Richtlijn 1964/427 - Overgangsmaatregelen op het gebied van de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden van de be- en verwerkende nijverheid behorende tot de klassen 23 tot en met 40 van de I.S.I.C. (Industrie en Ambacht) - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
|
Richtlijn 64/427/EEG van de Raad van 7 juli 1964 betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden van de be- en verwerkende nijverheid behorende tot de klassen 23 tot en met 40 van de I.S.I.C. (Industrie en Ambacht)
Publicatieblad Nr. 117 van 23/07/1964 blz. 1863 - 1870
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 6 Deel 1 blz. 0022
Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1963-1964 blz. 0139
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 6 Deel 1 blz. 0022
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1963-1964 blz. 0148
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0038
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0043
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0043
++++
( 1 ) PB no . 2 van 15 . 1 . 1962 , blz . 36/62 .
( 2 ) PB no . 2 van 15 . 1 . 1962 , blz . 32/62 .
( 3 ) PB no . 182 van 12 . 12 . 1963 , blz . 2895/63 .
( 4 ) Zie blz . 1869/64 van dit Publikatieblad .
RICHTLIJN VAN DE RAAD
van 7 juli 1964
betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden van de be - en verwerkende nijverheid behorende tot de klassen 23 tot en met 40 van de I.S.I.C . ( Industrie en Ambacht )
( 64/427/EEG )
DE RAAD VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP ,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 54 , lid 2 , artikel 57 , artikel 63 , lid 2 , en artikel 66 ,
Gelet op het algemeen programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging ( 1 ) , inzonderheid op titel V , tweede en derde alinea ,
Gelet op het algemeen programma voor de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten ( 2 ) , inzonderheid op titel VI , tweede en derde alinea ,
Gezien het voorstel van de Commissie ,
Gezien het advies van het Europese Parlement ( 3 ) ,
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 4 ) ,
Overwegende dat ingevolge de algemene programma's niet slechts de beperkingen dienen te worden opgeheven , maar ook dient te worden nagegaan of de opheffing daarvan moet worden voorafgegaan door vergezeld van of gevolgd door de wederzijdse erkenning van diploma's , certificaten en andere titels , alsmede door de coordinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot de betrokken werkzaamheden en de uitoefening daarvan , en of eventueel in afwachting van die erkenning of coordinatie overgangsmaatregelen moeten worden genomen ;
Overwegende dat op het gebied van de werkzaamheden van de be - en verwerkende nijverheid in industrie en ambacht niet in alle Lid-Staten voorwaarden worden gesteld voor de toegang tot en de uitoefening van die werkzaamheden ; dat de omschrijving van het ambacht en bijgevolg de afbakening daarvan ten opzichte van de industrie van Lid-Staat tot Lid-Staat verschilt ; dat bovendien juist voor de ambachtelijke werkzaamheden nu eens vrijheid van toegang tot en uitoefening van het beroep bestaat , dan weer strenge bepalingen gelden die het bezit van een bewijs van bekwaamheid voor de toelating tot het beroep voorschrijven ;
Overwegende dat de Raad bij de goedkeuring van de algemene programma's heeft vastgesteld dat er zich inzake coordinatie en erkenning bij het ambacht problemen voordoen , waarvan de oplossing een grondige voorbereiding vereist ;
Overwegende dat het bijgevolg niet mogelijk is , tegelijk met de opheffing van de bestaande discriminaties tot de voorgeschreven coordinatie over te gaan ; dat deze coordinatie op een later tijdstip zal dienen te geschieden ;
Overwegende dat het ook zonder een onmiddellijke coordinatie toch wenselijk blijkt , de totstandkoming van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten in de betrokken beroepen te bevorderen door het nemen van overgangsmaatregelen als bedoeld in de algemene programma's , zulks in de eerste plaats ten einde te vermijden dat de onderdanen van die staten waar de toegang tot de betrokken werkzaamheden aan geen enkele voorwaarde is onderworpen extra worden gehinderd ;
Overwegende dat de overgangsmaatregelen , ten einde aan deze gang van zaken het hoofd te bieden , hoofdzakelijk moeten inhouden dat in de ontvangende staten waar de toegang tot de betrokken werkzaamheden is geregeld , de daadwerkelijke uitoefening van het beroep in het land van herkomst gedurende een redelijke periode en die in het nabije verleden ligt indien geen voorafgaande opleiding vereist is voor het verlenen van deze toegang als voldoende bewijs wordt erkend dat de betrokkene vakkennis bezit , gelijkwaardig aan die , welke van de eigen onderdanen wordt verlangd ;
