Verordening 2014/566 - Wijziging van Verordening (EG) nr. 617/2007 inzake de toepassing van de overgangsperiode tussen het tiende EOF en het elfde EOF tot aan de inwerkingtreding van het Intern Akkoord van het elfde EOF

1.

Wettekst

27.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 157/35

 

VERORDENING (EU) Nr. 566/2014 VAN DE RAAD

van 26 mei 2014

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 617/2007 inzake de toepassing van de overgangsperiode tussen het tiende EOF en het elfde EOF tot aan de inwerkingtreding van het Intern Akkoord van het elfde EOF

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS), enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, zoals laatst gewijzigd (1) („de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst”),

Gezien het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Gemeenschap binnen het meerjarig financieel kader voor 2008-2013 overeenkomstig de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van deel vier van het EG-Verdrag van toepassing zijn (2) (het „intern akkoord”), en met name artikel 10, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van de Europese Investeringsbank,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Besluit 2013/759/EU van de Raad (3) stelde overgangsmaatregelen vast voor het beheer van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) (de „overbruggingsfaciliteit”) om er zorg voor te dragen dat de fondsen voor samenwerking met de landen in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan en met de landen en gebieden overzee, en de fondsen voor ondersteunende uitgaven, beschikbaar blijven tussen januari 2014 en de inwerkingtreding van het elfde EOF.

 

(2)

Verordening (EG) nr. 617/2007 van de Raad (4) moet worden gewijzigd inzake het operationele en financiële beheer door de Commissie van de overbruggingsfaciliteit in de overgangsperiode tussen het tiende EOF en het elfde EOF tot aan de inwerkingtreding van het Intern Akkoord van het elfde EOF en de uitvoeringsverordening ervan.

 

(3)

De uitvoeringsbepalingen voor het operationele en financiële beheer van de investeringsfaciliteit tijdens de overgangsperiode dienen op dezelfde manier te worden gewijzigd.

 

(4)

De organisatie en werking van de Europese Dienst voor extern optreden zijn vastgesteld in Besluit 2010/427/EU van de Raad (5).

 

(5)

Verordening (EG) nr. 617/2007 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de overgangsperiode tussen het tiende EOF en het elfde EOF tot aan de inwerkingtreding van het Intern Akkoord van het elfde EOF, worden de artikelen 1 tot en met 16 van Verordening (EG) nr. 617/2007 van de Raad vervangen door deze in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening wordt toegepast in overeenstemming met Besluit 2010/427/EU.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing tot en met de inwerkingtreding van de uitvoeringsverordening inzake het elfde EOF.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 mei 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

Ch. VASILAKOS

 

  • (3) 
    Besluit 2013/759/EU van de Raad van 12 december 2013 betreffende overgangsmaatregelen voor het beheer van het EOF tussen 1 januari 2014 en de inwerkingtreding van het elfde Europees Ontwikkelingsfonds (PB L 335 van 14.12.2013, blz. 48).
  • (5) 
    Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese Dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).
 

BIJLAGE

„TITEL I

DOELSTELLINGEN EN ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 1

Doelstellingen en subsidiabiliteitscriteria

  • 1. 
    Geografisch bepaalde samenwerking met de ACS-landen en -regio's in het kader van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) wordt gebaseerd op de doelstellingen, algemene beginselen en waarden die ten grondslag liggen aan de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS), enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, zoals laatstelijk gewijzigd (1) („de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst”).
  • 2. 
    In het bijzonder en in het kader van de beginselen en doelstellingen van het extern optreden van de Unie, van de Europese consensus inzake ontwikkeling en van de Agenda voor verandering, alsmede daaropvolgende wijzigingen en toevoegingen:
 

a)

is de hoofddoelstelling van samenwerking in het kader van deze verordening het terugdringen en, op lange termijn, het uitbannen van armoede;

 

b)

moet samenwerking in het kader van deze verordening ook bijdragen tot:

 

i)

het stimuleren van duurzame en inclusieve economische, sociale en ecologische ontwikkeling,

 

ii)

het consolideren en ondersteunen van democratie, de rechtsstaat, goed bestuur, mensenrechten en de toepasselijke beginselen van het internationale recht, en

 

iii)

een op rechten gebaseerde aanpak garanderen die alle mensenrechten bestrijkt.

De verwezenlijking van die doelstellingen zal worden gemeten aan de hand van relevante indicatoren, met inbegrip van indicatoren van de menselijke ontwikkeling, met name millenniumontwikkelingsdoelstelling (Millennium Development Goal — MDG) 1 voor het doel onder a) en MDG 1 tot en met 8 voor de doelen onder b) en — na 2015 — andere door de Unie en haar lidstaten op internationaal niveau overeengekomen indicatoren.

  • 3. 
    De programmering wordt zodanig vormgegeven dat zij zoveel mogelijk voldoet aan de criteria voor officiële ontwikkelingshulp (ODA — Official Development Assistance) die door de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO/DAC) zijn vastgesteld, met inachtneming van het streven van de Unie om er zorg voor te dragen dat in de periode 2014-2020 ten minste 90 % van haar totale externe hulp als ODA wordt aangemerkt.
  • 4. 
    Maatregelen in de zin van Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad (2) die voor financiering krachtens die verordening in aanmerking komen, worden in beginsel niet op grond van deze verordening gefinancierd, tenzij de continuïteit van de samenwerking op het traject van crisissituatie naar stabiele omstandigheden voor ontwikkeling moet worden bewaard. In dergelijke gevallen moet er in het bijzonder worden op toegezien dat humanitaire hulp, rehabilitatie en ontwikkelingshulp op een doeltreffende wijze samenhangen en dat zij bijdragen tot rampenrisicovermindering en weerbaarheid.

Artikel 2

Algemene beginselen

  • 1. 
    Overeenkomstig artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt bij de uitvoering van deze verordening gezorgd voor samenhang met andere gebieden van het extern optreden en met ander relevant beleid van de Unie en coherentie van het ontwikkelingsbeleid. Maatregelen die in het kader van deze verordening worden gefinancierd, met inbegrip van de maatregelen die door de Europese Investeringsbank (EIB) worden beheerd, worden daarom gebaseerd op het samenwerkingsbeleid dat is vastgelegd in documenten zoals regelingen, verklaringen en actieplannen tussen de Unie en de betrokken derde landen en regio's, en op besluiten, specifieke belangen, beleidsprioriteiten en strategieën van de Unie.
  • 2. 
    De Unie en de lidstaten streven naar gezamenlijke meerjarenprogrammering, op basis van de armoedebestrijdings- of equivalente ontwikkelingsstrategieën van de partnerlanden. Zij kunnen gezamenlijk actie ondernemen met inbegrip van gezamenlijke analyse en gezamenlijke respons op deze strategieën, waarbij prioritaire interventiegebieden worden bepaald en een werkverdeling binnen een land wordt vastgesteld, door gezamenlijke donormissies en het gebruik van medefinanciering en gedelegeerde samenwerkingsregelingen.
  • 3. 
    De Unie bevordert een multilaterale aanpak van de mondiale uitdagingen en werkt in dat verband samen met de lidstaten en de partnerlanden. Waar nodig stimuleert zij de samenwerking met internationale organisaties en lichamen en andere bilaterale donoren.
  • 4. 
    De relaties tussen de Unie en haar lidstaten en partnerlanden zijn gebaseerd op en bevorderen de gedeelde waarden met betrekking tot de eerbiediging van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat alsook de beginselen van eigen inbreng en wederzijdse verantwoording. De steun aan de partners zal worden aangepast aan hun ontwikkelingssituatie en aan hun inzet en vooruitgang met betrekking tot de mensenrechten, de democratie, de rechtsstaat en goed bestuur.

Voorts wordt bij de relaties met de partnerlanden rekening gehouden met hun verbintenissen en hun prestaties bij het uitvoeren van de internationale overeenkomsten en contractuele relaties met de Unie, met name op het gebied van migratie als bepaald in de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst.

