Besluit 2020/1512 - Richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

1.

Wettekst

19.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 344/22

 

BESLUIT (EU) 2020/1512 VAN DE RAAD

van 13 oktober 2020

betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 148, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Gezien het advies van het Comité voor de werkgelegenheid (3),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De lidstaten en de Unie moeten een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid ontwikkelen, met name ter bevordering van een vaardige, opgeleide en flexibele beroepsbevolking, alsmede van arbeidsmarkten die toekomstgericht zijn en snel inspelen op economische veranderingen, teneinde de doelstellingen te bereiken inzake volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, evenwichtige groei en een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu zoals neergelegd in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Rekening houdend met nationale gebruiken met betrekking tot de verantwoordelijkheden van de sociale partners moeten de lidstaten het bevorderen van de werkgelegenheid als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang beschouwen en hun maatregelen op dit gebied binnen de Raad coördineren.

 

(2)

De Unie moet sociale uitsluiting en discriminatie bestrijden en sociale rechtvaardigheid en bescherming, de gelijkheid van vrouwen en mannen, de solidariteit tussen generaties en de bescherming van de rechten van het kind bevorderen. Bij de bepaling en uitvoering van haar beleid en optreden moet de Unie rekening houden met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, van de waarborging van toereikende sociale bescherming, van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, van een hoog niveau van onderwijs en opleiding, alsook van de bescherming van de volksgezondheid, zoals neergelegd in artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

 

(3)

Overeenkomstig het VWEU heeft de Unie beleidscoördinatie-instrumenten voor het economisch en werkgelegenheidsbeleid ontwikkeld en ingevoerd. Als onderdeel van die instrumenten vormen de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (“de richtsnoeren”) als vervat in de bijlage van dit Besluit, samen met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Unie, als vervat in Aanbeveling (EU) 2015/1184 van de Raad (4), de geïntegreerde richtsnoeren. Zij moeten als leidraad dienen bij de beleidsuitvoering in de lidstaten en in de Unie, en de onderlinge afhankelijkheid tussen de lidstaten tot uiting brengen. De hieruit voortvloeiende reeks Europese en nationale gecoördineerde beleidslijnen en hervormingen moet een algehele passende mix van duurzaam economisch en werkgelegenheidsbeleid vormen die positieve overloopeffecten oplevert.

 

(4)

De richtsnoeren zijn in overeenstemming met het stabiliteits- en groeipact, de bestaande wetgeving van de Unie en verschillende initiatieven van de Unie, waaronder de Aanbeveling van de Raad van 22 april 2013 (5) (“de jongerengarantie”), de Aanbeveling van de Raad van 15 februari 2016 (6), de Aanbeveling van de Raad van 19 december 2016 (7), de Aanbeveling van de Raad van 15 maart 2018 voor een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen (8), de Aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 (9), de Aanbeveling van de Raad van 22 mei 2019 (10), de Aanbeveling van de Raad van 8 november 2019 (11) en de Aanbeveling van de Raad van 10 maart 2014 (12).

 

(5)

In het Europees semester worden de verschillende instrumenten gecombineerd in een overkoepelend kader voor geïntegreerde multilaterale coördinatie en bewaking van het economisch en werkgelegenheidsbeleid. Bij het streven naar ecologische duurzaamheid, productiviteit, eerlijkheid en stabiliteit eerbiedigt het Europees semester de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, waaronder nauwe samenwerking met de sociale partners, het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden. Het draagt bij tot de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen. Het economisch en werkgelegenheidsbeleid van de Unie en de lidstaten moet hand in hand gaan met de overgang van Europa naar een klimaatneutrale, ecologisch duurzame en digitale economie, waarbij het concurrentievermogen wordt verbeterd, innovatie wordt gestimuleerd, sociale rechtvaardigheid en gelijke kansen worden bevorderd, en ongelijkheden en regionale verschillen worden aangepakt.

