Uitvoeringsbesluit 2025/539 - 18 maart 2025 Machtiging van Estland af te wijken van artikel 26, lid 1, punt a), en de artikelen 168 en 168 bis van de btw-richtlijn - Hoofdinhoud
Publicatieblad van de Europese Unie |
NL L-serie |
2025/539 |
21.3.2025 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2025/539 VAN DE RAAD
van 18 maart 2025
waarbij Estland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 26, lid 1, punt a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1, eerste alinea,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffen het recht op aftrek van belastingplichtigen ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) op leveringen van goederen en diensten die zij ten behoeve van hun belaste activiteiten gebruiken. Krachtens artikel 26, lid 1, punt a), van die richtlijn geldt er een aangifteplicht voor de btw wanneer een tot het bedrijf behorend goed wordt gebruikt voor privédoeleinden van belastingplichtigen of van hun personeel of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden. |
(2) |
Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1998 van de Raad (2) werd Estland gemachtigd om tot en met 31 december 2024 het recht op aftrek van de btw op uitgaven voor personenauto’s die niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, tot 50 % te beperken wanneer die uitgaven betrekking hadden op de aankoop, leasing, intracommunautaire verwerving of invoer van personenauto’s die niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, alsmede op uitgaven in verband met het onderhoud en de reparatie van die auto’s en de aankoop van brandstof daarvoor. Estland werd tevens gemachtigd om het privégebruik van een tot het bedrijf van een belastingplichtige behorende personenauto niet aan te merken als een dienst onder bezwarende titel, wanneer het recht op aftrek voor dat voertuig krachtens artikel 1 van dat uitvoeringsbesluit is beperkt (de “bijzondere maatregel”). |
(3) |
Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 28 maart 2024, heeft Estland overeenkomstig artikel 395, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 2006/112/EG de Commissie verzocht om machtiging om de bijzondere maatregel te mogen blijven toepassen (het “verzoek”). Bij brief van 3 april 2024 heeft de Commissie om aanvullende informatie verzocht. Estland heeft geantwoord op 28 juni 2024. Bij brief van 28 augustus 2024 heeft de Commissie om verdere verduidelijking verzocht, die Estland bij brief, ingekomen bij de Commissie op 24 september 2024, heeft verstrekt. |
(4) |
Overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 17 oktober 2024 van het verzoek in kennis gesteld. Bij brief van 18 oktober 2024 heeft de Commissie Estland meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek. |
(5) |
Overeenkomstig artikel 4 van Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1998 heeft Estland, samen met het verzoek, een verslag voorgelegd met daarin ook een evaluatie van het bij artikel 1 van dat uitvoeringsbesluit vastgestelde percentage van de beperking van het recht op btw-aftrek. Op basis van actuele gegevens, te weten ervaringen met belastingcontroles en statistische gegevens over het privégebruik van personenauto’s, stelt Estland dat de beperking van 50 % nog altijd gerechtvaardigd en passend is. |
(6) |
Aangezien de bijzondere maatregel, waarvoor bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1998 machtiging was verleend, een positief effect had op de administratieve lasten van belastingplichtigen en belastingautoriteiten doordat daarmee de inning van de btw wordt vereenvoudigd en belastingontduiking door onjuiste administratie wordt voorkomen, acht de Commissie het passend het verzoek in te willigen. |
(7) |
De bijzondere maatregel moet beperkt blijven tot de tijd die nodig is om de doeltreffendheid en de geschiktheid van het percentage van de beperking te evalueren. Daarom moet Estland worden gemachtigd de bijzondere maatregel toe te passen tot en met 31 december 2027. |
(8) |
Gezien de beperkte werkingssfeer en toepassingsduur van de bijzondere maatregel staat deze in verhouding tot het beoogde doel, namelijk de inning van de btw vereenvoudigen en bepaalde vormen van belastingontduiking of -ontwijking voorkomen. De bijzondere maatregel houdt ook niet het risico in dat de fraude zal verschuiven naar andere sectoren of andere lidstaten. |
(9) |
Indien Estland een verlenging van de bijzondere maatregel na 2027 nodig acht, moet het uiterlijk op 31 maart 2027 bij de Commissie een verzoek om verlenging indienen. Dat verzoek dient vergezeld te gaan van een verslag over de toepassing van de bijzondere maatregel, met inbegrip van een evaluatie van het toegepaste percentage van de beperking. |
(10) |
De bijzondere maatregel zal geen noemenswaardige invloed hebben op de totale belastingopbrengst in het stadium van het eindverbruik en geen negatieve gevolgen hebben voor de eigen middelen van de Unie uit de btw. |
(11) |
Teneinde ervoor te zorgen dat de doelstellingen van de bijzondere maatregel worden verwezenlijkt en deze ononderbroken wordt toegepast, en teneinde rechtszekerheid over het belastingtijdvak te bieden, is het passend machtiging te verlenen voor de toepassing van de bijzondere maatregel met ingang van 1 januari 2025. Aangezien Estland op 28 maart 2024 om machtiging verzocht heeft om de bijzondere maatregel te blijven toepassen en het met ingang van 1 januari 2025 de op basis van Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1998 in zijn nationale recht vastgestelde wettelijke regeling is blijven toepassen, worden de gewettigde verwachtingen van de betrokken personen naar behoren geëerbiedigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In afwijking van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG wordt Estland gemachtigd het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde tot 50 % te beperken voor uitgaven voor personenauto’s die niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, wanneer die uitgaven betrekking hebben op de aankoop, leasing, intracommunautaire verwerving of invoer van personenauto’s die niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, alsmede voor uitgaven in verband met het onderhoud en de reparatie van die auto’s en de aankoop van brandstof daarvoor.
Artikel 2
In afwijking van artikel 26, lid 1, punt a), van Richtlijn 2006/112/EG wordt Estland gemachtigd het niet-zakelijk gebruik van een tot het bedrijf van een belastingplichtige behorende personenauto niet gelijk te stellen aan een dienst onder bezwarende titel, wanneer het recht op aftrek voor dat voertuig krachtens artikel 1 van dit besluit is beperkt.
Artikel 3
-
1.Dit besluit geldt uitsluitend voor personenauto’s met een toegestaan maximumgewicht van ten hoogste 3 500 kg en niet meer dan acht zitplaatsen, de bestuurdersplaats niet meegerekend.
-
2.Dit besluit is niet van toepassing op de volgende categorieën personenauto’s:
a) |
voertuigen die zijn aangekocht met het oog op wederverkoop, verhuur of leasing; |
b) |
voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van personen tegen vergoeding, met inbegrip van taxidiensten; |
c) |
voertuigen die worden gebruikt voor het geven van rijlessen. |
Artikel 4
-
1.Dit besluit wordt van kracht op de dag van kennisgeving ervan.
-
2.Dit besluit is van toepassing van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2027.
-
3.Een verzoek om verlenging van de bij dit besluit verleende machtiging wordt uiterlijk op 31 maart 2027 aan de Commissie voorgelegd, samen met een verslag met daarin ook een evaluatie van het bij artikel 1 vastgestelde percentage.
Artikel 5
Dit besluit is gericht tot de Republiek Estland.
Gedaan te Brussel, 18 maart 2025.
Voor de Raad
De voorzitter
-
A.SZŁAPKA
-
Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1998 van de Raad van 15 november 2021 waarbij Estland wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 26, lid 1, punt a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 408 van 17.11.2021, blz. 3, ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_impl/2021/1998/oj).
ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_impl/2025/539/oj
ISSN 1977-0758 (electronic edition)
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.