WATERPROJECTEN, GELDIG GEDURENDE EEN PROEFPERIODE DIE AFLOOPT OP 30 JUNI 2007

 

BIJLAGE V:

GEGEVENS DIE BIJ KENNISGEVINGEN MOETEN WORDEN VERSTREKT

 

BIJLAGE VI:

BEREKENING VAN DE MINIMUMPREMIETARIEVEN

 

BIJLAGE VII:

CRITERIA EN VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN DE LANDENRISICO-INDELING MET BETREKKING TOT EEN GARANTIEGEVER VAN EEN DERDE LAND OF EEN MULTILATERALE OF REGIONALE INSTELLING

 

BIJLAGE VIII:

CRITERIA EN VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN LANDENRISICOBEPERKING/-UITSLUITING BIJ HET BEREKENEN VAN DE MINIMUMPREMIETARIEVEN

 

BIJLAGE IX:

TOETSINGSKADER VOOR DE ONTWIKKELINGSWAARDE

 

BIJLAGE X:

VOORWAARDEN VOOR PROJECTFINANCIERINGSTRANSACTIES

 

BIJLAGE XI:

LIJST VAN DEFINITIES

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

  • 1. 
    Doel
 

a)

De Regeling inzake richtsnoeren voor door de overheid gesteunde exportkredieten, hierna „de regeling” genoemd, heeft voornamelijk ten doel een kader te creëren voor het ordelijke gebruik van door de overheid gesteunde exportkredieten.

 

b)

De regeling strekt ertoe gelijke voorwaarden voor overheidssteun, zoals gedefinieerd in artikel 5, onder a), te bewerkstelligen opdat niet zozeer de gunstigste door de overheid gesteunde financiële voorwaarden als wel prijs en kwaliteit van de uit te voeren goederen en diensten maatgevend zijn voor de concurrentie tussen exporteurs.

  • 2. 
    Status

De regeling, die in het kader van de OESO werd ontwikkeld, is in april 1978 in werking getreden en is van onbepaalde duur. De regeling is een „gentlemen’s agreement” tussen de deelnemers en vloeit niet voort uit een besluit van de OESO (1), hoewel het OESO-secretariaat (hierna „het secretariaat” genoemd) administratieve steun verleent.

  • 3. 
    Deelnemers

Aan de regeling wordt thans deelgenomen door: Australië, Canada, de Europese Unie, Japan, Korea, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Zwitserland en de Verenigde Staten. Andere leden en niet-leden van de OESO kunnen door de huidige deelnemers worden uitgenodigd tot de regeling toe te treden.

  • 4. 
    Informatieverstrekking aan niet-deelnemers
 

a)

De deelnemers verstrekken niet-deelnemers informatie over kennisgevingen in verband met overheidssteun zoals omschreven in artikel 5, onder a).

 

b)

Een deelnemer antwoordt, op basis van wederkerigheid, op een verzoek dat een niet-deelnemer die zich in een concurrentiesituatie bevindt, tot hem richt over de door hem voor overheidssteun gestelde financiële voorwaarden, zoals hij op een verzoek van een deelnemer zou antwoorden.

  • 5. 
    Werkingssfeer

De regeling is van toepassing op alle door of namens een regering verleende overheidssteun voor de uitvoer van goederen en/of diensten, met inbegrip van financiële leasing, met een krediettermijn van ten minste twee jaar.

 

a)

Overheidssteun kan verschillende vormen aannemen:

 

1.

exportkredietgarantie of -verzekering (zuivere dekking);

 

2.

financieringssteun van de overheid:

 

rechtstreekse kredieten/financiering en herfinanciering, of

 

rentesubsidie;

 

3.

alle mogelijke combinaties van bovengenoemde steun.

 

b)

De regeling is van toepassing op gebonden hulp; de procedures als omschreven in hoofdstuk IV zijn ook van toepassing op handelsgerelateerde ongebonden hulp.

 

c)

De regeling is niet van toepassing op de uitvoer van militaire goederen en landbouwproducten.

 

d)

Overheidssteun wordt niet verstrekt indien duidelijk blijkt dat het contract, hoofdzakelijk om gunstiger kredietvoorwaarden te verkrijgen, is gesloten met een afnemer in een land dat niet de eindbestemming is van de goederen.

  • 6. 
    Sectorovereenkomsten
 

a)

De volgende sectorovereenkomsten vormen een onderdeel van de regeling:

 

schepen (bijlage I);

 

kerncentrales (bijlage II);

 

vliegtuigen voor de burgerluchtvaart (bijlage III);

 

duurzame energie en waterprojecten (bijlage IV).

 

b)

Een deelnemer aan een sectorovereenkomst kan de bepalingen over overheidssteun in die overeenkomst toepassen op de uitvoer van onder die overeenkomst vallende goederen en/of diensten. Wanneer in de sectorovereenkomst geen overeenkomstige bepalingen zijn opgenomen, past de deelnemer de bepalingen van de regeling toe.

  • 7. 
    Projectfinanciering
 

a)

De deelnemers kunnen de in bijlage X beschreven voorwaarden toepassen op de uitvoer van goederen en/of diensten voor transacties die aan de voorwaarden van aanhangsel 1 van bijlage X voldoen.

 

b)

Punt a) is niet van toepassing op de uitvoer van goederen en diensten die onder de sectorovereenkomst voor vliegtuigen voor de burgerluchtvaart vallen.

  • 8. 
    Uittreding

Een deelnemer kan uittreden door het secretariaat hiervan schriftelijk en met behulp van een middel voor onmiddellijke communicatie, zoals het On-line Information System (OLIS) van de OESO, kennisgeving te doen. De uittreding treedt 180 kalenderdagen na ontvangst van de kennisgeving door het secretariaat in werking.

  • 9. 
    Toezicht

Het secretariaat ziet toe op de uitvoering van de regeling.

HOOFDSTUK II

FINANCIËLE VOORWAARDEN VOOR EXPORTKREDIETEN

De financiële voorwaarden voor exportkredieten behelzen alle in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen die in onderlinge samenhang moeten worden gelezen.

De regeling legt beperkingen op aan de voorwaarden die door de overheid mogen worden gesteund. De deelnemers erkennen dat in bepaalde handels- en industriesectoren van oudsher strengere financiële voorwaarden gelden dan die waarin de regeling voorziet. De deelnemers blijven deze gebruikelijke financiële voorwaarden onverminderd in acht nemen, met name het beginsel dat krediettermijnen de levensduur van goederen niet overschrijden.

  • 10. 
    Aanbetaling, maximale overheidssteun en plaatselijke uitgaven
 

a)

De deelnemers eisen van de afnemers van de goederen en diensten waarvoor overheidssteun wordt verleend, dat deze vóór of op de aanvangsdatum van het krediet zoals gedefinieerd in bijlage XI een aanbetaling van ten minste 15 % van de waarde van het exportcontract verrichten. Voor de beoordeling van aanbetalingen mag de waarde van het exportcontract evenredig worden verminderd voor niet door de overheid gesteunde goederen en diensten uit een derde land. Financiering/verzekering van 100 % van de premie is toegestaan. De premie mag al dan niet bij de waarde van het exportcontract worden inbegrepen. Ingehouden bedragen die na de aanvangsdatum van het krediet zijn betaald, worden in dit verband niet als aanbetaling beschouwd.

 

b)

Overheidssteun voor zulke aanbetalingen wordt slechts verleend in de vorm van verzekering of garantie tegen de gebruikelijke risico’s voorafgaande aan de kredietverlening.

 

c)

Behoudens als bepaald onder b) en d), verlenen de deelnemers geen overheidssteun boven 85 % van de waarde van het exportcontract, inclusief goederen en diensten uit een derde land maar exclusief plaatselijke uitgaven.

 

d)

De deelnemers mogen overheidssteun verlenen voor plaatselijke uitgaven, mits:

 

1.

de totale gecombineerde overheidssteun die overeenkomstig c) en d) wordt verleend, niet meer bedraagt dan 100 % van de waarde van het exportcontract. De steun voor de plaatselijke uitgaven mag bijgevolg niet hoger zijn dan het bedrag van de aanbetaling;

 

2.

deze steun niet op gunstiger/minder strenge voorwaarden wordt verleend dan de voorwaarden die werden overeengekomen voor de daarmee verband houdende export;

 

3.

deze steun voor klasse I-landen zoals gedefinieerd in artikel 11, onder a), is beperkt tot zuivere dekking.

  • 11. 
    Indeling van landen met het oog op maximale krediettermijnen
 

a)

In klasse I worden de landen ingedeeld die voorkomen op de graduatielijst van de Wereldbank (2). Alle andere landen worden in klasse II ingedeeld. De graduatieniveaus van de Wereldbank worden elk jaar opnieuw berekend. Een land wordt pas in een andere klasse ingedeeld nadat de indeling van dit land op de graduatielijst van de Wereldbank twee achtereenvolgende jaren ongewijzigd is gebleven.

 

b)

De volgende operationele criteria en procedures zijn bij de indeling van de landen van toepassing:

 

1.

landen worden voor de doeleinden van de regeling ingedeeld op grond van het bni per hoofd zoals door de Wereldbank berekend met het oog op haar indeling van kredietontvangende landen;

 

2.

wanneer de Wereldbank niet over voldoende gegevens beschikt om het bni per hoofd bekend te maken, zal de Wereldbank worden verzocht te schatten of het bni per hoofd van het betrokken land boven of beneden de geldende drempelwaarde ligt. Het land wordt volgens deze schatting ingedeeld tenzij de deelnemers anders besluiten;

 

3.

indien een land overeenkomstig artikel 11, onder a), wordt heringedeeld, treedt deze nieuwe indeling in werking twee weken nadat de conclusies die uit bovengenoemde gegevens van de Wereldbank zijn getrokken, door het secretariaat aan alle deelnemers zijn medegedeeld;

 

4.

indien de Wereldbank haar cijfers herziet, wordt dit in het kader van de regeling buiten beschouwing gelaten. De indeling van een land kan echter door middel van een gemeenschappelijke gedragslijn worden gewijzigd en deelnemers nemen een wijziging die te wijten is aan fouten en lacunes in de gegevens die in hetzelfde kalenderjaar worden ontdekt als het kalenderjaar waarin de cijfers voor het eerst door het secretariaat werden verspreid, in welwillende overweging.

  • 12. 
    Maximale krediettermijnen

Onverminderd artikel 13 hangt de maximale krediettermijn af van de indeling van het land van bestemming volgens de in artikel 11 uiteengezette criteria.

 

a)

Voor landen in klasse I bedraagt de maximale krediettermijn vijf jaar, met de mogelijkheid deze tot achtenhalf jaar te verlengen wanneer de in artikel 45 omschreven procedures van voorafgaande kennisgeving worden gevolgd.

 

b)

Voor landen in klasse II bedraagt de maximale krediettermijn tien jaar.

 

c)

Voor contracten met meer dan een land van bestemming streven de deelnemers ernaar een gemeenschappelijke gedragslijn vast te stellen overeenkomstig de in de artikelen 55 tot en met 60 omschreven procedures teneinde overeenstemming over passende voorwaarden te bereiken.

  • 13. 
    Krediettermijnen voor niet-nucleaire elektriciteitscentrales
 

a)

Voor niet-nucleaire elektriciteitscentrales bedraagt de maximale krediettermijn twaalf jaar. Indien een deelnemer een langere dan de in artikel 12 vastgestelde krediettermijn wenst te steunen, doet hij hiervan vooraf kennisgeving volgens de procedure van artikel 45.

 

b)

Niet-nucleaire elektriciteitscentrales zijn volledige elektriciteitscentrales of delen daarvan die geen gebruikmaken van kernenergie; hierbij zijn inbegrepen alle componenten, installaties, materialen en diensten, met inbegrip van de opleiding van het personeel, die rechtstreeks vereist zijn voor de bouw en de inbedrijfstelling van dergelijke niet-nucleaire centrales. Niet inbegrepen zijn posten die doorgaans voor rekening van de afnemer komen, bijvoorbeeld kosten voor het bouwrijp maken van de grond, wegen, accommodatie voor het bouwpersoneel, elektriciteitsleidingen, schakelinstallaties en watervoorziening, alsmede kosten die in het land van de afnemer voortvloeien uit officiële goedkeuringsprocedures (bijvoorbeeld vergunning bouwterrein, vergunning brandstoflading), met de volgende uitzonderingen:

 

1.

wanneer de afnemer van de schakelinstallatie en de afnemer van de elektriciteitscentrale dezelfde persoon zijn, is de maximale krediettermijn voor de oorspronkelijke schakelinstallatie dezelfde als die voor de niet-nucleaire elektriciteitscentrale (namelijk twaalf jaar), en

 

2.

de maximale krediettermijn voor onderstations, transformatoren en transmissielijnen met een minimumspanningsdrempel van 100 kV is dezelfde als die voor de niet-nucleaire elektriciteitscentrale.

  • 14. 
    Aflossing van de hoofdsom en rentebetaling
 

a)

De hoofdsom van een exportkrediet wordt in gelijke termijnen afgelost.

 

b)

De aflossingen van de hoofdsom en de rentebetalingen vinden ten minste om de zes maanden plaats en de eerste aflossing van de hoofdsom en rentebetaling vinden uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet plaats.

 

c)

In geval van exportkredieten voor leasetransacties kunnen gelijke aflossingen voor het bedrag van hoofdsom en rente samen plaatsvinden in plaats van de onder a) beschreven aflossing van de hoofdsom in gelijke termijnen.

 

d)

In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen exportkredieten worden verstrekt onder andere dan de onder a), b) en c) beschreven voorwaarden. Dergelijke steun moet berusten op een onbalans tussen het tijdstip waarop de middelen voor de kredietnemer beschikbaar zijn en het beschikbare schema voor de schuldendienst bij een gelijk, halfjaarlijks aflossingsschema en moet aan de volgende criteria voldoen:

 

1.

binnen een periode van zes maanden bedraagt het bedrag van een afzonderlijke aflossing of een reeks aflossingen van de hoofdsom niet meer dan 25 % van de hoofdsom;

 

2.

de aflossingen van de hoofdsom vinden ten minste om de twaalf maanden plaats. De eerste aflossing van de hoofdsom vindt uiterlijk twaalf maanden na de aanvangsdatum van het krediet plaats en ten minste 2 % van de hoofdsom is twaalf maanden na de aanvangsdatum van het krediet afgelost;

 

3.

de rente wordt ten minste om de twaalf maanden betaald, te beginnen uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet;

 

4.

de maximale gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode bedraagt:

 

bij transacties met soevereine afnemers (of met een soevereine betalingsgarantie) vierenhalf jaar voor transacties in landen in klasse I en vijf jaar en drie maanden voor transacties in landen in klasse II;

 

bij transacties met niet-soevereine afnemers (en zonder soevereine betalingsgarantie) vijf jaar voor transacties in landen in klasse I en zes jaar in landen in klasse II;

 

onverminderd het bepaalde in de twee vorige streepjes, zes jaar en drie maanden voor transacties die steun aan niet-nucleaire elektriciteitscentrales overeenkomstig artikel 13 behelzen;

 

5.

de deelnemer doet hiervan vooraf kennisgeving overeenkomstig artikel 45 en vermeldt daarbij de redenen waarom hij geen steun overeenkomstig de punten a), b) en c) verleent.

 

e)

Na de aanvangsdatum van het krediet wordt de verschuldigde rente niet gekapitaliseerd.

  • 15. 
    Rente, premietarieven en overige kosten
 

a)

De rente omvat niet:

 

1.

betalingen uit hoofde van premies of andere kosten voor het verzekeren of garanderen van leveranciers- of financieringskredieten;

 

2.

betalingen uit hoofde van andere met het exportkrediet verband houdende bankkosten of provisies dan de jaarlijkse of halfjaarlijkse bankkosten die gedurende de gehele krediettermijn verschuldigd zijn, en

 

3.

de door het importland geheven bronbelastingen.

 

b)

Wanneer de overheidssteun door middel van rechtstreekse kredieten/financiering of herfinanciering wordt verleend, kan de premie aan de nominale waarde van de rentevoet worden toegevoegd of kan ze apart worden aangerekend; beide componenten moeten voor de deelnemers apart worden gespecificeerd.

  • 16. 
    Geldigheidsduur van exportkredieten

Met uitzondering van de in artikel 21 vastgestelde geldigheidsduur van commerciële referentierentetarieven (Commercial Interest Reference Rates — CIRR’s) mogen de financiële voorwaarden voor een bepaald exportkrediet of een bepaalde kredietlijn niet worden vastgelegd voor een periode van meer dan zes maanden voordat een definitieve toezegging is gedaan.

  • 17. 
    Maatregelen om verliezen te voorkomen of te beperken

De regeling belet exportkredietinstanties of financieringsinstellingen niet na de toekenning van het contract (wanneer de exportkredietovereenkomst en de bijbehorende documenten reeds in werking zijn getreden) minder strenge financiële voorwaarden overeen te komen dan die waarin de regeling voorziet, indien dit uitsluitend gebeurt om verliezen die uit wanbetaling of claims kunnen voortvloeien, te voorkomen of te beperken.

  • 18. 
    Matching

Rekening houdende met de internationale verplichtingen van een deelnemer en in overeenstemming met het oogmerk van de regeling mag een deelnemer, overeenkomstig de in artikel 42 vastgestelde procedure, de door een deelnemer of niet-deelnemer geboden financiële voorwaarden matchen. De overeenkomstig dit artikel verleende financiële voorwaarden worden geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen van de hoofdstukken I en II alsmede, indien van toepassing, de bijlagen I, II, III, IV en X.

  • 19. 
    Vaste minimumrentetarieven bij financieringssteun van de overheid
 

a)

Deelnemers die financieringssteun van de overheid voor vastrentende leningen verstrekken, passen de desbetreffende commerciële referentierentetarieven (CIRR’s) als minimumrentetarieven toe. De CIRR’s worden overeenkomstig de volgende beginselen vastgesteld:

 

1.

de CIRR’s stemmen overeen met de uiteindelijke commerciële rentetarieven voor leningen op de binnenlandse markt van de betrokken valuta;

 

2.

de CIRR’s sluiten nauw aan bij het tarief voor eersteklas binnenlandse kredietnemers;

 

3.

de CIRR’s worden gebaseerd op de financieringskosten van vastrentende leningen;

 

4.

de CIRR’s verstoren de binnenlandse concurrentieverhoudingen niet, en

 

5.

de CIRR’s sluiten nauw aan bij een beschikbaar tarief voor eersteklas buitenlandse kredietnemers.

 

b)

De financieringssteun van de overheid mag de passende kredietrisicopremie die overeenkomstig artikel 23 wegens het risico van niet-aflossing moet worden geheven, gedeeltelijk noch volledig ondervangen of compenseren.

  • 20. 
    Vaststelling van de CIRR’s
 

a)

Elke deelnemer die een CIRR wenst vast te stellen, kiest aanvankelijk een van de twee volgende basistariefsystemen voor zijn nationale valuta:

 

1.

ofwel het rendement van driejaars-overheidsobligaties voor een krediettermijn tot en met vijf jaar, van vijfjaars-overheidsobligaties voor een termijn van meer dan vijf tot en met achtenhalf jaar, en van zevenjaars-overheidsobligaties voor een termijn van meer dan achtenhalf jaar, of

 

2.

het rendement van vijfjaars-overheidsobligaties, voor alle krediettermijnen.

De deelnemers kunnen overeenkomen van het basistariefsysteem af te wijken.

 

b)

De CIRR’s worden vastgesteld op een vaste marge van 100 basispunten boven het basistarief van iedere deelnemer, tenzij de deelnemers anders zijn overeengekomen.

 

c)

Indien andere deelnemers tot financiering in die valuta besluiten, gebruiken zij het CIRR dat voor een bepaalde valuta werd vastgesteld.

 

d)

Een deelnemer kan zijn basistariefsysteem, na raadpleging van de deelnemers, met een kennisgevingstermijn van zes maanden wijzigen.

 

e)

Een deelnemer of een niet-deelnemer mag om vaststelling van een CIRR voor de valuta van een niet-deelnemer verzoeken. In overleg met de belanghebbende niet-deelnemer kan een deelnemer of het secretariaat dat namens de niet-deelnemer optreedt, een voorstel doen voor de vaststelling van het CIRR in die valuta via de procedures voor gemeenschappelijke gedragslijnen overeenkomstig de artikelen 55 tot en met 60.

  • 21. 
    Geldigheidsduur van de CIRR’s

De rente die op een bepaalde transactie van toepassing is, wordt vastgesteld voor een periode van ten hoogste 120 dagen. Een marge van 20 basispunten wordt aan het CIRR toegevoegd indien de voorwaarden waarop de overheid de financieringssteun verleent voorafgaand aan de contractdatum worden vastgesteld.

  • 22. 
    Toepassing van de CIRR’s
 

a)

Wanneer de overheid financieringssteun verleent voor leningen met een zwevende rentevoet, mogen banken en andere financiële instellingen geen keuze aanbieden tussen het CIRR (ten tijde van het oorspronkelijke contract) en, indien deze lager is, de korte marktrente gedurende de gehele looptijd van de lening.

 

b)

Wanneer een kredietnemer op vrijwillige basis een lening of een gedeelte daarvan vervroegd aflost, vergoedt hij de overheidsinstantie die de financieringssteun heeft verleend voor alle onkosten en verliezen die uit de vervroegde aflossing voortvloeien, met inbegrip van de kosten die deze instantie maakt ter vervanging van het gedeelte van de vastrentende kasontvangsten die door de vervroegde aflossing worden onderbroken.

  • 23. 
    Kredietrisicopremie

De deelnemers rekenen een premie aan, bovenop de rente, ter dekking van het risico dat de exportkredieten niet worden terugbetaald. De door de deelnemers aangerekende premies moeten afhankelijk zijn van het risico, naar elkaar toegroeien en toereikend zijn om de operationele kosten en verliezen op de lange termijn te dekken.

  • 24. 
    Minimumpremietarieven voor landenkredietrisico en soeverein kredietrisico

De deelnemers rekenen niet minder dan het toepasselijke minimumpremietarief (Minimum Premium Rate — MPR) voor het landenkredietrisico en het soevereine kredietrisico aan, ongeacht het feit of de afnemer/kredietnemer een particuliere of openbare organisatie is.

 

a)

Het toepasselijke MPR wordt bepaald aan de hand van de volgende factoren:

 

de toepasselijke landenrisico-indeling zoals omschreven in artikel 25;

 

het feit of de door de overheid gegeven dekking van het exportkrediet uitsluitend betrekking heeft op het landenrisico zoals gedefinieerd in artikel 25, onder a);

 

de looptijd van het risico (Horizon of Risk — HOR);

 

het percentage van de dekking en de kwaliteit van het door de overheid gehanteerde exportkredietinstrument zoals omschreven in artikel 27, en

 

elke techniek om het landenrisico te beperken/uit te sluiten, zoals omschreven in artikel 28.

 

b)

MPR’s worden uitgedrukt in procenten van de hoofdsom van het krediet alsof de premie op de datum van de eerste kredietopname volledig werd betaald. De wiskundige formule voor de berekening van de MPR’s wordt toegelicht in bijlage VI.

 

c)

Voor de overeenkomstig artikel 25 in categorie 0 ingedeelde landen werden geen MPR’s vastgesteld; de deelnemers zullen evenwel geen premietarieven hanteren die lager liggen dan de beschikbare prijzen op de particuliere markt.

 

d)

Op de „grootsterisicolanden” in categorie 7 zijn in principe hogere premietarieven dan de voor die categorie vastgestelde MPR’s van toepassing; deze premietarieven worden bepaald door de deelnemer die overheidssteun verleent.

 

e)

Voor de berekening van het MPR voor een transactie is de toe te passen landenrisico-indeling de indeling van het land van de afnemer, tenzij:

 

zekerheid wordt gesteld in de vorm van een onherroepelijke, onvoorwaardelijke, op verzoek beschikbare, rechtsgeldige en afdwingbare garantie van de totale schuldaflossingsverplichting voor de volledige looptijd van het krediet door een met betrekking tot de omvang van de gegarandeerde schuld kredietwaardig lichaam in een derde land, in welk geval de toe te passen landenrisico-indeling de indeling van het land van de garantiegever mag zijn, of

 

een multilaterale of regionale instelling zoals omschreven in artikel 26 als kredietnemer of garantiegever voor de transactie optreedt, in welk geval de toe te passen landenrisico-indeling de indeling van die multilaterale of regionale instelling mag zijn.

 

f)

De criteria en de voorwaarden voor de toepassing van een landenrisico-indeling overeenkomstig de in artikel 24, onder e), eerste en tweede streepje, beschreven situaties, worden uiteengezet in bijlage VII.

 

g)

Indien de overheidssteun uitsluitend betrekking heeft op het landenrisico zoals gedefinieerd in artikel 25, onder a), dit wil zeggen dat de dekking van het afnemers-/ kredietnemersrisico volledig is uitgesloten, wordt het MPR met 10 % verlaagd; deze factor wordt meegewogen in de wiskundige formule voor de berekening van de MPR’s in bijlage VI.

 

h)

Wat de looptijd van het risico betreft, wordt bij de berekening van een MPR in de regel één helft van de uitbetalingsperiode tezamen met de volledige aflossingsperiode in aanmerking genomen, uitgaande van een regelmatig aflossingsschema voor het exportkrediet, dit wil zeggen aflossing in gelijke halfjaarlijkse termijnen van de hoofdsom plus verschuldigde rente te rekenen vanaf zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet. Voor exportkredieten met een afwijkend aflossingsschema wordt de overeenkomstige aflossingsperiode (uitgedrukt in gelijke halfjaarlijkse termijnen) berekend volgens de volgende formule: overeenkomstige aflossingsperiode = (gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode – 0,25)/0,5.