Overwegende dat voorts voor de staten , die de toegang tot de betrokken werkzaamheden niet afhankelijk stellen van enige wettelijke regeling , de mogelijkheid dient te worden geopend eventueel machtiging te verkrijgen om voor een of meer werkzaamheden van de onderdanen van andere Lid-Staten het bewijs te eisen dat zij de nodige vakbekwaamheid bezitten voor de uitoefening van de betrokken werkzaamheid in het land van herkomst , ten einde met name te voorkomen dat zich een buitensporig aantal personen naar deze staten begeeft , die niet zouden kunnen voldoen aan de in het land van herkomst gestelde voorwaarden voor de toegang tot de betreffende werkzaamheid en de uitoefening daarvan ;
Overwegende dat dergelijke machtigingen slechts met grote voorzichtigheid mogen worden verleend , daar zij bij een algemene toepassing een belemmering zouden kunnen vormen voor het vrije verkeer ; dat het dan ook dienstig is de geldigheidsduur en het toepassingsgebied ervan te beperken en aan de Commissie de taak op te dragen machtiging tot het nemen van deze maatregelen te verlenen , zoals in het Verdrag over het algemeen wordt voorgeschreven met betrekking tot de toepassing van vrijwaringsmaatregelen ;
Overwegende dat de in deze richtlijn vervatte maatregelen hun reden van bestaan verliezen , zodra de coordinatie van de voorwaarden voor de toegang tot de betrokken werkzaamheid en de uitoefening daarvan , alsmede de onderlinge erkenning van diploma's , certificaten en andere verplichte titels hun beslag hebben gekregen ,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :
Artikel 1
1 . De Lid-Staten nemen in de hieronder aangegeven omstandigheden de hierna volgende overgangsmaatregelen met betrekking tot de vestiging van de onder titel I van de algemene programma's genoemde natuurlijke personen en vennootschappen op hun grondgebied , alsmede met betrekking tot het verrichten van diensten door deze personen en vennootschappen , hierna begunstigden genoemd , op het gebied van de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden van de be - en verwerkende nijverheid .
2 . De bedoelde werkzaamheden zijn die welke vallen onder de richtlijn van de Raad van 7 juli 1964 betreffende de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden van de be - en verwerkende nijverheid behorende tot de klassen 23 tot en met 40 van de I.S.I.C . ( Industrie en Ambacht ) .
Artikel 2
Lid-Staten die de toegang tot een der in artikel 1 , lid 2 , bedoelde werkzaamheden of de uitoefening daarvan afhankelijk stellen van het voldoen aan bepaalde eisen inzake bekwaamheid , dragen er zorg voor dat de begunstigde die een desbetreffend verzoek doet , v}}r de vestiging of voordat hij een tijdelijke werkzaamheid begint uit te oefenen op de hoogte wordt gebracht van de wettelijke regeling waaraan het beroep dat hij wil uitoefenen , op grond van zijn aard , is onderworpen .
Artikel 3
Is in een Lid-Staat de toegang tot een in artikel 1 , lid 2 , genoemde werkzaamheid of de uitoefening daarvan afhankelijk gesteld van het bezit van algemene , handels - of vakkennis en -bekwaamheid , dan beschouwt deze Lid-Staat als voldoende bewijs van die kennis en die bekwaamheid de daadwerkelijke uitoefening van de betrokken werkzaamheid in een andere Lid-Staat :
a ) hetzij als zelfstandige of met het beheer belaste bedrijfsleider gedurende zes achtereenvolgende jaren ;
b ) hetzij als zelfstandige of met het beheer belaste bedrijfsleider gedurende drie achtereenvolgende jaren , indien de begunstigde kan bewijzen dat hij voor het betrokken beroep een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft ontvangen , die wordt bevestigd door een door de staat erkend getuigschrift of als volwaardig wordt aangemerkt door een bevoegde beroeps - of bedrijfsorganisatie ;
c ) hetzij als zelfstandige gedurende drie achtereenvolgende jaren indien de begunstigde kan bewijzen dat hij het betrokken beroep gedurende ten minste vijf jaar als niet-zelfstandige heeft uitgeoefend ;
d ) hetzij gedurende vijf achtereenvolgende jaren in leidende functies , waarvan een minimum van drie jaar in technische functies die de verantwoordelijkheid voor ten minste een sector van de onderneming inhouden , indien de begunstigde kan bewijzen dat hij voor het betrokken beroep een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft ontvangen , hetgeen moet blijken uit een door de staat erkend getuigschrift of uit een verklaring van een bevoegde beroeps - of bedrijfsorganisatie , waarin die vakopleiding als volwaardig wordt beoordeeld .
In de gevallen bedoeld onder a ) en c )mogen op de datum van indiening van het verzoek als bedoeld in artikel 4 , lid 3 , niet meer dan tien jaar zijn verstreken sedert de beëindiging van deze werkzaamheid .