  • 5. 
    De Unie bevordert doeltreffende samenwerking met de partnerlanden en -regio's overeenkomstig internationaal beproefde methoden. Zij stemt haar steun zoveel mogelijk af op de nationale of regionale ontwikkelingsstrategieën, het hervormingsbeleid en de procedures van haar partners en ondersteunt de democratische eigen inbreng en de binnenlandse en wederzijdse verantwoording. Daartoe bevordert zij het volgende:
 

a)

een doorzichtig ontwikkelingsproces dat wordt geleid door en onder de verantwoordelijkheid valt van het partnerland of de partnerregio, met inbegrip van de bevordering van de plaatselijke deskundigheid;

 

b)

een op rechten gebaseerde aanpak waarin alle mensenrechten vervat zitten, zowel burgerrechten als politieke, economische, sociale en culturele rechten, teneinde de mensenrechtenbeginselen te integreren in de uitvoering van deze verordening, de partnerlanden bij te staan bij het nakomen van hun internationale verplichtingen inzake de mensenrechten, en de rechthebbenden, met bijzondere aandacht voor de arme en kwetsbare groepen, te ondersteunen bij het opeisen van hun rechten;

 

c)

de responsabilisering van de bevolking van de partnerlanden, inclusieve en participerende ontwikkelingsmethoden en ruime inschakeling van alle segmenten van de samenleving in het ontwikkelingsproces en in de nationale en regionale dialoog, waaronder de politieke dialoog. Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de respectieve rol van de parlementen, de lokale overheid en het maatschappelijk middenveld, onder andere wat betreft participatie, controle en verantwoordingsplicht;

 

d)

doeltreffende samenwerkingsvormen en -instrumenten, overeenkomstig de beste praktijken van de OESO/DAC, waaronder het gebruik van innovatieve instrumenten zoals het samenvoegen van subsidies en leningen en andere mechanismen voor risicodeling in bepaalde sectoren en landen, en de inzet van de particuliere sector, met inachtneming van de punten schuldhoudbaarheid en het aantal van dergelijke mechanismen, alsmede van de vereiste van een systematische beoordeling van de impact overeenkomstig de doelstellingen van deze verordening, met name armoedebestrijding en specifieke begrotingssteuninstrumenten, zoals overeenkomsten voor staatsopbouw. Alle programma's, acties en samenwerkingsvormen en -instrumenten worden aangepast aan de bijzondere omstandigheden van elk partnerland of -regio, met aandacht voor een programmagerichte benadering, voorspelbare steunverlening, het mobiliseren van particuliere middelen, met inbegrip van middelen uit de lokale particuliere sector, universele en niet-discriminerende toegang tot basisdiensten, en de ontwikkeling en het gebruik van nationale systemen;

 

e)

de mobilisering van binnenlandse inkomsten en de versterking van het begrotingsbeleid van de partnerlanden, teneinde de armoede terug te dringen en de afhankelijkheid van ontwikkelingshulp te verminderen;

 

f)

een beter effect van beleid en programma's door middel van coördinatie, samenhang en harmonisatie tussen donoren om synergieën te creëren en overlapping en herhaling te verminderen, de complementariteit te verbeteren en initiatieven van alle donoren te steunen, alsmede door middel van coördinatie in de partnerlanden en -regio's op basis van overeengekomen richtsnoeren en beginselen van beste praktijken inzake de coördinatie en doeltreffendheid van ontwikkelingshulp;

 

g)

resultaatgerichte ontwikkelingsmethoden, met inbegrip van transparante en door de landen zelf opgestelde resultatenkaders, eventueel gebaseerd op internationaal overeengekomen streefdoelen en vergelijkbare en aggregeerbare indicatoren zoals die van de MDG's met het oog op de beoordeling en mededeling van de resultaten, met inbegrip van opbrengst, resultaten en gevolgen van de ontwikkelingshulp.

  • 6. 
    De Unie ondersteunt waar nodig de uitvoering van bilaterale, regionale en multilaterale samenwerking en dialoog, de ontwikkelingsdimensie van partnerschapsovereenkomsten en driehoekssamenwerking. De Unie bevordert de zuid-zuidsamenwerking.
  • 7. 
    In het kader van haar activiteiten inzake ontwikkelingssamenwerking zal de Unie, waar passend, putten uit de ervaringen van de lidstaten met hervorming en overgang en de daaruit geleerde lessen, en deze delen.
  • 8. 
    De Unie streeft naar een regelmatige informatie-uitwisseling met de actoren van het partnerschap, overeenkomstig artikel 4 van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst.

TITEL II

PROGRAMMERING EN TOEWIJZING VAN MIDDELEN

Artikel 3

Algemeen kader voor de toewijzing van middelen

  • 1. 
    De Commissie stelt de meerjarige indicatieve middelentoewijzing voor elke ACS-staat en -regio en voor de intra-ACS-samenwerking vast aan de hand van de criteria vastgelegd in de artikelen 3, 9 en 12 quater van bijlage IV bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, binnen de financiële grenzen die zijn vastgesteld in artikel 2 van het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Gemeenschap binnen het meerjarig financieel kader voor 2008-2013 overeenkomstig de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van deel vier van het EG-Verdrag van toepassing zijn (3) (het „intern akkoord”).
  • 2. 
    Bij de vaststelling van de indicatieve nationale toewijzingen wordt gestreefd naar een gedifferentieerde benadering om ervoor te zorgen dat de partnerlanden specifieke, op maat gemaakte samenwerking krijgen, op basis van:
 

a)

hun behoeften;

 

b)

hun capaciteiten om financiële middelen te genereren en te gebruiken, en hun absorptievermogen;

 

c)

hun verbintenissen en prestaties; en

 

d)

het mogelijke effect van de bijstand van de Unie.

De meest behoeftige landen, met name de minst ontwikkelde landen, de lage-inkomenslanden en de landen in crisis-, postcrisis- of fragiele en kwetsbare situaties, krijgen prioriteit in de procedure voor de toewijzing van middelen.

De Unie past haar bijstand door dynamische, resultaatgerichte en landenspecifieke maatregelen, als bedoeld in artikel 7, lid 2, aan aan de situatie in het betrokken land en de inzet en vooruitgang van dat land met betrekking tot kwesties zoals goed bestuur, mensenrechten, democratie, de rechtsstaat en het vermogen om hervormingen door te vormen en tegemoet te komen aan de wensen en behoeften van de bevolking.

  • 3. 
    Het Comité van het Europees Ontwikkelingsfonds, ingesteld bij artikel 8 van het intern akkoord („het EOF-comité”) houdt een gedachtewisseling over de methode voor het vaststellen van de in lid 1 van dit artikel bedoelde meerjarige indicatieve middelentoewijzing.

Artikel 4

Algemeen kader voor de programmering

  • 1. 
    De programmering van de steun voor de ACS-landen en -regio's op grond van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst geschiedt overeenkomstig de algemene beginselen van de artikelen 1 tot en met 14 van bijlage IV bij die overeenkomst en overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van deze verordening.
  • 2. 
    Behalve in de in lid 3 bepaalde gevallen wordt de programmering gezamenlijk uitgevoerd met het betrokken partnerland of de betrokken partnerregio en in toenemende mate afgestemd op de armoedebestrijdings- of equivalente strategieën van het betrokken partnerland of de betrokken partnerregio.

De Unie en de lidstaten plegen in een vroeg stadium van en gedurende het gehele programmeringsproces overleg met elkaar ter bevordering van coherentie, complementariteit en consistentie van hun samenwerkingsactiviteiten. Het overleg kan leiden tot gezamenlijke programmering met de lokaal vertegenwoordigde lidstaten. De gezamenlijke programmering moet worden gebaseerd op de comparatieve voordelen van de donoren van de Unie. Andere lidstaten wordt verzocht mee te werken aan een sterker gezamenlijk extern optreden van de Unie.