 

i)

De deelnemer die het MPR toepast in het onder e), eerste streepje, bedoelde geval dat tot een premietarief leidt dat lager is dan het toepasselijke MPR in het land van de afnemer, doet hiervan vooraf kennisgeving overeenkomstig artikel 44, onder a). De deelnemer die het MPR toepast in het in artikel 24, onder e), tweede streepje, of artikel 24, onder g), bedoelde geval, doet hiervan vooraf kennisgeving overeenkomstig artikel 45, onder a).

  • 25. 
    Landenrisico-indeling

De landen worden ingedeeld volgens de mate waarin wordt verwacht dat zij hun externe schuld zullen voldoen (d.w.z. het landenkredietrisico).

 

a)

De vijf elementen van het landenkredietrisico zijn:

 

een algemeen uitstel van betalingen afgekondigd door de overheid van de afnemer/kredietnemer/garantiegever of door de instantie van een land via welke de terugbetaling plaatsvindt;

 

politieke evenementen en/of economische problemen buiten het land van de kennisgevende deelnemer of wettelijke/bestuursrechtelijke maatregelen die buiten het land van de kennisgevende deelnemer zijn genomen en die de overdracht van fondsen die uit hoofde van het krediet zijn betaald, belemmeren of vertragen;

 

wettelijke bepalingen die in het land van de afnemer/kredietnemer zijn vastgesteld volgens welke terugbetalingen in plaatselijke valuta geldig zijn om de schuld te voldoen, niettegenstaande het feit dat deze terugbetalingen, ten gevolge van wisselkoersschommelingen, na omzetting in de valuta van het krediet, het bedrag van de schuld op de dag van de overdracht van de fondsen niet dekken;

 

alle andere maatregelen of besluiten van de overheid van een ander land die terugbetalingen uit hoofde van een krediet onmogelijk maken, en

 

gevallen van overmacht buiten het land van de kennisgevende deelnemer, dat wil zeggen oorlog (ook burgeroorlog), onteigening, revolutie, rellen, burgerlijke onlusten, wervelstormen, overstromingen, aardbevingen, vulkaanuitbarstingen, vloedgolven en kernongevallen.

 

b)

De landen worden in acht risicocategorieën (0-7) ingedeeld. Er werden MPR’s vastgesteld voor de categorieën 1 tot en met 7, doch niet voor categorie 0, omdat het landenrisico voor landen in deze categorie wordt geacht verwaarloosbaar te zijn.

 

c)

OESO-landen met een hoog inkomen, zoals jaarlijks gedefinieerd door de Wereldbank op basis van het bni per hoofd, zijn in categorie 0 ingedeeld.

 

Wat de MPR’s betreft, blijft een OESO-land dat in categorie 0 werd ingedeeld vanwege zijn hoge inkomen, in diezelfde categorie 0 totdat het gedurende twee opeenvolgende jaren onder de bni-drempel voor landen met een hoog inkomen uitkomt, op welk ogenblik de indeling van het land moet worden herzien overeenkomstig artikel 25, onder d), e) en f).

 

OESO-landen die gedurende twee opeenvolgende jaren boven de bni-drempel voor landen met een hoog inkomen uitkomen, worden per definitie in categorie 0 ingedeeld. Die indeling wordt van kracht onmiddellijk nadat het secretariaat de status van een land zoals bepaald door de Wereldbank, heeft medegedeeld.

 

Andere landen waarvan het risico op hetzelfde niveau wordt ingeschat, mogen eveneens in categorie 0 worden ingedeeld.

 

d)

Alle overige landen die geen OESO-landen met een hoog inkomen (3) zijn, worden ingedeeld volgens de landenrisico-indelingsmethode, die bestaat uit:

 

het model voor de beoordeling van het landenkredietrisico (het model), waarbij het landenkredietrisico kwantitatief wordt beoordeeld op basis van, voor elk land, drie groepen risico-indicatoren: de betalingservaring van de deelnemers, de financiële situatie en de economische situatie. De methode van het model omvat verschillende stappen waaronder de beoordeling van de drie groepen risico-indicatoren, en de combinatie en flexibele weging van de risico-indicatorengroepen;

 

de kwalitatieve beoordeling van de resultaten van het model, bekeken per land, teneinde rekening te houden met het politieke risico en/of andere risicofactoren die niet volledig of ten dele in het model in aanmerking werden genomen. Zo nodig kan dit tot een correctie op de kwantitatieve beoordeling volgens het model leiden om tot een uiteindelijke beoordeling van het landenkredietrisico te komen.

 

e)

Landenrisico-indelingen worden doorlopend gevolgd en ten minste jaarlijks herzien en de wijzigingen die voortvloeien uit de landenrisico-indelingsmethode, worden onmiddellijk door het secretariaat medegedeeld. Wanneer een land in een lagere of hogere risicocategorie wordt ingedeeld, rekenen de deelnemers uiterlijk vijf werkdagen na de mededeling van de herindeling door het secretariaat premietarieven aan op of boven het niveau van de MPR’s die aan de nieuwe landenrisicocategorie verbonden zijn.

 

f)

De toepasselijke landenrisicocategorieën worden door het secretariaat bekendgemaakt.

  • 26. 
    Indeling van multilaterale en regionale instellingen

Multilaterale en regionale instellingen worden ingedeeld en herzien zoals passend is; de toepasselijke indelingen worden door het secretariaat bekendgemaakt.

  • 27. 
    Percentage en kwaliteit van de exportkredietdekking door de overheid

De MPR’s worden gedifferentieerd zoals omschreven in bijlage VI, teneinde rekening te houden met de verschillen in kwaliteit van de exportkredietproducten en het dekkingspercentage dat door de deelnemers wordt aangeboden. De differentiëring wordt gebaseerd op de toekomstverwachtingen van de exporteur (om het concurrentie-effect te neutraliseren dat voortvloeit uit de kwaliteitsverschillen van het aan de exporteur/financiële instelling aangeboden product).

 

a)

De kwaliteit van een exportkredietproduct wordt bepaald door het antwoord op de vraag of het een verzekering, garantie of rechtstreeks krediet/financiering betreft, en voor verzekeringsproducten of de rente gedurende de wachttermijn voor claims (dat wil zeggen de tijd tussen de datum waarop de afnemer/kredietnemer moet betalen en de datum waarop de verzekeraar verplicht is de exporteur/financiële instelling te vergoeden) zonder toeslag wordt gedekt.

 

b)

Alle bestaande exportkredietproducten die de deelnemers aanbieden, worden in een van de drie volgende productcategorieën ingedeeld, namelijk:

 

product beneden standaard, dat wil zeggen verzekering zonder dekking van de rente gedurende de wachttermijn voor claims en verzekering met dekking van de rente gedurende de wachttermijn voor claims met een passende premietoeslag;

 

standaardproduct, dat wil zeggen verzekering met dekking van de rente gedurende de wachttermijn voor claims zonder een passende premietoeslag alsmede rechtstreekse kredieten/financiering, en

 

product boven standaard, dat wil zeggen garanties.

  • 28. 
    Uitsluiting van bepaalde elementen van het landenrisico en technieken om het landenrisico te beperken

De deelnemers mogen, overeenkomstig de specifieke criteria en voorwaarden van bijlage VIII, bepaalde elementen van het landenrisico uitsluiten of gebruikmaken van welomschreven, in artikel 28, onder b), opgesomde technieken om het landenrisico te beperken waarbij de toepasselijke MPR’s worden verlaagd door in de MPR-formule een factor ter beperking/uitsluiting van het landenrisico (Country Risk Mitigation/Exclusion Factor — MEF) toe te passen. De MEF wordt als volgt bepaald:

 

a)

Wat de uitsluiting van bepaalde elementen van het landenkredietrisico van exportkredietdekking door de overheid betreft:

 

in gevallen waarin alleen de eerste drie elementen van het landenkredietrisico, zoals uiteengezet in artikel 25, onder a), volledig van de dekking worden uitgesloten, mag een MEF van 0,5 worden toegepast;

 

in gevallen waarin alleen het vierde en vijfde element van het landenkredietrisico, zoals uiteengezet in artikel 25, onder a), volledig van de dekking worden uitgesloten, mag een MEF van 0,2 worden toegepast.

 

b)

Wat de volgende technieken om het landenrisico te beperken betreft, worden het toepasselijke MPR alsmede de criteria en de voorwaarden waaronder de MEF mag worden toegepast, in bijlage VIII uiteengezet:

 

constructie voor het genereren van een toekomstige inkomstenstroom buiten het projectland in combinatie met een geblokkeerde rekening (escrowrekening) buiten het projectland (Offshore future flow structure combined with offshore escrow account);

 

harde zekerheid buiten het projectland (Offshore hard security);

 

zakelijke zekerheid buiten het projectland (Offshore asset based security);

 

financiering op basis van een zakelijke zekerheid buiten het projectland (Offshore asset-secured and asset-based financing);

 

medefinanciering met internationale financiële instellingen (IFI’s);

 

financiering in plaatselijke valuta;

 

verzekering of voorwaardelijke garantie van een derde land;

 

debiteur met een beter risicoprofiel dan het soevereine risico.

 

c)

Als meer dan een van de in artikel 28, onder b), beschreven technieken om het landenrisico te beperken wordt toegepast, heeft dit geen rechtstreeks cumulatief gevolg voor de toepasselijke MEF. Bij de keuze van een passende MEF waarin de combinatie van de technieken om het landenrisico te beperken tot uiting komt, moet rekening worden gehouden met het mogelijke overlappende effect van twee of meer technieken op dezelfde landenkredietrisico’s. In geval van overlap wordt normaal gesproken alleen de zekerheid met de beste kwaliteit in aanmerking genomen voor de vaststelling van de passende toepasselijke MEF.

 

d)

De deelnemer die het MPR toepast in de in artikel 28, onder a), b) en c), bedoelde gevallen, doet hiervan vooraf kennisgeving overeenkomstig artikel 44, onder a).

 

e)

De in artikel 28, onder b), opgenomen lijst van technieken om het landenrisico te beperken is niet bedoeld als een gesloten lijst; overeenkomstig artikel 66 volgen en herzien de deelnemers de ervaringen met het gebruik van deze technieken, inclusief de in bijlage VIII vermelde toepasselijke criteria, voorwaarden, omstandigheden en MEF’s.

  • 29. 
    Herziening van de geldigheid van de minimumpremietarieven voor landenkredietrisico en soeverein kredietrisico
 

a)

Om te beoordelen of de MPR’s passend zijn en deze zo nodig naar boven of beneden te kunnen bijstellen, worden drie premieterugkoppelingsinstrumenten (Premium Feedback Tools — PFT’s) naast elkaar gebruikt ten behoeve van het toezicht op en de aanpassing van de MPR’s.

 

b)

Het „Cash Flow PFT” en het „Accruals PFT” zijn boekhoudmethoden waarbij de geldigheid van de MPR’s wordt beoordeeld op een geaggregeerde basis van de landenrisicocategorie en de risicolooptijd in overeenstemming met de reële prestaties van de deelnemers met betrekking tot het landenkredietrisico en het soevereine kredietrisico van exportkredieten waarvoor MPR’s gelden.

 

c)

Het derde PFT bestaat uit vier reeksen particulieremarktindicatoren (4) die informatie geven over marktprijzen met betrekking tot het landenkredietrisico en het soevereine kredietrisico.

HOOFDSTUK III

BEPALINGEN BETREFFENDE GEBONDEN HULP

  • 30. 
    Grondbeginselen
 

a)

De deelnemers zijn overeengekomen een complementair beleid voor exportkredieten en voor gebonden hulp te voeren. Het beleid inzake exportkredieten dient op een vrije concurrentie en het vrije spel der marktkrachten te zijn gebaseerd. Het beleid inzake gebonden hulp dient erop te zijn gericht de benodigde externe middelen te verschaffen aan landen, sectoren of projecten die weinig of geen toegang hebben tot de kapitaalmarkt. Het beleid inzake gebonden hulp dient gericht te zijn op kostenefficiëntie en het vermijden van handelsverstoringen en dient bij te dragen tot een ontwikkelingseffectief gebruik van deze middelen.

 

b)

De bepalingen inzake gebonden hulp van de regeling zijn niet van toepassing op de hulpprogramma’s van multilaterale of regionale instellingen.

 

c)

Deze beginselen doen geen afbreuk aan de standpunten van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand (Development Assistance Committee — DAC) over de kwaliteit van gebonden en niet-gebonden hulp.

 

d)

Een deelnemer kan om nadere gegevens vragen over het gebonden karakter van enige vorm van hulp. Indien er onzekerheid bestaat over het feit of een bepaalde financieringspraktijk onder de in bijlage XI gegeven definitie van gebonden hulp valt, dient het donorland aan te tonen dat de hulp in feite „niet-gebonden” is overeenkomstig de definitie in bijlage XI.

  • 31. 
    Soorten gebonden hulp

Gebonden hulp kan de vorm aannemen van:

 

a)

leningen in het kader van de officiële ontwikkelingshulp (Official Development Assistance — ODA), zoals omschreven in de DAC-richtlijnen voor gecombineerde financiering en gebonden of gedeeltelijk ongebonden officiële ontwikkelingshulp, 1987;

 

b)

schenkingen in het kader van de officiële ontwikkelingshulp, zoals omschreven in de DAC-richtlijnen voor gecombineerde financiering en gebonden of gedeeltelijk ongebonden officiële ontwikkelingshulp, 1987, en

 

c)

andere overheidsmiddelen (Other Official Flows — OOF), inclusief schenkingen en leningen, maar exclusief door de overheid gesteunde exportkredieten die in overeenstemming zijn met deze regeling, of

 

d)

elke combinatie, rechtens of feitelijk, waarover de donor, de leninggever of de kredietnemer zeggenschap heeft, die twee of meer van de voorgaande en/of de volgende financieringscomponenten omvat:

 

1.

een exportkrediet dat door middel van rechtstreekse kredieten/financiering, herfinanciering, rentesubsidie, garanties of verzekering waarop de regeling van toepassing is, door de overheid wordt gesteund, en

 

2.

andere fondsen tegen of nagenoeg tegen marktvoorwaarden, of aanbetaling door de afnemer.

  • 32. 
    Gecombineerde financiering
 

a)

Gecombineerde financiering kan verschillende vormen aannemen, zoals gemengd krediet, gemengde financiering, gezamenlijke financiering, parallelle financiering of afzonderlijke geïntegreerde transacties. Het hoofdkenmerk is dat ze alle:

 

een concessioneel element bevatten dat rechtens of feitelijk aan het niet-concessionele element gekoppeld is;

 

een deel of het geheel van het financieringspakket uitmaken dat in feite gebonden hulp is, en

 

concessionele middelen omvatten die uitsluitend beschikbaar zijn indien het daaraan gekoppelde niet-concessionele element door de ontvanger wordt aanvaard.

 

b)

„Feitelijke” combinatie of koppeling wordt bepaald door factoren zoals:

 

het bestaan van informele afspraken tussen de ontvanger en de donor;

 

het voornemen van de donor om door het gebruik van ODA de aanvaardbaarheid van een financieringspakket te vergroten;

 

de daadwerkelijke „binding” van het gehele financieringspakket aan aankopen in het donorland;

 

het gebonden karakter van de ODA en de voorwaarden van de aanbesteding of het contract van elke financieringstransactie, of

 

alle andere door de DAC of de deelnemers geïdentificeerde praktijken waardoor er de facto een band is tussen twee of meer financieringselementen.

 

c)

Geen van de volgende praktijken vormt een beletsel voor de vaststelling dat er een „feitelijke” combinatie of koppeling bestaat:

 

splitsing van een contract door de afzonderlijke kennisgeving van de onderdelen van dit contract;

 

splitsing van in verscheidene fasen gefinancierde contracten;

 

niet-kennisgeving van onderling afhankelijke onderdelen van een contract, en/of

 

niet-kennisgeving omdat een deel van het financieringspakket niet gebonden is.

  • 33. 
    Landen die voor gebonden hulp in aanmerking komen
 

a)

Er kan geen gebonden hulp worden verleend aan landen die, op grond van hun bni per hoofd, niet in aanmerking komen voor de 17-jaarsleningen van de Wereldbank. Deze drempel wordt elk jaar door de Wereldbank opnieuw berekend (5). Een land wordt uitsluitend heringedeeld nadat de Wereldbankclassificatie van dit land gedurende twee opeenvolgende jaren ongewijzigd is gebleven.

 

b)

De volgende operationele criteria en procedures zijn bij de indeling van de landen van toepassing:

 

1.

Landen worden voor de doeleinden van de regeling ingedeeld op grond van het bni per hoofd zoals door de Wereldbank berekend met het oog op haar indeling van kredietontvangende landen. Deze indeling wordt door het secretariaat bekendgemaakt.

 

2.

Wanneer de Wereldbank niet over voldoende gegevens beschikt om het bni per hoofd bekend te maken, zal de Wereldbank worden verzocht te schatten of het bni per hoofd van het betrokken land boven of beneden de geldende drempelwaarde ligt. Het land wordt volgens deze schatting ingedeeld tenzij de deelnemers anders besluiten.

 

3.

Indien de indeling van een land in de categorie die al of niet voor gebonden hulp in aanmerking komt overeenkomstig artikel 33, onder a), wordt gewijzigd, treedt deze nieuwe indeling in werking twee weken nadat de conclusies die uit bovengenoemde gegevens van de Wereldbank zijn getrokken, door het secretariaat aan alle deelnemers zijn medegedeeld. Voordat de nieuwe indeling in werking treedt, mag geen kennisgeving worden gedaan van financiering van gebonden hulp voor een nieuw daarvoor in aanmerking komend land; na de datum van inwerkingtreding mag geen kennisgeving van financiering van gebonden hulp worden gedaan voor een onlangs bevorderd land; er mag evenwel nog kennis worden gegeven van afzonderlijke transacties die door een eerder vastgelegde kredietlijn zijn gedekt totdat die kredietlijn afloopt (uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van de nieuwe indeling).

 

4.

Indien de Wereldbank haar cijfers herziet, wordt dit in het kader van de regeling buiten beschouwing gelaten. De indeling van een land kan echter door middel van een gemeenschappelijke gedragslijn in overeenstemming met de passende procedures in de artikelen 55 tot en met 60 worden gewijzigd en de deelnemers nemen een wijziging die te wijten is aan fouten en lacunes in de gegevens die in hetzelfde kalenderjaar worden ontdekt als het kalenderjaar waarin de cijfers voor het eerst door het secretariaat werden verspreid, in welwillende overweging nemen.

 

5.

Niettegenstaande de indeling van landen in categorieën die al dan niet voor gebonden hulp in aanmerking komen, moeten de deelnemers vermijden aan Belarus, Bulgarije, Roemenië, de Russische Federatie en Oekraïne andere gebonden-hulpkredieten te verstrekken dan rechtstreekse schenkingen, voedselhulp en humanitaire hulp alsmede hulp om de gevolgen van een nucleair of een groot industrieel ongeval op te vangen of te voorkomen dat een dergelijk ongeval gebeurt. Indien het bni per hoofd van een van deze landen gedurende drie opeenvolgende jaren hoger is dan de drempel waarboven zij niet in aanmerking komen voor de 17-jaarsleningen van de Wereldbank, is de verstrekking van dergelijke kredieten aan dat land onderworpen aan de bepalingen van artikel 33, onder a), en artikel 33, onder b), punten 1 tot en met 4, alsmede aan alle andere in de regeling vastgestelde bepalingen betreffende gebonden hulp (6).

  • 34. 
    Projecten die voor gebonden hulp in aanmerking komen
 

a)

Er mag geen gebonden hulp worden verleend voor openbare of particuliere projecten die normalerwijze commercieel levensvatbaar zijn indien ze op marktvoorwaarden of op de voorwaarden van de regeling worden gefinancierd.

 

b)

De voornaamste criteria om te bepalen of projecten voor deze hulp in aanmerking komen, zijn de volgende:

 

het project is financieel niet levensvatbaar, dat wil zeggen dat het tegen marktprijzen onvoldoende cashflow kan genereren om de bedrijfskosten, aflossingen en rentebetalingen te dekken (eerste criterium), of

 

op grond van overleg met andere deelnemers kan redelijkerwijze worden aangenomen dat het project waarschijnlijk niet tegen voorwaarden van de markt of van de regeling kan worden gefinancierd (tweede criterium). Bij projecten voor een bedrag van meer dan 50 miljoen SDR wordt, wanneer de gepastheid van deze hulp wordt onderzocht, bijzondere aandacht geschonken aan de verwachte beschikbaarheid van financiering op de voorwaarden van de markt of van de regeling.

 

c)

Het is de bedoeling dat aan de hand van de criteria onder b) kan worden vastgesteld of een project met deze hulp of met exportkredieten tegen voorwaarden van de markt of van de regeling moet worden gefinancierd. Verwacht wordt dat in de loop van de tijd door middel van het in de artikelen 48, 49 en 50 omschreven overleg voldoende ervaring wordt opgedaan waardoor zowel exportkrediet- als hulpinstellingen over meer gedetailleerde richtsnoeren zullen beschikken om vooraf een scheidslijn tussen de twee categorieën projecten te kunnen trekken.

  • 35. 
    Minimaal concessionaliteitsniveau

De deelnemers verlenen geen gebonden hulp waarvan het concessionaliteitsniveau minder is dan 35 %, of minder dan 50 % indien het ontvangende land een minst ontwikkeld land (MOL) is, behalve in onderstaande gevallen, waarvoor ook een uitzondering op de in artikel 47, onder a), vastgestelde kennisgevingsprocedures geldt:

 

a)

technische bijstand: gebonden hulp waarvan de officiële-ontwikkelingshulpcomponent alleen bestaat uit technische samenwerking met een waarde van minder dan 3 % van de totale waarde van de transactie of van één miljoen bijzondere trekkingsrechten (SDR), indien dit een lager bedrag is, en

 

b)

kleine projecten: kapitaalprojecten van minder dan één miljoen SDR die volledig met ontwikkelingshulpschenkingen worden gefinancierd.

  • 36. 
    Uitzonderingen op de bepalingen betreffende de landen of projecten die voor gebonden hulp in aanmerking komen
 

a)

De artikelen 33 en 34 zijn niet van toepassing op gebonden hulp met een concessionaliteitsniveau van 80 % of meer, met uitzondering van gebonden hulp die een onderdeel vormt van een gecombineerd financieringspakket zoals omschreven in artikel 32.

 

b)

Artikel 34 is niet van toepassing op gebonden hulp met een waarde van minder dan twee miljoen SDR, met uitzondering van gebonden hulp die een onderdeel vormt van een gecombineerd financieringspakket zoals omschreven in artikel 32.

 

c)

De artikelen 33 en 34 zijn niet van toepassing op gebonden hulp voor de MOL’s zoals gedefinieerd door de Verenigde Naties.

 

d)

Niettegenstaande de artikelen 33 en 34 mag een deelnemer bij wijze van uitzondering steun verlenen op een van de volgende wijzen:

 

door zich te houden aan de procedure voor een gemeenschappelijke gedragslijn zoals gedefinieerd in bijlage XI en uiteengezet in de artikelen 55 tot en met 60, of

 

door zich op het verlenen van hulp te beroepen, mits een aanzienlijk aantal deelnemers dit ondersteunen na het in de artikelen 48 en 49 omschreven overleg, of

 

door het richten van een brief aan de secretaris-generaal van de OESO overeenkomstig de in artikel 50 omschreven procedure, wat naar verwachting van de deelnemers slechts in uitzonderlijke en zeldzame gevallen zal voorkomen.

  • 37. 
    Berekening van het concessionaliteitsniveau van gebonden hulp

Het concessionaliteitsniveau van gebonden hulp wordt op dezelfde wijze berekend als het „schenkingselement” van de DAC. Hierbij dient evenwel het volgende in acht te worden genomen:

 

a)

het discontopercentage dat gebruikt wordt om het concessionaliteitsniveau van een lening in een bepaalde valuta te berekenen, namelijk het gedifferentieerde discontopercentage (Differentiated Discount Rate — DDR), wordt elk jaar op 15 januari herzien en wordt als volgt berekend:

 

het gemiddelde van het CIRR + marge

Marge (M) hangt als volgt van de krediettermijn (K) af:

 

K

M

minder dan 15 jaar

0,75

15 tot 20 jaar

1,00

20 tot 30 jaar

1,15

30 jaar en langer

1,25

 

voor alle valuta’s wordt het gemiddelde CIRR berekend door het gemiddelde te nemen van de maandelijkse CIRR’s in het halfjaar tussen 15 augustus van het voorgaande jaar en 14 februari van het lopende jaar. Het berekende percentage, met inbegrip van de marge, wordt op de naaste 10 basispunten afgerond. Wanneer voor een valuta meer dan een CIRR geldt, wordt voor deze berekening het CIRR voor de langste looptijd, zoals omschreven in artikel 20, onder a), gebruikt;

 

b)

de uitgangsdatum voor de berekening van het concessionaliteitsniveau is de in bijlage XI omschreven aanvangsdatum van het krediet;

 

c)

om het algemene concessionaliteitsniveau van een gecombineerd financieringspakket te berekenen, wordt het concessionaliteitsniveau van de volgende kredieten, middelen en betalingen geacht nul te zijn:

 

exportkredieten die met deze regeling overeenstemmen;

 

andere middelen tegen of bijna tegen marktvoorwaarden;

 

andere overheidsmiddelen met een concessionaliteitsniveau beneden het bij artikel 35 toegestane minimum, behalve in geval van matching, en

 

aanbetaling door de afnemer.

