Richtlijn 1974/408 - Harmonisatie van nationale wetgeving betreffende de binneninrichting van motorvoertuigen (sterkte van de zitplaatsen en van hun bevestiging) - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
|
Richtlijn 74/408/EEG van de Raad van 22 juli 1974 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid- Staten betreffende de binneninrichting van motorvoertuigen (sterkte van de zitplaatsen en van hun bevestiging)
Publicatieblad Nr. L 221 van 12/08/1974 blz. 0001 - 0009
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 4 blz. 0042
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 3 blz. 0003
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 4 blz. 0042
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 4 blz. 0015
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 4 blz. 0015
++++
RICHTLIJN VAN DE RAAD
van 22 juli 1974
inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de binneninrichting van motorvoertuigen ( Sterkte van de zitplaatsen en van hun bevestiging )
( 74/408/EEG )
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,
Gezien het voorstel van de Commissie ,
Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ,
Overwegende dat de technische voorschriften waaraan motorvoertuigen krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen onder andere betrekking hebben op de binneninrichting wat de sterkte van de zitplaatsen en van hun bevestiging betreft ;
Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen ; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen , hetzij ter aanvulling , hetzij in plaats van hun huidige regeling , met name ten einde voor ieder type voertuig de E.E.G.-goedkeuringsprocedure van de Richtlijn nr . 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 2 ) te kunnen invoeren ;
Overwegende dat de gemeenschappelijke voorschriften betreffende de delen van het interieur , de plaats van de bedieningsorganen , het dak , de rugleuning en de achterzijde van de zitplaatsen zijn vastgesteld door Richtlijn nr . 74/60/EEG van de Raad van 17 december 1973 ( 3 ) ; dat de voorschriften betreffende de binneninrichting ter zake van het gedrag van de stuurinrichting bij botsingen zijn vastgesteld door Richtlijn nr . 74/297/EEG van de Raad van 4 juni 1974 ( 4 ) ; dat later andere voorschriften betreffende de binneninrichting , met name inzake de hoofdsteun , de bevestiging van de veiligheidsgordels en de identificatie van de bedieningsorganen zullen worden vastgesteld ;
Overwegende dat het wenselijk is , voor wat de hoofdzaken betreft , de technische voorschriften over te nemen die door de Economische Commissie voor Europa van de V.N . zijn vastgesteld in haar reglement nr . 17 ( " Eenvormige voorschriften betreffende de goedkeuring van voertuigen ter zake van de sterkte van de zitplaatsen en van hun bevestiging " ) ( 5 ) , behorende bij de Overeenkomst van 20 maart 1958 betreffende het aannemen van eenvormige goedkeuringsvoorwaarden en de wederzijdse erkenning van goedkeuring van uitrustingsstukken en onderdelen van motorvoertuigen ;
Overwegende dat de onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen betreffende motorvoertuigen de wederzijdse erkenning tussen de Lid-Staten meebrengt van de door ieder van hen op grond van de gemeenschappelijke voorschriften uitgevoerde keuringen ; dat voor de goede werking van zulk een systeem vereist is dat die voorschriften door alle Lid-Staten vanaf dezelfde datum worden toegepast ,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :
Artikel 1
1 . Onder voertuig wordt in deze richtlijn verstaan ieder motorvoertuig met of zonder carroserie , op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km per uur , bestemd om aan het wegverkeer deel te nemen , met uitzondering van voertuigen die zich over rails bewegen , machines en trekkers bestemd voor land - en bosbouw en machines voor de uitvoering van werken .
2 . Deze richtlijn is niet van toepassing op zitplaatsen voorzien van ingebouwde bevestigingspunten voor veiligheidsgordels , op klapstoelen en op naar de zij - of achterkant gerichte zitplaatsen .
Artikel 2
De Lid-Staten mogen de E.E.G.-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een voertuig niet weigeren om redenen in verband met de sterkte van de zitplaatsen en van hun bevestiging indien deze sterkte voldoet aan de voorschriften vermeld in de bijlage I en II , wanneer het voertuig behoort tot categorie M1 , respectievelijk aan de voorschriften vermeld in bijlage III , wanneer het voertuig behoort tot de categorieën M2 , M3 , N1 , N2 of N3 . Voornoemde categorieën zijn omschreven in bijlage I van Richtlijn nr . 70/156/EEG .