De financieringsverrichtingen van de EIB dragen bij tot de algemene beginselen van de Unie en in het bijzonder die welke zijn verankerd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en tot de doelstellingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, zoals de terugdringing van armoede door inclusieve en duurzame groei en economische, ecologische en sociale ontwikkeling. Waar nodig trachten de EIB en de Commissie zo veel mogelijk synergieën tot stand te brengen in het programmeringsproces van het EOF. De EIB wordt in een vroeg stadium geraadpleegd over aangelegenheden in verband met haar deskundigheid en activiteiten teneinde de samenhang van het extern optreden van de Unie te vergroten.

Andere donoren en ontwikkelingsactoren, waaronder vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en regionale en plaatselijke overheden, worden eveneens geraadpleegd.

  • 3. 
    In omstandigheden als bedoeld in artikel 3, lid 3, en artikel 4, lid 5, van bijlage IV bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, stelt de Commissie specifieke voorzieningen vast voor de programmering en uitvoering van de ontwikkelingshulp door zelf de aan de betrokken staat toegewezen middelen te beheren overeenkomstig het beleid van de Unie op dit gebied.
  • 4. 
    De Unie richt haar bilaterale steun in beginsel op ten hoogste drie sectoren die in overleg met de partnerlanden worden vastgesteld.

Artikel 5

Programmeringsdocumenten

  • 1. 
    Strategiedocumenten worden door de Unie en het betrokken partnerland of de betrokken regio opgesteld om een samenhangend beleidskader te bieden voor ontwikkelingssamenwerking, in overeenstemming met het algemene doel en de werkingssfeer, de doelstellingen en de algemene beginselen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en uitgaande van de beginselen bedoeld in de artikelen 2, 8 en 12 bis van bijlage IV bij die overeenkomst.

Bij de voorbereiding en uitvoering van strategiedocumenten worden de in artikel 2 van deze verordening neergelegde beginselen inzake de doeltreffendheid van hulp geëerbiedigd, te weten nationale eigen inbreng, partnerschap, coördinatie, harmonisatie, afstemming op de procedures van het ontvangende land of de ontvangende regio, transparantie, wederzijdse verantwoordingsplicht en resultaatgerichtheid. De programmeringsperiode wordt in beginsel afgestemd op de strategische cycli van de partnerlanden.

  • 2. 
    Voor de volgende partnerlanden of -regio's is, voor zover zij daarin toestemmen, geen strategiedocument vereist:
 

a)

landen of regio's die een ontwikkelingsstrategie hebben in de vorm van een ontwikkelingsplan of een soortgelijk ontwikkelingsdocument dat de Commissie bij de vaststelling van het overeenstemmende indicatief meerjarenprogramma als basis daarvoor heeft aanvaard;

 

b)

landen of regio's waarvoor een gezamenlijk meerjarig programmeringsdocument tussen de Unie en de lidstaten is overeengekomen;

 

c)

landen of regio's waarvoor reeds een gezamenlijk kaderdocument is opgesteld waarin een allesomvattende benadering van de Unie voor de betrekkingen met die partnerlanden of -regio's, met inbegrip van het ontwikkelingsbeleid van de Unie, is opgenomen;

 

d)

regio's die een gezamenlijk met de Unie overeengekomen strategie hebben;

 

e)

landen waar de Unie voornemens is haar strategie af te stemmen op een nieuwe nationale cyclus die vóór 1 januari 2017 begint; in dergelijke gevallen bevat het meerjarig indicatief programma voor de tussenliggende periode tussen 2014 en het begin van de nieuwe nationale cyclus de respons van de Unie voor dat land.

  • 3. 
    Er zijn geen strategiedocumenten vereist voor de landen of regio's die in het kader van deze verordening een initiële toewijzing van middelen van de Unie ontvangen die voor de periode 2014-2020 niet meer dan 50 miljoen EUR bedraagt. In dergelijke gevallen bevatten de indicatieve meerjarenprogramma's de respons van de Unie voor deze landen of regio's.

Indien de in de leden 2 en 3 genoemde opties niet aanvaardbaar zijn voor het partnerland of de partnerregio, wordt een strategiedocument opgesteld.

  • 4. 
    Behalve in de in artikel 4, lid 3, genoemde omstandigheden worden de indicatieve meerjarenprogramma's gebaseerd op een dialoog met het partnerland of de partnerregio en opgesteld op basis van de strategiedocumenten of soortgelijke in dit artikel genoemde documenten, waarover met het betrokken land of de betrokken regio tot overeenstemming wordt gekomen.

Voor de toepassing van deze verordening kan het in lid 2, onder b), van dit artikel bedoelde gezamenlijk meerjarig programmeringsdocument als het indicatief meerjarenprogramma worden beschouwd, mits het in overeenstemming is met de in dit lid vastgestelde beginselen en voorwaarden, met inbegrip van een indicatieve toewijzing van middelen, en met de in artikel 14 vastgestelde procedures, in overeenstemming met het betrokken partnerland of de betrokken partnerregio.

  • 5. 
    De indicatieve meerjarenprogramma's bepalen de prioritaire sectoren die voor financiering van de Unie in aanmerking komen, de specifieke doelstellingen, de verwachte resultaten, de prestatie-indicatoren en de indicatieve financiële toewijzing, zowel in totaal als per prioritair gebied. Zij vermelden tevens op welke wijze de voorgestelde programma's zullen bijdragen tot de in dit artikel bedoelde algemene landenstrategie en op welke wijze zij zullen bijdragen tot de uitvoering van de Agenda voor verandering.

Overeenkomstig de beginselen inzake de doeltreffendheid van de hulp voorkomt de intra-ACS-ondersteuningsstrategie versnippering en zorgt zij voor complementariteit en een daadwerkelijke meerwaarde ten opzichte van de landenprogramma's en de regionale programma's.

  • 6. 
    Naast de nationale en de regionale programmeringsdocumenten worden door de Commissie en de ACS-staten, via het ACS-secretariaat, een intra-ACS-ondersteuningsstrategie en een bijbehorend indicatief meerjarenprogramma geformuleerd, overeenkomstig de beginselen van de artikelen 12 tot en met 14 van bijlage IV bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst.
  • 7. 
    De in artikel 4, lid 3, bedoelde specifieke voorzieningen kunnen de vorm aannemen van speciale ondersteuningsprogramma's, rekening houdende met de bijzondere overwegingen die in artikel 6, lid 1, zijn opgenomen.

Artikel 6

Programmering voor landen en regio's in een crisis-, postcrisis- of kwetsbare situatie

  • 1. 
    Bij het opstellen van programmeringsdocumenten voor de landen en regio's in crisis-, postcrisis- of kwetsbare situaties of die vaak met natuurrampen te kampen hebben, wordt terdege rekening gehouden met de kwetsbaarheid, de speciale behoeften en de omstandigheden van de betrokken bevolkingen, landen of regio's.

De Unie blijft zich ten volle inzetten voor de uitvoering van de New Deal voor de inzet in fragiele staten en aan de beginselen ervan, met name door zich te richten op de vijf doelstellingen op het gebied van vredes- en staatsopbouw, door lokale eigen verantwoordelijkheid te garanderen en aan te sluiten bij nationale plannen die in het kader van de uitvoering van de New Deal worden opgesteld.

Er moet voldoende aandacht worden besteed aan conflictpreventie en -oplossing, staat- en vredesopbouw, postconflictverzoening en maatregelen voor de wederopbouw door specifiek de nadruk te leggen op inclusieve en legitieme beleidsmaatregelen, veiligheid, justitie, economische grondslagen en het opbouwen van capaciteit voor verantwoordelijke en billijke dienstverrichting. Bij die processen wordt bijzondere aandacht besteed aan de rol van vrouwen en het perspectief van kinderen.