Betalingen op of vóór de aanvangsdatum van het krediet die niet als aanbetaling worden beschouwd, worden bij de berekening van het concessionaliteitsniveau in aanmerking genomen;

 

d)

het discontopercentage bij matching: bij matching van hulp wordt onder „identieke matching” matching met hetzelfde concessionaliteitsniveau verstaan dat met behulp van het ten tijde van de matching geldende discontopercentage wordt herberekend;

 

e)

plaatselijke uitgaven en aankopen in derde landen worden bij de berekening van het concessionaliteitsniveau uitsluitend in aanmerking genomen indien ze door het donorland worden gefinancierd;

 

f)

het totale concessionaliteitsniveau van een financieringspakket wordt bepaald door de nominale waarde van elke component van het pakket te vermenigvuldigen met het respectieve concessionaliteitsniveau van elke component, de uitkomsten hiervan bij elkaar op te tellen en dit totaal door de samengevoegde nominale waarde van de componenten te delen;

 

g)

het discontopercentage voor een bepaalde hulplening is het percentage dat ten tijde van de kennisgeving van toepassing is. Bij onmiddellijke kennisgeving is het discontopercentage evenwel het percentage dat van toepassing is op het tijdstip waarop de voorwaarden van de hulplening werden vastgelegd. Een wijziging in het discontopercentage tijdens de looptijd van de lening leidt niet tot wijziging van het concessionaliteitsniveau;

 

h)

indien de valuta vóór de sluiting van het contract wordt gewijzigd, wordt de kennisgeving herzien. Het discontopercentage voor de berekening van het concessionaliteitsniveau is dan het discontopercentage geldend op het tijdstip van de herziening. De kennisgeving behoeft niet te worden herzien indien de andere valuta en alle nodige gegevens voor de berekening van het concessionaliteitsniveau in de oorspronkelijke kennisgeving zijn vermeld;

 

i)

niettegenstaande het bepaalde onder g) wordt bij de berekening van het concessionaliteitsniveau van afzonderlijke transacties in het kader van een hulpkredietlijn het discontopercentage gebruikt dat oorspronkelijk voor de kredietlijn werd medegedeeld.

  • 38. 
    Geldigheidsduur van gebonden hulp
 

a)

De deelnemers leggen geen voorwaarden voor gebonden hulp vast voor een periode van meer dan twee jaar, ongeacht of deze hulp betrekking heeft op de financiering van afzonderlijke transacties of op een hulpprotocol, een hulpkredietlijn of een soortgelijke overeenkomst. De geldigheidsduur van een hulpprotocol, een hulpkredietlijn of een soortgelijke overeenkomst vangt aan op de datum van ondertekening, waarvan overeenkomstig artikel 47 kennis wordt gegeven; indien een kredietlijn wordt verlengd, wordt hiervan kennis gegeven alsof het een nieuwe transactie betrof, waarbij wordt medegedeeld dat het om een verlenging gaat tegen de op het tijdstip van de kennisgeving van de verlenging toegestane voorwaarden. De geldigheidsduur van afzonderlijke transacties, met inbegrip van die welke op grond van een hulpprotocol, een hulpkredietlijn of een soortgelijke overeenkomst zijn medegedeeld, vangt aan op de datum van kennisgeving van de toezegging overeenkomstig artikel 46 of 47, al naargelang van het geval.

 

b)

Wanneer een land voor het eerst niet meer in aanmerking komt voor de 17-jaarsleningen van de Wereldbank, wordt de geldigheidsduur van de bestaande en nieuwe gebonden-hulpprotocollen en -kredietlijnen waarvan kennisgeving is gedaan, beperkt tot een jaar na datum van de mogelijke herindeling overeenkomstig de in artikel 33, onder b), omschreven procedure.

 

c)

Verlenging van deze protocollen en kredietlijnen is uitsluitend mogelijk op voorwaarden die in overeenstemming zijn met de artikelen 33 en 34 na:

 

een herindeling van de landen, en

 

een wijziging in de bepalingen van de regeling.

In deze omstandigheden kunnen de bestaande voorwaarden worden gehandhaafd ondanks een wijziging in het in artikel 37 genoemde discontopercentage.

  • 39. 
    Matching

Rekening houdende met de internationale verplichtingen van een deelnemer en in overeenstemming met het oogmerk van de regeling mag een deelnemer, overeenkomstig de in artikel 42 vastgestelde procedure, de door een deelnemer of niet-deelnemer geboden financiële voorwaarden matchen.

HOOFDSTUK IV

PROCEDURES

Afdeling 1:   Gemeenschappelijke procedures voor exportkredieten en handelsgerelateerde hulp

  • 40. 
    Kennisgevingen

De kennisgevingen in het kader van de procedures van de regeling worden overeenkomstig bijlage V gedaan en bevatten alle daarin vermelde gegevens; een afschrift wordt aan het secretariaat toegezonden.

  • 41. 
    Inlichtingen inzake overheidssteun
 

a)

Zodra een deelnemer de overheidssteun die hij overeenkomstig de in de artikelen 44 tot en met 47 omschreven procedures heeft aangemeld, toezegt, deelt hij dit mede aan alle andere deelnemers onder verwijzing naar het kennisgevingsnummer op het desbetreffende CRS-formulier 1C (Creditor Reporting System).

 

b)

Bij een uitwisseling van gegevens overeenkomstig de artikelen 52, 53 en 54 stelt een deelnemer de andere deelnemers in kennis van de kredietvoorwaarden die hij voor een bepaalde transactie voornemens is te steunen en mag hij bij de andere deelnemers dezelfde gegevens opvragen.

  • 42. 
    Procedures inzake matching
 

a)

Voordat een deelnemer financiële voorwaarden die vermoedelijk door een deelnemer of niet-deelnemer worden geboden, overeenkomstig de artikelen 18 en 39 matcht, doet hij alle redelijke inspanningen, indien nodig met inbegrip van rechtstreeks overleg zoals omschreven in artikel 54, om na te gaan of deze voorwaarden overheidssteun krijgen, met inachtneming van het volgende:

 

1.

de deelnemer geeft alle andere deelnemers kennis van de voorwaarden die hij voornemens is te steunen volgens dezelfde kennisgevingsprocedures als die welke zijn vereist voor de voorwaarden die hij matcht. Bij matching van de voorwaarden van een niet-deelnemer volgt de matchende deelnemer dezelfde kennisgevingsprocedures als die welke zouden zijn vereist indien hij de voorwaarden van een deelnemer matchte;

 

2.

niettegenstaande punt 1, geeft de matchende deelnemer, indien hij volgens de toepasselijke kennisgevingsprocedure zijn toezegging pas na de sluitingsdatum voor het indienen van de definitieve offerte mag doen, zo spoedig mogelijk kennis van zijn voornemen tot matching;

 

3.

indien de initiatiefnemende deelnemer de aangemelde voorwaarden niet meer of in mindere mate wenst te steunen, deelt hij dit onmiddellijk aan alle andere deelnemers mede.

 

b)

Een deelnemer die voornemens is dezelfde financiële voorwaarden aan te bieden als die welke overeenkomstig de artikelen 44 en 45 werden aangemeld, mag dit doen na afloop van de daarin vastgestelde wachttermijn. Deze deelnemer geeft zo spoedig mogelijk kennis van zijn voornemen.

  • 43. 
    Bijzonder overleg
 

a)

Een deelnemer die een redelijk vermoeden heeft dat door een andere deelnemer (de initiatiefnemende deelnemer) geboden financiële voorwaarden gunstiger zijn dan die waarin de regeling voorziet, deelt dit mede aan het secretariaat; het secretariaat stelt deze informatie onmiddellijk ter beschikking.

 

b)

De initiatiefnemende deelnemer licht de door hem geboden financiële voorwaarden toe binnen twee werkdagen na de beschikbaarstelling van de informatie door het secretariaat.

 

c)

Na de toelichting van de initiatiefnemende deelnemer kan iedere andere deelnemer verzoeken dat deze kwestie wordt besproken tijdens een bijzonder overleg van de deelnemers dat binnen vijf werkdagen door het secretariaat wordt georganiseerd.

 

d)

In afwachting van de uitkomst van het bijzonder overleg van de deelnemers worden de financiële voorwaarden die door de overheid worden gesteund, niet van kracht.

Afdeling 2:   Procedures voor exportkredieten

  • 44. 
    Voorafgaande kennisgeving met bespreking
 

a)

Ten minste tien kalenderdagen voordat hij een toezegging doet, stelt een deelnemer alle andere deelnemers hiervan overeenkomstig bijlage V bij de regeling in kennis indien het toegepaste minimumpremietarief werd vastgesteld overeenkomstig artikel 24, onder e), eerste streepje, of artikel 28. Indien een der overige deelnemers gedurende deze periode om een bespreking verzoekt, wacht de initiatiefnemende deelnemer nogmaals tien kalenderdagen. Indien het toepasselijke MPR na beperking/uitsluiting van het risico niet meer bedraagt dan 75 % van het MPR dat zou voortvloeien uit de toepassing van de landenrisico-indeling van het land van de afnemer zónder beperking of uitsluiting van het risico, doet de kennisgevende deelnemer zijn kennisgeving aan alle andere deelnemers ten minste twintig kalenderdagen voordat hij een toezegging doet.

 

b)

Na een bespreking deelt een deelnemer alle andere deelnemers zijn definitieve besluit mede teneinde de opgedane ervaringen overeenkomstig artikel 66 gemakkelijker te kunnen evalueren. De deelnemers houden gegevens bij van hun ervaringen met betrekking tot overeenkomstig punt a) hierboven medegedeelde premietarieven.

  • 45. 
    Voorafgaande kennisgeving zonder bespreking
 

a)

Ten minste tien kalenderdagen voordat hij een toezegging doet, stelt een deelnemer alle andere deelnemers hiervan overeenkomstig bijlage V bij de regeling in kennis indien hij voornemens is:

 

1.

voor een land in klasse I een krediet te steunen met een krediettermijn van meer dan vijf maar niet meer dan achtenhalf jaar;

 

2.

voor een niet-nucleaire elektriciteitscentrale een krediet te steunen met een krediettermijn die langer is dan het in artikel 12 genoemde maximum, maar niet langer dan de in artikel 13, onder a), genoemde termijn van twaalf jaar;

 

3.

een krediet te steunen overeenkomstig artikel 14, onder d);

 

4.

een premietarief overeenkomstig artikel 24, onder e), tweede streepje, toe te passen;

 

5.

een premietarief overeenkomstig artikel 24, onder g), toe te passen.

 

b)

Indien de initiatiefnemende deelnemer een dergelijke transactie niet meer of in mindere mate wenst te steunen, deelt hij dit onmiddellijk aan alle andere deelnemers mede.

Afdeling 3:   Procedures voor handelsgerelateerde hulp

  • 46. 
    Voorafgaande kennisgeving
 

a)

Een deelnemer doet vooraf kennisgeving over indien hij overheidssteun wenst te verlenen voor:

 

handelsgerelateerde ongebonden hulp met een waarde van ten minste twee miljoen SDR en een concessionaliteitsniveau van minder dan 80 %;

 

handelsgerelateerde ongebonden hulp met een waarde van minder dan twee miljoen SDR en een schenkingselement (als door de DAC gedefinieerd) van minder dan 50 %;

 

handelsgerelateerde gebonden hulp met een waarde van ten minste twee miljoen SDR en een concessionaliteitsniveau van minder dan 80 %, of

 

handelsgerelateerde gebonden hulp met een waarde van minder dan twee miljoen SDR en een concessionaliteitsniveau van minder dan 50 %, met uitzondering van de in artikel 35, onder a) en b), vermelde gevallen.

 

b)

De voorafgaande kennisgeving wordt gedaan uiterlijk 30 werkdagen voor de sluitingstermijn voor het indienen van offertes of 30 werkdagen voor de datum van toezegging van de hulp, indien dit eerder is.

 

c)

Indien de initiatiefnemende deelnemer de aangemelde voorwaarden niet meer of in mindere mate wenst te steunen, deelt hij dit onmiddellijk aan alle andere deelnemers mede.

 

d)

Dit artikel is van toepassing op gebonden hulp die een onderdeel vormt van een gecombineerd financieringspakket als omschreven in artikel 32.

  • 47. 
    Onmiddellijke kennisgeving
 

a)

Een deelnemer zendt onmiddellijk, dat wil zeggen binnen twee werkdagen na de toezegging, een kennisgeving aan alle andere deelnemers, indien hij overheidssteun verleent voor gebonden hulp met een waarde van:

 

twee miljoen SDR of meer en een concessionaliteitsniveau van 80 % of meer, of

 

minder dan twee miljoen SDR en een concessionaliteitsniveau van 50 % of meer, met uitzondering van de in artikel 35, onder a) en b), vermelde gevallen.

 

b)

Wanneer een hulpprotocol, kredietlijn of soortgelijke overeenkomst wordt getekend, deelt een deelnemer dit eveneens onmiddellijk mede aan alle andere deelnemers.

 

c)

Indien een deelnemer voornemens is financiële voorwaarden te matchen die onmiddellijk moesten worden aangemeld, behoeft geen voorafgaande kennisgeving te worden gedaan.

Afdeling 4:   Overlegprocedures voor gebonden hulp

  • 48. 
    Doel van het overleg
 

a)

Een deelnemer die opheldering wenst over een mogelijk commerciële motivering voor gebonden hulp, kan verzoeken dat een volledige beoordeling van de ontwikkelingswaarde wordt verstrekt (zie bijlage IX).

 

b)

Voorts kan een deelnemer overeenkomstig artikel 49 om overleg met andere deelnemers verzoeken, met inbegrip van het in artikel 54 bedoelde rechtstreekse overleg, teneinde het volgende te bespreken:

 

op de eerste plaats, of een hulpaanbod aan de artikelen 33 en 34 matching, en

 

indien nodig, of een hulpaanbod gerechtvaardigd is, zelfs indien niet aan de artikelen 33 en 34 wordt voldaan.

  • 49. 
    Toepassingsgebied en tijdschema van het overleg
 

a)

Tijdens het overleg kan een deelnemer, onder meer, om de volgende inlichtingen verzoeken:

 

de beoordeling aan de hand van een gedetailleerde haalbaarheidsstudie/projectevaluatie;

 

of er een concurrerende aanbieding met niet-concessionele of hulpfinanciering is;

 

of verwacht wordt dat het project vreemde valuta zal opleveren of besparen;

 

of er samenwerking plaatsvindt met multilaterale organisaties zoals de Wereldbank;

 

of de procedures voor open internationale aanbesteding worden gevolgd, in het bijzonder indien de leverancier van het donorland de gunstigste offerte doet;

 

de milieueffecten;

 

eventuele deelneming van de particuliere sector, en

 

de kennisgevingstermijnen (bijvoorbeeld zes maanden voor de sluitingsdatum voor het indienen van offertes of de datum van toezegging) voor concessionele of hulpkredieten.

 

b)

Het overleg wordt afgerond en de bevindingen ten aanzien van de in artikel 48 vermelde kwesties worden door het secretariaat ten minste tien werkdagen vóór de sluitingsdatum voor het indienen van offertes of, indien dit eerder is, de datum van toezegging aan alle deelnemers medegedeeld. Wanneer de overlegplegende partijen geen overeenstemming hebben bereikt, verzoekt het secretariaat andere deelnemers binnen vijf werkdagen hun standpunt mede te delen. Het brengt deze standpunten ter kennis van de deelnemer van wie de kennisgeving afkomstig is. Indien de aangeboden hulp niet in aanzienlijke mate wordt ondersteund, zal deze deelnemer de kwestie opnieuw in overweging nemen.

  • 50. 
    Resultaat van het overleg
 

a)

Een donor die een project, ondanks het gebrek aan aanzienlijke steun, wenst door te zetten, doet hiervan vooraf kennisgeving aan de andere deelnemers, uiterlijk 60 kalenderdagen na afloop van het overleg, dat wil zeggen de aanvaarding van de conclusies van de voorzitter. De donor richt tevens een schrijven aan de secretaris-generaal van de OESO waarin hij het resultaat van het overleg uiteenzet en het dwingende, niet-handelsgerelateerde nationale belang dat hem tot deze handelwijze aanzet. De deelnemers verwachten dat dit slechts in uitzonderlijke en zeldzame gevallen zal voorkomen.

 

b)

De donor deelt de deelnemers onmiddellijk mede dat hij een brief aan de secretaris-generaal van de OESO heeft gezonden en voegt een afschrift hiervan bij zijn kennisgeving. De donor noch een andere deelnemer doet binnen tien werkdagen na deze kennisgeving aan de deelnemers een toezegging voor gebonden hulp. Voor projecten waarvoor tijdens de overlegprocedure concurrerende commerciële aanbiedingen werden geïdentificeerd, wordt deze termijn van tien werkdagen verlengd tot vijftien dagen.

 

c)

Het secretariaat ziet toe op de vordering en de resultaten van het overleg.

Afdeling 5:   Uitwisseling van gegevens over exportkredieten en handelsgerelateerde hulp

  • 51. 
    Contactpunten

Alle uitwisseling van gegevens vindt plaats tussen de aangewezen contactpunten in elk land via middelen voor onmiddellijke communicatie (bijvoorbeeld OLIS); de gegevens zullen als vertrouwelijk worden behandeld.

  • 52. 
    Verzoeken om inlichtingen
 

a)

Een deelnemer kan een andere deelnemer vragen wat zijn houding is ten aanzien van een derde land, een instelling in een derde land of een bepaalde manier van zaken doen.

 

b)

Een deelnemer die een aanvraag om overheidssteun heeft ontvangen, kan een verzoek om inlichtingen richten tot een andere deelnemer onder opgave van de gunstigste kredietvoorwaarden die hij zelf bereid is te steunen.

 

c)

Indien een verzoek om informatie aan meer dan één deelnemer wordt gezonden, moet het een lijst van geadresseerden bevatten.

 

d)

Van alle verzoeken wordt een kopie aan het secretariaat gezonden.

  • 53. 
    Antwoorden op verzoeken
 

a)

De deelnemer die een verzoek om inlichtingen ontvangt antwoordt binnen zeven kalenderdagen en verstrekt zo veel mogelijk inlichtingen. De deelnemer geeft in zijn antwoord zo nauwkeurig mogelijk aan welk besluit hij waarschijnlijk zal nemen. Zo nodig volgt het volledige antwoord zo spoedig mogelijk. Kopieën worden gezonden aan de andere geadresseerden van het verzoek om inlichtingen en aan het secretariaat.

 

b)

Indien een antwoord op een verzoek om inlichtingen om enige reden niet meer geldig is, bijvoorbeeld omdat:

 

een aanvraag is ingediend, gewijzigd of ingetrokken, of omdat

 

andere voorwaarden worden overwogen,

wordt onmiddellijk een antwoord toegezonden en een kopie ervan aan alle andere geadresseerden en het secretariaat gericht.

  • 54. 
    Rechtstreeks overleg
 

a)

Een deelnemer gaat binnen tien werkdagen op verzoeken om rechtstreeks overleg in.

 

b)

Van een verzoek om rechtstreeks overleg wordt kennisgeving gedaan aan alle deelnemers en niet-deelnemers. Het overleg vindt zo spoedig mogelijk na het verstrijken van de termijn van tien werkdagen plaats.

 

c)

De voorzitter van de deelnemers werkt samen met het secretariaat aan alle eventueel nodige follow-upmaatregelen, zoals een gemeenschappelijke gedragslijn. Het secretariaat maakt het resultaat van het overleg zo spoedig mogelijk bekend.

  • 55. 
    Procedures en vorm van gemeenschappelijke gedragslijnen
 

a)

Voorstellen voor een gemeenschappelijke gedragslijn worden uitsluitend bij het secretariaat ingediend. Het secretariaat zendt deze voorstellen aan alle deelnemers en, indien het om gebonden hulp gaat, aan alle DAC-contactpunten. De identiteit van de initiatiefnemer wordt niet bekendgemaakt in het Register van gemeenschappelijke gedragslijnen (Common Line Register) op het bulletinboard van OLIS. Het secretariaat mag de identiteit van de initiatiefnemer op verzoek wel mondeling aan een deelnemer of een DAC-lid bekendmaken. Het secretariaat houdt een register van deze verzoeken bij.

 

b)

Het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn wordt gedateerd en wordt opgesteld in de volgende vorm:

 

referentienummer, gevolgd door de woorden „Common Line”;

 

naam van importland en afnemer;

 

naam of een zo nauwkeurige omschrijving van het project dat het gemakkelijk geïdentificeerd kan worden;

 

de door het initiatiefnemende land voorgestelde voorwaarden;

 

het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn;

 

nationaliteit en naam van bekende concurrerende aanbieders;

 

sluitingsdatum voor het indienen van commerciële en financiële offertes en, indien bekend, aanbestedingsnummer;

 

overige relevante gegevens, met inbegrip van de redenen van het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn, beschikbaarheid van studies over het project en/of bijzondere omstandigheden.

 

c)

Een voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn overeenkomstig artikel 33, onder b), punt 4, wordt bij het secretariaat ingediend en een kopie ervan wordt aan de andere deelnemers toegezonden. De deelnemer die het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn indient, geeft een uitgebreide uiteenzetting van de redenen waarom de indeling van een land dient af te wijken van de indeling overeenkomstig de in artikel 33, onder b), omschreven procedure.

 

d)

Het secretariaat maakt de overeengekomen gemeenschappelijke gedragslijnen algemeen bekend.

  • 56. 
    Antwoorden op voorstellen voor gemeenschappelijke gedragslijnen
 

a)

De antwoorden op voorstellen voor gemeenschappelijke gedragslijnen moeten binnen twintig kalenderdagen worden toegezonden, maar de deelnemers wordt verzocht zo spoedig mogelijk te reageren.

 

b)

Een antwoord kan bestaan in een verzoek om nadere informatie, de aanvaarding, de afwijzing of een voorstel tot wijziging van het voorstel voor de gemeenschappelijke gedragslijn dan wel een alternatief voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn.

 

c)

Een deelnemer die antwoordt dat hij geen standpunt heeft omdat hij niet is benaderd door een exporteur, of door de autoriteiten in het ontvangende land in geval van hulp voor het project, wordt geacht het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn te aanvaarden.

  • 57. 
    Aanvaarding van gemeenschappelijke gedragslijnen
 

a)

Het secretariaat stelt alle deelnemers na twintig kalenderdagen in kennis van de status van het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn. Indien geen enkele deelnemer het voorstel heeft afgewezen, maar niet alle deelnemers het hebben aanvaard, wordt het voorstel voor een tweede termijn van acht kalenderdagen aangehouden.

 

b)

Na de verlengde termijn wordt elke deelnemer die de voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn niet expliciet heeft afgewezen geacht haar te hebben aanvaard. Niettemin kan elke deelnemer, met inbegrip van de initiatiefnemende deelnemer, zijn aanvaarding afhankelijk stellen van de expliciete aanvaarding door één of meer deelnemers.

 

c)

Indien een deelnemer één of meer elementen van een gemeenschappelijke gedragslijn niet aanvaardt, aanvaardt hij impliciet alle andere elementen ervan. Een gedeeltelijke aanvaarding kan echter tot gevolg hebben dat andere deelnemers hun standpunt over de voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn wijzigen. Het staat alle deelnemers vrij voorwaarden aan te bieden of te matchen die niet door een gemeenschappelijke gedragslijn worden gedekt.

 

d)

Een niet-aanvaarde gemeenschappelijke gedragslijn kan volgens de procedures in de artikelen 55 en 56 opnieuw in overweging worden genomen. De deelnemers zijn in een dergelijk geval niet aan hun oorspronkelijke besluit gebonden.

  • 58. 
    Geen overeenstemming over gemeenschappelijke gedragslijnen

Indien de initiatiefnemende deelnemer en een deelnemer die een wijziging of een alternatief heeft voorgesteld binnen de verlengde termijn van acht kalenderdagen geen overeenstemming over de gemeenschappelijke gedragslijn bereiken, kan deze termijn met wederzijdse instemming weer worden verlengd. Het secretariaat stelt alle deelnemers van deze verlenging in kennis.

  • 59. 
    Inwerkingtreding van gemeenschappelijke gedragslijnen

Het secretariaat informeert alle deelnemers over de inwerkingtreding of afwijzing van gemeenschappelijke gedragslijnen; niet-afgewezen gemeenschappelijke gedragslijnen treden drie dagen na deze mededeling in werking. Het secretariaat verstrekt via OLIS voortdurend bijgewerkte informatie over alle gemeenschappelijke gedragslijnen waarover overeenstemming is bereikt of waarover nog geen besluit is genomen.

  • 60. 
    Geldigheidsduur van gemeenschappelijke gedragslijnen
 

a)

Een gemeenschappelijke gedragslijn waarover overeenstemming is bereikt, is vanaf de datum van inwerkingtreding twee jaar geldig, tenzij het secretariaat wordt medegedeeld dat de gedragslijn niet meer van belang is en alle deelnemers het hiermee eens zijn. De geldigheidsduur van een gemeenschappelijke gedragslijn wordt met twee jaar verlengd indien een deelnemer binnen 14 kalenderdagen na de oorspronkelijke vervaldatum een verlenging aanvraagt. Verdere verlengingen kunnen volgens dezelfde procedure worden toegestaan. Een overeenkomstig artikel 33, onder b), punt 4, overeengekomen gemeenschappelijke gedragslijn is geldig tot de gegevens van de Wereldbank voor het volgende jaar beschikbaar zijn.