Artikel 3
De Lid-Staten mogen de verkoop , de registratie , het in het verkeer brengen of het gebruik van de voertuigen niet weigeren of verbieden om redenen in verband met de sterkte van de zitplaatsen en van hun bevestiging indien deze sterkte voldoet aan de voorschriften vermeld in de bijlagen I en II , wanneer het voertuig behoort tot categorie M1 , respectievelijk aan de voorschriften vermeld in bijlage III , wanneer het voertuig behoort tot de categorieën M2 , M3 , N1 , N2 of N3 .
Artikel 4
De Lid-Staat die de goedkeuring heeft verleend , neemt de nodige maatregelen om in kennis te worden gesteld van elke wijziging van een der in bijlage I , punt 2.2 , bedoelde onderdelen of kenmerken . De bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staat beoordelen of het gewijzigde type voertuig aan nieuwe proeven moet worden onderworpen en of daarover een nieuw keuringsrapport moet worden opgesteld . Indien uit de proeven blijkt dat niet is voldaan aan de voorschriften van deze richtlijn , wordt de wijziging niet toegestaan .
Artikel 5
De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van de bijlagen I , II , III en IV aan te passen aan de technische vooruitgang worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13 van Richtlijn nr . 70/156/EEG .
Artikel 6
1 . De Lid-Staten dienen voor 1 maart 1975 de bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen . Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis .
Zij passen deze bepalingen toe vanaf 1 oktober 1975 .
2 . Vanaf de kennisgeving van deze richtlijn zien de Lid-Staten erop toe dat ieder ontwerp van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij overwegen in te yoeren op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is , tijdig ter kennis van de Commissie wordt gebracht , teneinde de Commissie de gelegenheid te bieden haar standpunt terzake te bepalen .
Artikel 7
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .
Gedaan te Brussel 22 juli 1974 .
Voor de Raad
De Voorzitter
J . SAUVAGNARGUES
( 1 ) PB nr . C 108 van 10 . 12 . 1973 , blz . 75 .
( 2 ) PB nr . L 42 van 23 . 2 . 1970 , blz . 1 .
( 3 ) PB nr . L 38 van 11 . 2 . 1974 , blz . 2 .
( 4 ) PB nr . L 165 van 20 . 6 . 1974 , blz . 16 .
( 5 ) ECE-document van Genève
( E/ECE/324 , E/ECE/TRANS/505 ) herz . 1/Add . 16 .
BIJLAGE I ( 1 )
ALGEMEEN , DEFINITIES , AANVRAAG OM E.E.G.-GOEDKEURING , E.E.G.-GOEDKEURING , ALGEMENE SPECIFICATIES , PROEVEN , CONTROLES , OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE
1 . ALGEMEEN
1.1 . De voorschriften van deze bijlage zijn uitsluitend op voertuigen van categorie M1 van toepassing .
2 . DEFINITIES
In deze richtlijn wordt verstaan onder :
( 2.1 . )
2.2 . " type voertuig voor wat de sterkte van de zitplaatsen en van hun bevestiging betreft " , motorvoertuigen die onderling geen wezenlijke verschillen vertonen , in het bijzonder op de volgende punten :
2.2.1 . structuur , vorm , afmetingen en materiaal van de zitplaatsen ,
2.2.2 . type en afmetingen van de verstel - en vergrendelsystemen van de rugleuning ,
2.2.3 . type en afmetingen van de bevestiging van de zitplaats en van de betrokken delen van de voertuigconstructie ,
2.3 . " bevestiging " , het bevestigingssysteem van de gehele zitplaats aan de voertuigconstructie , met inbegrip van de betrokken delen van de voertuigconstructie ,
2.4 . " verstelsysteem " , de inrichting waarmede de zitplaats of onderdelen daarvan aan de lichaamshouding van de inzittende kunnen worden aangepast .
Hiermede zijn onder meer de volgende verplaatsingen mogelijk :
2.4.1 . een verplaatsing in lengterichting ,
2.4.2 . een verplaatsing in opwaartse en neerwaartse richting ,
2.4.3 . een verplaatsing onder een hoek ,
2.5 . " verplaatsingssysteem " , een inrichting welke een verplaatsing onder een hoek of in lengterichting , zonder vaste tussenpositie , van de zitplaats of een onderdeel daarvan mogelijk maakt om het instappen van de passagiers te vergemakkelijken ,
2.6 . " vergrendelsysteem " , een inrichting waarmede de zitplaats en de onderdelen daarvan in de gebruikspositie worden vergrendeld ,
2.7 . " klapstoel " , een stoel waarvan niet alleen de rugleuning naar voren op de zitting kan worden geklapt , maar waarvan tevens de zitting ten opzichte van de vloer naar voren kan scharnieren .