Artikel 4
Voor de toepassing van artikel 3 geldt het volgende :
1 . De Lid-Staten waarin de toegang tot een in artikel 1 , lid 2 , genoemde werkzaamheid of de uitoefening daarvan afhankelijk is gesteld van het bezit van algemene , handels - of vakkennis en -bekwaamheid , brengen met medewerking van de Commissie de overige Lid-Staten op de hoogte van de wezenlijke kenmerken van het beroep ( beroepsomschrijving ) .
2 . De door het land van herkomst daartoe aangewezen bevoegde instantie verklaart welke beroepswerkzaamheden de begunstigde werkelijk heeft verricht en gedurende welke tijd . De verklaring dient te zijn afgestemd op de beroepsbeschrijving , medegedeeld door de Lid-Staat waarin de begunstigde het beroep tijdelijk of blijvend wil uitoefenen .
3 . De ontvangende Lid-Staat verleent de vergunning tot uitoefening van de betrokken werkzaamheid op verzoek van de belanghebbende , indien de in de verklaring omschreven werkzaamheid overeenstemt met de punten die kenmerkend zijn voor de krachtens lid 1 medegedeelde beroepsbeschrijving , en de andere eventuele in zijn voorschriften bepaalde voorwaarden zijn vervuld .
Artikel 5
1 . Is in een Lid-Staat de toegang tot een in artikel 1 , lid 2 , genoemde werkzaamheid of de uitoefening daarvan niet afhankelijk gesteld van het bezit van algemene , handels - of vakkennis en -bekwaamheid , dan kan deze staat bij ernstige moeilijkheden voortvloeiend uit de toepassing van de richtlijn van de Raad , bedoeld in artikel 1 , lid 2 , aan de Commissie machtiging vragen gedurende een beperkte periode en voor één of meer bepaalde werkzaamheden van de onderdanen van de overige Lid-Staten , die deze werkzaamheden op zijn grondgebied willen uitoefenen , het bewijst te eisen dat zij voldoen aan de voorwaarden die voor de uitoefening daarvan in het land van herkomst zijn gesteld .
Van deze mogelijkheid kan geen gebruik worden gemaakt ten aanzien van personen in wier land van herkomst voor de toegang tot de betrokken werkzaamheden geen bepaalde kennis wordt vereist , noch ten aanzien van hen die sedert ten minste vijf jaren in het ontvangende land verblijven .
2 . Op het met redenen omkleed verzoek van de belanghebbende Lid-Staat , stelt de Commissie onverwijld de voorwaarden voor en de wijze van toepassing van de in lid 1 van het artikel bedoelde machtiging vast .
3 . Indien de toepassing van de in artikel 1 , lid 2 , genoemde richtlijn van de Raad aanleiding geeft tot ernstige moeilijkheden kan het Groothertogdom Luxemburg door de Commissie worden gemachtigd om voor een door de Commissie te bepalen tijdvak en onder door deze vast te stellen voorwaarden artikel 3 van de onderhavige richtlijn voor een of meer bepaalde werkzaamheden niet toe te passen .
Artikel 6
De bepalingen van deze richtlijn blijven van toepassing totdat de voorschriften betreffende coordinatie van de nationale regelingen voor de toegang tot en de uitoefening van de betrokken werkzaamheden in werking treden .
Artikel 7
De Lid-Staten wijzen binnen de in artikel 8 gestelde termijn de instanties en organisaties aan die voor de afgifte van bovenbedoelde verklaringen bevoegd zijn en stellen de overige Lid-Staten en de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis .
Artikel 8
Binnen een termijn van zes maanden volgende op de kennisgeving van deze richtlijn treffen de Lid-Staten de nodige maatregelen voor het volgen van deze richtlijn en stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van deze maatregelen .
Artikel 9
De Lid-Staten dragen zorg voor kennisgeving aan de Commissie van de tekst van de nationale bepalingen van wezenlijk belang , welke zij op het door deze richtlijn bestreken gebied vaststellen .
Artikel 10
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .
Gedaan te Brussel , 7 juli 1964 .
Voor de Raad
De Voorzitter
Kurt SCHMUECKER
RAADPLEGING VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE
over de " ontwerp-richtlijn betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de be - en verwerkende nijverheid "
A . VERZOEK OM ADVIES
Tijdens zijn 101e zitting van 8/10 mei 1963 heeft de Raad besloten , overeenkomstig de artikelen 54 , lid 2 , en 63 , lid 2 van het Verdrag , het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de ontwerp-richtlijn van de Commissie betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden van de be - en verwerkende nijverheid behorende tot de klassen 23 t / m 40 van de I.S.I.C . ( Industrie en Ambacht ) .