 

b)

Het secretariaat houdt toezicht op de status van de gemeenschappelijke gedragslijnen en informeert de deelnemers hierover door de lijst „The Status of Valid Common Lines” in OLIS bij te werken. Dit betekent dat het secretariaat onder meer:

 

nieuwe gemeenschappelijke gedragslijnen toevoegt zodra deze door de deelnemers zijn aanvaard;

 

de vervaldata bijwerkt zodra een deelnemer om verlenging verzoekt;

 

gemeenschappelijke gedragslijnen schrapt zodra ze vervallen;

 

elk kwartaal een lijst doet verschijnen van gemeenschappelijke gedragslijnen die in het volgende kwartaal zullen vervallen.

Afdeling 6:   Operationele bepalingen betreffende de mededeling van minimumrentetarieven (CIRR’s)

  • 61. 
    Mededeling van minimumrentetarieven
 

a)

De overeenkomstig artikel 20 vastgestelde commerciële referentierentetarieven (CIRR’s) voor valuta’s worden ten minste eens per maand via middelen voor onmiddellijke communicatie aan het secretariaat medegedeeld voor verspreiding onder alle deelnemers.

 

b)

Deze mededeling dient uiterlijk vijf dagen na het einde van de maand waarop ze betrekking heeft bij het secretariaat binnen te komen. Het secretariaat stelt alle deelnemers daarna onmiddellijk in kennis van de toepasselijke rentetarieven en maakt deze openbaar.

  • 62. 
    Datum van inwerkingtreding van de rentetarieven

Alle wijzigingen in de CIRR’s treden op de vijftiende dag na het einde van elke maand in werking.

  • 63. 
    Onmiddellijke wijziging van rentetarieven

Wanneer de ontwikkelingen op de markt een kennisgeving van wijzigingen van de CIRR’s in de loop van een maand noodzakelijk maken, treedt het gewijzigde tarief tien dagen nadat de mededeling van deze wijziging door het secretariaat is ontvangen, in werking.

Afdeling 7:   Evaluaties

  • 64. 
    Regelmatige evaluatie van de regeling
 

a)

De deelnemers evalueren op gezette tijden de werking van deze regeling. Daarbij onderzoeken zij onder andere de kennisgevingsprocedures, de uitvoering en werking van het systeem van gedifferentieerde discontopercentages, de voorschriften en procedures betreffende gebonden hulp, vraagstukken met betrekking tot matching, eerdere toezeggingen en mogelijkheden tot ruimere deelneming aan deze regeling.

 

b)

Deze evaluatie vindt plaats aan de hand van de ervaring van de deelnemers en de voorstellen van de deelnemers om de werking en doeltreffendheid van de regeling te verbeteren. De deelnemers houden daarbij rekening met de doelstellingen van de regeling en de heersende economische en monetaire situatie. De gegevens en voorstellen die de deelnemers in verband met deze evaluatie wensen te verstrekken, moeten uiterlijk 45 kalenderdagen vóór de datum van de evaluatie bij het secretariaat binnenkomen.

  • 65. 
    Evaluatie van de minimumrentetarieven
 

a)

De deelnemers evalueren op gezette tijden het systeem voor de vaststelling van de CIRR’s om ervoor te zorgen dat de medegedeelde tarieven de marktvoorwaarden weerspiegelen en aan de doelstellingen beantwoorden waarvoor ze zijn vastgesteld. Deze evaluatie omvat ook de marge die moet worden toegevoegd wanneer deze rentetarieven worden toegepast.

 

b)

Een deelnemer kan bij de voorzitter van de deelnemers een met redenen omkleed verzoek om een buitengewone evaluatie indienen wanneer hij van oordeel is dat de CIRR’s voor één of meer valuta’s niet meer in overeenstemming zijn met de geldende marktvoorwaarden.

  • 66. 
    Evaluatie van de minimumpremietarieven en aanverwante kwesties

De deelnemers bespreken en evalueren op gezette tijden alle aspecten van de premieregels en -procedures. Deze evaluatie omvat onder meer:

 

a)

de samenstelling van het Landenrisicomodel, teneinde de geldigheid ervan in het licht van de ervaring te toetsen;

 

b)

de aanpassing van de minimumpremietarieven voor het landenkredietrisico en het soevereine kredietrisico in de loop der tijd zodat ze een nauwkeurige maatstaf van het risico blijven, waarbij rekening wordt gehouden met de drie PFT’s: de „cash flow”- en „accrual”-benaderingen, en zo nodig, de particulieremarktindicatoren;

 

c)

de verschillen tussen de MPR’s die het gevolg zijn van verschillen in kwaliteit van exportkredietproducten en het geboden dekkingspercentage, en

 

d)

de ervaring met de risicobeheersing en -uitsluiting zoals omschreven in artikel 28 en de blijvende geldigheid en geschiktheid van de specifieke toegestane factoren ter beperking en uitsluiting van risico’s. Ter ondersteuning van de evaluatie zal het secretariaat verslagen over alle kennisgevingen verstrekken.

 

  • (1) 
    Zoals gedefinieerd in artikel 5 van de OESO-overeenkomst.
  • (2) 
    Op basis van de jaarlijkse herziening die de Wereldbank met betrekking tot haar landenclassificatie verricht, zal een bni-drempel per hoofd (bruto nationaal inkomen) worden gehanteerd voor de indeling in een landencategorie; deze drempel kan worden geraadpleegd op de website van de OESO (www.oecd.org/ech/xcred).
  • (3) 
    Om administratieve redenen kunnen sommige landen die doorgaans geen door de overheid gesteunde exportkredieten ontvangen, niet in de indeling worden opgenomen.
  • (4) 
    De particulieremarktindicatoren zijn: staatsobligaties, vergelijkende tarifering van obligaties, vaste tarieven en tarieven van consortiale leningen.
  • (5) 
    Op basis van de jaarlijkse herziening die de Wereldbank met betrekking tot haar landenclassificatie verricht, zal een bni-drempel per hoofd (bruto nationaal inkomen) worden gehanteerd om te bepalen of gebonden hulp mag worden verstrekt; deze drempel kan worden geraadpleegd op de website van de OESO (www.oecd.org/ech/xcred).
  • (6) 
    Voor de toepassing van artikel 33, onder b), punt 5), kan de buitenbedrijfstelling van kerncentrales als humanitaire hulp worden aangemerkt. Bij nucleaire of grote industriële ongevallen met ernstige grensoverschrijdende vervuiling mogen de getroffen deelnemers gebonden hulp verlenen om de gevolgen van het ongeval op te vangen of weg te nemen. Indien er een aanzienlijk risico op een dergelijk ongeval bestaat, doen de deelnemers die hierdoor getroffen kunnen worden en het voornemen hebben hulp te verlenen om te voorkomen dat het ongeval gebeurt, hiervan vooraf kennisgeving in overeenstemming met artikel 46. De andere deelnemers nemen een snellere afhandeling van de procedures inzake gebonden hulp, rekening houdende met de specifieke omstandigheden, in welwillende overweging.

BIJLAGE I

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR SCHEPEN

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED VAN DE SECTOROVEREENKOMST

  • 1. 
    Deelnemers

Deelnemers aan de sectorovereenkomst zijn: Australië, de Europese Unie, Japan, Korea en Noorwegen.

  • 2. 
    Werkingssfeer

Deze sectorovereenkomst, die een aanvulling vormt op de regeling, bevat bijzondere richtsnoeren voor door de overheid gesteunde exportkredieten met betrekking tot contracten voor de export van:

 

a)

nieuwe zeeschepen van 100 GT of meer, bestemd voor het vervoer van goederen of personen of voor het verrichten van speciale diensten (bijvoorbeeld vissersschepen, fabrieksschepen, ijsbrekers of baggerschepen, die door hun voortstuwings- en besturingssysteem permanent alle kenmerken vertonen van autonome bestuurbaarheid in volle zee), sleepboten van 365 kW of meer en niet afgewerkte casco's die drijvend en mobiel zijn. De sectorovereenkomst heeft geen betrekking op militaire vaartuigen. Drijvende dokken en mobiele offshore-installaties vallen niet onder de sectorovereenkomst; indien echter problemen mochten ontstaan in verband met exportkredieten voor dergelijke installaties, kunnen de deelnemers aan de sectorovereenkomst (hierna „deelnemers” genoemd) na overweging van met redenen omklede verzoeken van deelnemers besluiten dat zij wel onder de sectorovereenkomst vallen;

 

b)

scheepsverbouwingen. Onder „scheepsverbouwing” wordt verstaan: een verbouwing van zeeschepen van meer dan 1 000 GT die een radicale wijziging van het laadplan, de romp of het voortstuwingsmechanisme inhoudt.

 

c)

1.

Schepen van het type hovercraft vallen niet onder de sectorovereenkomst, maar de deelnemers mogen voor dergelijke schepen wel exportkredieten verstrekken op dezelfde voorwaarden als die waarin de sectorovereenkomst voorziet. Zij verbinden zich ertoe van deze mogelijkheid met mate gebruik te maken en dergelijke kredietvoorwaarden voor schepen van het type hovercraft niet toe te kennen wanneer is vastgesteld dat er geen concurrentie bestaat onder de voorwaarden van de sectorovereenkomst.

 

2.

In deze sectorovereenkomst wordt onder „hovercraft” verstaan een amfibievoertuig van ten minste 100 t, ontworpen om uitsluitend te worden gedragen door lucht die uit het voertuig wordt geblazen en een luchtkussen vormt, vastgehouden binnen een soepele rok langs de rand van het voertuig en het grond- of wateroppervlak onder het voertuig, en dat kan worden voortgestuwd en bestuurd door middel van luchtschroeven of door omsloten ventilatoren of soortgelijke toestellen.

 

3.

Overeengekomen wordt dat het toekennen van exportkredieten tegen dezelfde voorwaarden als die waarin deze sectorovereenkomst voorziet, beperkt dient te blijven tot vaartuigen van het type hovercraft die worden gebruikt op zeeroutes en niet-landroutes, behalve om terminalinstallaties te bereiken die zich op ten hoogste één kilometer afstand van het water bevinden.

HOOFDSTUK II

EXPORTKREDIETEN EN GEBONDEN HULP

  • 3. 
    Maximale krediettermijn

De maximale krediettermijn bedraagt twaalf jaar vanaf de levering, ongeacht de indeling van het land.

  • 4. 
    Contante betalingen

De deelnemers verlangen een contante betaling van ten minste 20 % van de contractprijs bij levering.

  • 5. 
    Aflossing van de hoofdsom

De hoofdsom van een exportkrediet wordt afgelost in gelijke termijnen met regelmatige tussenpozen van gewoonlijk zes maanden en ten hoogste twaalf maanden.

  • 6. 
    Minimumpremie

De bepalingen van de regeling die betrekking hebben op de minimumpremiereferentiebedragen zijn slechts van toepassing na nadere evaluatie door de deelnemers aan deze sectorovereenkomst.

  • 7. 
    Hulp

Deelnemers die hulp wensen te verlenen dienen, in aanvulling op de bepalingen van de regeling, te bevestigen dat het schip tijdens de krediettermijn niet onder goedkope vlag zal worden geëxploiteerd en dat voldoende is komen vast te staan dat de uiteindelijke eigenaar verblijf houdt in het ontvangende land, geen niet-operationele dochteronderneming is van een buitenlandse belangengroep en zich ertoe heeft verbonden het schip niet te verkopen zonder goedkeuring van zijn overheid.

HOOFDSTUK III

PROCEDURES

  • 8. 
    Kennisgeving

Met het oog op transparantie verstrekt iedere deelnemer, ter aanvulling op het bepaalde in de regeling en in het Creditor Reporting System van IBRD/Berner Unie/OESO, jaarlijks gegevens over zijn systeem voor de verlening van overheidssteun en over de wijze waarop deze sectorovereenkomst ten uitvoer wordt gelegd, waarbij tevens een overzicht van de van kracht zijnde regelingen wordt gegeven.

  • 9. 
    Evaluatie
 

a)

De sectorovereenkomst wordt jaarlijks of op verzoek van een deelnemer in het kader van de OESO-werkgroep Scheepsbouw geëvalueerd. Van deze evaluatie wordt verslag uitgebracht aan de deelnemers aan de regeling.

 

b)

Ter bevordering van de samenhang en consistentie van de regeling en deze sectorovereenkomst en met het oog op de aard van de scheepsbouwindustrie zien de deelnemers aan deze sectorovereenkomst en aan de regeling toe op passend overleg en passende coördinatie.

 

c)

Wanneer door de deelnemers aan de regeling wordt besloten tot wijziging van de regeling, onderzoeken de deelnemers aan deze sectorovereenkomst (hierna „deelnemers” genoemd) het daartoe strekkende besluit en beoordelen zij het belang ervan voor de sectorovereenkomst. In afwachting van die beoordeling zijn de wijzigingen van de regeling niet van toepassing op deze sectorovereenkomst. Indien de deelnemers de wijzigingen van de regeling kunnen aanvaarden, delen zij dat schriftelijk mede aan de deelnemers aan de regeling. Kunnen de deelnemers de wijzigingen van de regeling niet aanvaarden voor zover die wijzigingen betrekking hebben op de scheepsbouw, dan stellen zij de deelnemers aan de regeling van hun bezwaren in kennis en treden in overleg met hen om voor deze problemen een oplossing uit te werken. Wanneer de twee groepen niet tot overeenstemming kunnen komen, is het standpunt van de deelnemers bepalend wat de toepassing van de wijzigingen op de scheepsbouw betreft.

 

d)

Zodra de „Overeenkomst inzake normale concurrentievoorwaarden in de commerciële scheepsbouw- en scheepsreparatiesector” in werking is getreden, is deze sectorovereenkomst niet langer van toepassing op deelnemers die wettelijk verplicht zijn de „Overeenkomst inzake exportkredieten voor schepen” [C/WP6(94)6] van 1994 toe te passen. Deze deelnemers zetten zich in voor een onmiddellijke herziening, teneinde de Overeenkomst van 1994 met deze sectorovereenkomst in overeenstemming te brengen.

Aanhangsel

VERBINTENISSEN IN VERBAND MET TOEKOMSTIGE WERKZAAMHEDEN

Ter aanvulling op de toekomstige werkzaamheden in verband met de regeling komen de deelnemers aan deze sectorovereenkomst overeen:

 

a)

een illustratieve lijst van scheepstypen op te stellen die algemeen als niet commercieel levensvatbaar worden beschouwd, daarbij rekening houdend met de in de regeling vervatte disciplines inzake gebonden hulp;

 

b)

de bepalingen van de regeling inzake minimumpremiereferentiebedragen te herzien met het oog op de opneming ervan in deze sectorovereenkomst;

 

c)

de opneming van andere disciplines inzake minimumrentetarieven, met inbegrip van speciale CIRR-rentetarieven en zwevende rentetarieven, te bespreken, zulks met inachtneming van de ontwikkelingen in de internationale onderhandelingen op dat gebied;

 

d)

de toepasselijkheid van jaarlijkse termijnen voor de aflossing van de hoofdsom te bespreken.

BIJLAGE II

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR KERNCENTRALES

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED VAN DE SECTOROVEREENKOMST

  • 1. 
    Werkingssfeer
 

a)

Deze sectorovereenkomst, die een aanvulling vormt op de regeling:

 

bevat de bijzondere richtsnoeren die van toepassing zijn op door de overheid gesteunde exportkredieten met betrekking tot contracten voor de export van volledige kerncentrales of delen daarvan, omvattende alle componenten, installaties, materialen en diensten, met inbegrip van opleiding van het personeel dat rechtstreeks vereist is voor de bouw en het in bedrijf stellen van deze kerncentrales. Ze bevat ook de voorwaarden die van toepassing zijn op steun voor splijtstoffen;

 

is niet van toepassing op posten die doorgaans voor rekening van de afnemer komen, met name kosten voor het bouwrijp maken van de grond, wegen, accommodatie voor het bouwpersoneel, elektriciteitsleidingen, schakelinstallaties en watervoorziening, alsmede kosten die in het land van de afnemer voortvloeien uit officiële goedkeuringsprocedures (bijvoorbeeld vergunning bouwterrein, bouwvergunning, vergunning splijtstoflading), met dien verstande echter dat:

 

wanneer de afnemer van de schakelinstallaties tevens de afnemer van de kerncentrale is en het contract wordt gesloten met betrekking tot de oorspronkelijke schakelinstallaties voor genoemde kerncentrale, de maximale krediettermijn en de minimumrentetarieven voor de oorspronkelijke schakelinstallaties dezelfde zijn als die voor de kerncentrale (namelijk 15 jaar en de SCIRR's);

 

is niet van toepassing op onderstations, transformatoren en transmissielijnen.

 

b)

Deze sectorovereenkomst is eveneens van toepassing op de modernisering van bestaande kerncentrales op voorwaarde dat de totale waarde van de modernisering gelijk is aan of meer bedraagt dan 80 miljoen SDR (categorie X) en de economische levensduur van de installaties naar verwachting met ten minste 15 jaar zal worden verlengd. Indien aan een van deze voorwaarden niet is voldaan, zijn de voorwaarden van de regeling van toepassing.

 

c)

De voorwaarden van de regeling, en niet de voorwaarden van de sectorovereenkomst, zijn van toepassing op overheidssteun voor het buiten bedrijf stellen van een kerncentrale. Onder het „buiten bedrijf stellen van een kerncentrale” wordt de sluiting of de ontmanteling van een kerncentrale verstaan. Volgens de in de artikelen 55 tot en met 60 van de regeling omschreven procedures voor het vaststellen van een gemeenschappelijke gedragslijn is het mogelijk krediettermijnen in te korten of te verlengen.

  • 2. 
    Evaluatie

De bepalingen van de sectorovereenkomst worden door de deelnemers op gezette tijden geëvalueerd.

HOOFDSTUK II

EXPORTKREDIETEN EN GEBONDEN HULP

  • 3. 
    Maximale krediettermijn

De maximale krediettermijn bedraagt 15 jaar, ongeacht de indeling van het land.

  • 4. 
    Aflossing van de hoofdsom en rentebetaling
 

a)

De hoofdsom van een exportkrediet wordt in gelijke termijnen afgelost.

 

b)

De aflossing van de hoofdsom en de rentebetaling vinden ten minste om de zes maanden plaats en de eerste aflossing van de hoofdsom en rentebetaling vinden uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet plaats.

 

c)

In geval van exportkredieten voor leasetransacties kunnen gelijke aflossingen voor het bedrag van hoofdsom en rente samen plaatsvinden in plaats van de onder a) beschreven aflossing van de hoofdsom in gelijke termijnen.

  • 5. 
    Minimumrentetarieven
 

a)

Een deelnemer die financieringssteun van de overheid verleent door middel van directe financiering, herfinanciering of rentesubsidie, past minimumrentetarieven toe; de deelnemer past het desbetreffende speciale commerciële referentierentetarief (Special Commercial Interest Reference Rate — SCIRR) toe. Indien de vaste SCIRR-toezegging aanvankelijk is beperkt tot een maximumtermijn van niet meer dan vijftien jaar vanaf de datum van de toewijzing van het contract, is de overheidssteun voor de resterende duur van de lening ook beperkt tot garanties of rentesubsidie tegen het desbetreffende SCIRR dat op het tijdstip van de „roll-over” van toepassing was.

 

b)

Indien financieringssteun van de overheid wordt verleend voor uitrusting ten behoeve van de gedeeltelijke levering van kerncentrales, voor de inbedrijfstelling waarvan de leverancier niet verantwoordelijk is, is de minimumrente het SCIRR overeenkomstig artikel 6 van deze sectorovereenkomst. Als alternatief kan een deelnemer het desbetreffende CIRR overeenkomstig artikel 20 van de regeling aanbieden, mits de maximumtermijn vanaf de datum van de toewijzing van het contract tot de datum van de laatste aflossing niet meer dan tien jaar bedraagt.

  • 6. 
    Vaststelling van de SCIRR's

De SCIRR's worden vastgesteld op een vaste marge van 75 basispunten boven het CIRR voor de betrokken valuta; voor de Japanse yen bedraagt de marge echter 40 basispunten. Voor valuta's waarvoor overeenkomstig artikel 20, onder a), eerste streepje, van de regeling meer dan één CIRR geldt, wordt bij de vaststelling van het SCIRR het CIRR voor de langste termijn gebruikt.

  • 7. 
    Plaatselijke uitgaven en kapitalisatie van rente

Het bepaalde in artikel 10, onder d), van de regeling is niet van toepassing wanneer de overheid op basis van de SCIRR's financieringssteun verleent. Financieringssteun van de overheid tegen andere tarieven dan de SCIRR's voor zowel plaatselijke uitgaven als kapitalisatie van vóór de aanvangsdatum opgelopen rente, mag in totaal niet meer bedragen dan 15 % van de exportwaarde.

  • 8. 
    Overheidssteun voor splijtstof
 

a)

Voor de eerste splijtstoflading geldt een maximale krediettermijn van vier jaar vanaf de levering. Een deelnemer die financieringssteun van de overheid voor de eerste splijtstoflading verleent, past minimumrentetarieven toe; de deelnemer past het desbetreffende CIRR toe. De eerste splijtstoflading bestaat uit niet meer dan de eerste geïnstalleerde kern plus twee daaropvolgende wisselladingen, samen bestaande uit ten hoogste twee derde van de kern.

 

b)

De maximale krediettermijn voor de daaropvolgende wisselladingen bedraagt zes maanden. Indien in buitengewone omstandigheden langere termijnen, die de twee jaar in geen geval mogen overschrijden, passend worden geacht, zijn de in artikel 44 van de regeling omschreven procedures van toepassing. Een deelnemer die voor de daaropvolgende wissellading financieringssteun van de overheid verleent, past minimumrentetarieven toe; de deelnemer past het desbetreffende CIRR toe.

 

c)

Overheidssteun voor de afzonderlijke verlening van uraniumverrijkingsdiensten wordt niet op gunstiger voorwaarden dan op die voor de splijtstof verleend.

 

d)

Opwerking en beheer van gebruikte splijtstof (met inbegrip van de verwijdering van afval) worden contant betaald.

 

e)

De deelnemers leveren geen gratis splijtstof of diensten.

  • 9. 
    Hulp

De deelnemers steunen geen hulp, tenzij het een ongebonden schenking betreft.

HOOFDSTUK III

PROCEDURES

  • 10. 
    Voorafgaand overleg

Zich bewust van de voordelen die uit een gemeenschappelijk standpunt ten opzichte van de voorwaarden voor kerncentrales kunnen voortvloeien, komen de deelnemers overeen voorafgaand overleg te plegen in alle gevallen waarin het voornemen bestaat overheidssteun te verlenen.

  • 11. 
    Voorafgaande kennisgeving
 

a)

Een deelnemer die het initiatief voor voorafgaand overleg neemt, doet hiervan ten minste tien werkdagen voordat hij een definitief besluit neemt over de voorwaarden die hij voornemens is te steunen, kennisgeving aan alle andere deelnemers overeenkomstig bijlage V bij de regeling.

 

b)

De andere deelnemers nemen geen definitief besluit over de voorwaarden die zij zullen steunen gedurende de onder a) vermelde termijn van tien werkdagen, maar zullen binnen vijf dagen gegevens uitwisselen met alle andere deelnemers aan het overleg over de gepaste kredietvoorwaarden voor de transactie teneinde een gemeenschappelijk standpunt over deze voorwaarden te bepalen.

 

c)

Indien op deze wijze binnen de termijn van tien dagen na ontvangst van de eerste kennisgeving geen gemeenschappelijk standpunt wordt bereikt, wordt de definitieve beslissing van iedere deelnemer aan het overleg nogmaals tien werkdagen uitgesteld, gedurende welke periode in rechtstreeks overleg verdere pogingen worden ondernomen om alsnog tot een gemeenschappelijk standpunt te komen.

BIJLAGE III

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR VLIEGTUIGEN VOOR DE BURGERLUCHTVAART

DEEL 1

NIEUWE GROTE VLIEGTUIGEN EN MOTOREN VOOR DEZE VLIEGTUIGEN

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED

  • 1. 
    Vorm en toepassingsgebied
 

a)

Deel 1 van de sectorovereenkomst, die een aanvulling vormt op de regeling, bevat de bijzondere richtsnoeren die van toepassing zijn op door de overheid gesteunde exportkredieten voor de verkoop of lease van de in aanhangsel I genoemde nieuwe, grote vliegtuigen voor de burgerluchtvaart en de motoren die in die vliegtuigen worden gemonteerd. Een nieuw vliegtuig is een vliegtuig waarvan de constructeur nog eigenaar is, dat wil zeggen een vliegtuig dat nog niet werd geleverd of gebruikt voor het beoogde doel ervan, namelijk het vervoer van passagiers en/of vracht tegen betaling. Dit sluit niet uit dat een deelnemer overeenkomstig de voorwaarden voor nieuwe vliegtuigen steun kan verlenen aan transacties waarvoor, met medeweten van deze deelnemer, voorlopige commerciële financieringsregelingen zijn getroffen omdat de overheidssteun vertraging had opgelopen. In dergelijke gevallen is de krediettermijn, met inbegrip van de aanvangsdatum van het krediet en de datum van de laatste aflossing, dezelfde als wanneer voor de verkoop of lease van het vliegtuig overheidssteun zou zijn verleend vanaf de oorspronkelijke leveringsdatum van het vliegtuig.