Ten aanzien van partnerlanden of -regio's die rechtstreeks betrokken zijn bij of getroffen worden door een crisis-, postcrisis- of kwetsbare situatie, wordt bijzondere nadruk gelegd op versterking van de coördinatie tussen hulp, rehabilitatie en ontwikkeling onder alle relevante actoren, met name voor politieke initiatieven, teneinde de overgang van een noodsituatie naar de ontwikkelingsfase te bevorderen. Voor de landen en regio's in een kwetsbare situatie of waar zich regelmatig natuurrampen voordoen, ligt de nadruk op de voorbereiding op en het voorkomen van rampen en de beheersing van de gevolgen van dit soort rampen, en wordt de kwetsbaarheid voor schokken aangepakt en de weerbaarheid versterkt.

  • 2. 
    Voor landen of regio's in crisis-, postcrisis- of kwetsbare situaties kan een ad-hocevaluatie van de samenwerkingsstrategie van het land of de regio worden uitgevoerd. In dergelijke evaluaties kan een specifieke en gewijzigde strategie worden voorgesteld om te zorgen voor de overgang naar samenwerking en ontwikkeling op lange termijn, waarbij een betere coördinatie en overgang tussen de instrumenten voor humanitaire hulp en die voor ontwikkelingsbeleid wordt bevorderd.

Artikel 7

Goedkeuring en wijziging van programmeringsdocumenten

  • 1. 
    De programmeringsdocumenten, met inbegrip van de daarin opgenomen indicatieve toewijzingen, worden door de Commissie volgens de in artikel 14 bedoelde procedure goedgekeurd.

Wanneer de Commissie de programmeringsdocumenten doet toekomen aan het EOF-comité, zendt zij deze tegelijkertijd ter informatie aan de Paritaire Parlementaire Vergadering met volledige inachtneming van de besluitvormingsprocedure overeenkomstig titel IV van deze verordening.

De programmeringsdocumenten worden vervolgens goedgekeurd door de betrokken ACS-staat of -regio, als bepaald in bijlage IV bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst. Landen of regio's waarvoor geen programmeringsdocument is ondertekend, blijven in aanmerking komen voor financiering onder de in artikel 4, lid 3, van deze verordening genoemde voorwaarden.

  • 2. 
    De strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's, met inbegrip van de daarin vervatte indicatieve toewijzingen, kunnen worden aangepast om rekening te houden met evaluaties voorzien in de artikelen 5, 11 en 14 van bijlage IV van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst.

In overeenstemming met de bepalingen van artikel 2, lid 4, en artikel 3, lid 2, van deze verordening en voortbouwend op voorgaande EOF's en andere ervaringen die zijn opgedaan met stimuleringsmaatregelen, waaronder geleerde lessen, kunnen de indicatieve toewijzingen met name worden aangevuld met een prestatiegerelateerd mechanisme. In dit verband worden, zonder afbreuk te doen aan de bijzondere behandeling van fragiele en kwetsbare staten om ervoor te zorgen dat naar behoren rekening wordt gehouden met hun specifieke behoeften, middelen beschikbaar gesteld, indien mogelijk in de grootteorde van de stimuleringstranche voor goed bestuur van het 10e EOF, ter stimulering van resultaatgerichte hervormingen conform de Agenda voor verandering en voor het nakomen van de committeringen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst. Het EOF-comité houdt overeenkomstig artikel 14, lid 2, van deze verordening een gedachtewisseling over het prestatiegerelateerd mechanisme.

  • 3. 
    De in artikel 14 uiteengezette procedure zal ook worden gevolgd voor grondige wijzigingen die als gevolg hebben dat de strategie, of de programmeringsdocumenten ervan en/of de programmeerbare middelentoewijzing ervan aanzienlijk wordt gewijzigd. In voorkomend geval worden desbetreffende wijzigingen van de programmeringsdocumenten vervolgens goedgekeurd door de betrokken ACS-staat of -regio.
  • 4. 
    Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen, zoals crisissen of onmiddellijke bedreigingen voor de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten of de fundamentele vrijheden, met inbegrip van de in artikel 6, lid 2, bedoelde gevallen, kan de in artikel 14, lid 4, bedoelde procedure worden gebruikt om de in artikel 5 genoemde programmeringsdocumenten te wijzigen.

TITEL III

UITVOERING

Artikel 8

Algemeen uitvoeringskader

De uitvoering van de steun voor ACS-staten en -regio's die op grond van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst door de Commissie en de EIB wordt beheerd, geschiedt overeenkomstig het Financieel Reglement bedoeld in artikel 10, lid 2, van het intern akkoord (het „Financieel Reglement van het EOF”).

Artikel 9

Vaststelling van actieprogramma's, afzonderlijke maatregelen en bijzondere maatregelen

  • 1. 
    De Commissie stelt jaarlijkse actieprogramma's vast op basis van de in artikel 5 bedoelde indicatieve programmeringsdocumenten.

In geval van terugkerende acties kan zij ook meerjarige actieprogramma's voor een periode van ten hoogste drie jaar vaststellen.

Indien noodzakelijk en naar behoren gemotiveerd, kan een maatregel vóór of na de vaststelling van jaarlijkse of meerjarige actieprogramma's, als afzonderlijke maatregel worden vastgesteld.

  • 2. 
    De actieprogramma's en afzonderlijke maatregelen worden opgesteld door de Commissie samen met het partnerland of de partnerregio, met betrokkenheid van de lokaal vertegenwoordigde lidstaten en waar dienstig in coördinatie met andere donoren, in het bijzonder bij gezamenlijke programmering, en met de EIB. De lidstaten die niet lokaal vertegenwoordigd zijn worden geïnformeerd over activiteiten in het veld.

De actieprogramma's bevatten een specifieke beschrijving van elke voorgenomen activiteit. Die beschrijving vermeldt de nagestreefde doelstellingen, de verwachte resultaten en de hoofdactiviteiten.

Voorts vermeldt zij de verwachte resultaten in termen van output, uitkomsten en impact met kwantitatieve of kwalitatieve streefcijfers en bevat zij een toelichting van hun onderlinge samenhang en van de samenhang met de doelstellingen van het indicatief meerjarenprogramma. Voor de outputs en, in beginsel voor de uitkomsten, moeten er specifieke, meetbare en realistische indicatoren zijn met nulmetingen en tijdsgebonden benchmarks die zoveel mogelijk zijn afgestemd op de eigen outputs en benchmarks van het partnerland of de partnerregio. Waar zulks relevant is, wordt een kosten-batenanalyse uitgevoerd.

De beschrijving vermeldt de risico's, alsmede voorstellen om deze te reduceren, in voorkomend geval de analyse van de specifieke context van de sector en de voornaamste belanghebbenden, de uitvoeringsmethoden, de begroting en een indicatief tijdschema, en, in geval van begrotingssteun, de criteria voor uitbetaling, met inbegrip van mogelijke variabele schijven. Tevens worden eventuele bijbehorende ondersteunende maatregelen en regelingen voor toezicht, audit en evaluatie vermeld.

In voorkomend geval, licht de beschrijving de complementariteit met lopende of voorgenomen activiteiten van de EIB in het partnerland of de partnerregio toe.

  • 3. 
    In de in artikel 4, lid 3, vermelde gevallen en bij onvoorziene, naar behoren gemotiveerde behoeften of uitzonderlijke omstandigheden kan de Commissie bijzondere maatregelen nemen, onder meer maatregelen om de overgang van noodhulp naar ontwikkelingsactiviteiten voor de lange termijn te vergemakkelijken of maatregelen om de bevolking beter in staat te stellen het hoofd te bieden aan terugkerende crises.
  • 4. 
    Actieprogramma's en afzonderlijke maatregelen, als bedoeld in lid 1, waarvoor de financiële bijstand van de Unie meer dan 5 miljoen EUR bedraagt alsmede bijzondere maatregelen waarvoor de financiële bijstand van de Unie meer dan 10 miljoen EUR bedraagt, worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 14 van deze verordening bedoelde procedure. Die procedure is niet vereist voor actieprogramma's en maatregelen onder de bovengenoemde drempelwaarde of voor niet-substantiële wijzigingen daarvan. Niet-substantiële wijzigingen zijn technische aanpassingen zoals verlening van de uitvoeringstermijn, herschikking van middelen binnen de geraamde begroting of verhoging of verlaging van de omvang van de begroting met minder dan 20 % van het oorspronkelijke bedrag, tot een maximum van 10 miljoen EUR, mits deze wijzigingen de doelstellingen van het oorspronkelijke actieprogramma niet substantieel aantasten. In dergelijke gevallen worden de actieprogramma's en maatregelen en niet-substantiële wijzigingen daarvan aangenomen door de Commissie, die het EOF-comité daarvan binnen één maand na de vaststelling ervan in kennis stelt.