Het verzoek om advies over deze tekst , welke hieronder is weergegeven , werd in een brief van 10 mei 1963 door de heer Eugène Schaus , Voorzitter van de Raad , gericht aan de heer E . Roche , Voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité .
Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de opzet van de overgangsmaatregelen op het gebied van de zelfstandige werkzaamheden van de nijverheidsberoepen behorend tot de klassen 23 t / m 40 van de C.I.T.I .
( Industrie en Ambacht )
DE RAAD VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP ,
Gelet op de bepalingen van het Verdrag , en met name op artikel 54 , lid 2 , en artikel 63 , lid 2 ,
Gelet op het algemeen programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging , en met name op titel V , tweede en derde alinea ,
Gelet op het algemeen programma voor de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten , en met name op titel VI , tweede en derde alinea ,
Gezien het voorstel van de Commissie ,
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal comité ,
Gezien het advies van het Europese Parlement ,
Overwegende dat ingevolge de algemene programma's niet slechts de beperkingen dienen te worden opgeheven , maar ook dient te worden nagegaan of de opheffing daarvan moet worden voorafgegaan door , vergezeld van of gevolgd door de onderlinge erkenning van diploma's , certificaten en andere titels , alsmede door de coordinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot de betrokken werkzaamheden en de uitoefening daarvan , en of eventueel in afwachting van die erkenning of coordinatie overgangsmaatregelen moeten worden genomen ;
Overwegende dat op het gebied van de werkzaamheden in de nijverheidsberoepen van industrie en ambacht niet in alle landen voorwaarden worden gesteld voor de toegang tot en de uitoefening van die werkzaamheden ; dat de omschrijving van het ambacht en bijgevolg de afbakening daarvan ten opzichte van de industrie van Lid-Staat tot Lid-Staat verschilt ; dat bovendien juist voor de ambachtelijke werkzaamheden nu eens vrijheid van toegang tot en uitoefening van het beroep bestaat , dan weer strenge bepalingen gelden die het bezit van een bewijs van vakbekwaamheid voor de toelating tot het beroep voorschrijven ;
Overwegende dat de Raad bij de goedkeuring van de algemene programma's heeft vastgesteld dat er zich ten aanzien van de coordinatie en de erkenning bij het ambacht problemen voordoen , waarvan de oplossing een grondige voorbereiding vereist ;
Overwegende dat het bijgevolg niet mogelijk is , tegelijk met de opheffing van de beperkingen coordinatie of erkenning voor te schrijven ;
Overwegende dat het niettemin wenselijk blijkt , de totstandkoming van het recht van vestiging en van het vrij verrichten van diensten in de betrokken beroepen te vergemakkelijken door het nemen van de overgangsmaatregelen die op grond van de algemene programma's kunnen worden toegepast , zulks voornamelijk met het oog op het ontbreken van enige wettelijke regeling in sommige Lid-Staten , en om te vermijden dat deze omstandigheid enerzijds een extra belemmering vormt voor de onderdanen van die staten waar de toegang tot de betrokken werkzaamheden aan geen enkele voorwaarde is onderworpen , en anderzijds leidt tot een unilaterale liberalisatie van de vestiging en de diensten in die staten waar geen wettelijke regeling bestaat , wat ten voordele zou strekken van personen die niet in staat waren te voldoen aan de in hun land van herkomst geldende voorwaarden voor de toegang tot en de uitoefening van die werkzaamheden ;
Overwegende dat ter voorkoming van deze gang van zaken de overgangsmaatregelen het volgende moeten inhouden :
_ de ontvangende staten waar de toegang tot de betrokken werkzaamheden wettelijk is geregeld , erkennen de werkelijke uitoefening van het beroep in het land van herkomst gedurende een redelijke periode als voldoende bewijs dat de betrokkene de vakkennis bezit die van de eigen onderdanen wordt verlangd ;
_ een staat die de toegang tot de betrokken werkzaamheden niet afhankelijk stelt van enige wettelijke regeling wordt eventueel gemachtigd , van de onderdanen van andere Lid-Staten het bewijs te eisen dat zij de nodige vakbekwaamheid bezitten voor de uitoefening van de betrokken beroepswerkzaamheid in het land van herkomst ;