 

(6)

Klimaatverandering en milieugerelateerde uitdagingen, globalisering, digitalisering en demografische verandering zullen de Europese economieën en samenlevingen transformeren. De Unie en haar lidstaten moeten samenwerken om deze structurele factoren doeltreffend aan te pakken en de bestaande systemen zo nodig aan te passen, waarbij zij rekening moeten houden met de nauwe onderlinge afhankelijkheid van de economieën en arbeidsmarkten van de lidstaten en het daarmee samenhangende beleid. Dit vereist gecoördineerde, ambitieuze en doeltreffende beleidsmaatregelen op zowel Unie- als nationaal niveau, in overeenstemming met het VWEU en de bepalingen van de Unie betreffende economische governance. Deze beleidsmaatregelen moeten ervoor zorgen dat duurzame investeringen worden gestimuleerd, dat opnieuw wordt ingezet op goed gefaseerde structurele hervormingen die de productiviteit, de economische groei, de sociale en territoriale cohesie, de opwaartse convergentie en de veerkracht verbeteren, en dat budgettaire verantwoordelijkheid wordt genomen. Maatregelen aan zowel vraag- als aanbodzijde moeten worden gecombineerd, waarbij moet worden gekeken naar de effecten op het milieu, de werkgelegenheid en de samenleving.

 

(7)

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben de Europese pijler van sociale rechten (13) (“de pijler”) geproclameerd. De pijler omvat twintig beginselen en rechten die moeten bijdragen tot goed werkende en billijke arbeidsmarkten en socialezekerheidsstelsels, die over drie categorieën zijn verdeeld: gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt, billijke arbeidsvoorwaarden, en sociale bescherming en inclusie. De beginselen en rechten zijn de leidraad voor strategie van de Unie om ervoor te zorgen dat de overgang naar klimaatneutraliteit en ecologische duurzaamheid, de digitalisering en de demografische verandering op sociaal rechtvaardige en eerlijke wijze plaatsvinden. De pijler vormt een referentiekader om de prestaties op sociaal en werkgelegenheidsgebied van de lidstaten te monitoren, hervormingen op nationaal, regionaal en lokaal niveau te stimuleren en om in de moderne economie het sociale met het marktelement te verzoenen, onder meer door de sociale economie te bevorderen.

 

(8)

Bij arbeidsmarkthervormingen, zoals de nationale loonvormingsmechanismen, moet de nationale praktijk inzake sociale dialoog worden gevolgd en de gelegenheid worden geboden om uitvoerig in te gaan op sociaaleconomische vraagstukken, waaronder de verbetering van de duurzaamheid, het concurrentievermogen, innovatie, het scheppen van banen, het beleid inzake een leven lang leren en opleiding, de arbeidsvoorwaarden, volksgezondheid en inclusie alsmede het reële inkomen.

 

(9)

De lidstaten en de Unie moeten ervoor zorgen dat de sociale, werkgelegenheids- en economische effecten van de COVID-19-crisis worden beperkt, en dat de transformaties eerlijk en sociaal rechtvaardig verlopen, ter versterking van het herstel en het streven in de richting van een inclusieve en veerkrachtige samenleving waarin mensen niet alleen worden beschermd, maar ook in staat worden gesteld te anticiperen op verandering en ermee om te gaan en waarin zij actief kunnen deelnemen aan de samenleving en de economie. Discriminatie moet in al haar vormen worden aangepakt. Iedereen moet kansen en mogelijkheden krijgen, en armoede en sociale uitsluiting, ook van kinderen, moeten worden verminderd, met name door ervoor te zorgen dat de arbeidsmarkten en de socialebeschermingsstelsels doeltreffend functioneren, door belemmeringen voor onderwijs, opleiding en arbeidsparticipatie weg te nemen en door in onderwijs en opvang voor jonge kinderen en in digitale vaardigheden te investeren. Tijdige en gelijke toegang tot betaalbare langdurige zorg en gezondheidszorg, met inbegrip van preventie alsook de bevordering van gezondheidszorg, is in het licht van de COVID-19-crisis en in de vergrijzende samenleving zeer relevant. Het potentieel van personen met een handicap om bij te dragen tot economische groei en sociale ontwikkeling moet verder worden benut. Met de opkomst van nieuwe economische en bedrijfsmodellen op werkplaatsen in de Unie veranderen ook de arbeidsverhoudingen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat arbeidsverhoudingen die voortkomen uit nieuwe vormen van werk, het Europees sociaal model in stand houden en versterken.