Elke lidstaat mag vragen dat een project of programma uit een actieprogramma dat overeenkomstig artikel 14 van deze verordening aan het EOF-comité wordt voorgelegd verwijderd wordt. Indien een dergelijk verzoek wordt gesteund door een blokkerende minderheid van lidstaten, zoals bepaald in artikel 8, lid 3, in samenhang met artikel 8, lid 2, van het intern akkoord, wordt het actieprogramma zonder het betrokken project of programma door de Commissie goedgekeurd. Het verwijderde project of programma wordt, in een later stadium, opnieuw aan het EOF-comité voorgelegd buiten het actieprogramma om, in de vorm van een afzonderlijke maatregel die vervolgens door de Commissie goedgekeurd wordt volgens de in artikel 14 van deze verordening bedoelde procedure, tenzij de Commissie, overeenkomstig de zienswijze van de lidstaten in het EOF-comité, het ingetrokken project of programma niet wenst voort te zetten.

Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie, zoals crisissen, door de natuur of door de mens veroorzaakte rampen, of onmiddellijke bedreigingen voor de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten of de fundamentele vrijheden, kan de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 14, lid 4, van deze verordening, afzonderlijke of bijzondere maatregelen of wijzigingen van de bestaande actieprogramma's en maatregelen vaststellen.

  • 5. 
    De Commissie stelt specifieke actieprogramma's voor ondersteunende uitgaven als bedoeld in artikel 6 van het intern akkoord vast volgens de procedure van artikel 14 van deze verordening. Wijzigingen van de actieprogramma's voor ondersteunende uitgaven worden volgens dezelfde procedure vastgesteld.
  • 6. 
    Onder meer wat betreft het effect op klimaatverandering, biodiversiteit en de daarmee samenhangende maatschappelijke gevolgen vindt op projectniveau een passend milieuonderzoek plaats, waar nodig met inbegrip van een milieueffectbeoordeling (MEB) voor milieugevoelige projecten, in het bijzonder indien zij naar verwachting aanzienlijke negatieve sociale en/of milieugevolgen zullen hebben, die gevoelig, uiteenlopend en ongekend zijn. Dat onderzoek wordt gebaseerd op internationaal erkende praktijken. Waar zulks relevant is, wordt bij de uitvoering van sectorale programma's gebruikgemaakt van strategische milieubeoordelingen. Er wordt erop toegezien dat de belanghebbenden bij de milieubeoordelingen worden betrokken en dat de resultaten openbaar worden gemaakt.

Artikel 10

Aanvullende bijdragen van de lidstaten

  • 1. 
    Teneinde de doelstellingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst te helpen verwezenlijken, kunnen de lidstaten, op eigen initiatief, de Commissie of de EIB buiten de medefinancieringsregelingen om, vrijwillige bijdragen verstrekken overeenkomstig artikel 1, lid 9, van het intern akkoord. Die bijdragen laten de algemene middelentoewijzing uit hoofde van het EOF onverlet. Zij worden op dezelfde manier behandeld als de gewone bijdragen bedoeld in artikel 1, lid 2, van het intern akkoord, behalve wat betreft de bepalingen van de artikelen 6 en 7 van het intern akkoord, waarvoor specifieke regelingen kunnen worden vastgesteld in een bilaterale bijdrageovereenkomst.
  • 2. 
    Het reserveren van middelen geschiedt alleen indien de omstandigheden dat rechtvaardigen, bijvoorbeeld als reactie op uitzonderlijke omstandigheden bedoeld in artikel 4, lid 3. In een dergelijk geval worden vrijwillige bijdragen die aan de Commissie zijn verstrekt, overeenkomstig het Financieel Reglement van het EOF behandeld als bestemmingsontvangsten.
  • 3. 
    De aanvullende middelen worden opgenomen in de programmerings- en evaluatieprocessen en in de jaarlijkse actieprogramma's, in de afzonderlijke maatregelen en bijzondere maatregelen als bedoeld in deze verordening en doen recht aan de eigen inbreng van partnerlanden of -regio's.
  • 4. 
    Alle daaruit voortvloeiende wijzigingen van de actieprogramma's, afzonderlijke maatregelen of bijzondere maatregelen worden door de Commissie goedgekeurd volgens artikel 9.
  • 5. 
    Lidstaten die de Commissie of de EIB vrijwillige aanvullende bijdragen verstrekken om de doelstellingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst te helpen verwezenlijken, stellen de Raad en het EOF-comité, of het Comité van de investeringsfaciliteit van tevoren van hun voornemen in kennis.

Artikel 11

Belastingen, rechten en heffingen

De bijstand van de Unie leidt niet tot de instelling van specifieke belastingen, rechten of heffingen noch tot de inning ervan.

Onder voorbehoud van artikel 31 van bijlage IV bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst zijn dergelijke belastingen, rechten en heffingen onderworpen aan de voorwaarden van het Financieel Reglement van het EOF als bedoeld in artikel 10, lid 2, van het intern akkoord.

Artikel 12

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

  • 1. 
    De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie door de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door de terugvordering of eventueel de terugbetaling van de ten onrechte betaalde bedragen en zo nodig door doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.
  • 2. 
    De Commissie, of haar vertegenwoordigers, en de Rekenkamer zijn bevoegd om audits te verrichten of, in het geval van internationale organisaties, om controles te verrichten overeenkomstig met die organisaties gesloten overeenkomsten, evenals controles, op basis van documenten en ter plaatse, bij alle subsidiebegunstigden, contractanten en subcontractanten die middelen van de Unie hebben ontvangen uit hoofde van deze verordening.
  • 3. 
    Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan, overeenkomstig de bepalingen en procedures die zijn vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (5), een onderzoek instellen, en met name controles en inspecties ter plaatse verrichten, teneinde na te gaan of er, in verband met een subsidieovereenkomst of een subsidiebesluit of een op grond van deze verordening gefinancierd contract, sprake is van fraude, corruptie of andere illegale activiteiten die gevolgen hebben voor de financiële belangen van de Europese Unie.
  • 4. 
    Onverminderd de leden 1, 2 en 3, worden in samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, subsidieovereenkomsten, subsidiebesluiten en contracten die uit de tenuitvoerlegging van deze verordening voortvloeien, bepalingen opgenomen die uitdrukkelijk voorzien in de bevoegdheid van de Commissie, de Rekenkamer en OLAF om dergelijke audits, controles en verificaties ter plaatse, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, uit te voeren.

Artikel 13

Nationaliteits- en oorsprongsregels voor overheidsopdrachten, subsidies en andere toekenningsprocedures

De nationaliteits- en oorsprongsregels voor overheidsopdrachten, subsidies en andere toekenningsprocedures zijn vastgelegd in artikel 20 van bijlage IV bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst.

TITEL IV

BESLUITVORMINGSPROCEDURES

Artikel 14

Taken van het EOF-comité

  • 1. 
    Het EOF-comité brengt volgens de in de leden 3 en 4 van dit artikel uiteengezette procedure advies uit.

Een waarnemer van de EIB neemt deel aan de werkzaamheden van het EOF-comité voor wat betreft aangelegenheden die de EIB aangaat.

  • 2. 
    De taken van het EOF-comité hebben betrekking op de taken die in titel II en titel III van deze verordening zijn vastgelegd:
 

a)

programmering van de steun van de Unie in het kader van het EOF en evaluatie daarvan, waarbij met name wordt gelet op de nationale, regionale en intra-ACS-strategieën;

 

b)

toezicht op de uitvoering en de evaluatie van de steun van de Unie, met inbegrip van onder meer het effect van hulp op de terugdringing van armoede, sectorale aspecten, transsectorale kwesties, de wijze waarop de coördinatie met de lidstaten en andere donoren in het veld functioneert en de vooruitgang inzake de in artikel 2 bedoelde algemene beginselen van doeltreffendheid van hulp.