Overwegende dat de overgangsmaatregelen betreffende dit laatste punt slechts met grote voorzichtigheid mogen worden genomen , daar zij de opheffing van de discriminaties gedeeltelijk te niet doen en derhalve _ als zij algemeen werden toegepast _ een belemmering zouden kunnen vormen voor het vrije verkeer ; dat het dan ook dienstig is de geldigheidsduur en het toepassingsgebied ervan te beperken en erop toe te zien dat met de belangen van de Gemeenschap en met die van de andere Lid-Staten rekening wordt gehouden , door aan de Commissie de taak op te dragen machtiging tot het nemen van deze maatregelen te verlenen , zoals in het Verdrag over het algemeen wordt voorgeschreven met betrekking tot de toepassing van vrijwaringsmaatregelen ;
Overwegende dat de in deze richtlijn vervatte maatregelen hun reden van bestaan verliezen zodra de coordinatie van de voorwaarden voor de toegang tot en de uitoefening van het beroep , alsmede de onderlinge erkenning van de vereiste diploma's , certificaten en andere titels hun beslag hebben gekregen ; dat zij bovendien in ieder geval aan het einde van de overgangsperiode opgeheven moeten zijn , daar zij na dat tijdstip niet in de plaats kunnen treden van de verplichting om de uitdrukkelijk door het Verdrag voorgeschreven maatregelen toe te passen , t.w . de coordinatie van de nationale regelingen en de onderlinge erkenning van de titels die in ieder land worden vereist voor de toegang tot de betrokken werkzaamheid anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan , als dit nodig mocht blijken om de toegang tot en de uitoefening van deze werkzaamheid te vergemakkelijken ,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :
Artikel 1
1 . De Lid-Staten nemen onder de aangegeven voorwaarden de hiernavolgende overgangsmaatregelen met betrekking tot de vestiging van de onder titel I van de algemene programma's genoemde natuurlijke personen en vennootschappen op hun grondgebied , en het verrichten van diensten door deze personen en vennootschappen , hierna de begunstigden genoemd , op het gebied van de zelfstandige werkzaamheden in de nijverheidsberoepen .
2 . De bedoelde werkzaamheden zijn die welke worden omschreven in de richtlijnen van de Raad van ... resp . ... betreffende de opheffing van de beperkingen .
Artikel 2
Lid-Staten die de toegang tot één der in artikel 1 , lid 2 , bedoelde werkzaamheden of de uitoefening daarvan afhankelijk stellen van het voldoen aan bepaalde eisen inzake bekwaamheid , dragen er zorg voor dat de begunstigde die een desbetreffend verzoek doet , v}}r de vestiging of voordat hij een tijdelijke werkzaamheid begint uit te oefenen op de hoogte wordt gebracht van de wettelijke regeling waaraan het door hem beoogde beroep op grond van zijn aard is onderworpen .
Artikel 3
Indien de verlening van een uitzonderlijke vergunning door wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of de administratieve praktijk beperkt is tot bepaalde groepen van personen of feitelijke omstandigheden , nemen de Lid-Staten zodanige maatregelen , dat de in artikel 1 , lid 2 , genoemde begunstigden gelijk worden gesteld met deze groepen van personen of geacht worden aan deze feitelijke omstandigheden te beantwoorden en ten aanzien van de toelating tot het beroep op overeenkomstige wijze worden behandeld .
Artikel 4
1 . Is in een Lid-Staat de toegang tot een der in artikel 1 genoemde werkzaamheden of de uitoefening daarvan afhankelijk gesteld van het bezit van algemene , handels - of vakkennis , dan erkent deze Lid-Staat als voldoende bewijs van die kennis de werkelijke uitoefening van de betrokken werkzaamheid in een andere Lid-Staat :
a ) hetzij als zelfstandige of bedrijfsleider gedurende vijf achtereenvolgende jaren ;
b ) hetzij als zelfstandige of bedrijfsleider gedurende drie achtereenvolgende jaren , als de begunstigde kan bewijzen dat hij in het betrokken beroep een opleiding van ten minste drie jaar heeft ontvangen , hetgeen moet blijken uit een door de staat erkend getuigschrift of uit een verklaring van een kamer voor het bedrijfsleven , waarin die vakopleiding als volwaardig wordt erkend .
2 . Onder bedrijfsleider in de zin van lid 1 wordt verstaan iedere persoon die in een onderneming van de overeenkomstige bedrijfstak werkzaam is geweest ;
a ) als leider van het bedrijf of als leider van een filiaal , indien deze functie de technische leiding omvat , ofwel
b ) als plaatsvervanger van de bedrijfsleider indien deze functie , wat de verantwoordelijkheid betreft , overeenkomt met die van de vertegenwoordigde ondernemer of bedrijfsleider .
Artikel 5
Voor de toepassing van artikel 4 geldt het volgende :
1 . De Lid-Staten , waarin de toegang tot één der in artikel 1 genoemde beroepen afhankelijk is gesteld van een bewijs van bekwaamheid , brengen met medewerking van de Commissie de overige Lid-Staten op de hoogte van de wezenlijke kenmerken van het beroep ( beschrijving van het werkterrein van deze beroepen ) .