 

b)

De voorwaarden van hoofdstuk I zijn ook van toepassing op motoren en onderdelen die beschouwd worden deel uit te maken van de oorspronkelijke order voor het vliegtuig, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 33 van deel 3 van deze sectorovereenkomst. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op vluchtsimulators, die onder de voorwaarden van de regeling vallen.

  • 2. 
    Doel

Dit deel van de sectorovereenkomst heeft tot doel evenwichtige verhoudingen tot stand te brengen waardoor op alle markten:

 

de concurrentie tussen de financiële voorwaarden van de deelnemers gelijk wordt getrokken;

 

de financieringsvoorwaarden van de deelnemers, als factor bij de keuze tussen concurrerende vliegtuigen, worden geneutraliseerd, en

 

concurrentievervalsing wordt voorkomen.

HOOFDSTUK II

EXPORTKREDIETEN EN HULP

  • 3. 
    Aanbetalingen
 

a)

De deelnemers eisen een aanbetaling van ten minste 15 % van de volledige prijs van het vliegtuig, waarbij de prijs van het casco, de gemonteerde motoren, de reservemotoren en de reserveonderdelen, als bedoeld in artikel 33 van deel 3 van deze sectorovereenkomst, zijn inbegrepen.

 

b)

Overheidssteun voor deze aanbetalingen kan slechts de vorm aannemen van verzekering en garanties, dat wil zeggen zuivere dekking tegen de gebruikelijke risico’s vóór de kredietverlening.

  • 4. 
    Maximale krediettermijn

De maximale krediettermijn bedraagt twaalf jaar.

  • 5. 
    In aanmerking komende valuta’s

De valuta’s die voor financieringssteun van de overheid in aanmerking komen, zijn de Amerikaanse dollar, de euro en het pond sterling.

  • 6. 
    Aflossing van de hoofdsom
 

a)

De hoofdsom van een exportkrediet wordt gewoonlijk in gelijke, regelmatige termijnen met een tussentijd van ten hoogste zes maanden afgelost, te beginnen uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet. In geval van leasing kan dit aflossingsschema worden toegepast voor het bedrag van de hoofdsom alleen of voor het bedrag van hoofdsom en rente samen.

 

b)

Een deelnemer die een aflossing van de hoofdsom op andere dan de onder a) vastgestelde voorwaarden wenst te steunen, moet aan de volgende eisen voldoen:

 

1.

binnen een periode van zes maanden is het bedrag van een afzonderlijke aflossing of een reeks aflossingen niet hoger dan 25 % van de in de loop van de krediettermijn af te lossen hoofdsom;

 

2.

de deelnemer doet hiervan vooraf kennisgeving.

  • 7. 
    Rentebetaling
 

a)

De rente wordt gedurende de krediettermijn in de regel niet gekapitaliseerd.

 

b)

De rente wordt ten minste om de zes maanden betaald, te beginnen uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet.

 

c)

Een deelnemer die een betaling van de rente op andere dan de onder a) en b) vastgestelde voorwaarden wenst te steunen, doet hiervan vooraf kennisgeving.

  • 8. 
    Minimumrentetarieven
 

a)

Deelnemers die financieringssteun van de overheid verlenen, tot ten hoogste 85 % van de in artikel 3, onder a), van deze sectorovereenkomst omschreven volledige prijs van het vliegtuig, passen op de volgende wijze minimumrentetarieven toe tot een maximum van 62,5 % van de volledige prijs van het vliegtuig:

 

voor krediettermijnen tot en met tien jaar: TB10 + 120 basispunten,

 

voor krediettermijnen van meer dan tien tot en met twaalf jaar: TB10 + 175 basispunten,

 

waarin TB10 betekent het rendement van tienjaars-overheidsobligaties in de desbetreffende valuta (met uitzondering van de euro) met constante resterende looptijd (gemiddelde over de vorige twee kalenderweken). Voor de euro betekent TB10 het rendement, op de vervaldag na tien jaar, van de euro-rendementscurve, berekend door Eurostat voor het vaststellen van het euro-CIRR (gemiddelde over de vorige twee kalenderweken). Voor alle valuta’s wordt de hierboven vermelde marge toegepast.

 

b)

Het maximumpercentage van de volledige prijs van het vliegtuig dat tegen de onder a) vermelde vaste minimumrentetarieven mag worden gefinancierd bedraagt ten hoogste 62,5 % wanneer de aflossing van de lening wordt gespreid over de gehele looptijd van de financiering, en ten hoogste 42,5 % wanneer de aflossing van de lening wordt gespreid over de latere termijnbedragen. Het staat de deelnemers vrij tussen deze wijzen van aflossing te kiezen, mits het voor de gekozen methode vastgestelde maximum in acht wordt genomen. De deelnemer die een dergelijke tranche aanbiedt, stelt de andere deelnemers in kennis van het bedrag, het rentetarief, de datum waarop het rentetarief is vastgesteld, de geldigheidsduur van het rentetarief en het aflossingsschema. De deelnemers beoordelen de twee maxima bij elke evaluatie overeenkomstig artikel 17 van deze sectorovereenkomst, teneinde na te gaan of het ene maximum voordeliger is dan het andere en, wanneer dit het geval is, het voordeligste maximum aan te passen, zodat een beter evenwicht tot stand komt.

 

c)

Rekening houdend met de onder a) vermelde drempel van 85 %:

 

1.

mogen de deelnemers aanvullend financieringssteun van de overheid verlenen op een wijze die verenigbaar is met die welke door de Private Export Funding Corporation (PEFCO) wordt verleend. De deelnemers zullen regelmatig in kennis worden gesteld van de halfmaandelijkse gegevens over PEFCO’s kosten voor opgenomen middelen en geldende leningtarieven, exclusief de kosten van overheidsgaranties, voor vastrentende financiering voor onmiddellijke uitbetaling over een aantal data, voor contractoffertes en aanbestedingsoffertes. Een deelnemer die een dergelijke tranche aanbiedt, stelt de andere deelnemers in kennis van het bedrag, de rente, de datum waarop de rente is vastgesteld, de geldigheidsduur van de rente en het aflossingsschema. Elke deelnemer die dergelijke door een andere deelnemer aangeboden financiering matcht, doet dit voor alle daaraan verbonden voorwaarden, met uitzondering van de geldigheidsduur van de aangeboden toezeggingen (zie artikel 8 van deze sectorovereenkomst);

 

2.

worden deze medegedeelde rentetarieven door alle deelnemers toegepast zolang de rente voor uitbetaling over 24 maanden niet hoger is dan 225 basispunten boven TB10. Wanneer de 24-maandsrente hoger is dan 225 basispunten, staat het de deelnemers vrij de rente van 225 basispunten voor uitbetaling over 24 maanden en alle overeenkomstige rentetarieven toe te passen en plegen zij onmiddellijk overleg teneinde een permanente oplossing te vinden.

 

d)

In de minimumrentetarieven zijn de kredietverzekeringspremies en garantiekosten begrepen. Beschikbaarstellings- en beheersprovisies zijn niet in de rente begrepen.

  • 9. 
    Aanpassingen van minimumrentetarieven

De in artikel 8 van deze sectorovereenkomst bedoelde minimumrentetarieven worden om de twee weken geëvalueerd. Indien het gemiddelde rendement van overheidsobligaties voor de betrokken valuta tegen constante looptijd aan het einde van een tweewekelijkse periode tien of meer basispunten verschilt, worden de minimumrentetarieven met hetzelfde aantal basispunten aangepast en wordt het herberekende tarief op de dichtstbijzijnde vijf basispunten afgerond.

  • 10. 
    Geldigheidsduur van exportkredieten/rentetariefaanbiedingen

De overeenkomstig artikel 8 van deze sectorovereenkomst vastgestelde aangeboden minimumrentetarieven zijn niet meer dan drie maanden geldig.

  • 11. 
    Bepaling van rentetariefaanbiedingen en keuze van rentetarieven
 

a)

De deelnemers kunnen overeenkomstig de artikelen 8 en 9 van deze sectorovereenkomst financieringssteun van de overheid verlenen tegen de rente die van toepassing is op de datum waarop de rentetariefaanbieding voor het betrokken vliegtuig wordt gedaan, mits de aanbieding binnen de geldigheidsduur (zie artikel 10 van deze sectorovereenkomst) wordt aanvaard. Indien het aangeboden rentetarief niet wordt aanvaard, kunnen andere rentetarieven worden aangeboden, uiterlijk tot op de dag van levering van het betrokken vliegtuig.

 

b)

De rentetariefaanbieding kan worden aanvaard en het rentetarief kan worden gekozen op elk willekeurig tijdstip tussen de ondertekening van het contract en de datum van levering van het betrokken vliegtuig. Het door de kredietnemer gekozen tarief is onherroepelijk.

  • 12. 
    Steun voor zuivere dekking

De deelnemers mogen uitsluitend door middel van garanties of verzekering overheidssteun verlenen, dat wil zeggen zuivere dekking, met inachtneming van de in artikel 8, onder a), van deze sectorovereenkomst vermelde drempel van 85 %. Deelnemers die dergelijke steun verlenen stellen de andere deelnemers in kennis van het bedrag, de voorwaarden, de valuta, het aflossingsschema en de rentetarieven.

  • 13. 
    Concurrentiereferentiepunt

In geval van concurrentie met overheidssteun mogen dezelfde kredietvoorwaarden worden toegepast op de in aanhangsel I bij deze sectorovereenkomst vermelde grote vliegtuigen voor de burgerluchtvaart die met andere vliegtuigen concurreren.

  • 14. 
    Zekerheid voor het terugbetalingsrisico

De deelnemers kunnen zonder overleg met andere deelnemers besluiten welke zekerheid ze aanvaardbaar achten om terugbetaling te waarborgen. Ze zullen echter informatie over deze zekerheid verstrekken indien andere deelnemers daarom verzoeken of indien zulks dienstig wordt geacht.

  • 15. 
    Modelwijzigingen

De deelnemers komen overeen dat wanneer voor een bepaald type vliegtuig een vastrentend aanbod is gedaan of een vastrentend contract is gesloten, de voorwaarden daarvan niet naar een ander type vliegtuig met een andere modelaanduiding kunnen worden overgedragen.

  • 16. 
    Leasing

De deelnemers kunnen, met inachtneming van de andere voorwaarden van deel 1 van deze sectorovereenkomst, steun voor financiële leasing verlenen op dezelfde voorwaarden als voor een verkoopcontract.

  • 17. 
    Hulp

De deelnemers steunen geen hulp, tenzij het een ongebonden schenking betreft. De deelnemers nemen verzoeken om een gemeenschappelijke gedragslijn voor gebonden hulp voor humanitaire doeleinden evenwel in welwillende overweging.

HOOFDSTUK III

PROCEDURES

  • 18. 
    Voorafgaande kennisgeving, matching en uitwisseling van informatie

De in de regeling omschreven procedures voor voorafgaande kennisgeving, matching en uitwisseling van informatie zijn van toepassing op dit deel van de sectorovereenkomst. Voorts kunnen de deelnemers om overleg verzoeken indien ze redenen hebben om aan te nemen dat een andere deelnemer door de overheid gesteund krediet aanbiedt op voorwaarden die met de sectorovereenkomst in strijd zijn. Het overleg vindt binnen tien dagen plaats; voor het overige worden de in artikel 54 van de regeling omschreven procedures gevolgd.

  • 19. 
    Evaluatie

De in deze sectorovereenkomst omschreven procedures en voorwaarden worden op gezette tijden door de deelnemers geëvalueerd om ze meer met de marktvoorwaarden in overeenstemming te brengen. Een eerdere evaluatie kan worden aangevraagd indien de marktvoorwaarden of de gebruikelijke financieringspraktijken een aanmerkelijke wijziging hebben ondergaan.

DEEL 2

ALLE NIEUWE VLIEGTUIGEN MET UITZONDERING VAN GROTE VLIEGTUIGEN

HOOFDSTUK IV

TOEPASSINGSGEBIED

  • 20. 
    Vorm en toepassingsgebied

Deel 2 van de sectorovereenkomst, die een aanvulling vormt op de regeling, bevat de bijzondere richtsnoeren die van toepassing zijn op door de overheid gesteunde exportkredieten voor de verkoop of lease van niet onder deel 1 van deze sectorovereenkomst vallende nieuwe vliegtuigen. Deel 2 is niet van toepassing op hovercrafts en vluchtsimulators, die onder de regeling vallen.

  • 21. 
    Beste vermogen

In dit hoofdstuk zijn de gunstigste voorwaarden omschreven die de deelnemers mogen aanbieden wanneer zij overheidssteun verlenen. De deelnemers blijven echter de gebruikelijke marktvoorwaarden voor de verschillende typen vliegtuigen in acht nemen en doen al het mogelijke om te voorkomen dat aan deze voorwaarden niet strikt de hand wordt gehouden.

  • 22. 
    Categorieën vliegtuigen

De deelnemers hebben overeenstemming bereikt over de volgende indeling van vliegtuigen:

—   categorie A: turbinevliegtuigen, met inbegrip van helikopters, met gewoonlijk 30 tot 70 zitplaatsen (bijvoorbeeld vliegtuigen met turbinestraalmotoren, met schroefturbinemotoren en met „turbofan”-motoren);

—   categorie B: andere turbinevliegtuigen, met inbegrip van helikopters;

—   categorie C: andere vliegtuigen, met inbegrip van helikopters.

Aanhangsel I bevat een illustratieve lijst van in categorie A en categorie B ingedeelde vliegtuigen.

HOOFDSTUK V

EXPORTKREDIETEN EN HULP

  • 23. 
    Maximale krediettermijn

De maximale krediettermijn hangt af van de categorie waaronder het vliegtuig overeenkomstig artikel 22 van deze sectorovereenkomst is ingedeeld:

 

a)

voor vliegtuigen van categorie A geldt een maximale krediettermijn van tien jaar;

 

b)

voor vliegtuigen van categorie B geldt een maximale krediettermijn van zeven jaar;

 

c)

voor vliegtuigen van categorie C geldt een maximale krediettermijn van vijf jaar.

  • 24. 
    Aflossing van de hoofdsom
 

a)

De hoofdsom van een exportkrediet wordt gewoonlijk in gelijke, regelmatige termijnen met een tussentijd van ten hoogste zes maanden afgelost, te beginnen uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet. In geval van leasing kan dit aflossingsschema worden toegepast voor het bedrag van de hoofdsom alleen of voor het bedrag van hoofdsom en rente samen.

 

b)

Een deelnemer die een aflossing van de hoofdsom op andere dan de onder a) vastgestelde voorwaarden wenst te steunen, moet aan de volgende eisen voldoen:

 

1.

binnen een periode van zes maanden is het bedrag van een afzonderlijke aflossing of een reeks aflossingen niet hoger dan 25 % van de in de loop van de krediettermijn af te lossen hoofdsom;

 

2.

de deelnemer doet hiervan vooraf kennisgeving.

  • 25. 
    Rentebetaling
 

a)

De rente wordt gedurende de krediettermijn in de regel niet gekapitaliseerd.

 

b)

De rente wordt ten minste om de zes maanden betaald, te beginnen uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet.

 

c)

Een deelnemer die een betaling van de rente op andere dan de onder a) en b) vastgestelde voorwaarden wenst te steunen, doet hiervan vooraf kennisgeving.

 

d)

De rente omvat niet:

 

1.

betalingen uit hoofde van premies of andere kosten voor het verzekeren of garanderen van leveranciers- of financieringskredieten. Wanneer de overheidssteun door middel van rechtstreekse kredieten/financiering of herfinanciering wordt verleend, kan de premie aan de nominale waarde van de rentevoet worden toegevoegd of kan ze apart worden aangerekend; beide componenten moeten voor de deelnemers apart worden gespecificeerd;

 

2.

andere betalingen uit hoofde van andere met het exportkrediet verband houdende bankkosten of provisies dan de jaarlijkse of halfjaarlijkse bankkosten die gedurende de gehele krediettermijn verschuldigd zijn; en

 

3.

de door het importland geheven bronbelastingen.

  • 26. 
    Minimumrentetarieven

Deelnemers die financieringssteun van de overheid verlenen, passen minimumrentetarieven toe; de deelnemers passen overeenkomstig artikel 20 van de regeling het desbetreffende CIRR toe.

  • 27. 
    Verzekeringspremies en garantieprovisies

De deelnemers verlenen geen gehele of gedeeltelijke vrijstelling van verzekeringspremies en garantieprovisies.

  • 28. 
    Hulp

De deelnemers steunen geen hulp, tenzij het een ongebonden schenking betreft. De deelnemers nemen verzoeken om een gemeenschappelijke gedragslijn voor gebonden hulp voor humanitaire doeleinden evenwel in welwillende overweging.

HOOFDSTUK VI

PROCEDURES

  • 29. 
    Voorafgaande kennisgeving, matching en uitwisseling van informatie

In geval van door de overheid gesteunde concurrentie voor een verkoop- of leasingcontract, kunnen vliegtuigen die met vliegtuigen uit een andere categorie concurreren of met die welke onder andere delen van de sectorovereenkomst vallen, voor die verkoop- of leasingtransactie voor dezelfde voorwaarden in aanmerking komen als die andere vliegtuigen. De in de regeling omschreven procedures voor voorafgaande kennisgeving, matching en uitwisseling van informatie zijn op dit deel van de sectorovereenkomst van toepassing. Voorts kunnen de deelnemers om overleg verzoeken indien ze redenen hebben om aan te nemen dat een andere deelnemer door de overheid gesteund krediet aanbiedt op voorwaarden die met de sectorovereenkomst in strijd zijn. Het overleg vindt binnen tien dagen plaats; voor het overige worden de in artikel 54 van de regeling omschreven procedures gevolgd.

  • 30. 
    Evaluatie

De in deze sectorovereenkomst omschreven procedures en voorwaarden worden op gezette tijden door de deelnemers geëvalueerd om ze meer met de marktvoorwaarden in overeenstemming te brengen. Een eerdere evaluatie kan worden aangevraagd indien de marktvoorwaarden of de gebruikelijke financieringspraktijken een aanmerkelijke wijziging hebben ondergaan.

DEEL 3

GEBRUIKTE VLIEGTUIGEN, RESERVEMOTOREN, RESERVEONDERDELEN, ONDERHOUDS- EN SERVICECONTRACTEN

HOOFDSTUK VII

TOEPASSINGSGEBIED

  • 31. 
    Vorm en toepassingsgebied

Deel 3 van de sectorovereenkomst, die een aanvulling vormt op de regeling, bevat de bijzondere richtsnoeren die van toepassing zijn op door de overheid gesteunde exportkredieten voor de verkoop of lease van gebruikte vliegtuigen en van reservemotoren, reserveonderdelen, onderhouds- en servicecontracten voor zowel nieuwe als gebruikte vliegtuigen. Deel 3 is niet van toepassing op hovercrafts of vluchtsimulators, die onder de regeling vallen. De desbetreffende bepalingen in deel 1 en 2 van deze sectorovereenkomst zijn van toepassing, behalve indien hieronder anders is bepaald.

  • 32. 
    Gebruikte vliegtuigen

De deelnemers steunen geen kredietvoorwaarden die gunstiger zijn dan die welke volgens de sectorovereenkomst op nieuwe vliegtuigen van toepassing zijn. De volgende regels zijn specifiek op gebruikte vliegtuigen van toepassing:

 

a)

Ouderdom van het vliegtuig (in jaren)

Normale maximale krediettermijn

 

Grote vliegtuigen

Categorie A

Categorie B

Categorie C

1

10

8

6

5

2

9

7

6

5

3

8

6

5

4

4

7

6

5

4

5 t/m 10

6

6

5

4

Meer dan 10

5

5

4

3

Deze termijnen worden herzien indien de maximale krediettermijnen voor nieuwe vliegtuigen worden herzien.

 

b)

De deelnemers passen de bepalingen in de artikelen 24 en 25 van deze sectorovereenkomst toe.

 

c)

Deelnemers die financieringssteun van de overheid verlenen, passen minimumrentetarieven toe; de deelnemers passen overeenkomstig artikel 20 van de regeling het desbetreffende CIRR toe.

  • 33. 
    Reservemotoren en reserveonderdelen
 

a)

Indien deze geacht worden deel uit te maken van de oorspronkelijke vliegtuigorder, kan de financiering op dezelfde wijze plaatsvinden als voor het vliegtuig. De deelnemers houden in dergelijke gevallen echter op de volgende wijze rekening met de omvang van de vloot van elke vliegtuigtype, met inbegrip van de aangekochte vliegtuigen, de vliegtuigen waarvoor reeds een vaste order is geplaatst en de reeds verworven vliegtuigen:

 

voor de eerste vijf vliegtuigen van dat type in de luchtvloot: 15 % van de prijs van het vliegtuig, dat wil zeggen het casco en de ingebouwde motoren, en

 

voor het zesde en de volgende vliegtuigen van dat type in de luchtvloot: 10 % van de prijs van het vliegtuig, dat wil zeggen het casco en de ingebouwde motoren.

 

b)

Indien deze onderdelen niet met het vliegtuig worden besteld, is de maximale krediettermijn vijf jaar voor nieuwe reservemotoren en twee jaar voor andere reserveonderdelen.

 

c)

Niettegenstaande het bepaalde onder b) kunnen de deelnemers voor nieuwe reservemotoren voor grote vliegtuigen de maximale krediettermijn van vijf jaar met ten hoogste drie jaar overschrijden:

 

in geval van een transactie met een minimumcontractwaarde van meer dan 20 miljoen USD, of

 

indien de transactie ten minste vier nieuwe reservemotoren omvat.

De contractwaarde wordt om de twee jaar geëvalueerd en voor prijsinflatie gecorrigeerd.

 

d)

De deelnemers behouden zich het recht voor hun praktijk te wijzigen en de praktijken van concurrerende deelnemers te matchen ten aanzien van het tijdstip van de eerste aflossing van de hoofdsom voor reservemotoren en reserveonderdelen.

  • 34. 
    Onderhouds- en servicecontracten

De deelnemers kunnen financieringssteun van de overheid aanbieden met een krediettermijn van ten hoogste twee jaar voor onderhouds- en servicecontracten.

HOOFDSTUK VIII

PROCEDURES

  • 35. 
    Voorafgaande kennisgeving, matching en uitwisseling van informatie

De in de regeling omschreven procedures voor voorafgaande kennisgeving, matching en uitwisseling van informatie zijn op dit deel van de sectorovereenkomst van toepassing. Voorts kunnen de deelnemers om overleg verzoeken indien ze redenen hebben om aan te nemen dat een andere deelnemer door de overheid gesteund krediet aanbiedt op voorwaarden die met de sectorovereenkomst in strijd zijn. Het overleg vindt binnen tien dagen plaats; voor het overige worden de in artikel 54 van de regeling omschreven procedures gevolgd.

  • 36. 
    Evaluatie

De in deze sectorovereenkomst omschreven procedures en voorwaarden worden op gezette tijden door de deelnemers geëvalueerd om ze meer met de marktvoorwaarden in overeenstemming te brengen. Een eerdere evaluatie kan worden aangevraagd indien de marktvoorwaarden of de gebruikelijke financieringspraktijken een aanmerkelijke wijziging hebben ondergaan.

Aanhangsel I

ILLUSTRATIEVE LIJST

Alle andere soortgelijke vliegtuigen die in de toekomst op de markt worden gebracht, vallen onder deze sectorovereenkomst en worden te zijner tijd aan de desbetreffende lijst toegevoegd. Deze lijsten zijn niet volledig en geven alleen een indicatie van de soorten vliegtuigen die in de verschillende categorieën worden ingedeeld, wanneer daarover twijfel zou kunnen rijzen.

GROTE VLIEGTUIGEN VOOR DE BURGERLUCHTVAART

 

Fabrikant

Aanduidingen

Airbus

A 300

Airbus

A 310

Airbus

A 318

Airbus

A 319

Airbus

A 320

Airbus

A 321

Airbus

A 330

Airbus

A 340

Boeing

B 737

Boeing

B 747

Boeing

B 757

Boeing

B 767

Boeing

B 777

Boeing

B 707, 727

British Aerospace

RJ70

British Aerospace

RJ85

British Aerospace

RJ100

British Aerospace

RJ115

British Aerospace

BAe146

Fairchild Dornier

728 JET

Fairchild Dornier

928 JET

Fokker

F 70

Fokker

F 100

Lockheed

L-100

McDonnell Douglas

MD-80 series

McDonnell Douglas

MD-90 series

McDonnell Douglas

MD-11

McDonnell Douglas

DC-10

McDonnell Douglas

DC-9

Lockheed

L-1011

Ramaero

1.11-495

VLIEGTUIGEN VAN CATEGORIE A

Turbinevliegtuigen, met inbegrip van helikopters, met over het algemeen dertig tot zeventig zitplaatsen (bijvoorbeeld vliegtuigen met turbinestraalmotoren, met schroefturbinemotoren, met „turbofan”-motoren). Indien een nieuw groot turbinevliegtuig met meer dan zeventig zitplaatsen wordt ontwikkeld, wordt op verzoek onmiddellijk overleg gepleegd teneinde overeenstemming te bereiken over de indeling van het nieuwe vliegtuig in deze categorie of in deel 1 van deze overeenkomst, met het oog op de concurrentiesituatie.