Voor begrotingsondersteuningsprogramma's waarover het EOF-comité een positief advies heeft uitgebracht, maar waarvan de uitvoering is opgeschort, stelt de Commissie het comité vooraf in kennis van de opschorting en van het latere besluit om de betalingen te hervatten.

Elke lidstaat kan de Commissie te allen tijde verzoeken het EOF-comité informatie te verstrekken en een gedachtewisseling te houden over kwesties die betrekking hebben op de in dit lid bedoelde taken. Die gedachtewisselingen kunnen ertoe leiden dat lidstaten aanbevelingen formuleren waarmee de Commissie rekening zal houden.

  • 3. 
    In de gevallen waarin het EOF-comité advies moet uitbrengen, legt de vertegenwoordiger van de Commissie binnen de termijnen vastgesteld in het besluit van de Raad over het reglement van orde van het EOF-comité bedoeld in artikel 8, lid 5, van het intern akkoord, het comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het EOF-comité brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn die de voorzitter naar gelang van de urgentie van de aangelegenheid kan vaststellen, maar die ten hoogste 30 dagen mag bedragen. Ook de EIB neemt aan de gedachtewisseling deel. Het advies wordt uitgebracht met de gekwalificeerde meerderheid van stemmen als voorgeschreven in artikel 8, lid 3, van het intern akkoord, waarbij de stemmen van de lidstaten worden gewogen als vastgesteld in artikel 8, lid 2, van het intern akkoord.

Wanneer het EOF-comité advies heeft uitgebracht, stelt de Commissie maatregelen vast, die onmiddellijk van toepassing zijn.

Indien die vastgestelde maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dergelijk geval stelt de Commissie de toepassing van de maatregelen uit voor een maximale termijn van in beginsel 30 dagen na deze kennisgeving, die in uitzonderlijke omstandigheden met maximaal 30 dagen kan worden verlengd. De Raad kan binnen deze termijn met dezelfde gekwalificeerde meerderheid van stemmen als die welke voor het EOF-comité geldt, een andersluidend besluit nemen.

  • 4. 
    Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie, als bepaald in artikel 7, lid 4, en artikel 9, lid 4, stelt de Commissie de maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn, zonder deze vooraf aan het EOF-comité voor te leggen. De maatregelen blijven van toepassing gedurende de geldigheidsduur van de vastgestelde of gewijzigde documenten, actieprogramma's of maatregelen.

De voorzitter legt de maatregelen uiterlijk 14 dagen nadat deze zijn vastgesteld, voor advies aan het EOF-comité voor.

Indien het EOF-comité overeenkomstig de lid 3 van dit artikel een negatief advies uitbrengt, trekt de Commissie de overeenkomstig de eerste alinea van dit lid vastgestelde maatregelen onmiddellijk in.

Artikel 15

Vredesfaciliteit voor Afrika

In het kader van het indicatieve programma voor intra-ACS-samenwerking worden middelen uitgetrokken voor de Vredesfaciliteit voor Afrika. Die middelen kunnen aangevuld worden door middelen uit de regionale indicatieve programma's. Daarvoor geldt de bijzondere procedure:

 

a)

op verzoek van de Afrikaanse Unie worden met de instemming van het ACS-comité van ambassadeurs door de Commissie meerjaarlijkse actieprogramma's opgesteld waarin de doelstellingen, de aard en de reikwijdte van mogelijke maatregelen en de uitvoeringsregelingen worden vastgesteld. Er wordt een verslagleggingsformat afgesproken op het niveau van de maatregel. In een bijlage bij elk actieprogramma worden de specifieke besluitvormingsprocedures voor elk mogelijk type maatregel omschreven, naargelang van de aard, omvang en urgentie ervan;

 

b)

de actieprogramma's, met inbegrip van de onder a), bedoelde bijlage, en alle wijzigingen daarvan, worden besproken door de bevoegde voorbereidende werkgroepen van de Raad en het Politiek en Veiligheidscomité, en worden goedgekeurd door het Coreper met gekwalificeerde meerderheid van stemmen als vastgelegd in artikel 8, lid 3, van het intern akkoord, en vervolgens aangenomen door de Commissie;

 

c)

de actieprogramma's, met uitzondering van de onder a) bedoelde bijlage, vormen de basis voor de financieringsovereenkomst die tussen de Commissie en de Afrikaanse Unie zal worden gesloten;

 

d)

elke maatregel die uit hoofde van de financieringsovereenkomst wordt uitgevoerd, dient van tevoren goedgekeurd te worden door het Politiek en Veiligheidscomité; de bevoegde voorbereidende werkgroepen van de Raad worden ruim op tijd voordat de maatregelen worden voorgelegd aan het Politiek en Veiligheidscomité ingelicht of, ten minste wanneer nieuwe vredesondersteunende operaties moeten worden gefinancierd, geraadpleegd, overeenkomstig de specifieke besluitvormingsprocedures bedoeld onder a), om ervoor te zorgen dat, naast van de militaire en de veiligheidsdimensie, ook de ontwikkelings- en financieringsaspecten van de voorgenomen maatregelen in acht worden genomen; Onverminderd de financiering van de vredesondersteunende operaties, wordt hierbij bijzondere aandacht besteed aan de als officiële ontwikkelingshulp erkende activiteiten;

 

e)

de Commissie brengt ter informatie van het EOF-comité en de Raad, op verzoek van een van beide, op jaarlijkse basis een activiteitenverslag uit over het gebruik van de middelen, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen met ODA en niet met ODA verband houdende verplichtingen en uitbetalingen.

Op het einde van het eerste meerjarenprogramma evalueren de Unie en haar lidstaten de resultaten en de procedures van de vredesfaciliteit voor Afrika en bespreken zij de mogelijkheden voor toekomstige financieringsbronnen. In dat verband en teneinde de Vredesfaciliteit voor Afrika een steviger grondslag te bieden, houden de Unie en haar lidstaten besprekingen over de financiering van de vredesondersteunende operaties, met inbegrip van die welke uit het EOF worden gefinancierd, en over duurzame Uniesteun voor vredesondersteunende operaties onder Afrikaanse leiding na 2020. Daarnaast verricht de Commissie uiterlijk in 2018 een evaluatie van de faciliteit.

Artikel 16

Comité van de investeringsfaciliteit

  • 1. 
    Het overeenkomstig artikel 9 van het intern akkoord onder auspiciën van de EIB ingestelde Comité van de investeringsfaciliteit („IF-comité”) is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en een vertegenwoordiger van de Commissie. Een waarnemer van het secretariaat-generaal van de Raad en een waarnemer van de Europese Dienst voor extern optreden worden op de vergaderingen uitgenodigd. Iedere lidstaat en de Commissie benoemen één vertegenwoordiger en wijzen één plaatsvervanger aan. Met het oog op de continuïteit wordt de voorzitter van het IF-comité gekozen door en onder de leden van het IF-comité voor een periode van twee jaar. De EIB verzorgt het secretariaat en de ondersteunende dienstverlening van het comité. Slechts de door de lidstaten benoemde leden van het IF-comité of hun plaatsvervangers hebben stemrecht.

De Raad stelt met eenparigheid van stemmen het reglement van orde van het IF-comité vast op basis van een door de EIB na raadpleging van de Commissie opgesteld voorstel.

Het IF-comité besluit bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen. De stemmen worden gewogen zoals bepaald in artikel 8 van het intern akkoord.

Het IF-comité komt ten minste viermaal per jaar bijeen. Daarnaast kan het bijeenkomen op verzoek van de EIB of van leden van het IF-comité, zoals bepaald in het reglement van orde. Voorts kan het IF-comité schriftelijk advies uitbrengen, overeenkomstig zijn reglement van orde.