2 . De door het land van herkomst daartoe aangewezen instantie verklaart , welke beroepswerkzaamheden de begunstigde werkelijk heeft verricht en gedurende welke tijd . De verklaring dient te zijn afgestemd op de beroepsbeschrijving , medegedeeld door de Lid-Staat waarin de begunstigde het beroep tijdelijk of blijvend wil uitoefenen .
3 . De ontvangende Lid-Staat verleent de vergunning tot uitoefening van de betrokken werkzaamheid op verzoek van de belanghebbende , indien de in de verklaring omschreven werkzaamheid met de essentiële punten van de krachtens lid 1 medegedeelde beroepsbeschrijving overeenstemt en de andere eventuele in zijn voorschriften bepaalde voorwaarden zijn vervuld .
Artikel 6
1 . Indien in een Lid-Staat de toegang tot een der in artikel 1 genoemde werkzaamheden of de uitoefening daarvan niet afhankelijk is gesteld van het bezit van een bepaalde kennis en bekwaamheid en deze Lid-Staat op grond van de richtlijnen van de Raad van ... resp . ... gehouden is de bestaande discriminerende beperkingen op te heffen , dan kan aan deze staat op zijn verzoek door de Commissie machtiging worden verleend om gedurende een beperkte periode en voor een of meer bepaalde werkzaamheden van de onderdanen van de overige Lid-Staten , die deze werkzaamheden op zijn grondgebied willen uitoefenen , het bewijs te eisen dat zij voldoen aan de voorwaarden die voor de uitoefening daarvan in het land van herkomst zijn gesteld . De Commissie stelt de voorwaarden en de werkwijze met betrekking tot deze machtiging vast , en met name de geldigheidsduur ervan .
Van deze mogelijkheid kan geen gebruik worden gemaakt ten aanzien van personen in wier land van herkomst voor de toegang tot de betreffende werkzaamheden geen bepaalde kennis wordt vereist .
2 . In geval van toepassing van lid 1 van dit artikel geeft de Lid-Staat steeds een vergunning af voor het uitoefenen van de betrokken werkzaamheid op eenvoudige overlegging , door de belanghebbende , van een verklaring van de daartoe in het land van herkomst aangewezen instantie , waaruit blijkt dat de betrokkene het recht heeft de betreffende werkzaamheid in dat land uit te oefenen .
Artikel 7
De in artikel 4 omschreven maatregelen blijven gedurende de overgangsperiode van kracht totdat voorschriften zijn uitgevaardigd betreffende de coordinatie van de nationale regelingen voor de toegang tot en de uitoefening van de betrokken werkzaamheden alsmede betreffende de onderlinge erkenning van de titels .
De geldigheidsduur van de in artikel 6 bedoelde maatregelen mag de in de vorige alinea omschreven termijn niet overschrijden .
Artikel 8
De Lid-Staten geven elkander alle dienstige inlichtingen betreffende de instanties die zij voor de afgifte van de in artikel 5 , lid 2 en in artikel 6 , lid 2 genoemde verklaringen aanwijzen . Zij zenden een lijst van deze instanties aan de Commissie .
De lijst der thans bevoegde instanties is opgenomen in bijlage I . Zij wordt regelmatig bijgewerkt volgens de opgaven die door de Lid-Staten worden verstrekt en de wijzigingen ervan worden door toedoen van de Commissie bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen .
Artikel 9
V}}r 1 januari 1964 nemen de Lid-Staten de voor de toepassing van deze richtlijn vereiste maatregelen ; zij stellen de Commissie binnen een maand daarvan in kennis .
Artikel 10
Iedere Lid-Staat die na de kennisgeving van deze richtlijn wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot bedoelde werkzaamheden wil invoeren of daarin belangrijke wijzigingen wil aanbrengen , is gehouden ten behoeve van de onderdanen van de overige Lid-Staten maatregelen voor de toepassing van deze richtlijn te nemen .
Bovendien wordt de Commissie tijdig van het desbetreffende ontwerp in kennis gesteld om haar opmerkingen dienaangaande te kunnen formuleren .
Artikel 11
Deze richtlijn is gericht tot alle Lid-Staten .
B . ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE
Tijdens zijn 31e zitting op 24/25 september 1963 te Brussel heeft het Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht :
ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE
inzake het " voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de opzet van de overgangsmaatregelen op het gebied van de zelfstandige werkzaamheden van de nijverheidsberoepen behorende tot de klassen 23 _ 40 van de C.I.T.I . ( Industrie en Ambacht )
HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE ,
Gezien het verzoek om advies van de Raad van Ministers van de E.E.G . d.d . 10 mei 1963 inzake het voorstel voor een " richtlijn van de Raad betreffende de opzet van de overgangsmaatregelen op het gebied van de zelfstandige werkzaamheden van de nijverheidsberoepen behorende tot de klassen 23 _ 40 van de C.I.T.I . ( Industrie en Ambacht ) " ,
Gezien art . 54 , lid 2 , art . 57 , art . 63 , lid 2 , en art . 66 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap ,
Gezien het advies van het Comité inzake het " algemeen programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging " ( doc . CES 20/61 d.d . 2 februari 1961 ) ,
Gezien het advies van het Comité inzake het " algemeen programma voor de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten " ( doc . CES 19/61 d.d . 2 februari 1961 ) ,
Gezien zijn advies inzake het " voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de wijze waarop de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten verwezenlijkt worden voor niet in loondienst verrichte beroepswerkzaamheden van de be - en verwerkende nijverheid behorende tot de klassen 23 t / m 40 van de I.S.I.C . ( Industrie en Ambacht ) " ( doc . CES 326/63 d.d . 25 september 1963 ) ,
Gezien art . 23 van het Reglement van Orde van het Economisch en Sociaal Comité ,
Gezien het haar door de heer Wellmanns voorgelegd rapport en de tijdens haar vergadering van 26 juni 1963 gehouden beraadslagingen ,
Gezien de beraadslagingen van het Economisch en Sociaal Comité op 25 september 1963 , tijdens zijn 31e zitting ,
Overwegende dat de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten voor niet in loondienst verrichte beroepswerkzaamheden van de be - en verwerkende nijverheid behorende tot de klassen 23 t / m 40 van de I.S.I.C . alleen , niet voldoende is voor de verwezenlijking van het vrije verkeer in de zin van artikel 52 t / m 66 van het Verdrag ;
Overwegende dat in de Lid-Staten op het gebied van het ambacht uiteenlopende toelatingsvoorschriften bestaan die weliswaar geen discriminatie van vreemdelingen in de zin van artikel 52 en 63 inhouden , maar waarvan de toepassing voor vreemdelingen die een werkzaamheid uitoefenen grotere moeilijkheden kan medebrengen dan voor de onderdanen van de Lid-Staat ;
Overwegende dat de in het Verdrag voorziene latere coordinatie van de voorschriften voor de toelating tot een beroep doelmatig door middel van overgangsmaatregelen kunnen en moeten worden voorbereid ;
Overwegende dat de overgangsmaatregelen echter noch op de definitieve oplossing met betrekking tot de bewijzen van vakbekwaamheid en de coordinatie volgens artikel 57 , lid 1 en 2 van het Verdrag mogen vooruitlopen , noch te grote nadelen voor de eigen onderdanen met zich mogen brengen ;
Overwegende dat reeds voorgelegde richtlijnen voor het regelen van algemene vraagstukken de verwezenlijking van de onderhavige richtlijn zullen vergemakkelijken en dat een reeks problemen die in deze richtlijn voorkomen reeds bij een vroegere gelegenheid zijn behandeld ,
BRENGT VOLGEND ADVIES UIT :
Het voorstel van een " richtlijn van de Raad betreffende de opzet van de overgangsmaatregelen op het gebied van de zelfstandige werkzaamheden van de nijverheidsberoepen behorende tot de klassen 23-40 van de C.I.T.I . ( Industrie en Ambacht ) " wordt goedgekeurd onder voorbehoud van navolgende opmerkingen , suggesties en wijzigingsvoorstellen :
1 . Het Comité hecht er grote waarde aan , dat de genoemde richtlijn gelijktijdig met de " richtlijn betreffende de wijze waarop de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten verwezenlijkt worden voor niet in loondienst verrichte beroepswerkzaamheden van de be - en verwerkende nijverheid behorende tot de klassen 23 t / m 40 van de I.S.I.C . ( Industrie en Ambacht ) " wordt uitgevaardigd , en dat in de afzonderlijke Lid-Staten de voor de toepassing van deze richtlijn noodzakelijke maatregelen zo spoedig mogelijk van kracht worden .
2 . Ten aanzien van de ontwerp-richtlijn maakt het Comité de volgende opmerkingen en stelt de onderstaande wijzigingen voor :
Artikel 1
Daar de richtlijn behalve natuurlijke personen tevens vennootschappen betreft , verzoekt de afdeling de Commissie het opstellen van de richtlijn inzake de coordinatie der beschermende maatregelen voor het vennootschapsrecht zodanig te bespoedigen , dat de toepassing van onderhavige richtlijn hierdoor wordt vergemakkelijkt .
Artikel 2
Het Comité stelt met voldoening vast dat de Commissie ernaar streeft slechts die nationale instellingen met het verstrekken van inlichtingen te belasten waarvan vaststaat , dat zij dit betrouwbaar en snel kunnen doen . Voorts stelt het voor , ten aanzien van het verstrekken van deze voorafgaande inlichtingen een termijn vast te stellen .