 

(10)

De geïntegreerde richtsnoeren moeten de basis vormen voor landspecifieke aanbevelingen die de Raad tot de lidstaten kan richten. De lidstaten moeten ten volle gebruikmaken van het Europees Sociaal Fonds Plus en andere fondsen van de Unie, waaronder het Fonds voor een rechtvaardige transitie en InvestEU, om de werkgelegenheid, sociale investeringen, sociale inclusie en toegankelijkheid te stimuleren, en om bij- en omscholingsmogelijkheden voor de beroepsbevolking, een leven lang leren en een hoogwaardig onderwijs- en opleidingsaanbod voor iedereen, onder meer rond digitale geletterdheid en vaardigheden, te bevorderen. Hoewel de geïntegreerde richtsnoeren gericht zijn tot de lidstaten en de Unie, moeten zij worden uitgevoerd in partnerschap met alle nationale, regionale en lokale autoriteiten, in nauwe samenwerking met de parlementen, de sociale partners en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld.

 

(11)

Het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming moeten overeenkomstig hun respectieve, op het Verdrag gebaseerde mandaten, in het oog houden hoe de desbetreffende beleidsonderdelen worden uitgevoerd in het licht van de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid. Die comités en andere voorbereidende instanties van de Raad die bij de coördinatie van het economisch en het sociaal beleid zijn betrokken, moeten nauw met elkaar samenwerken. De beleidsdialoog tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, in het bijzonder met betrekking tot de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, moet worden gehandhaafd.

 

(12)

Het Comité voor sociale bescherming is geraadpleegd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage opgenomen richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (de “richtsnoeren”) worden vastgesteld. De richtsnoeren maken deel uit van de geïntegreerde richtsnoeren.

Artikel 2

De lidstaten houden in hun werkgelegenheidsbeleid en hervormingsprogramma’s, waarover overeenkomstig artikel 148, lid 3, van het VWEU verslag wordt gedaan, rekening met de richtsnoeren.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 13 oktober 2020.

Voor de Raad

De voorzitter

  • M. 
    ROTH
 

  • (1) 
    Advies van 10 juli 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (3) 
    Advies van 18 september 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (4) 
    Aanbeveling (EU) 2015/1184 van de Raad van 14 juli 2015 betreffende de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Europese Unie (PB L 192 van 18.7.2015, blz. 27).
  • Aanbeveling van de Raad van 22 mei 2019 betreffende stelsels voor kwaliteitsvolle voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang (PB C 189 van 5.6.2019, blz. 4).
 

BIJLAGE

Richtsnoer 5: De vraag naar arbeid stimuleren

De lidstaten moeten actief een duurzame sociale markteconomie bevorderen en investeringen in het scheppen van hoogwaardige banen vergemakkelijken en ondersteunen. Daartoe moeten zij de belemmeringen wegnemen waarmee bedrijven bij het werven van personeel geconfronteerd worden, verantwoord ondernemerschap en echte zelfstandige arbeid bevorderen en vooral de oprichting en groei van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen ondersteunen, onder andere via toegang tot financiering. De lidstaten moeten actief de ontwikkeling van de sociale economie stimuleren, sociale innovatie en sociale ondernemingen bevorderen en innovatieve vormen van werk aanmoedigen, om zo hoogwaardige werkgelegenheid te scheppen en sociale voordelen op lokaal niveau te genereren.

In het licht van de ernstige economische en sociale gevolgen van de COVID-19-pandemie moeten doordachte regelingen voor werktijdverkorting en soortgelijke regelingen beschikbaar zijn om werkgelegenheid te behouden, banenverlies in te dammen en negatieve langetermijneffecten op de economie, het bedrijfsleven en het menselijk kapitaal te voorkomen. Om het scheppen van banen tijdens het herstel te ondersteunen, moet worden nagedacht over aanwervingsstimulansen en omscholingsmaatregelen.

Belastingen moeten minder worden geheven op arbeid en meer op andere bronnen die voordeliger zijn voor de werkgelegenheid en de inclusieve groei, en die stroken met de klimaat- en milieudoelstellingen. Daarbij moet rekening worden gehouden met het herverdelingseffect van het belastingstelsel en moeten de inkomsten voor een toereikende sociale bescherming en groeibevorderende uitgaven worden veiliggesteld.