  • 2. 
    Het IF-comité hecht zijn goedkeuring aan:
 

a)

de operationele richtsnoeren voor de uitvoering van de investeringsfaciliteit (de „IF”);

 

b)

de investeringsstrategieën en bedrijfsplannen van de investeringsfaciliteit, met inbegrip van prestatie-indicatoren, overeenkomstig de doelstellingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst en de algemene beginselen van het ontwikkelingsbeleid van de Unie;

 

c)

de jaarverslagen van de investeringsfaciliteit;

 

d)

alle algemene beleidsdocumenten, met inbegrip van evaluatierapporten, betreffende de investeringsfaciliteit.

  • 3. 
    Het IF-comité brengt advies uit over:
 

a)

voorstellen voor de toekenning van rentesubsidie uit hoofde van artikel 2, lid 7, en artikel 4, lid 2, onder b), van bijlage II bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst. In dergelijke gevallen brengt het IF-comité tevens advies uit over het gebruik van deze rentesubsidie;

 

b)

voorstellen voor een IF-investering voor projecten waarvoor de Commissie een negatief advies heeft uitgebracht;

 

c)

andere voorstellen betreffende de investeringsfaciliteit, op basis van de algemene beginselen zoals vastgelegd in de operationele richtsnoeren van de investeringsfaciliteit;

 

d)

voorstellen betreffende de ontwikkeling van het kader voor de meting van resultaten van de EIB, voor zover dit van toepassing is op maatregelen krachtens de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst.

Om het goedkeuringsproces voor kleine interventies te stroomlijnen, kan het IF-comité gunstig advies uitbrengen over voorstellen van de EIB voor een algemene toewijzing (rentesubsidies, technische bijstand) of algemene goedkeuring (leningen, risicokapitaal) die vervolgens, zonder dat nader advies van het IF-comité en/of de Commissie nodig is, door de EIB specifiek worden toegewezen aan individuele projecten volgens in de algemene toewijzing/goedkeuring bepaalde criteria, met inbegrip van de maximale subtoewijzing per project.

De bestuursorganen van de EIB kunnen voorts van tijd tot tijd het IF-comité verzoeken advies uit te brengen over alle financieringsvoorstellen of bepaalde categorieën financieringsvoorstellen.

  • 4. 
    De EIB legt iedere kwestie waarvoor de goedkeuring of het advies van het IF-comité is vereist, zoals bepaald in de leden 2 en 3 respectievelijk, tijdig aan het IF-comité voor. De voorstellen die voor advies aan het IF-comité worden voorgelegd, moeten worden gedaan overeenkomstig de desbetreffende criteria en beginselen die in de operationele richtsnoeren van de investeringsfaciliteit zijn vastgelegd.
  • 5. 
    De EIB werkt nauw samen met de Commissie en coördineert, indien van toepassing, haar optreden met dat van andere donoren. Meer in het bijzonder geldt het volgende:
 

a)

samen met de Commissie stelt de EIB de in lid 2, onder a), bedoelde operationele richtsnoeren op, en herziet zij deze. De EIB is verantwoordelijk voor de naleving van de richtsnoeren en draagt er zorg voor dat bij de projecten die zij steunt de internationale normen op sociaal en milieugebied worden nageleefd en dat zij sporen met de doelstellingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst en met de algemene beginselen van het ontwikkelingsbeleid van de Unie en met de betrokken samenwerkingsstrategieën voor het land of de regio;

 

b)

de EIB vraagt de Commissie om advies bij de voorbereiding van investeringsstrategieën, bedrijfsplannen en algemene beleidsdocumenten;

 

c)

de EIB stelt de Commissie, overeenkomstig artikel 18, lid 1, in kennis van de projecten die zij steunt. In de beoordelingsfase van een project vraagt zij de Commissie om advies over de samenhang van projecten met de samenwerkingsstrategie voor het land of de regio of, in voorkomend geval, de algemene doelstellingen van de investeringsfaciliteit;

 

d)

met uitzondering van de rentesubsidies die onder de algemene toewijzing, bedoeld in lid 3, onder a), vallen, verzoekt de EIB de Commissie in de beoordelingsfase van een project tevens om instemming betreffende aan het IF-comité gedane voorstellen voor rentesubsidie, wat de overeenstemming ervan betreft met artikel 2, lid 7, en artikel 4, lid 2, van bijlage II bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst en met de in de operationele richtsnoeren van de investeringsfaciliteit vastgestelde criteria.

De Commissie wordt geacht een positief advies te hebben uitgebracht of met het voorstel te hebben ingestemd, tenzij zij uiterlijk drie weken na de indiening van het voorstel een negatief advies uitbrengt. Wanneer de Commissie wordt gevraagd om advies over projecten in de overheidssector of de financiële sector of om instemming met rentesubsidies, kan zij verzoeken dat het definitieve projectvoorstel haar wordt voorgelegd twee weken voor het naar het IF-comité wordt gezonden.

  • 6. 
    De EIB onderneemt geen in lid 3, onder a), b), en c), bedoelde actie tenzij het IF-comité een positief advies heeft uitgebracht.

Indien het IF-comité een positief advies uitbrengt, besluit de EIB over het voorstel overeenkomstig haar eigen procedures. Meer bepaald kan zij besluiten het voorstel niet uit te voeren. De EIB stelt het IF-comité en de Commissie op gezette tijden in kennis van de gevallen waarin zij heeft besloten het voorstel niet uit te voeren.

Voor leningen uit haar eigen middelen en voor IF-investeringen waarvoor het advies van het IF-comité niet is vereist, besluit de EIB overeenkomstig haar eigen procedures en, in het geval van de IF, overeenkomstig de door het IF-comité goedgekeurde operationele richtsnoeren en investeringsstrategieën.

Ondanks een negatief advies van het IF-comité betreffende een voorstel tot toekenning van een rentesubsidie, kan de EIB de desbetreffende lening zonder rentesubsidie toekennen. De EIB stelt het IF-comité en de Commissie op gezette tijden in kennis van de gevallen waarin zij besluit de lening toe te kennen.

Onder voorbehoud van in de operationele richtsnoeren van de investeringsfaciliteit vastgestelde voorwaarden en op voorwaarde dat de hoofddoelstelling van de lening of IF-investering niet is gewijzigd, kan de EIB besluiten tot wijziging van de voorwaarden van een IF-lening of -investering waarover het IF-comité overeenkomstig lid 3 een positief advies heeft gegeven of een lening waarvoor het IF-comité een positief advies betreffende de rentesubsidie heeft uitgebracht. In het bijzonder kan de EIB besluiten het bedrag van de lening of de IF-investering met ten hoogste 20 % te verhogen.

Voor projecten met rentesubsidie die onder artikel 2, lid 7, van bijlage II bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst vallen, kan een dergelijke verhoging gepaard gaan met een proportionele verhoging van de waarde van de rentesubsidie. De EIB stelt het IF-comité en de Commissie op gezette tijden in kennis van de gevallen waarin zij hiertoe heeft besloten. Indien voor projecten die onder artikel 2, lid 7, van bijlage II bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst vallen, om verhoging van de waarde van de subsidie wordt verzocht, moet het IF-comité advies uitbrengen vóór de EIB deze afhandelt.

  • 7. 
    De EIB beheert de IF-investeringen en alle middelen die zij namens de investeringsfaciliteit aanhoudt overeenkomstig de doelstellingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst. Zij mag met name zitting hebben in de beheer- en toezichtorganen van de rechtspersonen waarin door de investeringsfaciliteit is geïnvesteerd en mag transigeren, kwijting verlenen en de rechten die zij namens de investeringsfaciliteit houdt, wijzigen overeenkomstig de operationele richtsnoeren van de investeringsfaciliteit.