3 . AANVRAAG OM E.E.G.-GOEDKEURING
3.1 . De aanvraag om E.E.G.-goedkeuring van een type voertuig voor wat de sterkte van de zitplaatsen en van hun bevestiging betreft , dient te worden ingediend door de fabrikant of door zijn gevolmachtigde ,
3.2 . Deze aanvraag dient vergezeld te gaan van de hierna genoemde documenten , in drievoud , en van de volgende gegevens :
3.2.1 . gedetailleerde beschrijving van het type voertuig voor wat de constructie van de zitplaatsen alsmede van hun bevestiging en hun verstel - en vergrendelsystemen betreft ,
3.2.2 . tekeningen van de zitplaatsen , van hun bevestiging op het voertuig en van hun verstel - en vergrendelsystemen , op een passende schaal en voldoende gedetailleerd .
3.3 . Aan de technische instantie die met de goedkeuringsproeven is belast , moeten worden aangeboden :
3.3.1 . een voertuig dat representatief is voor het goed te keuren type voertuig ,
3.3.2 . een extra stel van de zitplaatsen waarmede het voertuig is uitgerust , met hun bevestiging .
4 . E.E.G.-GOEDKEURING
( 4.1 . )
( 4.2 . )
4.3 . Het E.E.G.-goedkeuringsformulier gaat vergezeld van een formulier volgens het model in bijlage IV
( 4.4 . )
( 4.4.1 . )
( 4.4.2 . )
( 4.5 . )
( 4.6 . )
5 . ALGEMENE SPECIFICATIES
5.1 . Voor zover aanwezig moet elk verstel - en verplaatsingssysteem van een automatisch vergrendelsysteem zijn voorzien .
5.2 . Het bedieningsorgaan voor het ontgrendelen van de in punt 2.5 genoemde inrichting moet aan de buitenkant van de zitplaats , dicht bij de deur , zijn aangebracht . Het moet , ook voor de passagier op de zitplaats onmiddellijk achter de betrokken zitplaats , gemakkelijk bereikbaar zijn .
6 . PROEVEN
6.1 . Beproeving van de sterkte van de rugleuning en van haar vergrendelsystemen
6.1.1 . Voor deze proef wordt de rugleuning , voor zover verstelbaar , vergrendeld in een positie overeenkomend met een achterwaartse helling van de referentielijn van de romp van de in bijlage II , punt 3 , bedoelde proefpop ten opzichte van de loodlijn die zo dicht mogelijk bij een hoek van 25 * ligt , behoudens anders luidende aanwijzing van de fabrikant .
6.1.2 . Op het bovenste gedeelte van de constructie van de rugleuning wordt met behulp van een element dat de rug voorstelt van de in bijlage II , punt 3 , bedoelde proefpop , een naar achteren gerichte kracht in lengterichting uitgeoefend met een moment van 53 mdaN ten opzichte van punt H .
6.2 . Beproeving van de sterkte van de bevestiging van de zitplaats en van de vergrendelsystemen voor de zitting
6.2.1 . Deze systemen moeten voor alle zitstanden de in punt 6.2.2 aangegeven krachten kunnen weerstaan . Aan deze voorwaarde wordt evenwel geacht te zijn voldaan indien de proef die wordt verricht in de in punt 6.2.5 en eventueel in punt 6.2.6 genoemde standen een bevredigend resultaat oplevert .
6.2.2 . Er wordt een horizontale kracht in lengterichting , die door he zwaartepunt van de complete zitplaats gaat en gelijk is aan 20 maal het gewicht daarvan , uitgeoefend op de constructie van de zitplaats . Op dezelfde zitplaats worden twee proeven verricht , waarbij de kracht respectievelijk naar voren en naar achteren wordt gericht . Indien de zitplaats is samengesteld uit afzonderlijke delen die elk aan de constructie van het voertuig zijn bevestigd , worden de proeven onder bovengenoemde voorwaarden verricht op elk van die delen . Indien de zitplaats is samengesteld uit onderdelen die gedeeltelijk aan de constructie van het voertuig zijn bevestigd en die door sommige van hun delen onderling zijn verbonden , worden de proeven gelijktijdig verricht , waarbij in het zwaartepunt van elk deel de krachtens worden uitgeoefend die overeenkomen met elk onderdeel afzonderlijk .