De lidstaten, met inbegrip van zij die over nationale mechanismen voor het vaststellen van de wettelijke minimumlonen beschikken, moeten de sociale partners daarbij effectief betrekken op een transparante en voorspelbare manier, zodat de lonen kunnen worden afgestemd op de ontwikkeling van de productiviteit en zodat billijke lonen worden vastgesteld die een behoorlijke levensstandaard garanderen, waarbij met het oog op opwaartse convergentie de aandacht vooral uitgaat naar de lagere en middeninkomens. Loonvormingsmechanismen moeten rekening houden met de economische prestaties in de verschillende regio’s en sectoren. De lidstaten moeten de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen met het oog op loonvorming bevorderen. Met inachtneming van de nationale praktijk en de autonomie van de sociale partners, moeten de lidstaten en de sociale partners ervoor zorgen dat alle werknemers een toereikend en billijk loon krijgen, direct dan wel indirect op basis van collectieve overeenkomsten of toereikende wettelijke minimumlonen. Daarbij moeten zij rekening houden met het effect van het loon op het concurrentievermogen, het scheppen van banen en de armoede onder werkenden.

Richtsnoer 6: Het arbeidsaanbod vergroten en de toegang tot de arbeidsmarkt, vaardigheden en competenties verbeteren

Tegen de achtergrond van technologische, ecologische en demografische veranderingen moeten de lidstaten de duurzaamheid, de productiviteit, de inzetbaarheid en het menselijk kapitaal vergroten door ervoor te zorgen dat mensen in de loop van hun leven voldoende relevante kennis, vaardigheden en competenties opdoen, en door in te spelen op de huidige en toekomstige behoeften op de arbeidsmarkt. Ook moeten de lidstaten investeren in hun onderwijs- en opleidingsstelsels en deze aanpassen om hoogwaardig en inclusief onderwijs te bieden, waaronder beroepsonderwijs en -opleiding, alsook toegang tot digitaal leren. De lidstaten moeten samenwerken met de sociale partners, de aanbieders van onderwijs en opleiding, het bedrijfsleven en andere belanghebbenden om structurele zwakke punten in de onderwijs- en opleidingsstelsels weg te werken en de kwaliteit en relevantie daarvan voor de arbeidsmarkt te verbeteren, mede met het oog op de ecologische en digitale transitie. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de uitdagingen waarmee leerkrachten worden geconfronteerd, onder meer door te investeren in de digitale competenties van leerkrachten. De onderwijs- en opleidingsstelsels moeten alle lerenden sleutelcompetenties bijbrengen, waaronder basis- en digitale vaardigheden maar ook transversale competenties, om de basis te leggen voor aanpassingsvermogen en veerkracht in het verdere leven. De lidstaten moeten ernaar streven de bepalingen inzake individuele opleidingsrechten te versterken en ervoor zorgen dat die rechten bij de overgang naar een nieuwe baan kunnen worden overgedragen, waar nodig door middel van individuele leerrekeningen. Zij moeten iedereen in staat stellen te anticiperen op de behoeften van de arbeidsmarkt en zich daaraan beter aan te passen, met name door middel van voortdurende bij- en omscholing en het verschaffen van geïntegreerde begeleiding en geïntegreerd advies, met als doel eerlijke en rechtvaardige transities voor iedereen te ondersteunen, de sociale resultaten te versterken, tekorten op de arbeidsmarkt weg te werken, de economie in het algemeen schokbestendiger te maken en aanpassingen die nodig zijn na de COVID-19-crisis te faciliteren.

De lidstaten moeten gelijke kansen voor iedereen bevorderen door ongelijkheden in de onderwijs- en opleidingsstelsels aan te pakken, onder meer door toegang te bieden tot kwalitatief goed onderwijs voor jonge kinderen. Met name ten aanzien van lerenden uit kansarme groepen en met lage kwalificaties moeten zij het algemene onderwijsniveau verhogen, ervoor zorgen dat er minder jongeren voortijdig de school verlaten, dat er meer lerenden toegang hebben tot beroepsonderwijs en -opleiding en tertiair onderwijs en dit onderwijs of deze opleiding afmaken, en dat er meer volwassenen deelnemen aan permanent leren. Rekening houdend met de nieuwe eisen van een digitale, groene en vergrijzende samenleving, moeten de lidstaten werkplekleren in hun stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding een grotere rol geven, onder meer door kwalitatief goede en effectieve leerlingplaatsen, en ervoor zorgen dat er meer mensen, en met name vrouwen, afstuderen in natuurwetenschappen, technologie, ingenieurskunde en wiskunde, zowel in stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding als in het tertiair onderwijs. Verder moeten de lidstaten de relevantie van tertiair onderwijs en onderzoek voor de arbeidsmarkt vergroten en waar mogelijk de monitoring en prognose van vaardigheden verbeteren, vaardigheden zichtbaarder en beter vergelijkbaar maken, ook die welke in het buitenland zijn verworven, en meer mogelijkheden bieden voor de erkenning en validering van vaardigheden en competenties die buiten formeel onderwijs of formele opleiding zijn verworven. Zij moeten het aanbod en het gebruik van flexibele vormen van beroepsonderwijs en -opleiding verbeteren en uitbreiden. De lidstaten moeten ook laaggeschoolde volwassenen ondersteunen om op lange termijn (beter) inzetbaar te blijven, door de toegang tot en de benutting van hoogwaardige leermogelijkheden te verbeteren. Dit kan door bijscholingstrajecten op te zetten, met onder andere een beoordeling van de vaardigheden, een op de marktkansen afgestemd aanbod van onderwijs en opleiding, en de validering en erkenning van verworven vaardigheden.