Artikel 4
Het Comité is het weliswaar in principe eens met de door de Commissie in art . 4 , lid 1 voorgestelde overgangsregeling die tot doel heeft de vestiging , resp . het verrichten van diensten , van een onderdaan van een Lid-Staat in die staten waar bewijzen van vakbekwaamheid zijn voorgeschreven te vergemakkelijken . Het is echter van mening dat in de door de Commissie voorgestelde voorwaarden voor het bewijs van vakbekwaamheid bepaalde wijzigingen dienen te worden aangebracht om een te grote benadeling van de eigen onderdanen van het land van ontvangst te vermijden .
Het stelt derhalve voor , artikel 4 , lid 1 als volgt te wijzigen :
" Is in een Lid-Staat , de toegang tot een der in artikel 1 genoemde werkzaamheden of de uitoefening daarvan afhankelijk gesteld van het bezit van algemene , handels - of vakkennis , dan erkent deze Lid-Staat dat aan de voorwaarde van vakbekwaamheid in de betrokken Lid-Staat is voldaan , wanneer deze vakbekwaamheid als volgt blijkt uit de werkelijke uitoefening van de betrokken werkzaamheid in een andere Lid-Staat :
a ) hetzij als zelfstandige of bedrijfsleider gedurende zes achtereenvolgende jaren ;
b ) hetzij als zelfstandige of bedrijfsleider gedurende drie achtereenvolgende jaren , als de begunstigde kan bewijzen dat hij in het betrokken beroep een opleiding van ten minste drie jaar heeft ontvangen , hetgeen moet blijken uit een door de staat erkend getuigschrift of uit een verklaring van een bevoegde beroepsinstelling waarin die vakopleiding als volwaardig wordt erkend ;
c ) hetzij als zelfstandige of bedrijfsleider gedurende drie achtereenvolgende jaren , als de begunstigde kan bewijzen dat hij het betrokken beroep reeds gedurende ten minste vijf jaren in loondienst heeft uitgeoefend .
De in deze bepalingen bedoelde begunstigden dienen ten minste 25 jaar oud te zijn " .
Artikel 6
a ) Het Comité gaat met bepaalde voorschriften van artikel 6 akkoord , voor zover deze voor de landen van ontvangst die geen regeling hebben , in de mogelijkheid voorzien van de onderdaan van een land dat wel een regeling heeft het bewijs te verlangen dat hij aan de in zijn vaderland gestelde voorwaarden voor toelating voldoet .
Ten opzichte van de verschillende juridische mogelijkheden die de ambachtsman heeft om in de afzonderlijke Lid-Staten zelfstandig een ambacht uit te oefenen , zouden volgens het Comité onderdanen , die in hun land van herkomst het aldaar voorgeschreven bewijs van bevoegdheid niet leveren , zich in een Lid-Staat , die geen toelatingsvoorschriften kent kunnen vestigen . Daar in deze omstandigheden de in art . 6 van de richtlijn voorziene procedure voor de vestiging in de landen zonder regeling te omslachtig lijkt , wordt voorgesteld in artikel 6 af te zien van het speciale indienen van een verzoek , alsmede van het verlenen van machtiging door de Commissie .
b ) Het Comité stelt unaniem een eventuele aanvulling van art . 6 voor , uit hoofde van de volgende overwegingen :
De toepassing van art . 6 kan leiden tot een benadeling van die onderdanen van een land van herkomst die reeds sedert jaren , misschien reeds sinds hun kinderjaren , in het land van ontvangst woonachtig zijn . Meestal is het hen in het geheel niet mogelijk in het bezit te komen van de in hun land van herkomst voorgeschreven diploma's , titels en andere proeven van bekwaamheid . Zij dienen dus van toepassing van art . 6 , lid 1 , alinea 1 , uitdrukkelijk te worden vrijgesteld .
Het Comité dringt er derhalve bij de Commissie op aan om van haar kant bij het vaststellen van de voorwaarden en de werkwijze met deze gevallen rekening te houden , ter vermijding van onbillijkheden . Men zou ook art . 6 , lid 1 , alinea 2 als volgt kunnen aanvullen :
" ... of die gedurende ten minste vijf opeenvolgende , aan de uitoefening van het beroep voorafgaande jaren in het betreffende land van ontvangst woonachtig zijn geweest " .
Artikel 9
Het Comité acht het onmogelijk de voor de toepassing van de richtlijn vereiste nationale maatregelen binnen de in artikel 9 voorgeschreven uitvoeringstermijn te treffen . Het stelt derhalve voor , de richtlijn binnen 6 maanden na haar bekendmaking in werking te doen treden .
Aldus besloten te Brussel op 25 september 1963 .
De Voorzitter van het
Economisch en Sociaal
Comité
Emile ROCHE
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.