 

Fabrikant

Aanduidingen

Aeritalia

G 222

Aeritalia/Aerospatiale

ATR 42

Aeritalia/Aerospatiale

ATR 72

Aerospatiale/MBB

C160 Transall

De Havilland

Dash 8

De Havilland

Dash 8 — 100

De Havilland

Dash 8 — 200

De Havilland

Dash 8 — 300

Boeing Vertol

234 Chinook

Broman (US)

BR 2000

British Aerospace

BAe ATP

British Aerospace

BAe 748

British Aerospace

BAe Jetstream 41

British Aerospace

BAe Jetstream 61

Canadair

CL 215T

Canadair

CL 415

Canadair

RJ

Casa

CN235

Dornier

DO 328

EH Industries

EH-101

Embraer

EMB 120 Brasilia

Embraer

EMB 145

Fairchild Dornier

528 JET

Fairchild Dornier

328 JET

Fokker

F 50

Fokker

F 27

Fokker

F 28

Gulfstream America

Gulfstream I-4

LET

610

Saab

SF 340

Saab

2000

Short

SD 3-30

Short

SD 3-60

Short

Sherpa

VLIEGTUIGEN VAN CATEGORIE B

Andere turbinevliegtuigen, met inbegrip van helikopters.

 

Fabrikant

Aanduidingen

Aerospatiale

AS 332

Agusta

A 109, A 119

Beech

1900

Beech

Super King Air 300

Beech

Starship 1

Bell Helicopter

206B

Bell Helicopter

206L

Bell Helicopter

212

Bell Helicopter

230

Bell Helicopter

412

Bell Helicopter

430

Bell Helicopter

214

Bombardier/Canadair

Global Express

British Aerospace

BAe Jetstream 31

British Aerospace

BAe 125

British Aerospace

BAe 1000

British Aerospace

BAe Jetstream Super 31

Beech Aircraft Corpn d/b/a Raytheon Aircraft Co.

Hawker 1000

Beech Aircraft Corpn d/b/a Raytheon Aircraft Co.

Hawker 800

Beech Aircraft Corpn d/b/a Raytheon Aircraft Co.

King Air 350

Beech Aircraft Corpn d/b/a Raytheon Aircraft Co.

Beechjet 400 series

Beech Aircraft Corpn d/b/a Raytheon Aircraft Co.

Starship 2000A

Bell

B 407

Canadair

Challenger 601-3A

Canadair

Challenger 601-3R

Canadair

Challenger 604

Casa

C 212-200

Casa

C 212-300

Cessna

Citation

Cessna

441 Conquest III en Caravan 208 series

Claudius Dornier

CD2

Dassault Breguet

Falcon

Dornier

DO 228-200

Embraer

EMB 110 P2

Embraer/FAMA

CBA 123

Eurocopter

AS 350, AS 355, EC 120, AS 365, EC 135

Eurocopter

B0105LS

Fairchild

Merlin/300

Fairchild

Metro 25

Fairchild

Metro III V

Fairchild

Metro III

Fairchild

Metro III A

Fairchild

Merlin IVC-41

Gulfstream America

Gulfstream II, III, IV en V

IAI

Astra SP en SPX

IAI

Arava 101 B

Learjet

31A, 35A, 45 en 60 series

MBB

BK 117 C

MBB

BO 105 CBS

McDonnell Helicopter System

MD 902, MD 520, MD 600

Mitsubishi

Mu2 Marquise

Piaggio

P 180

Pilatus Britten-Norman

BN2T Islander

Piper

400 LS

Piper

T 1040

Piper

PA-42-100 (Cheyenne 400)

Piper

PA-42-720 (Cheyenne III A)

Piper

Cheyenne II

Reims

Cessna-Caravan II

SIAI-Marchetti

SF 600 Canguro

Short

Tucano

Westland

W30

BIJLAGE IV

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN, DUURZAME ENERGIE EN WATERPROJECTEN, GELDIG GEDURENDE EEN PROEFPERIODE DIE AFLOOPT OP 30 JUNI 2007

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

  • 1. 
    Werkingssfeer

Deze sectorovereenkomst, die een aanvulling vormt op de regeling, bevat de financiële voorwaarden die van toepassing kunnen zijn op door de overheid gesteunde exportkredieten voor contracten inzake duurzame energie en waterprojecten; de in aanmerking komende sectoren zijn in aanhangsel 1 vermeld.

HOOFDSTUK II

FINANCIËLE VOORWAARDEN VOOR EXPORTKREDIETEN

  • 2. 
    Maximale krediettermijnen

De maximale krediettermijn bedraagt 15 jaar, ongeacht de indeling van het land overeenkomstig artikel 11 van de regeling.

  • 3. 
    Aflossing van de hoofdsom en rentebetaling
 

a)

De hoofdsom van een exportkrediet wordt in gelijke termijnen afgelost.

 

b)

De aflossing van de hoofdsom en de rentebetaling vinden ten minste om de zes maanden plaats en de eerste aflossing van de hoofdsom en rentebetaling vinden uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet plaats.

 

c)

In geval van exportkredieten voor leasetransacties kunnen gelijke aflossingen voor het bedrag van hoofdsom en rente samen plaatsvinden in plaats van de onder a) beschreven aflossing van de hoofdsom in gelijke termijnen.

  • 4. 
    Vaste minimumrentetarieven bij financieringssteun van de overheid

Een deelnemer die financieringssteun van de overheid verleent door middel van directe financiering, herfinanciering of rentesubsidie, past de volgende minimumrentetarieven toe:

 

a)

bij een krediettermijn tot en met 12 jaar past de deelnemer overeenkomstig artikel 20 van de regeling het desbetreffende commerciële referentierentetarief (CIRR) toe;

 

b)

bij een krediettermijn van meer dan 12 maar niet meer dan 14 jaar wordt voor alle valuta’s een toeslag van 20 basispunten op het CIRR geheven;

 

c)

bij een krediettermijn van meer dan 14 jaar wordt voor alle valuta’s het desbetreffende speciale commerciële referentierentetarief (Special Commercial Interest Reference Rate, SCIRR) toegepast.

  • 5. 
    Vaststelling van de SCIRR’s

De SCIRR’s worden vastgesteld op een vaste marge van 75 basispunten boven het CIRR voor de betrokken valuta; voor de Japanse yen bedraagt de marge echter 40 basispunten. Voor valuta’s waarvoor overeenkomstig artikel 20, onder a), punt 1, van de regeling meer dan één CIRR geldt, wordt het CIRR voor de langste termijn gebruikt om het SCIRR vast te stellen.

HOOFDSTUK III

PROCEDURES

  • 6. 
    Voorafgaande kennisgeving zonder bespreking

Ten minste tien kalenderdagen voordat hij een toezegging doet die onder het toepassingsgebied van deze sectorovereenkomst valt, stelt een deelnemer alle andere deelnemers hiervan overeenkomstig bijlage V bij de regeling in kennis.

HOOFDSTUK IV

EVALUATIE

  • 7. 
    Proefperiode en toezicht
 

a)

De financiële voorwaarden in deze sectorovereenkomst gelden gedurende een proefperiode van twee jaar, dat wil zeggen van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2007. Tijdens deze proefperiode van twee jaar evalueren de deelnemers de werking van deze sectorovereenkomst in het licht van de opgedane ervaring.

 

b)

Deze financiële voorwaarden worden na de proefperiode afgeschaft, tenzij de deelnemers overeenkomen:

 

de proefperiode, met de eventueel nodige verbeteringen of wijzigingen, te verlengen, of

 

de financiële voorwaarden, met de eventueel nodige verbeteringen of wijzigingen, in de regeling te verankeren.

 

c)

Het secretariaat doet verslag van de toepassing van deze financiële voorwaarden.

Aanhangsel 1

IN AANMERKING KOMENDE SECTOREN

De volgende duurzame-energie- en watersectoren komen met ingang van 1 juli 2005 voor de financiële voorwaarden van deze sectorovereenkomst in aanmerking, mits hun effecten worden beoordeeld overeenkomstig de OESO-aanbeveling inzake een gemeenschappelijke aanpak van het milieu en door de overheid gesteunde exportkredieten uit 2003 (1) (zoals gewijzigd door de leden van de OESO-werkgroep voor exportkredieten en kredietgaranties (ECG) en overeengekomen door de OESO-Raad):

 

a)

windenergie;

 

b)

geothermische energie;

 

c)

getijden- en getijstroomenergie;

 

d)

golfenergie;

 

e)

fotovoltaïsche zonne-energie;

 

f)

thermische zonne-energie;

 

g)

thermische energie uit oceanen;

 

h)

bio-energie: alle duurzame installaties op basis van biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas. Onder „biomassa” wordt verstaan de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval;

 

i)

projecten op het gebied van drinkwatervoorziening en rioolwaterzuivering:

 

infrastructuur voor de drinkwatervoorziening van huishoudens, dat wil zeggen zuivering van water om er drinkwater van te maken en distributienetwerken (inclusief controle op lekken);

 

opvang en behandeling van afvalwater, dat wil zeggen opvang en behandeling van huishoudelijk en industrieel afval- en rioolwater, inclusief processen voor hergebruik of recyclering van water en slibbehandeling die rechtstreeks verband houden met deze activiteiten;

 

j)

waterkracht.

 

  • (1) 
    De OESO-aanbeveling geldt echter ook voor projecten die niet voor deze financiële voorwaarden in aanmerking komen.

BIJLAGE V

GEGEVENS DIE BIJ KENNISGEVINGEN MOETEN WORDEN VERSTREKT

De gegevens van deel I moeten bij alle kennisgevingen op grond van de regeling (inclusief bijlagen) worden verstrekt. Bij specifieke soorten kennisgevingen moeten bovendien de desbetreffende gegevens van deel II worden verstrekt.

  • I. 
    GEGEVENS VOOR ALLE KENNISGEVINGEN
  • a) 
    Basisinformatie
 

1.

Kennisgevend land

 

2.

Datum van kennisgeving

 

3.

Naam van de kennisgevende autoriteit/instantie

 

4.

Referentienummer

 

5.

Eerste kennisgeving of herziening van een vorige kennisgeving (indien van toepassing, nummer van de herziening)

 

6.

Nummer van de tranche (indien van toepassing)

 

7.

Referentienummer van de kredietlijn (indien van toepassing)

 

8.

Artikel(en) van de regeling op grond waarvan de kennisgeving plaatsvindt

 

9.

Referentienummer van de kennisgeving naar aanleiding waarvan matching plaatsvindt (indien van toepassing)

 

10.

Beschrijving van de gematchte steun (indien van toepassing)

  • b) 
    Informatie over de afnemer/kredietnemer/garantiegever
 

11.

Land van de afnemer/kredietnemer

 

12.

Naam van de afnemer/kredietnemer

 

13.

Adres van de afnemer/kredietnemer

 

14.

Status van de afnemer/kredietnemer

 

15.

Land van de garantiegever (indien van toepassing)

 

16.

Naam van de garantiegever (indien van toepassing)

 

17.

Adres van de garantiegever (indien van toepassing)

 

18.

Status van de garantiegever (indien van toepassing)

  • c) 
    Informatie over de geëxporteerde goederen en/of diensten en over het project
 

19.

Beschrijving van de geëxporteerde goederen en/of diensten

 

20.

Beschrijving van het project (indien van toepassing)

 

21.

Plaats van het project (indien van toepassing)

 

22.

Uiterste inschrijvingsdatum (indien van toepassing)

 

23.

Vervaldatum van de kredietlijn (indien van toepassing)

 

24.

Waarde van de gesteunde contracten: feitelijke waarde (van alle kredietlijnen en projectfinancieringstransacties of, op vrijwillige basis, van afzonderlijke transacties) dan wel waarde overeenkomstig de volgende categorieën in miljoenen SDR:

 

Categorie

Van

Tot

I

0

1

II

1

2

III

2

3

IV

3

5

V

5

7

VI

7

10

VII

10

20

VIII

20

40

IX

40

80

X

80

120

XI

120

160

XII

160

200

XIII

200

240

XIV

240

280

XV

280

 (1)

 

25.

Valuta van de contracten

  • d) 
    Financiële voorwaarden van de exportkredietsteun door de overheid
 

26.

Kredietwaarde: feitelijke waarde van kennisgevingen betreffende kredietlijnen en projectfinancieringstransacties of, op vrijwillige basis, van afzonderlijke transacties, dan wel overeenkomstig de SDR-categorieën

 

27.

Valuta van het krediet

 

28.

Aanbetaling (percentage van de totale waarde van de gesteunde contracten)

 

29.

Plaatselijke uitgaven (percentage van de totale waarde van de gesteunde contracten)

 

30.

Aanvangsdatum van het krediet en vermelding van het toepasselijke punt van artikel 10

 

31.

Duur van de krediettermijn

 

32.

Basis van het rentetarief

 

33.

Rentetarief of marge

II.   AANVULLENDE GEGEVENS VOOR KENNISGEVINGEN OP GROND VAN SPECIFIEKE BEPALINGEN

  • a) 
    Artikel 14, onder d), punt 5, van de regeling
 

1.

Aflossingsschema

 

2.

Aflossingsfrequentie

 

3.

Periode tussen de aanvangsdatum van het krediet en de eerste aflossing van de hoofdsom

 

4.

Vóór de aanvangsdatum van het krediet gekapitaliseerd rentebedrag

 

5.

Gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode

 

6.

Reden waarom geen steun overeenkomstig artikel 14, onder a), b) en c), wordt verleend

  • b) 
    Artikelen 24 en 28 van de regeling
 

1.

Landenrisico-indeling van het land van de afnemer/kredietnemer of multilaterale/regionale instelling

 

2.

Duur van de uitbetalingsperiode

 

3.

Percentage van de dekking voor landenrisico

 

4.

Kwaliteit van de dekking (beneden standaard, standaard, boven standaard)

 

5.

MPR gebaseerd op de landenrisico-indeling van het land van de afnemer/kredietnemer zonder garantie derde land, betrokkenheid van een multilaterale/regionale instelling en/of beperking/uitsluiting van het risico

 

6.

Toepasselijke MPR

 

7.

Werkelijk aangerekend premietarief (uitgedrukt in MPR-vorm als een percentage van de hoofdsom)

  • c) 
    Artikel 24, onder e), eerste streepje, van de regeling
 

1.

Landenrisico-indeling van het land van de garantiegever

 

2.

Bevestiging dat de garantie de in artikel 25, onder a), vermelde vijf elementen van het landenrisico voor de volledige looptijd van het krediet dekt

 

3.

Vermelding of het totale risicobedrag (hoofdsom en rente) door de garantie wordt gedekt

 

4.

Bevestiging dat de garantiegever kredietwaardig is in verhouding tot de omvang van de gegarandeerde schuld

 

5.

Bevestiging dat de garantie rechtsgeldig is en afdwingbaar is in het rechtsgebied van derde landen

 

6.

Vermelding of er enigerlei financiële relatie bestaat tussen de garantiegever en de afnemer/kredietnemer

 

7.

Ingeval er een relatie bestaat tussen de garantiegever en de afnemer/kredietnemer:

 

het soort relatie (bv. moeder-dochter, dochter-moeder, gemeenschappelijke eigendom),

 

bevestiging dat de garantiegever juridisch en financieel onafhankelijk is en de betalingsverplichting van de afnemer/kredietnemer kan nakomen,

 

bevestiging dat gebeurtenissen, reglementeringen of overheidsingrijpen in het land van de afnemer/kredietnemer geen invloed hebben op de garantiegever

  • d) 
    Artikel 28 van de regeling
 

1.

Gebruikte techniek om het risico te beperken/uit te sluiten

 

2.

Toegepaste MEF

 

3.

Een gedetailleerde toelichting van de landenkredietrisico's die in de afzonderlijke transactie werden geëxternaliseerd/verwijderd of beperkt/uitgesloten, alsmede een toelichting waarom deze externalisering/verwijdering of beperking/uitsluiting van het landenkredietrisico de toegepaste MEF rechtvaardigt

  • e) 
    Artikelen 46 en 47 van de regeling
 

1.

Vorm van gebonden hulp (ontwikkelingshulp, vooraf gemengd krediet of gecombineerde financiering)

 

2.

Totaal concessionaliteitsniveau van de gebonden en gedeeltelijk ongebonden hulpfinanciering berekend overeenkomstig artikel 37

 

3.

DDR dat bij de berekening van het concessionaliteitsniveau gebruikt is

 

4.

Behandeling van contante betalingen bij de berekening van het concessionaliteitsniveau

 

5.

Beperkingen op het gebruik van kredietlijnen

  • f) 
    Artikel 10 van bijlage II
 

1.

Aflossingsschema

 

2.

Aflossingsfrequentie

 

3.

Periode tussen de aanvangsdatum van het krediet en de eerste aflossing van de hoofdsom

 

4.

Steun voor plaatselijke uitgaven: betalingsvoorwaarden en aard van de steun

 

5.

Te financieren gedeelte van het project (met, indien van toepassing, afzonderlijke informatie over de splijtstofladingen)

 

6.

Alle andere ter zake dienende gegevens (met inbegrip van verwijzingen naar verwante gevallen)

  • g) 
    Artikel 6 van bijlage IV
 

1.

Uitgebreide omschrijving van het project, met inbegrip van de specifieke sector zoals vermeld in aanhangsel 1 van de Sectorovereenkomst inzake exportkredieten, duurzame energie en waterprojecten (bijlage IV)

 

2.

Volledige toelichting van de noodzaak van bijzondere financiële voorwaarden

 

3.

Ten aanzien van de rente: hoogte van de toeslag op het CIRR, indien artikel 4, onder b) of c), van de Sectorovereenkomst inzake exportkredieten, duurzame energie en waterprojecten (bijlage IV) van toepassing is

  • h) 
    Artikel 5 van bijlage X
 

1.

Toelichting van de reden waarom projectfinancieringsvoorwaarden worden geboden

 

2.

Waarde van turnkeycontracten, aandeel van subcontracten enz.

 

3.

Uitgebreide omschrijving van het project

 

4.

Soort dekking dat vóór de aanvangsdatum van het krediet wordt gegeven

 

5.

Dekkingspercentage voor politiek risico vóór de aanvangsdatum van het krediet

 

6.

Dekkingspercentage voor commercieel risico vóór de aanvangsdatum van het krediet

 

7.

Soort dekking dat na de aanvangsdatum van het krediet wordt gegeven

 

8.

Dekkingspercentage voor politiek risico na de aanvangsdatum van het krediet

 

9.

Dekkingspercentage voor commercieel risico na de aanvangsdatum van het krediet

 

10.

Duur van de bouwwerkzaamheden (indien van toepassing)

 

11.

Duur van de uitbetalingsperiode

 

12.

Gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode

 

13.

Aflossingsschema

 

14.

Aflossingsfrequentie

 

15.

Periode tussen de aanvangsdatum van het krediet en de eerste aflossing van de hoofdsom

 

16.

Percentage van de hoofdsom dat halverwege de kredietperiode is afgelost

 

17.

Vóór de aanvangsdatum van het krediet gekapitaliseerd rentebedrag

 

18.

Overige vergoedingen die de exportkredietinstelling ontvangt, zoals beschikbaarstellingsprovisies (facultatief, behalve voor transacties met afnemers in OESO-landen met een hoog inkomen)

 

19.

Premietarief (facultatief, behalve voor projecten in OESO-landen met een hoog inkomen)

 

20.

Bevestiging (zo nodig met toelichting) dat de transactie bestaat uit/gekenmerkt wordt door:

 

de financiering van een bepaalde economische eenheid waarbij een leninggever de cashflow en de inkomsten van die economische eenheid voldoende acht als bron voor de middelen waaruit de lening zal worden terugbetaald, en de activa van die economische eenheid voldoende als onderpand voor de lening;

 

financiering van exporttransacties die worden uitgevoerd door een (juridisch en economisch) onafhankelijke projectmaatschappij, bijvoorbeeld een voor een bepaald doel opgerichte onderneming, in het kader van nieuwe investeringsprojecten die hun eigen inkomsten genereren;

 

passende risicodeling tussen de partners van het project, bijvoorbeeld particuliere of kredietwaardige openbare aandeelhouders, exporteurs, crediteuren en afnemers, met inbegrip van toereikende eigen middelen;

 

projectcashflow die gedurende de volledige aflossingsperiode toereikend is voor de exploitatiekosten en de schuldendienst voor vreemd vermogen;

 

het bij voorrang van de projectopbrengsten aftrekken van de exploitatiekosten en de schuldendienst;

 

een niet-soevereine afnemer/kredietnemer zonder soevereine betalingsgarantie;

 

vermogenszekerheidsstelling voor de opbrengsten/activa van het project, bijvoorbeeld toewijzingen, toezeggingen, opbrengstenrekeningen;

 

geen of beperkte toegang tot sponsors van de aandeelhouders van de particuliere sector/projectsponsors na beëindiging van het project.

  • i) 
    Artikel 5 van bijlage X, voor projecten in OESO-landen met een hoog inkomen
 

1.

Totaalbedrag van het leningsconsortium voor het project (overheid en particuliere leninggevers tezamen)

 

2.

Totaalbedrag van het leningsconsortium afkomstig van particuliere leninggevers

 

3.

Procentueel aandeel in het leningsconsortium van de deelnemers

 

4.

Bevestiging dat:

 

de deelnemer ten aanzien van de deelname in een leningsconsortium met particuliere financiële instellingen die geen exportkredietsteun van de overheid ontvangen, een minderheidspartner is met pari passu-status voor de gehele looptijd van de lening;

 

het in punt 19 bedoelde premietarief niet lager ligt dan de beschikbare prijzen op de particuliere markt en gelijk is aan de overeenkomstige tarieven die in rekening worden gebracht door andere, particuliere financiële instellingen die in het consortium deelnemen.

 

  • (1) 
    Vermeld het aantal veelvouden van 40 miljoen SDR boven de 280 miljoen SDR, bijvoorbeeld 410 miljoen SDR wordt genoteerd als „Categorie XV + 4”.

BIJLAGE VI

BEREKENING VAN DE MINIMUMPREMIETARIEVEN

De formule voor het berekenen van het voor een exportkrediet toepasselijke MPR is:

MPR = ((a × HOR) + b) × (PC/0,95) × QPF × PCF × (1 – MEF) × BRF

waarbij:

 

a en b coëfficiënten zijn die verband houden met de toepasselijke landenrisicocategorie;

 

HOR = de looptijd van het risico;

 

PC = het percentage van de dekking;

 

QPF = de factor voor de productkwaliteit;

 

PCF = de factor voor het percentage van de dekking;

 

MEF = de factor voor de beperking/uitsluiting van het landenrisico;

 

BRF = de factor voor het dekkingsrisico van de afnemer.

Voor de waarden van de coëfficiënten a en b wordt van volgende tabel uitgegaan:

 
 

Landenrisicocategorie

0

1

2

3

4

5

6

7

a

n.v.t

0,100

0,225

0,392

0,585

0,780

0,950

1,120

b

n.v.t.

0,350

0,350

0,400

0,500

0,800

1,200

1,800

De looptijd van het risico (HOR) wordt als volgt berekend:

 
 

Voor de standaardaflossingsschema's (d.w.z. gelijke halfjaarlijkse aflossingen van de hoofdsom):

HOR = (duur van de uitbetalingsperiode × 0,5) + de duur van de aflossingsperiode.

 
 

Voor afwijkende aflossingsschema's wordt de overeenkomstige aflossingsperiode (uitgedrukt in gelijke halfjaarlijkse termijnen) berekend volgens de volgende formule:

HOR = (gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode - 0,25)/0,5

Het gebruik van jaren of maanden in de formule is van geen invloed op de berekening zolang voor de uitbetalingsperiode en de aflossingsperiode dezelfde eenheid wordt gebruikt.

Het percentage van de dekking (PC) wordt in decimalen weergegeven (d.w.z. 95 % wordt weergegeven als 0,95).

Voor de factor voor de productkwaliteit (QPF) wordt van volgende tabel uitgegaan:

 
 

Landenrisicocategorie

Productkwaliteit

0

1

2

3

4

5

6

7

beneden standaard

n.v.t.

0,9965

0,9935

0,9850

0,9825

0,9825

0,9800

0,9800

standaard

n.v.t.

1,0000

1,0000

1,0000

1,0000

1,0000

1,0000

1,0000

boven standaard

n.v.t.

1,0035

1,0065

1,0150

1,0175

1,0175

1,0200

1,0200

De factor voor het percentage van de dekking (PCF) wordt als volgt berekend:

 
 

Indien PC ≤ 0,95: PCF = 1

 
 

Indien PC > 0,95: PCF = 1 + ((PC - 0,95)/0,05) × dekkingspercentagecoëfficiënt)

 
 

Landenrisicocategorie

0

1

2

3

4

5

6

7

Dekkingspercentagecoëfficiënt

n.v.t.

0,00000

0,00337

0,00489

0,01639

0,03657

0,05878

0,08598

De factor voor de beperking/uitsluiting van het landenrisico (MEF) wordt als volgt vastgesteld:

 
 

Voor exportkredieten zonder beperking van het landenrisico: MEF = 0.

 
 

Voor exportkredieten met beperking van het landenrisico wordt de MEF vastgesteld overeenkomstig de in bijlage VIII omschreven criteria.

De factor voor het dekkingsrisico van de afnemer (BRF) wordt als volgt vastgesteld:

 
 

Wanneer dekking voor het risico van de afnemer volledig is uitgesloten: BRF = 0,90.

 
 

Wanneer dekking voor het risico van de afnemer niet is uitgesloten: BRF = 1.

BIJLAGE VII

CRITERIA EN VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN DE LANDENRISICO-INDELING MET BETREKKING TOT EEN GARANTIEGEVER VAN EEN DERDE LAND OF EEN MULTILATERALE OF REGIONALE INSTELLING

DOEL

Deze bijlage heeft betrekking op de criteria en voorwaarden voor de toepassing van de landenrisico-indeling met betrekking tot een garantiegever van een derde land of een multilaterale of regionale instelling overeenkomstig de in artikel 24, onder e), eerste en tweede streepje, van de regeling beschreven situaties.