TITEL V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 17

Deelname van een derde land of een derde regio

Met het oog op de samenhang en de doeltreffendheid van de bijstand van de Unie kan de Commissie besluiten dat ontwikkelingslanden die geen ACS-staat zijn, en organisaties voor regionale samenwerking en integratie waaraan ACS-staten deelnemen, indien zij in aanmerking komen voor bijstand van de Unie of andere financieringsinstrumenten van de Unie voor extern optreden, in aanmerking komen voor de middelen bedoeld in artikel 1, lid 2, onder a), i), van het intern akkoord, wanneer het betrokken project of programma van regionale of grensoverschrijdende aard is en voldoet aan artikel 6 van bijlage IV bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst. De landen en gebieden overzee („LGO”) die in aanmerking komen voor bijstand van de Unie uit hoofde van Besluit 2013/755/EU van de Raad (6), en de ultraperifere gebieden van de Unie kunnen eveneens deelnemen aan regionale samenwerkingsprojecten of -programma's; de voor de deelneming van deze gebieden of ultraperifere gebieden benodigde kredieten vormen een aanvulling op de kredieten bedoeld in artikel 1, lid 2, onder a), i), van het intern akkoord. De doelstelling van een sterkere samenwerking tussen de lidstaten, hun ultraperifere gebieden van de Unie, de LGO en de ACS-staten dient voor ogen te worden gehouden, en waar passend dienen coördinatiemechanismen te worden ingesteld. In de strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's en in de in artikel 9 bedoelde actieprogramma's en maatregelen kan worden voorzien in deze financieringsmogelijkheid en in de financieringsvormen genoemd in Verordening (EG) nr. 215/2008 van de Raad (7).

Artikel 18

Monitoring, rapportage en beoordeling van de EOF-bijstand

  • 1. 
    De Commissie en de EIB houden regelmatig toezicht op hun acties en op de gefinancierde maatregelen, en gaan regelmatig na of vooruitgang is geboekt met het behalen van de verwachte resultaten. De Commissie zal tevens evaluaties verrichten betreffende het effect en de doeltreffendheid van haar sectoraal beleid en sectorale acties en de doeltreffendheid van de programmering, eventueel door middel van onafhankelijke externe evaluaties. Er wordt naar behoren rekening gehouden met voorstellen van de Raad betreffende onafhankelijke externe evaluaties. De evaluaties moeten zijn gebaseerd op de beginselen van beste praktijken van de OESO/DAC, teneinde zich ervan te vergewissen of de specifieke doelstellingen, met inachtneming van gendergelijkheid, zijn verwezenlijkt, aanbevelingen op te stellen, alsmede bewijs aan te dragen om het leren te faciliteren en daardoor toekomstige interventies beter te laten verlopen. Deze evaluaties worden uitgevoerd op basis van vooraf bepaalde, duidelijke, transparante en, waar passend, landenspecifieke en meetbare indicatoren.

De EIB houdt de Commissie en de lidstaten regelmatig op de hoogte van de uitvoering van de uit de middelen van het EOF gefinancierde projecten die zij beheert, overeenkomstig de procedures die zijn vastgesteld in de operationele richtsnoeren van de IF.

  • 2. 
    De Commissie zendt de evaluatieverslagen, vergezeld van het antwoord van de diensten op de belangrijkste aanbevelingen, via het EOF-comité en de EIB ter informatie toe aan de lidstaten. Op verzoek van een lidstaat kan elke evaluatie, met inbegrip van de aanbevelingen en de follow-upmaatregelen, worden besproken in het comité. In dat geval doet de Commissie een jaar later verslag aan het EOF-comité over de uitvoering van de overeengekomen follow-upmaatregelen. De resultaten zullen worden meegenomen in het ontwerp van de programma's en de toewijzing van middelen.
  • 3. 
    De Commissie betrekt alle relevante belanghebbenden op passende wijze bij de evaluatie van de bijstand van de Unie waarin deze verordening voorziet en kan in voorkomend geval ernaar streven gezamenlijke evaluaties met lidstaten, andere donoren en ontwikkelingspartners te verrichten.
  • 4. 
    De Commissie onderzoekt de vooruitgang bij de uitvoering van het EOF, waaronder de meerjarige indicatieve programma's, en legt de Raad met ingang van 2016, een jaarlijks verslag voor over de uitvoering. Het verslag bevat een analyse van de belangrijkste opbrengsten en uitkomsten en, voor zover mogelijk, van de bijdrage van de financiële bijstand van de Unie aan de effecten. Hiertoe zal een prestatiekader worden opgesteld. Dit verslag wordt tevens toegezonden aan het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.
  • 5. 
    Het jaarlijkse verslag bevat tevens gegevens met betrekking tot het voorafgaande jaar inzake de gefinancierde maatregelen, de resultaten van het toezicht en de evaluatie, de inschakeling van de relevante ontwikkelingspartners en de uitvoering van de vastleggings- en betalingskredieten per land en regio en per samenwerkingsgebied. Het bevat ook een kwalitatieve analyse van de verwachte en de bereikte resultaten op basis van met name gegevens van monitoringsystemen en een follow-up van de geleerde lessen.
  • 6. 
    In het verslag wordt voor zover mogelijk gebruikgemaakt van specifieke en meetbare indicatoren betreffende de rol die de hulp heeft gespeeld bij het bereiken van de doelstellingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst. In dit verslag worden de voornaamste geleerde lessen vermeld en de follow-up van de aanbevelingen uit de evaluaties van voorgaande jaren. Tevens wordt, waar mogelijk en relevant, beoordeeld of de beginselen van effectiviteit van de hulp, onder meer voor de innoverende financieringsinstrumenten, worden nageleefd.
  • 7. 
    De Unie en haar lidstaten voeren vóór eind 2018 een prestatie-evaluatie uit om te beoordelen in hoeverre de vastleggingen en betalingen zijn gerealiseerd en wat het resultaat en het effect van de verstrekte steun zijn met behulp van output-, resultaat- en impactindicatoren die de efficiëntie van het gebruik van de middelen en de effectiviteit van het EOF meten. Er wordt tevens bekeken wat de bijdrage van de gefinancierde maatregelen is aan het realiseren van de doelstellingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst en de prioriteiten van de Unie, als vervat in de Agenda voor verandering. Deze evaluatie wordt verricht op basis van een voorstel van de Commissie.
  • 8. 
    De EIB verstrekt het IF-comité informatie over de vooruitgang die is geboekt bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de investeringsfaciliteit. Overeenkomstig artikel 6 ter van bijlage II bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst worden de algehele prestaties van de investeringsfaciliteit halverwege de looptijd en aan het einde van de looptijd van het EOF gezamenlijk getoetst. De tussentijdse evaluatie wordt uitgevoerd door een onafhankelijke externe deskundige, in samenwerking met de EIB, en wordt ter beschikking gesteld van het IF-comité.

Artikel 19

Uitgaven voor klimaatactie en biodiversiteit

Op basis van de goedgekeurde indicatieve programmeringsdocumenten wordt een jaarlijkse raming opgesteld van de totale uitgaven voor klimaatactie en biodiversiteit. De financiering die in het kader van het EOF wordt toegewezen, wordt, zonder uitsluiting van het gebruik van nauwkeuriger methodieken indien deze beschikbaar zijn, onderworpen aan een jaarlijks traceringssysteem op basis van de methode van de OESO („Rio markers”), dat geïntegreerd wordt in de bestaande methode voor het prestatiebeheer van Unie-programma's, om de uitgaven voor klimaatactie en biodiversiteit op het niveau van de in artikel 9 bedoelde actieprogramma's, afzonderlijke maatregelen en bijzondere maatregelen en opgenomen in de evaluaties en de jaarlijkse verslagen te kwantificeren.

Artikel 20

Europese Dienst voor extern optreden

Deze verordening wordt toegepast in overeenstemming met Besluit 2010/427/EU van de Raad (8).”

 

  • (4) 
    Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
  • (5) 
    Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
  • (6) 
    Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie („LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
  • (7) 
    Verordening (EG) nr. 215/2008 van de Raad van 18 februari 2008 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het 10e Europees Ontwikkelingsfonds (PB L 78 van 19.3.2008, blz. 1).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.