6.2.3 . Voor de in punt 6.2.1 bedoelde proef is een versterking van de verbinding van de rugleuning met de zitting toegestaan , mits de versterkende delen vast zijn bevestigd aan de constructie van de rugleuning ter hoogte van het aangrijpingspunt van de kracht en op het meest vooruitstekende punt van de constructie van de zitting .
6.2.4 . Aan de in punt 6.2.2 genoemde voorwaarden wordt geacht te zijn voldaan indien twee krachten , elk gelijk aan de helft van de voorgeschreven kracht , ter hoogte van het zwaartepunt worden uitgeoefend op de zijdelingse weerstandbiedende delen van de constructie van de zitplaats .
6.2.5 . De zitplaats moet worden beproefd :
6.2.5.1 . in de meest vooruitgeschoven zitstand van de passagier , waarbij de zitting in de hoogste stand naar voren wordt geplaatst wanneer de kracht naar voren wordt uitgeoefend ,
6.2.5.2 . in de meest achteruitgeschoven zitstand van de passagier , waarbij de zitting in de laagste stand naar achteren wordt geplaatst wanneer de kracht naar achteren wordt uitgeoefend .
6.2.6 . In bijzondere gevallen waarin uit de constructie van de vergrendelsystemen zou blijken dat in een andere dan de in de punten 6.2.5.1 en 6.2.5.2 genoemde stand de verdeling van de krachten over de vergrendelsystemen en over de bevestiging van de zitplaats ongunstiger zou zijn dan die welke uit de in deze punten genoemde configuraties voortvloeit , worden de proeven voor die stand van de zitplaats herhaald .
6.3 . Proeven inzake de weerstand van de vergrendelsystemen tegen de traagheidswerking
6.3.1 . Indien een horizontale versnelling in lengterichting met een waarde van 20 g wordt uitgeoefend op de gehele zitplaats , naar voren en naar achteren , mag geen ontgrendeling van de vergrendelsystemen worden geconstateerd .
6.3.2 . Een berekening van de traagheidswerking op alle onderdelen van de vergrendelsystemen mag de in punt 6.3.1 genoemde dynamische proef vervangen . Bij deze berekening wordt geen rekening gehouden met de wrijvingskrachten .
6.4 . Gelijkwaardige beproevingsmethoden zijn toegestaan , voor zover de in de punten 6.1 , 6.2 en 6.3 beoogde resultaten kunnen worden verkregen , hetzij volledig met behulp van de vervangingsproef , hetzij door berekening op basis van de resultaten van de vervangingsproef . Indien een andere dan de in de punten 6.1 , 6.2 en 6.3 beschreven methode wordt toegepast , moet de gelijkwaardigheid daarvan worden aangetoond .
7 . CONTROLES
7.1 . Tijdens de in de punten 6.1 en 6.2 omschreven proeven mag geen enkel gebrek worden geconstateerd in de constructie , noch in de bevestigings - , de verstel - of de verplaatsingssystemen en in de vergrendelingen daarvan . De goede werking van de verstel - , de verplaatsings - en vergrendelsystemen is na deze proeven echter niet vereist . Wel moet het in punt 2.5 genoemde verplaatsingssysteem na de proef ontgrendeld kunnen worden .
( 8 . )
9 . OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE
( 9.1 . )
9.2 . Ten einde de overeenstemming met het goedgekeurde type na te gaan dient een voldoende aantal steekproeven te worden genomen op in serie geproduceerde voertuigen .
9.3 . In het algemeen blijven deze controles beperkt tot het meten van de afmetingen . Indien nodig worden de voertuigen of de zitplaatsen evenwel onderworpen aan proeven overeenkomstig de voorschriften van punt 6 .
( 10 . )
( 11 . )
( 1 ) De tekst van deze bijlage is in hoofdzaak analoog aan die van reglement nr . 17 van de Economische Commissie voor Europa van de V.N . ; met name de onderverdeling in punten is dezelfde ; indien derhalve een punt van reglement nr . 17 geen tegenhanger heeft in deze bijlage , is het nummer daarvan pro memorie tussen haakjes aangegeven .
