Besluit 2025/803 - Standpunt EU in het Comité van Ministers van de Raad van Europa over de verlenging van de termijn voor toetreding van Tunesië tot het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met de instellingen en het openbaar bestuur van de Unie

1.

Wettekst

 

Publicatieblad

van de Europese Unie

NL

L-serie

 

 

2025/803

24.4.2025

BESLUIT (EU) 2025/803 VAN DE RAAD

van 22 april 2025

betreffende het namens de Europese Unie in het Comité van Ministers van de Raad van Europa in te nemen standpunt over de verlenging van de termijn voor toetreding van Tunesië tot het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met de instellingen en het openbaar bestuur van de Unie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 336, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het “verdrag”) is door de Unie gesloten bij Besluit (EU) 2023/1075 van de Raad (1) met betrekking tot de instellingen en het openbaar bestuur van de Unie, en bij Besluit (EU) 2023/1076 van de Raad (2) met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met justitiële samenwerking in strafzaken en met betrekking tot asiel en non-refoulement, en is voor de Unie op 1 oktober 2023 in werking getreden. Er zijn momenteel 39 partijen bij het verdrag (de “partijen”), waaronder de Unie en 22 lidstaten van de Unie.

 

(2)

Op grond van artikel 14 van het statuut van de Raad van Europa heeft elk lid van de Raad van Europa recht op één vertegenwoordiger in het Comité van Ministers van de Raad van Europa (het “Comité van Ministers”) en heeft elke vertegenwoordiger recht op één stem. Alle lidstaten van de Unie zijn lid van de Raad van Europa en zijn dus vertegenwoordigd in het Comité van Ministers.

 

(3)

Op grond van artikel 76, lid 1, van het verdrag kan het Comité van Ministers, na raadpleging en verkrijging van unanieme instemming van de partijen, een staat die geen lid is van de Raad van Europa uitnodigen toe te treden tot het verdrag, door middel van een besluit waarvoor tweederdemeerderheid van het Comité van Ministers is vereist, zoals bepaald in artikel 20(d), van het statuut van de Raad van Europa, en door middel van de unanieme stemming door de vertegenwoordigers van de partijen die recht hebben op een zetel in het Comité van Ministers.

 

(4)

Op 22 april 2020 heeft het Comité van Ministers besloten Tunesië uit te nodigen tot het verdrag toe te treden. Krachtens dat besluit blijft die uitnodiging geldig voor een periode van vijf jaar vanaf de vaststelling ervan, dat wil zeggen tot en met 23 april 2025 (de “termijn”).

 

(5)

Bij brief van 20 februari 2025 heeft Tunesië verzocht om de termijn te verlengen tot en met 23 april 2027, zodat het zijn interne procedures kan afronden.

 

(6)

Het Comité van Ministers zal tijdens zijn vergadering van 23 april 2025 naar verwachting een besluit vaststellen over de verlenging van de termijn tot en met 23 april 2027.

 

(7)

Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie in het Comité van Ministers moet worden ingenomen, aangezien de verlenging van de termijn rechtsgevolgen kan hebben voor de Unie. Het gevolg van die verlenging houdt in dat de uitnodiging aan Tunesië om toe te treden tot het verdrag wordt vernieuwd en kan derhalve inhouden dat er verdragsbetrekkingen tussen de Unie en Tunesië in het kader van het verdrag tot stand worden gebracht. Het besluit over de verlenging van de termijn kan ook van invloed zijn op de wijze waarop besluiten worden genomen in het Comité van de Partijen.

 

(8)

De toetreding van Tunesië tot het verdrag zou gunstig zijn voor de Unie, aangezien daarmee de ambitieuze normen van het verdrag tot dat land zouden worden uitgebreid. De Unie zou zich derhalve op het standpunt moeten stellen dat Tunesië twee jaar langer de tijd moet krijgen om zijn interne procedures af te ronden.

 

(9)

Aangezien de Unie geen lid is van de Raad van Europa maar al haar lidstaten dat wel zijn, dient het standpunt van de Unie tot uitdrukking te worden gebracht door haar gezamenlijk optredende lidstaten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen tijdens de vergadering van het Comité van Ministers van de Raad van Europa op 23 april 2025, houdt in dat de verlenging van de termijn voor toetreding van Tunesië tot het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld tot en met 23 april 2027 wordt gesteund.

Artikel 2

Het in artikel 1 genoemde standpunt wordt tot uitdrukking gebracht door de gezamenlijk optredende lidstaten van de Unie die lid zijn van het Comité van Ministers van de Raad van Europa.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Gedaan te Brussel, 22 april 2025.

Voor de Raad

De voorzitter

  • A. 
    SZŁAPKA
 

  • (2) 
    Besluit (EU) 2023/1076 van de Raad van 1 juni 2023 over de sluiting, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met justitiële samenwerking in strafzaken en met betrekking tot asiel en non-refoulement (PB L 143 I van 2.6.2023, blz. 4, ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2023/1076/oj).
 

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2025/803/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.