AANVRAAG

Landenrisico-indeling met betrekking tot een garantiegever van een derde land

Situatie 1:   Garantie voor het totale risicodragende bedrag

Wanneer zekerheid in de vorm van een garantie voor het totale risicodragende bedrag (d.w.z. hoofdsom en rente) wordt gesteld door een buiten het land van de afnemer/kredietnemer gevestigd lichaam, mag de toe te passen landenrisico-indeling de indeling zijn van het land van vestiging van de garantiegever, op voorwaarde dat aan de volgende criteria is voldaan:

 

de garantie heeft betrekking op de volledige looptijd van het krediet;

 

de garantie is onherroepelijk, onvoorwaardelijk en op verzoek beschikbaar;

 

de garantie is juridisch geldig en afdwingbaar in het land van de garantiegever;

 

de garantie heeft betrekking op de vijf elementen van het landenkredietrisico voor het land van de afnemer/kredietnemer;

 

de garantiegever is kredietwaardig met betrekking tot de omvang van de gegarandeerde schuld;

 

de garantiegever valt onder de monetaire controle en voorschriften inzake transfers van zijn land van vestiging;

 

indien de garantiegever dochteronderneming/moedermaatschappij is van de entiteit waarvoor garantie is verleend, gaan de deelnemers geval per geval na of 1) met het oog op de dochteronderneming/moedermaatschappijrelatie en de wettelijke verplichtingen van de moedermaatschappij, de dochteronderneming/moedermaatschappij in juridisch en financieel opzicht onafhankelijk is en haar betalingsverplichtingen kan nakomen; 2) de dochteronderneming/moedermaatschappij gevolgen kan ondervinden van plaatselijke gebeurtenissen/reglementeringen of overheidsingrijpen; en 3) het hoofdkantoor zich in geval van wanbetaling als aansprakelijk zou beschouwen.

Situatie 2:   Garantie voor beperkt bedrag

Wanneer zekerheid in de vorm van een garantie voor een beperkt risicodragend bedrag (d.w.z. hoofdsom en rente) wordt gesteld door een buiten het land van de afnemer/kredietnemer gevestigd lichaam, mag de toe te passen landenrisico-indeling de indeling zijn van het land van vestiging van de garantiegever, voor het gedeelte van het krediet waarop de garantie betrekking heeft. Afgezien van de voor situatie 1 vermelde criteria mag de landenrisico-indeling van de garantiegever dan alleen worden toegepast wanneer het gegarandeerde bedrag (hoofdsom en rente) hetzij: 1) groter is dan of gelijk is aan 10 % van de hoofdsom plus de daarop betrekking hebbende rente; hetzij 2) overeenkomt met een hoofdsom van 5 miljoen SDR plus de daarop betrekking hebbende rente voor een transactie van meer dan 50 miljoen SDR.

Voor het niet-gegarandeerde gedeelte van het krediet is de toepasselijke landenrisico-indeling die van het land van de afnemer.

Landenrisico-indeling met betrekking tot een multilaterale of regionale instelling

Situatie 1:   Garantie voor het totale risicodragende bedrag

Wanneer zekerheid in de vorm van een garantie voor het totale risicodragende bedrag (d.w.z. hoofdsom en rente) wordt gesteld door een ingedeelde multilaterale of regionale instelling, mag de toe te passen landenrisico-indeling de indeling zijn van de multilaterale of regionale instelling, op voorwaarde dat aan de volgende criteria is voldaan:

 

de garantie heeft betrekking op de volledige looptijd van het krediet;

 

de garantie is onherroepelijk, onvoorwaardelijk en op verzoek beschikbaar;

 

de garantie heeft betrekking op de vijf elementen van het landenkredietrisico voor het land van de afnemer/kredietnemer;

 

de garantiegever is wettelijk gebonden voor het totale bedrag van het krediet;

 

de schuld wordt rechtstreeks aan de crediteur afgelost.

Situatie 2:   Garantie voor beperkt bedrag

Wanneer zekerheid in de vorm van een garantie voor een beperkt risicodragend bedrag (d.w.z. hoofdsom en rente) wordt gesteld door een ingedeelde multilaterale of regionale instelling, mag de toe te passen landenrisico-indeling de indeling zijn van de multilaterale of regionale instelling, voor het gedeelte van het krediet waarop de garantie betrekking heeft. Afgezien van de voor situatie 1 vermelde criteria mag de landenrisico-indeling van de multilaterale of regionale instelling dan alleen worden toegepast wanneer het gegarandeerde bedrag (hoofdsom en rente) hetzij: 1) groter is dan of gelijk is aan 10 % van de hoofdsom plus de daarop betrekking hebbende rente; hetzij 2) overeenkomt met een hoofdsom van 5 miljoen SDR plus de daarop betrekking hebbende rente voor een transactie van meer dan 50 miljoen SDR.

Voor het niet-gegarandeerde gedeelte van het krediet is de toepasselijke landenrisico-indeling die van het land van de afnemer.

Situatie 3:   Multilaterale of regionale instelling als kredietnemer

Wanneer een ingedeelde multilaterale of regionale instelling de kredietnemer is, mag de toe te passen landenrisico-indeling de indeling zijn van de multilaterale of regionale instelling.

Indeling van multilaterale of regionale instellingen

Een multilaterale of regionale instelling komt voor indeling in aanmerking, indien zij volledig is vrijgesteld van de monetaire controle en voorschriften inzake transfers van haar land van vestiging. Dergelijke instellingen worden ingedeeld in landenrisicocategorieën 0 tot en met 7 op basis van een risicobeoordeling van elke instelling afzonderlijk en van het antwoord op de vraag of:

 

de instelling in statutair en financieel opzicht onafhankelijk is;

 

alle activa van de instelling onaantastbaar zijn met betrekking tot nationalisatie- en confiscatiemaatregelen;

 

de instelling volledige vrijheid geniet met betrekking tot transfers en de omzetting van middelen;

 

de instelling geen maatregelen kunnen worden opgedrongen door de overheid in haar land van vestiging;

 

de instelling vrijgesteld is van belasting, en

 

alle landen die lid zijn van de instelling, de verplichting hebben in extra kapitaal te voorzien voor het nakomen van de verplichtingen van de instelling.

Bij de beoordeling dient eveneens rekening te worden gehouden met het betalingsverleden in situaties van niet-beantwoording aan landenkredietrisico's, hetzij in het land van vestiging van de instelling, hetzij in het land van een afnemer/kredietnemer, alsook met alle eventueel voor de beoordeling relevante andere factoren.

De lijst van ingedeelde multilaterale of regionale instellingen niet gesloten en een deelnemer kan altijd verzoeken dat een instelling aan een nieuw onderzoek op basis van bovenomschreven te overwegen kenmerken wordt onderworpen. De indeling van de multilaterale of regionale instellingen wordt door de deelnemers openbaar gemaakt.

BIJLAGE VIII

CRITERIA EN VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN LANDENRISICOBEPERKING/-UITSLUITING BIJ HET BEREKENEN VAN DE MINIMUMPREMIETARIEVEN

DOEL

Deze bijlage heeft betrekking op bijzonderheden inzake het gebruik van in artikel 28, onder b), van de regeling vermelde technieken om het landenkredietrisico te beperken/uit te sluiten; deze bijzonderheden omvatten de criteria, voorwaarden en specifieke omstandigheden voor het gebruik ervan, alsook de toepasselijke MEF's.

ALGEMENE TOEPASSING

Voor alle in artikel 28, onder b), van de regeling vermelde technieken om het landenkredietrisico te beperken/uit te sluiten:

 

zijn de vermelde MEF's het maximum dat in de gunstigste omstandigheden zou worden overwogen en dat per geval dient te worden gemotiveerd;

 

gaan de deelnemers na of het wettelijk mogelijk is de zekerheidsregelingen in hun rechtsgebied te doen naleven;

 

liggen de uit de toepassing van de technieken om het landenkredietrisico te beperken/uit te sluiten resulterende MPR's niet lager dan de commerciële tarieven in overeenkomstige omstandigheden;

 

wordt, indien voor een transactie parallelfinanciering uit andere bronnen plaatsheeft, voor de zekerheid waarin voor het door de overheid gesteunde exportkrediet werd voorzien, ten minste een pari passu-behandeling gegarandeerd als voor de zekerheid waarin voor de financiering uit de andere bronnen werd voorzien.

SPECIFIEKE TOEPASSING

  • 1. 
    Constructie voor het genereren van een toekomstige inkomstenstroom buiten het projectland in combinatie met een geblokkeerde rekening (escrowrekening) buiten het projectland (Offshore future flow structure combined with offshore escrow account)

Definitie:

Een geschreven document, zoals een akte van overdracht of beheersovereenkomst, dat is verzegeld en gedeponeerd bij een derde partij — dat wil zeggen een persoon die geen partij bij het instrument is —, dat door deze derde partij wordt bewaard totdat bepaalde voorwaarden zijn vervuld en dat vervolgens door die derde partij aan de andere partij ter hand dient te worden gesteld om in werking te treden. Indien aan de volgende criteria is voldaan en met de onderstaande aanvullende factoren rekening is gehouden, kan deze techniek de overdrachtrisico's reduceren of uitschakelen, vooral in de hogere landenrisicocategorieën.

Criteria:

 

de geblokkeerde rekening is gekoppeld aan een project dat deviezeninkomsten oplevert en de inkomstenstroom naar de geblokkeerde rekening wordt gegenereerd door het project zelf en/of door andere vorderingen op debiteuren buiten het projectland;

 

de geblokkeerde rekening wordt buiten het projectland aangehouden — dat wil zeggen buiten het land van de afnemer/kredietnemer —, waar de overdracht- en andere landenrisico's zeer beperkt zijn (dat wil zeggen een in categorie 0 ingedeeld land);

 

de geblokkeerde rekening wordt aangehouden bij een eersterangsbank die niet rechtstreeks of middellijk onder de zeggenschap staat van de afnemer/kredietnemer of het land van de afnemer/kredietnemer;

 

de rekening wordt aangevuld met de opbrengst van langlopende of andere passende contracten;

 

de totale inkomsten (d.w.z. die gegenereerd door het project zelf en/of door de andere bronnen) van de afnemer/kredietnemer die via de rekening verlopen, luiden in harde valuta, mogen redelijkerwijze geacht worden gezamenlijk toereikend te zijn voor de verzekering van de schuldendienst gedurende de volledige looptijd van het krediet, en zijn afkomstig van één of meer kredietwaardige buitenlandse cliënten die gevestigd zijn in landen met een beter risicoprofiel dan het land van de afnemer/kredietnemer (d.w.z. gewoonlijk in categorie 0 ingedeelde landen);

 

de afnemer/kredietnemer geeft zijn buitenlandse cliënten de onherroepelijke instructie rechtstreeks op de rekening te storten (d.w.z. de betalingen verlopen niet via een rekening die onder controle staat van de afnemer/kredietnemer of via zijn land);

 

het bedrag van de op de rekening aan te houden gelden is gelijk aan ten minste zes maanden schuldendienst. Wanneer de projectfinancieringsconstructie in flexibele aflossingstermijnen voorziet, wordt op de rekening een bedrag aangehouden dat feitelijk overeenkomt met zes maanden schuldendienst volgens deze flexibele termijnen; dit bedrag mag variëren in de tijd naargelang van het schema voor de schuldendienst;

 

de toegang van de afnemer/kredietnemer tot de rekening is beperkt (d.w.z. pas na betaling van het bedrag van de schuldendienst voor het krediet);

 

de op de rekening gestorte inkomsten worden voor de volledige duur van het krediet gecedeerd aan de leninggever als direct begunstigde;

 

voor de opening van de rekening zijn alle nodige wettelijke machtigingen van de plaatselijke en andere bevoegde autoriteiten ontvangen;

 

de geblokkeerde rekening en contractuele regelingen mogen niet voorwaardelijk en/of herroepelijk en/of beperkt in duur zijn.

Andere in aanmerking te nemen factoren:

Deze techniek mag worden toegepast nadat per geval de bovenstaande kenmerken zijn onderzocht en onder meer ook rekening is gehouden met de volgende factoren:

 

het land, de afnemer/kredietnemer (d.w.z. openbaar of particulier), de sector, de kwetsbaarheid op het gebied van de desbetreffende goederen of diensten (waarbij onder meer ook wordt gelet op de beschikbaarheid van deze goederen en diensten gedurende de volledige looptijd van het krediet) en de cliënten;

 

de juridische structuren, bijvoorbeeld of het mechanisme voldoende onaantastbaar is met betrekking tot maatregelen van de afnemer/kredietnemer of zijn land;

 

de mate waarin de techniek vatbaar blijft voor bemoeienis, verlenging of herroeping door de overheid;

 

of de rekening voldoende beschermd is tegen projectgebonden risico's;

 

de omvang van de inkomstenstroom naar de rekening en het mechanisme om het rekeningsaldo op een passend peil te handhaven;

 

de situatie met betrekking tot de Club van Parijs (bijvoorbeeld mogelijke uitzondering);

 

mogelijk effect van andere landenrisico's dan het overdrachtrisico;

 

de bescherming tegen risico's verbonden aan het land waar de rekening zich bevindt;

 

de contracten met de cliënten, waarbij onder meer ook wordt gelet op de aard en duur ervan, en

 

het totaalbedrag van de verwachte deviezeninkomsten in verhouding tot het totaalbedrag van het krediet.

Toepasselijke MEF

Er mag een MEF van ten hoogste 0,20 worden toegepast behalve in onderstaande gevallen:

 
 

Bijzonder geval 1: er mag een MEF van ten hoogste 0,40 worden toegepast wanneer aan alle onderstaande aanvullende criteria is voldaan:

 

de crediteur heeft een recht van eerste rang op de geblokkeerde rekening en de langlopende contracten;

 

de afnemer/kredietnemer is een particulier lichaam dat voor meer dan 80 % in particuliere handen is;

 

de verwachte dekkingsgraad voor de looptijd van de lening bedraagt gemiddeld ten minste 2,5:1, of de verwachte dekkingsgraad voor de looptijd van de lening bedraagt ten minste 2,0:1 en de verwachte dekkingsgraad voor de jaarlijkse schuldendienst is sinds de aanvangsdatum van het krediet nooit minder dan 1,0 (1);

 

op de geblokkeerde rekening staat steeds een bedrag dat overeenkomt met ten minste twaalf maanden schuldendienst en dat wederom wordt aangevuld telkens als het is aangesproken.

 
 

Bijzonder geval 2: er mag een MEF van ten hoogste 0,30 worden toegepast wanneer aan alle onderstaande aanvullende criteria is voldaan:

 

de dekkingsgraad voor de looptijd van de lening bedraagt gemiddeld ten minste 1,75:1, of op de geblokkeerde rekening staat steeds een bedrag dat overeenkomt met ten minste negen maanden schuldendienst dat wederom wordt aangevuld telkens als het is aangesproken.

  • 2. 
    Harde zekerheid buiten het projectland (Offshore hard security)

Definitie:

Zekerheid in de vorm van pandrechten van eerste of tweede rang op of cessies van effecten die buiten het projectland worden aangehouden door een aandeelhouder van de afnemer/kredietnemer of door de afnemer/kredietnemer zelf, of in de vorm van een kasdeposito op een rekening buiten het projectland.

Criteria:

 

de effecten zijn beursgenoteerde aandelen en obligaties die worden uitgegeven door lichamen gevestigd in een ander land met een beter risicoprofiel dan het land van de afnemer/kredietnemer en die worden verhandeld op effectenbeurzen van in categorie 0 ingedeelde landen;

 

het kasdeposito is een deposito in harde valuta van in categorie 0 ingedeelde landen of in deze harde valuta luidend schatkistpapier uitgegeven door in categorie 0 ingedeelde landen;

 

de zekerheid is onvoorwaardelijk en onherroepelijk voor de volledige looptijd van het krediet;

 

het land waar de zekerheid is gesteld, heeft een beter risicoprofiel dan het land van de afnemer/kredietnemer en is gewoonlijk een in categorie 0 ingedeeld land;

 

de zekerheid bevindt zich buiten de invloedssfeer en het rechtsgebied van de afnemer/kredietnemer;

 

de conservatief geschatte verwachte marktwaarde van de effecten is gedurende de volledige aflossingsperiode gelijk aan het bedrag van de door de zekerheid gedekte uitstaande schuld;

 

het kasdeposito of de conservatieve waardering van de effecten (die zowel de hoofdsom als de rente dienen te dekken) komt in elk geval overeen met hetzij 1) ten minste 10 % van de hoofdsom plus de daarop betrekking hebbende rente, hetzij 2) een hoofdsom van 5 miljoen SDR plus de daarop betrekking hebbende rente voor een transactie van meer dan 50 miljoen SDR;

 

in geval van wanbetaling (d.w.z. ingeval zich in het land van de afnemer/kredietnemer landenkredietrisico's voordoen) kan de zekerheid wettelijk en onvoorwaardelijk te gelde worden gemaakt;

 

de opbrengsten van de effecten of van het kasdeposito kunnen vrij in de valuta van het krediet of in enigerlei andere harde valuta worden omgezet;

 

in geval van wanbetaling worden de effecten rechtstreeks aan de crediteur overgedragen of wordt het desbetreffende bedrag rechtstreeks aan de crediteur uitbetaald uit het kasdeposito.

Andere in aanmerking te nemen factoren:

Deze techniek kan normaal gesproken voor alle landen, afnemers/kredietnemers en sectoren worden toegepast, op voorwaarde dat per geval de bovenstaande kenmerken worden onderzocht en onder meer ook rekening wordt gehouden met de volgende factoren:

 

de gevolgen van het eigendomsrecht (openbaar of particulier) op de effecten of het kasdeposito voor bijvoorbeeld de waarschijnlijkheid dat deze zekerheid te gelde kan worden gemaakt ingeval het gaat om debiteuren die tot de openbare sector behoren;

 

de verwachte waarde van de effecten en de waarschijnlijkheid dat zij te gelde kunnen worden gemaakt, rekening houdend met het lichaam, de sector en het land waarvan zij afkomstig zijn;

 

het juridische kader.

Toepasselijke MEF

De toe te passen specifieke MEF:

 

weerspiegelt de mate waarin externalisering mogelijk is, onder meer rekening houdend met het behoud van de waarde van de activa, alsook met de mogelijke onzekerheden waarmee de tegeldemaking van de zekerheid is omgeven;

 

wordt per geval bepaald om onder meer de waarde van de gestelde zekerheid in verhouding tot de hoofdsom van het krediet te weerspiegelen, alsook de toepasselijke landenrisico-indeling van het land waar de zekerheid zich bevindt.

De in aanmerking te nemen waarde van de zekerheid in de vorm van een kasdeposito mag niet meer bedragen dan 80 % en de in aanmerking te nemen waarde van de zekerheid in de vorm van aandelen of obligaties mag niet meer bedragen dan 35 % van de conservatieve waardering ervan.

  • 3. 
    Zakelijke zekerheid buiten het projectland (Offshore asset based security)

Definitie:

Zekerheid in de vorm van hypotheken van eerste rang op reële (d.w.z. onroerende) activa die buiten het projectland worden aangehouden.

Criteria:

 

de zekerheid is onvoorwaardelijk en onherroepelijk voor de volledige looptijd van het krediet;

 

de reële activa hebben een conservatief geschatte verwachte marktwaarde en vertegenwoordigen een aanzienlijke deelneming in het vermogen van de eigenaar ervan. Deze verwachte waarde is gedurende de volledige aflossingsperiode gelijk aan het bedrag van de uitstaande schuld ten opzichte van de afnemer/kredietnemer;

 

in geval van wanbetaling (d.w.z. ingeval zich in het land van de afnemer/kredietnemer landenkredietrisico's voordoen) kan de zekerheid wettelijk en onvoorwaardelijk te gelde worden gemaakt;

 

de opbrengsten kunnen vrij in de valuta van het krediet of in enigerlei andere harde valuta worden omgezet;

 

in geval van wanbetaling worden de desbetreffende opbrengsten rechtstreeks aan de crediteur uitbetaald of overgedragen;

 

het land waar de zekerheid kan worden afgedwongen, is ingedeeld in een betere risicocategorie dan het land van de afnemer/kredietnemer; met andere woorden, het betrokken land is in de regel in de beste risicocategorieën ingedeeld.

Andere in aanmerking te nemen factoren:

Deze techniek kan normaal gesproken voor alle landen, afnemers/kredietnemers en sectoren worden toegepast, op voorwaarde dat per geval de bovenstaande kenmerken worden onderzocht en onder meer ook rekening wordt gehouden met de volgende factoren:

 

de gevolgen van het eigendomsrecht (openbaar of particulier) op de reële activa voor bijvoorbeeld de waarschijnlijkheid dat deze zekerheid te gelde kan worden gemaakt ingeval het gaat om eigenaars die tot de openbare sector behoren;

 

de aard van de reële activa (bijvoorbeeld de sector), die gevolgen kan hebben voor het behoud van de waarde van deze activa en voor de waarschijnlijkheid van de tegeldemaking ervan;

 

het juridische kader.

Toepasselijke MEF

De toe te passen specifieke MEF:

 

weerspiegelt de mate waarin externalisering mogelijk is, onder meer rekening houdend met het behoud van de waarde van de activa, alsook met de mogelijke onzekerheden waarmee de tegeldemaking van de zekerheid is omgeven, en

 

wordt per geval bepaald om onder meer de waarde van de gestelde zekerheid in verhouding tot de hoofdsom van het krediet te weerspiegelen, alsook de toepasselijke landenrisico-indeling van het land waar de zekerheid zich bevindt.

Het verschil tussen het uit de toepassing van deze techniek resulterende MPR en het MPR dat zonder beperking van het risico van toepassing zou zijn, mag niet groter zijn dan 15 % van het verschil tussen het MPR dat zonder beperking van het risico van toepassing zou zijn en het MPR dat zou resulteren uit de toepassing van de landenrisico-indeling van het land waar het activum zich bevindt.

In onderstaande omstandigheden worden de prijsimplicaties als volgt toegepast:

 

het bedrag van de zekerheid (die zowel de hoofdsom als de rente dient te dekken) wordt gedurende de volledige looptijd van het krediet op uniforme wijze beperkt en komt overeen met hetzij 1) ten minste 10 % van de hoofdsom plus de daarop betrekking hebbende rente, hetzij 2) een hoofdsom van 5 miljoen SDR plus de daarop betrekking hebbende rente voor een transactie van meer dan 50 miljoen SDR; in dit geval wordt de prijsimplicatie verhoudingsgewijze toegepast op de gegarandeerde hoofdsom/de hoofdsom van het krediet;

 

het bedrag van de zekerheid (die zowel de hoofdsom als de rente dient te dekken) wordt gedurende de volledige looptijd van het krediet op niet-uniforme wijze beperkt en komt overeen met hetzij 1) ten minste 10 % van de hoofdsom plus de daarop betrekking hebbende rente, hetzij 2) een hoofdsom van 5 miljoen SDR plus de daarop betrekking hebbende rente voor een transactie van meer dan 50 miljoen SDR. In dit geval wordt de prijsimplicatie verhoudingsgewijze toegepast op basis van het beginsel van de gewogen gemiddelde duur.

  • 4. 
    Financiering op basis van een zakelijke zekerheid buiten het projectland (Offshore asset-secured and asset-based financing)

Definitie:

Zekerheid in de vorm van een leaseovereenkomst buiten het projectland of een hypotheek van eerste rang op roerende activa, welke:

 

1.

niet wordt gebruikt om de landenkredietrisico's aanvaardbaar te maken (bijvoorbeeld voor in hoge risicocategorieën ingedeelde landen), of

 

2.

niet hoofdzakelijk betrekking heeft op de risico's van de afnemer/kredietnemer of de lessor.

Criteria:

 

de activa houden gewoonlijk rechtstreeks verband met de transactie;

 

de activa zijn identificeerbaar en mobiel of draagbaar en kunnen zowel materieel als juridisch buiten het land van de afnemer/kredietnemer of de lessee weer in bezit/in beslag worden genomen door de crediteur, zijn lasthebber of een door de crediteur aangewezen persoon;

 

de zekerheid is onvoorwaardelijk en onherroepelijk voor de volledige looptijd van het krediet;

 

de activa hebben een conservatief geschatte verwachte marktwaarde die gedurende de volledige aflossingsperiode overeenkomt met het bedrag van de uitstaande schuld;

 

de zekerheid is buiten het projectland geregistreerd in een aanvaardbaar rechtsgebied;

 

de activa kunnen vrij worden verkocht en zijn bruikbaar buiten het land van de afnemer/kredietnemer of lessee;

 

de opbrengsten van de activa kunnen in de valuta van het krediet of in enigerlei andere harde valuta worden omgezet;

 

bij de tegeldemaking van de zekerheid worden de opbrengsten rechtstreeks aan de crediteur uitbetaald.