De lidstaten moeten werklozen en inactieve personen tijdig doeltreffende, gecoördineerde bijstand op maat verlenen in de vorm van hulp bij het zoeken van een baan, opleiding, omscholing en toegang tot andere ondersteunende diensten, met bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen en personen die bijzonder getroffen zijn door de groene en digitale transitie en de COVID-19-crisis. Er moet zo snel mogelijk worden voorzien in omvattende strategieën waarbij uiterlijk na 18 maanden werkloosheid een grondige beoordeling van elke werkloze wordt uitgevoerd, om langdurige en structurele werkloosheid sterk terug te dringen en te voorkomen. Er moeten oplossingen worden gezocht voor de jeugdwerkloosheid en jongeren die geen onderwijs of opleiding volgen, door voortijdig schoolverlaten te voorkomen en de overgang van school naar werk structureel te verbeteren, onder andere door middel van een volledige uitvoering van de jongerengarantie.

De lidstaten moeten ernaar streven belemmeringen en ontmoedigende factoren weg te nemen en prikkels te bieden, in verband met de participatie op de arbeidsmarkt, met name voor mensen met een laag inkomen, tweede verdieners en degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan. De lidstaten moeten onder meer via gerichte financiële ondersteuningsmaatregelen en diensten ondersteuning bieden voor een aangepaste werkomgeving, zodat personen met een handicap kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt en aan het maatschappelijk leven.

De arbeidsparticipatie- en loonkloof tussen vrouwen en mannen moet worden aangepakt. De lidstaten moeten werk maken van gelijkheid van vrouwen en mannen en een grotere participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, onder meer door te zorgen voor gelijke kansen en loopbaanontwikkeling en door belemmeringen voor het bekleden van leiderschapsposities op alle besluitvormingsniveaus weg te nemen. Er moet worden gezorgd voor gelijke beloning voor gelijk of gelijkwaardig werk, alsook voor loontransparantie. Het combineren van werk, gezin en privéleven moet voor zowel vrouwen als mannen worden bevorderd, in het bijzonder door toegang te bieden tot langdurige zorg en onderwijs en opvang voor jonge kinderen die zowel hoogwaardig als betaalbaar zijn. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat ouders en andere personen met zorgtaken toegang hebben tot gepast verlof om gezinsredenen en flexibele werkregelingen, zodat een goede combinatie van werk, gezin en privéleven mogelijk is, en zij moeten een evenwichtig gebruik van verlofrechten tussen vrouwen en mannen bevorderen.

Richtsnoer 7: De werking van de arbeidsmarkten en de doeltreffendheid van de sociale dialoog verbeteren

De lidstaten moeten samen met de sociale partners werken aan eerlijke, transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden, waarbij de rechten en verplichtingen moeten worden afgewogen, zodat zij van een dynamische en productieve beroepsbevolking en nieuwe arbeidspatronen en bedrijfsmodellen kunnen profiteren. Zij moeten segmentatie op de arbeidsmarkt voorkomen en terugdringen, zwartwerk en schijnzelfstandigheid bestrijden en de overgang naar arbeidsrelaties voor onbepaalde tijd bevorderen. De regels voor bescherming van de werkgelegenheid, alsook de arbeidswetgeving en de arbeidsinstellingen moeten allemaal bijdragen tot zowel een gunstig wervingsklimaat als de nodige flexibiliteit voor werkgevers om snel in te spelen op economische veranderingen, en moeten tegelijk arbeidsrechten vrijwaren en sociale bescherming, een passende beveiliging en een gezonde, veilige en aangepaste werkomgeving voor werknemers waarborgen, zo ook ten aanzien van de risico’s die de COVID-19-crisis met zich meebrengt. Het bevorderen van flexibele werkregelingen zoals telewerken is belangrijk om banen en productie te behouden in de context van de COVID-19-crisis. Arbeidsrelaties die leiden tot onzekere arbeidsvoorwaarden moeten worden voorkomen, onder meer in het geval van platformwerkers en bij misbruik van atypische arbeidsovereenkomsten. In het geval van onrechtmatig ontslag moet er toegang zijn tot effectieve en onpartijdige geschillenbeslechting en moet verhaalrecht bestaan, met inbegrip van gepaste compensatie.