BIJLAGE II
METHODE VOOR DE BEPALING VAN PUNT H EN VAN DE WERKELIJKE HELLINGSHOEK VAN DE RUGLEUNING EN VOOR DE VERIFICATIE VAN HUN RELATIE MET PUNT R EN DE VOORZIENE HELLINGSHOFK VAN DE RUGLEUNING
0 . ALGEMEEN
De voorschriften van deze bijlage zijn uitsluitend op voertuigen van categorie M1 van toepassing .
1 . DEFINITIE
1.1 . Punt H - zie punt 1.1 van bijlage IV van Richtlijn nr . 74/60/EEG .
1.2 . Punt R - zie punt 1.2 van bijlage IV van Richtlijn nr . 74/60/EEG .
1.3 . Onder " hellingshoek van de rugleuning " wordt de helling van de rugleuning ten opzichte van het verticale vlak verstaan .
1.4 . Onder " werkelijke hellingshoek van de rugleuning " verstaat men de hoek tussen het verticale vlak door punt H en de referentielijn van de romp van het menselijk lichaam , voorgesteld door een pop als bedoeld in punt 3 .
1.5 . Onder " voorziene hellingshoek van de rugleuning " wordt verstaan de hoek die is voorgeschreven door de fabrikant , die
1.5.1 . de hellingshoek van de rugleuning bepaalt voor de laagste en meest achteruit geschoven normale rij - of gebruiksstand die voor elke zitplaats door de fabrikant van het voertuig is vastgesteld ,
1.5.2 . in punt R wordt gevormd door het verticale vlak en de referentielijn van de romp ,
1.5.3 . theoretisch overeenkomt met de werkelijke hellingshoek .
2 . BEPALING VAN DE PUNTEN H
Zie punt 2 van bijlage IV van Richtlijn nr . 74/60/EEG .
3 . KENMERKEN VAN DE POP
Zie punt 3 van bijlage IV van Richtlijn nr . 74/60/EEG .
4 . PLAATSING VAN DE POP
Zie punt 4 van bijlage IV van Richtlijn nr . 74/60/EEG .
5 . RESULTATEN
5.1 . Wanneer de pop is geplaatst overeenkomstig het gestelde in punt 4 , worden punt H en de werkelijke hellingshoek van de betrokken rugleuning gevormd door punt H en de hellingshoek van de referentielijn van de romp van de pop .
5.2 . De coordinaten van punt H en de werkelijke hellingshoek worden met de grootst mogelijke nauwkeurigheid gemeten . Hetzelfde gebeurt met de coordinaten van de karakteristieke welbepaalde punten van het interieur . De projecties van deze punten op een verticaal vlak in de lengterichting worden weergegeven op een schema , waarop ook de gemeten hellingshoek wordt aangegeven .
6 . VERIFICATIE VAN DE RELATIEVE STAND VAN DE PUNTEN R EN H EN VAN DE VERHOUDING TUSSEN DE VOORZIENE EN DE WERKELIJKE HELLINGSHOEK VAN DE RUGLEUNING
6.1 . De resultaten van de metingen als bedoeld in punt 5.2 voor punt H en de werkelijke hellingshoek van de rugleuning moeten worden vergeleken met de door de fabrikant van het voertuig opgegeven coordinaten voor punt R en voorziene hellingshoek van de rugleuning .
6.2 . De verificatie van de relatieve stand van beide punten wordt bevredigend geacht voor de betrokken zitstand indien de coordinaten van punt H in een rechthoek in de lengterichting liggen waarvan de horizontale en verticale zijden respectievelijk 30 mm en 20 mm lang zijn en waarvan het snijpunt van de diagonalen in punt R is gelegen . De verificatie van de hellingshoek wordt bevredigend geacht indien de werkelijke hellingshoek van de rugleuning niet meer dan 3 * van de voorziene hellingshoek afwijkt . Indien aan deze voorwaarden is voldaan worden punt R en de voorziene hellingshoek gebruikt voor de proef en zo nodig wordt de pop enigszins verplaatst om punt H te doen samenvallen met punt R en om de werkelijke hellingshoek van de rugleuning met de voorziene hoek te doen overeenkomen .