Andere in aanmerking te nemen factoren:

Deze techniek wordt in de eerste plaats toegepast voor bijvoorbeeld vliegtuigen, schepen en olieplatforms die hoofdzakelijk bestemd zijn voor gebruik buiten het land van de afnemer/kredietnemer of lessee; de techniek kan evenwel voor alle landen, afnemers/kredietnemers en sectoren worden toegepast, op voorwaarde dat per geval de bovenstaande kenmerken worden onderzocht en onder meer ook rekening wordt gehouden met de volgende factoren:

 

de aard van de activa, die gevolgen kan hebben voor de volledige mobiliteit ervan, de mogelijkheid om deze activa buiten het land van de afnemer/kredietnemer of lessee weer in bezit te nemen, en de verwachte commerciële marktwaarde ervan;

 

de kosten van de inbeslagneming, het vervoer, de herstelwerkzaamheden en de wederverkoop van de activa, alsook de opgelopen rente tot de wederverkoop;

 

de mogelijkheid om de activa in beslag te nemen in de landen met het beste risicoprofiel en met een adequaat juridisch kader.

Toepasselijke MEF

De toe te passen specifieke MEF:

 

weerspiegelt de mate waarin beperking van het landenkredietrisico mogelijk is, onder meer rekening houdend met het behoud van de waarde van de activa, alsook met de mogelijke onzekerheden waarmee het vermogen om de activa in een internationale omgeving terug te verkrijgen, is omgeven;

 

wordt per geval bepaald, en

 

bedraagt niet meer dan 0,10, of 0,20 ingeval het vliegtuigen betreft.

Ingeval het bedrag van de zekerheid (die zowel de hoofdsom als de rente dient te dekken) gedurende de volledige looptijd van het krediet op uniforme wijze wordt beperkt en overeenkomt met hetzij 1) ten minste 10 % van de hoofdsom plus de daarop betrekking hebbende rente, hetzij 2) een hoofdsom van 5 miljoen SDR plus de daarop betrekking hebbende rente voor een transactie van meer dan 50 miljoen SDR, weerspiegelt de berekeningsgrondslag van de MEF de verhouding tussen het bedrag van de zekerheid en de gegarandeerde hoofdsom/de hoofdsom van het krediet.

  • 5. 
    Medefinanciering met internationale financiële instellingen (IFI's)

Definitie:

Het exportkrediet (d.w.z. verzekering/garantie/lening) wordt medegefinancierd met een IFI, die voor de berekening van de premie door de deelnemers is ingedeeld.

Criteria:

 

de IFI heeft de status van bevoorrechte schuldeiser;

 

de IFI heeft de technische, economische en financiële aspecten van het project en het landenrisico beoordeeld;

 

de IFI wordt geacht de uitvoering van het project en de aflossing te volgen.

Andere in aanmerking te nemen factoren:

Deze techniek kan worden toegepast voor alle landen, afnemers/kredietnemers en sectoren waarvoor een optreden van de IFI overeenkomstig haar status en beleid is toegestaan, op voorwaarde dat per geval de bovenstaande kenmerken worden onderzocht en onder meer ook rekening wordt gehouden met het feit of, wat het project betreft:

 

de deelnemer en de IFI in de loop van het beoordelings- en ontwikkelingsproces en de financiering van het project nauwe betrekkingen hebben ontwikkeld;

 

de deelnemer van de IFI heeft verkregen dat de pari passu-clausule en de cross-default-clausule (beding dat alle crediteuren op gelijke wijze zullen worden behandeld wanneer op een van de leningen niet wordt terugbetaald) zullen worden toegepast voor het volledige bedrag en de volledige looptijd van het krediet;

 

de clausules en de samenwerking tussen de deelnemer en de IFI ook gelden ingeval de aflossingsschema's van beide kredieten niet gelijklopend zijn, en

 

dezelfde IFI-regelingen van toepassing zijn op eventuele concurrerende aanbiedingen van deelnemers.

Toepasselijke MEF

Er mag een MEF van ten hoogste 0,05 worden toegepast.

  • 6. 
    Financiering in plaatselijke valuta

Definitie:

Het contract en de financiering komen tot stand in convertibele en beschikbare plaatselijke valuta die geen harde valuta zijn, met plaatselijke financiering, waardoor het overdrachtrisico uitgesloten of beperkt is. De primaire verplichting om de schuld in plaatselijke valuta af te lossen, blijft in beginsel onverlet ingeval de eerste twee elementen van het landenkredietrisico zich voordoen.

Criteria:

 

de betalingen van lasten en claims door de exportkredietinstelling of de betalingen aan de directe leninggever luiden/geschieden steeds in plaatselijke valuta;

 

de exportkredietinstelling staat normaal gesproken niet bloot aan het overdrachtrisico;

 

bij een normale gang van zaken behoeven de deposito's in plaatselijke valuta niet in harde valuta te worden omgezet;

 

wanneer een kredietnemer in zijn eigen valuta en in zijn eigen land een aflossing verricht, heeft hij op geldige wijze aan zijn aflossingsverplichting voldaan;

 

indien de inkomsten van een kredietnemer in plaatselijke valuta luiden, is de kredietnemer beschermd tegen ongunstige wisselkoersontwikkelingen;

 

de in het land van de kredietnemer geldende regelgeving op het gebied van overdrachten laat de aflossingsverplichtingen van de kredietnemer onverlet; deze verplichtingen blijven in plaatselijke valuta luiden;

 

na een wanbetaling die tot de betaling van een claim in plaatselijke valuta aanleiding geeft, wordt de waarde van deze claim, zoals uitdrukkelijk in de leningovereenkomst is bepaald, omgezet in een gelijkwaardig bedrag in harde valuta. De terugvordering van de claim geschiedt in plaatselijke valuta in de vorm van de tegenwaarde in harde valuta van de betaling van de claim op het tijdstip dat de claim is betaald;

 

de verantwoordelijkheid voor de omzetting van aflossingen in plaatselijke valuta door de afnemer/kredietnemer berust bij de verzekerde partij, die ook het wisselkoersrisico draagt in geval van een vermeerdering of vermindering in waarde van de ontvangsten in plaatselijke valuta. (Een directe leninggever kan weliswaar rechtstreeks aan een wisselkoersrisico zijn blootgesteld, maar dit risico houdt geen verband met landenrisico's of afnemers-/kredietnemersrisico's.)

Andere in aanmerking te nemen factoren:

Deze techniek kan selectief worden toegepast voor convertibele en overdraagbare valuta met een gezonde onderliggende economie. De exportkredietinstelling van de deelnemer moet kunnen voldoen aan haar verplichting om in haar eigen valuta luidende claims te betalen ingeval de plaatselijke valuta „niet-overdraagbaar” of „niet-convertibel” wordt nadat zij deze verantwoordelijkheid op zich heeft genomen. (Een directe leninggever zou dit risico evenwel zelf dragen.)

Na de omzetting van een onbetaald gebleven bedrag (niet het volledige leningsbedrag) in een gelijkwaardig bedrag in harde valuta heeft de kredietnemer nog steeds een verplichting in plaatselijke valuta, zij het van niet nader bepaalde waarde, ten bedrage van de gelijkwaardige waarde in harde valuta van het onbetaald gebleven bedrag. De uiteindelijke betaling in plaatselijke valuta door de kredietnemer van zijn uitstaande schuld, dient overeen te komen met de waarde in harde valuta van de betaling van de claim op het tijdstip dat de claim is betaald.

Toepasselijke MEF

De toe te passen specifieke MEF wordt per geval vastgesteld. Indien de eerste drie elementen van het landenkredietrisico evenwel expliciet zijn uitgesloten, is de maximale MEF gelijk aan 0,50. Indien het risico alleen wordt beperkt, dat wil zeggen niet expliciet wordt uitgesloten, is de maximale MEF gelijk aan 0,35.

  • 7. 
    Verzekering of voorwaardelijke garantie van een derde land
  • 8. 
    Debiteur met een beter risicoprofiel dan het soevereine risico

Over de toepassing van de technieken 7 en 8 van deze bijlage wordt nog verder beraadslaagd door de deelnemers.

 

  • (1) 
    Beide dekkingsgraden worden berekend volgens de gewoonlijk door voorzichtige internationale leninggevers toegepaste regels om een goedgekeurd bankdossier (basisscenario) samen te stellen op of omtrent de sluitingsdatum van de lening, na voltooiing van het volledige (technische en financiële) haalbaarheidsonderzoek.

BIJLAGE IX

TOETSINGSKADER VOOR DE ONTWIKKELINGSWAARDE

TOETSINGSKADER VOOR DE ONTWIKKELINGSWAARDE VAN MET HULP GEFINANCIERDE PROJECTEN

De DAC (Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO) heeft de afgelopen jaren een aantal criteria ontwikkeld om te garanderen dat projecten in ontwikkelingslanden die geheel of gedeeltelijk met officiële ontwikkelingshulp (ODA) worden gefinancierd, aan de ontwikkeling bijdragen. Deze criteria zijn voornamelijk opgenomen in de:

 

DAC-beginselen voor projectbeoordeling, 1988;

 

DAC-richtlijnen voor gecombineerde financiering en gebonden of gedeeltelijk ongebonden officiële ontwikkelingshulp, 1987, en

 

Goede aanbestedingspraktijken voor officiële ontwikkelingshulp, 1986.

OVEREENSTEMMING VAN HET PROJECT MET DE ALGEMENE INVESTERINGSPRIORITEITEN VAN HET ONTVANGENDE LAND (PROJECTSELECTIE)

Maakt het project deel uit van reeds door de centrale financiële en planningsautoriteiten van het ontvangende land goedgekeurde programma’s voor investeringen en overheidsuitgaven?

(Beleidsdocument aangeven waarin het project vermeld is, bijvoorbeeld overheidsinvesteringsprogramma van het ontvangende land.)

Wordt het project medegefinancierd door een internationale instelling voor ontwikkelingsfinanciering?

Is het project door een internationale instelling voor ontwikkelingsfinanciering of een ander DAC-lid onderzocht en op grond van lage ontwikkelingsprioriteit afgewezen?

Als het om een project in de particuliere sector gaat, is het dan goedgekeurd door de regering van het ontvangende land?

Valt het project onder een intergouvernementele overeenkomst die voorziet in een breder scala van hulpactiviteiten die de donor in het ontvangende land zal ontplooien?

PROJECTVOORBEREIDING EN -BEOORDELING

Is het project voorbereid, ontworpen en beoordeeld overeenkomstig normen en criteria die in grote lijnen overeenkomen met de DAC-beginselen voor projectbeoordeling (Principles for Project Appraisal of PPA)? De relevante beginselen hebben betrekking op projectbeoordeling op grond van:

 

a)

economische aspecten (punten 30 t/m 38 PPA),

 

b)

technische aspecten (punt 22 PPA),

 

c)

financiële aspecten (punten 23 t/m 29 PPA).

Indien het project inkomsten oplevert, met name indien voor een concurrerende markt wordt geproduceerd: wordt het concessionele element van de hulpfinanciering doorgegeven aan de eindverbruiker van de middelen? (punt 25 PPA)

 

a)

institutionele beoordeling (punten 40 t/m 44 PPA),

 

b)

sociale en verdelingsanalyse (punten 47 t/m 57 PPA),

 

c)

milieubeoordeling (punten 55 t/m 57 PPA).

AANBESTEDINGSPROCEDURES

Welke van de volgende aanbestedingsprocedures wordt toegepast? (voor definities zij verwezen naar de beginselen in de Goede aanbestedingspraktijken voor officiële ontwikkelingshulp).

 

a)

internationale openbare aanbesteding (aanbestedingsbeginsel III en bijlage 2 daarbij: minimumvoorwaarden voor doeltreffende internationale openbare aanbesteding),

 

b)

nationale openbare aanbesteding (aanbestedingsbeginsel IV),

 

c)

niet-openbare aanbesteding of rechtstreekse onderhandelingen (aanbestedingsbeginsel V A of V B).

Worden prijs en kwaliteit van leveringen gecontroleerd (punt 63 PPA)?

BIJLAGE X

VOORWAARDEN VOOR PROJECTFINANCIERINGSTRANSACTIES

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

  • 1. 
    Werkingssfeer
 

a)

Deze bijlage bevat de voorwaarden waaronder de deelnemers steun kunnen verlenen aan projectfinancieringstransacties die aan de voorwaarden van aanhangsel 1 voldoen.

 

b)

Wanneer in deze bijlage geen overeenkomstige bepaling is opgenomen, zijn de voorwaarden van de regeling van toepassing.

HOOFDSTUK II

FINANCIËLE VOORWAARDEN

  • 2. 
    Maximale krediettermijnen

De maximale krediettermijn bedraagt 14 jaar, behalve indien de door de deelnemers verleende exportkredietsteun voor een project in een OESO-land met een hoog inkomen meer dan 35 % van het consortium uitmaakt, in welk geval de maximale krediettermijn tien jaar bedraagt.

  • 3. 
    Aflossing van de hoofdsom en rentebetaling

De hoofdsom van een exportkrediet mag in ongelijke termijnen worden afgelost en de aflossing van de hoofdsom en rentebetaling mogen in minder frequente dan halfjaarlijkse termijnen plaatsvinden wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

 

a)

binnen een periode van zes maanden mag het bedrag van een afzonderlijke aflossing of een reeks aflossingen van de hoofdsom niet meer dan 25 % van de hoofdsom bedragen;

 

b)

de eerste aflossing van de hoofdsom vindt uiterlijk 24 maanden na de aanvangsdatum van het krediet plaats en ten minste 2 % van de hoofdsom is 24 maanden na de aanvangsdatum van het krediet afgelost;

 

c)

de rente wordt ten minste om de twaalf maanden betaald, te beginnen uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet;

 

d)

de gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode bedraagt niet meer dan zeven jaar en drie maanden, behalve indien de door de deelnemers verleende exportkredietsteun voor een project in een OESO-land met een hoog inkomen meer dan 35 % van het consortium uitmaakt, in welk geval de gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode niet meer dan vijf jaar en drie maanden bedraagt;

 

e)

de deelnemer doet hiervan vooraf kennisgeving overeenkomstig artikel 5 van deze bijlage.

  • 4. 
    Vaste minimumrentetarieven

Wanneer deelnemers financieringssteun van de overheid voor vastrentende leningen verstrekken:

 

a)

passen zij bij een krediettermijn tot en met 12 jaar het overeenkomstig artikel 20 van de regeling vastgestelde commerciële referentierentetarief (CIRR) toe;

 

b)

wordt voor krediettermijnen van meer dan 12 jaar het CIRR voor alle valuta's met 20 basispunten verhoogd.

HOOFDSTUK III

PROCEDURES

  • 5. 
    Voorafgaande kennisgeving van projectfinancieringstransacties

Een deelnemer die voornemens is volgens de voorwaarden van deze bijlage steun te verlenen, stelt ten minste tien kalenderdagen voordat hij een toezegging doet, alle deelnemers daarvan in kennis. De kennisgeving geschiedt overeenkomstig bijlage V bij de regeling. Indien een deelnemer gedurende deze periode verzoekt om een toelichting van de voorwaarden waaronder steun wordt verleend, wacht de kennisgevende deelnemer nogmaals tien kalenderdagen alvorens een toezegging te doen.

Aanhangsel 1

CRITERIA VOOR PROJECTFINANCIERINGSTRANSACTIES

  • I. 
    Basiscriteria

De transactie bestaat uit/wordt gekenmerkt door:

 

a)

de financiering van een bepaalde economische eenheid waarbij een leninggever de cashflow en de inkomsten van die economische eenheid voldoende acht als bron voor de middelen waaruit de lening zal worden terugbetaald, en de activa van die economische eenheid voldoende als onderpand voor de lening;

 

b)

financiering van exporttransacties die worden uitgevoerd door een (juridisch en economisch) onafhankelijke projectmaatschappij, bijvoorbeeld een voor een bepaald doel opgerichte onderneming, in het kader van nieuwe investeringsprojecten die hun eigen inkomsten genereren;

 

c)

passende risicodeling tussen de partners van het project, bijvoorbeeld particuliere of kredietwaardige openbare aandeelhouders, exporteurs, crediteuren en afnemers, met inbegrip van toereikende eigen middelen;

 

d)

projectcashflow die gedurende de volledige aflossingsperiode toereikend is voor de exploitatiekosten en de schuldendienst voor vreemd vermogen;

 

e)

het bij voorrang van de projectopbrengsten aftrekken van de exploitatiekosten en de schuldendienst;

 

f)

een niet-soevereine afnemer/kredietnemer zonder soevereine betalingsgarantie (geldt niet voor prestatiegaranties, bijvoorbeeld afnameovereenkomsten);

 

g)

vermogenszekerheidsstelling voor de opbrengsten/activa van het project, bijvoorbeeld toewijzingen, toezeggingen, opbrengstenrekeningen;

 

h)

geen of beperkte toegang tot sponsors van de aandeelhouders van de particuliere sector/projectsponsors na beëindiging van het project.

II.   Aanvullende criteria voor projectfinancieringstransacties in OESO-landen met een hoog inkomen

De transactie bestaat uit/wordt gekenmerkt door:

 

a)

deelname in een leningsconsortium met particuliere financiële instellingen die geen exportkredietsteun van de overheid ontvangen, waarbij:

 

1.

de deelnemer een minderheidspartner is met pari passu-status voor de gehele looptijd van de lening, en

 

2.

de door de deelnemers verleende exportkredietsteun van de overheid minder dan 50 % van het consortium uitmaakt;

 

b)

premietarieven voor overheidssteun die niet lager liggen dan de beschikbare prijzen op de particuliere markt en gelijk zijn aan de overeenkomstige tarieven die in rekening worden gebracht door andere, particuliere financiële instellingen die in het consortium deelnemen.

BIJLAGE XI

LIJST VAN DEFINITIES

Voor de toepassing van de regeling wordt verstaan onder:

 

a)

Toezegging: elke verklaring, in welke vorm dan ook, waarmee aan het ontvangende land, de afnemer, de kredietnemer, de exporteur of de financiële instelling de bereidheid of het voornemen wordt bekendgemaakt overheidssteun te verlenen.

 

b)

Gemeenschappelijke gedragslijn: een overeenkomst tussen de deelnemers over specifieke financiële voorwaarden voor overheidssteun die geldt voor een bepaalde transactie of in bijzondere omstandigheden. De regels van een overeengekomen gemeenschappelijke gedragslijn hebben uitsluitend voor de in die gedragslijn omschreven transactie of omstandigheden voorrang op de regels van de regeling.

 

c)

Concessionaliteitsniveau van gebonden hulp: voor schenkingen is het concessionaliteitsniveau 100 %. Voor leningen is het concessionaliteitsniveau het verschil tussen de nominale waarde van de lening en de contante waarde van de door de kredietnemer te verrichten schuldendienstbetalingen. Dit verschil wordt in procenten van de nominale waarde van de lening uitgedrukt.

 

d)

Waarde van het exportcontract: het totale bedrag dat door of namens de afnemer van de uitgevoerde goederen en/of diensten moet worden betaald, met uitsluiting van de hieronder gedefinieerde plaatselijke uitgaven. In geval van een leasecontract is het met de rente overeenkomende aandeel van de leasebetaling uitgesloten.

 

e)

Definitieve toezegging: bij een exportkrediettransactie (in de vorm van één enkele transactie of een kredietlijn) is er sprake van een definitieve toezegging wanneer de deelnemer zich tot specifieke en volledige financiële voorwaarden verbindt, hetzij door een wederzijdse overeenkomst, hetzij door een eenzijdige rechtshandeling.

 

f)

Rentesubsidie: een overeenkomst tussen een regering en banken of andere financiële instellingen die het verlenen van exportfinanciering tegen een vast tarief op of boven het CIRR mogelijk maakt.

 

g)

Kredietlijn: een kader voor exportkredieten, in welke vorm dan ook, voor een reeks transacties die al dan niet met een specifiek project verband houden.

 

h)

Plaatselijke uitgaven: uitgaven voor de levering van goederen en diensten in het land van de afnemer, noodzakelijk voor de uitvoering van het contract van de exporteur of de voltooiing van het project waarvan het contract van de exporteur een onderdeel vormt. Deze uitgaven omvatten niet de commissie die verschuldigd is aan de agent van de exporteur in het land van de afnemer.

 

i)

Zuivere dekking: door of namens een regering verleende overheidssteun die zich beperkt tot de garantie of verzekering van het exportkrediet, m.a.w. waarbij geen overheidssteun in de vorm van financiering wordt verleend.

 

j)

Krediettermijn: de periode die ingaat bij de aanvangsdatum van het krediet, zoals gedefinieerd in deze bijlage, en eindigt op de in het contract opgenomen datum van de laatste aflossing van de hoofdsom.

 

k)

Aanvangsdatum van het krediet:

 

1.

Onderdelen of componenten (intermediaire goederen) met inbegrip van de bijbehorende diensten: bij onderdelen of componenten valt de aanvangsdatum van het krediet niet later dan de feitelijke datum van de aanvaarding van de goederen of de gewogen gemiddelde datum van de aanvaarding van de goederen (met inbegrip van de diensten, indien van toepassing) door de afnemer, of voor diensten, de datum van de indiening van de facturen bij de klant of aanvaarding van de diensten door de klant.

 

2.

Quasikapitaalgoederen, met inbegrip van de bijbehorende diensten — machines of installaties, meestal met een vrij lage eenheidswaarde, voor industrieel, productief of commercieel gebruik: bij quasi-kapitaalgoederen valt de aanvangsdatum van het krediet niet later dan de feitelijke datum van de aanvaarding van de goederen of de gewogen gemiddelde datum van de aanvaarding van de goederen door de afnemer; indien de exporteur verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum van inbedrijfstelling, of voor diensten, de datum van de indiening van de facturen bij de klant of aanvaarding van de diensten door de klant. Bij een dienstverleningscontract waarbij de leverancier verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum van inbedrijfstelling.

 

3.

Kapitaalgoederen en projectdiensten — machines of installaties met een hoge waarde, voor industrieel, productief of commercieel gebruik:

 

voor contracten inzake de verkoop van kapitaalgoederen bestaande uit afzonderlijke, als zodanig te gebruiken goederen, is de uiterste aanvangsdatum de feitelijke datum dan wel de gewogen gemiddelde datum waarop de afnemer de goederen fysiek in ontvangst neemt;

 

voor contracten inzake de verkoop van kapitaalgoederen voor complete installaties of fabrieken waarbij de leverancier niet verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum waarop de afnemer de volledige, volgens het contract geleverde installatie (met uitzondering van reserveonderdelen) fysiek in ontvangst neemt;

 

indien de exporteur verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum van inbedrijfstelling;

 

voor diensten is de uiterste aanvangsdatum van het krediet de datum van de indiening van de facturen bij de klant of de aanvaarding van de diensten door de klant. Bij een dienstverleningscontract waarbij de leverancier verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum van inbedrijfstelling.

 

4.

Complete installaties of fabrieken — complete productie-eenheden van hoge waarde waarvoor het gebruik van kapitaalgoederen is vereist:

 

voor contracten inzake de verkoop van kapitaalgoederen voor complete installaties of fabrieken waarbij de leverancier niet verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum waarop de afnemer de volledige, volgens het contract geleverde installatie (met uitzondering van reserveonderdelen) fysiek in ontvangst neemt;

 

voor bouwcontracten waarbij de aannemer niet verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum van voltooiing van de bouwwerkzaamheden;

 

voor contracten waarbij de leverancier of aannemer contractueel verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum waarop de installatie of de bouwwerkzaamheden werden voltooid en met het oog op het gebruik werden getest. Dit geldt ongeacht het feit of de contractuele overdracht aan de afnemer op die datum is geschied en ongeacht het feit of de leverancier of aannemer verplichtingen van langere duur heeft, betreffende bijvoorbeeld de garantie van de goede werking of de opleiding van plaatselijk personeel;

 

wanneer het contract de aparte uitvoering van afzonderlijke delen van een project inhoudt, is de uiterste aanvangsdatum de datum die geldt als aanvangsdatum voor ieder afzonderlijk deel, of de gemiddelde datum van deze aanvangsdata; wanneer het contract van de leverancier niet op het hele project doch op een belangrijk deel daarvan betrekking heeft, kan de aanvangsdatum de aanvangsdatum zijn voor het project in zijn geheel;

 

voor diensten is de uiterste aanvangsdatum van het krediet de datum van de indiening van de facturen bij de klant of de aanvaarding van de diensten door de klant. Bij een dienstverleningscontract waarbij de leverancier verantwoordelijk is voor de inbedrijfstelling, is de uiterste aanvangsdatum de datum van inbedrijfstelling.

 

l)

Gebonden hulp: hulp die (rechtens of feitelijk) gebonden is aan de aankoop van goederen en/of diensten in het donorland en/of een beperkt aantal andere landen, met inbegrip van leningen, schenkingen of gecombineerde financieringspakketten met een concessionaliteitsniveau van meer dan nul procent.

Deze definitie is van toepassing ongeacht het feit of de „binding” al dan niet formeel tussen het ontvangende land en het donorland is overeengekomen, en ongeacht het feit of een pakket componenten bevat uit de in artikel 31 van de regeling vermelde soorten gebonden hulp die niet vrij en volledig beschikbaar is om aankopen te financieren in het ontvangende land, de meeste andere ontwikkelingslanden en de deelnemerslanden, of indien het praktijken betreft die de DAC of de deelnemers met een dergelijke „binding” gelijkstellen.

 

m)

Ongebonden hulp: hulp die leningen of schenkingen omvat waarvan het bedrag volledig en vrij beschikbaar is om aankopen te financieren in eender welk land.

 

n)

Gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode: de tijd die nodig is om de helft van de hoofdsom van een krediet af te lossen. Wordt berekend als de som van de tijd (in jaren) tussen de aanvangsdatum van het krediet en elke aflossing op de hoofdsom gewogen met het gedeelte van de hoofdsom dat op elke aflossingsdatum wordt afgelost.

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.