Het beleid moet gericht zijn op verbetering en ondersteuning van participatie op, aanpassing aan en overgangen op de arbeidsmarkt, onder meer in achtergestelde regio’s. De lidstaten moeten mensen die kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt, daadwerkelijk daartoe activeren en in staat stellen. De lidstaten moeten de doeltreffendheid van het actief arbeidsmarktbeleid versterken door de doelgerichtheid, de reikwijdte en het toepassingsgebied ervan te vergroten en door het beter te koppelen aan sociale diensten en inkomenssteun voor werklozen, terwijl zij werk zoeken, en op basis van hun rechten en plichten. De lidstaten moeten streven naar doeltreffendere en efficiëntere openbare diensten voor arbeidsvoorziening die werkzoekenden ondersteunen met tijdige bijstand op maat, de huidige en toekomstige behoeften op de arbeidsmarkt ondersteunen en resultaatgericht beheer uitvoeren.

De lidstaten moeten werklozen toereikende uitkeringen van redelijke duur verschaffen, in overeenstemming met hun bijdragen en de nationale bepalingen om daarvoor in aanmerking te komen. Hoewel een tijdelijke versoepeling van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor alsook een verlenging van de duur van werkloosheidsuitkeringen moet worden overwogen om de gevolgen van COVID-19 te beperken, mogen deze uitkeringen een snelle terugkeer op de arbeidsmarkt niet ontmoedigen en moeten ze gepaard gaan met een actief arbeidsmarktbeleid.

De mobiliteit van lerenden en werknemers moet op passende wijze worden ondersteund om hun vaardigheden en inzetbaarheid te verbeteren en het potentieel van de Europese arbeidsmarkt optimaal te benutten, waarbij ook moet worden gezorgd voor eerlijke voorwaarden voor iedereen die een grensoverschrijdende activiteit verricht en er meer administratieve samenwerking moet komen tussen nationale overheden met betrekking tot mobiele werknemers, met de ondersteuning van de recent opgerichte Europese Arbeidsautoriteit. De mobiliteit van werknemers in kritieke beroepen en van grensarbeiders, seizoenarbeiders en gedetacheerde werknemers moet worden ondersteund bij tijdelijke grenssluitingen als gevolg van de COVID-19-pandemie, met inachtneming van volksgezondheidsoverwegingen. Belemmeringen voor mobiliteit op het gebied van onderwijs en opleiding, bedrijfs- en individuele pensioenen en erkenning van kwalificaties moeten worden weggenomen en de erkenning van kwalificaties moet gemakkelijker worden. De lidstaten moeten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat administratieve procedures werknemers uit andere lidstaten, waaronder grensarbeiders, niet onnodig belemmeren om aan het werk te gaan. Ook moeten de lidstaten misbruik van de bestaande regels voorkomen en de onderliggende oorzaken van “braindrain” uit bepaalde regio’s aanpakken, onder meer met passende regionale ontwikkelingsmaatregelen.

Voortbouwend op de bestaande nationale praktijk en met het oog op een effectievere sociale dialoog en betere sociaal-economische resultaten, moeten de lidstaten de sociale partners tijdig op zinvolle wijze betrekken bij het formuleren en uitvoeren van werkgelegenheidsgerelateerde, sociale en, in voorkomend geval, economische hervormingen en beleidslijnen, onder meer door een verbeterde capaciteit van de sociale partners te ondersteunen. De lidstaten moeten de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen bevorderen. De sociale partners moeten worden aangemoedigd te onderhandelen en collectieve overeenkomsten te sluiten op gebieden die voor hen van belang zijn, met volledige inachtneming van hun autonomie en het recht op collectieve actie.