6.3 . Indien punt H of de werkelijke hellingshoek niet voldoet aan de voorschriften van punt 6.2 dient men nog tweemaal punt H of de hellingshoek te bepalen ( in totaal drie bepalingen ) .
Indien de resultaten van twee van deze drie bepalingen aan de voorschriften voldoen , wordt het resultaat van de proef bevredigend geacht .
6.4 . Indien de resultaten van ten minste twee van de drie bepalingen niet voldoen aan de voorschriften van punt 6.2 , wordt het resultaat van de proef onbevredigend geacht .
6.5 . In het geval bedoeld in punt 6.3 of wanneer de verificatie niet kan geschieden omdat de fabrikant van het voertuig geen gegevens heeft verstrekt met betrekking tot de stand van punt R of de voorziene hellingshoek van de rugleuning , mag het gemiddelde resultaat der drie bepalingen worden gebruikt en toepasselijk worden geacht in alle gevallen waarin punt R of de voorziene hellingshoek van de rugleuning in deze richtlijn wordt vermeld .
6.6 . Voor de verificatie van de relatieve stand van de punten R en H en van de verhouding tussen de voorziene en de werkelijke hellingshoek van de rugleuning op een voertuig uit de lopende produktie wordt de in punt 6.2 genoemde rechthoek vervangen door een vierkant met een zijde van 50 mm , terwijl de werkelijke hellingshoek van de rugleuning niet meer dan 5 * van de voorziene hoek mag afwijken .
BIJLAGE III
ALGEMEEN , ALGEMENE SPECIFICATIES
1 . ALGEMEEN
1.1 . De voorschriften van deze bijlage zijn van toepassing op voertuigen van de categorieën M2 , M3 , N1 , N2 of N3 .
2 . ALGEMENE SPECIFICATIES
2.1 . De stoelen en zitbanken moeten stevig aan het voertuig zijn bevestigd .
2.2 . Verschuifbare stoelen en zitbanken moeten in elke voorziene stand automatisch zijn vergrendeld .
2.3 . Verstelbare rugleuningen moeten in elke voorziene stand kunnen worden vergrendeld .
2.4 . Scharnierbare stoelen en zitbanken alsmede scharnierbare rugleuningen van stoelen en zitbanken moeten in de normale stand automatisch zijn vergrendeld .
BIJLAGE IV
Aanduiding van de overheidsinstantie
MODEL
BIJLAGE BIJ HET E.E.G.-GOEDKEURINGSFORMULIER VOOR EEN TYPE VOERTUIG VOOR WAT DE STERKTE VAN DE ZITPLAATSEN EN HUN BEVESTIGING BETREFT
( Artikel 4 , lid 2 , en artikel 10 van de richtlijn van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan )
Goedkeuringsnummer : ...
1 . Fabrieks - of handelsmerk van het motorvoertuig : ...
2 . Type voertuig : ...
3 . Naam en adres van de fabrikant : ...
4 . Eventueel naam en adres van de gevolmachtigde van de fabrikant : ...
5 . Beschrijving van de zitplaatsen : ...
6 . Beschrijving van de verstel - , verplaatsings - en vergrendelsystemen van de zitplaats of van haar delen : ...
7 . Beschrijving van de bevestiging van de zitplaats : ...
8 . Ter goedkeuring aangeboden op : ...
9 . Technische instantie die met de goedkeuringsproeven is belast : ...
10 . Datum van het door deze instantie afgegeven keuringsrapport : ...
11 . Nummer van het door deze instantie afgegeven keuringsrapport : ...
12 . Goedkeuring , wat de sterkte van de zitplaatsen en van hun bevestiging betreft , is verleend/geweigerd ( 1 ) : ...
13 . Plaats : ...
14 . Datum : ...
15 . Ondertekening : ...
16 . Aan dit formulier zijn de volgende stukken gehecht , die het hierboven aangegeven goedkeuringsnummer dragen :
... tekeningen , schema's en schetsen van de zitplaatsen en hun bevestiging op het voertuig , van de verstel - en verplaatsingssystemen van de zitplaatsen en hun delen , alsmede van hun vergrendelingen .
... foto's van de zitplaatsen en hun bevestiging , van de verstel - en verplaatsingssystemen van de zitplaatsen en hun delen , alsmede van hun vergrendelingen .
( 1 ) Doorhalen wat niet van toepassing is .
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.