Waar relevant moeten de lidstaten, voortbouwend op de bestaande nationale praktijk, rekening houden met de ervaring die de betrokken maatschappelijke organisaties hebben opgedaan met betrekking tot werkgelegenheid en sociale kwesties.

Richtsnoer 8: Gelijke kansen voor iedereen bevorderen, sociale inclusie stimuleren en armoede bestrijden

De lidstaten moeten inclusieve arbeidsmarkten bevorderen die voor iedereen openstaan, door doeltreffende maatregelen te nemen om alle vormen van discriminatie te bestrijden en gelijke kansen voor iedereen, en met name ondervertegenwoordigde groepen op de arbeidsmarkt te bevorderen, met de nodige aandacht voor de regionale en territoriale dimensie. Zij moeten zorgen voor gelijke behandeling op het gebied van werkgelegenheid, sociale bescherming, gezondheidszorg en langdurige zorg, onderwijs en toegang tot goederen en diensten, ongeacht geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

De lidstaten moeten de socialebeschermingsstelsels moderniseren om te voorzien in een toereikende, doeltreffende, efficiënte en houdbare sociale bescherming voor iedereen, in alle levensfasen, waarbij sociale inclusie en opwaartse sociale mobiliteit worden gestimuleerd, arbeidsmarktparticipatie wordt aangemoedigd, sociale investeringen worden ondersteund, armoede wordt bestreden en ongelijkheid wordt aangepakt, onder meer via de opzet van hun belasting- en uitkeringsstelsels en door het herverdelend effect van hun beleid te beoordelen. Het aanvullen van algemene benaderingswijzen met selectieve zal de doeltreffendheid van de socialebeschermingsstelsels verhogen. De modernisering van de socialebeschermingsstelsels moet tevens gericht zijn op het verbeteren van hun weerbaarheid tegen veelzijdige uitdagingen, zoals die van de COVID-19-uitbraak.

Om in individuele behoeften te voorzien, moeten de lidstaten de drie componenten van actieve inclusie ontwikkelen en in hun beleid opnemen: voldoende inkomenssteun, inclusieve arbeidsmarkten en toegang tot hoogwaardige ondersteuningsdiensten. In de socialebeschermingsstelsels moet iedereen die over onvoldoende middelen beschikt toegang hebben tot toereikende voorzieningen voor een minimuminkomen en moet sociale inclusie worden gestimuleerd door mensen, onder meer via gerichte sociale diensten, aan te moedigen actief deel te nemen aan de arbeidsmarkt en de samenleving.

De beschikbaarheid van betaalbare, toegankelijke en hoogwaardige diensten zoals onderwijs en opvang voor jonge kinderen, buitenschoolse opvang, onderwijs, opleiding, huisvesting, gezondheidszorg en langdurige zorg is een vereiste om gelijke kansen te garanderen. Er moet specifieke aandacht uitgaan naar de strijd tegen sociale uitsluiting en armoede, onder meer onder werkenden en kinderen, mede ten gevolge van de COVID-19-crisis. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat iedereen, ook kinderen, toegang heeft tot essentiële diensten. Ze moeten ervoor zorgen dat mensen in nood en kwetsbare personen toegang hebben tot passende sociale huisvesting of bijstand op het gebied van huisvesting, en moeten energiearmoede aanpakken. Bij deze dienstverlening moet rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van personen met een handicap, onder andere wat toegankelijkheid betreft. Voor dak- en thuisloosheid is een specifieke aanpak nodig. De lidstaten moeten tijdige toegang tot betaalbare preventieve en curatieve gezondheidszorg en langdurige zorg van goede kwaliteit garanderen, en tegelijk de houdbaarheid ervan op lange termijn vrijwaren.

Door de stijgende levensverwachting en demografische veranderingen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de pensioenstelsels voor werknemers en zelfstandigen toereikend en houdbaar blijven; de stelsels moeten zowel vrouwen als mannen gelijke kansen bieden om pensioenrechten op te bouwen, onder meer via aanvullende stelsels die een toereikend inkomen op latere leeftijd garanderen. Pensioenhervormingen moeten gepaard gaan met maatregelen om de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen te verkleinen en om het beroepsleven te verlengen, bijvoorbeeld door de effectieve pensioenleeftijd op te trekken, en moeten worden ingepast in strategieën voor actief ouder worden. De lidstaten moeten een constructieve dialoog met de sociale partners en andere belanghebbenden aangaan en zorgen dat de hervormingen geleidelijk worden ingevoerd.

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.