Richtlijn 1975/117 - Nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31975L0117

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31975L0117

Richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers

Publicatieblad Nr. L 045 van 19/02/1975 blz. 0019 - 0020

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 4 blz. 0078

Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 05 Deel 2 blz. 0042

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 4 blz. 0078

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 05 Deel 2 blz. 0052

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 05 Deel 2 blz. 0052

++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 10 februari 1975

betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers

( 75/117/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ) ,

Overwegende dat de verwezenlijking van het in artikel 119 van het Verdrag opgenomen beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers een integrerend deel van de instelling en de werking van de gemeenschappelijke markt vormt ;

Overwegende dat het in de eerste plaats de Lid-Staten zijn , die tot taak hebben de toepassing van dit beginsel door gepaste wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen te waarborgen ;

Overwegende dat in de Resolutie van de Raad van 21 januari 1974 betreffende een sociaal actieprogramma ( 3 ) , met het oog op een gelijke deelneming aan de verbetering van het leef - en werkklimaat en een * enwichtige sociaal-economische ontwikkeling van de Gemeenschap , erkend is dat voorrang moet worden verleend aan acties ten behoeve van de vrouw op het stuk van de toegang tot arbeid en beroepsopleiding , en de gelegenheid in haar beroep vooruit te komen , alsmede de arbeidsvoorwaarden , met inbegrip van de bezoldiging ;

Overwegende dat het aanbeveling verdient de wettelijke basisvoorschriften te versterken door normen strekkende tot het vergemakkelijken van de concrete toepassing van het beginsel van gelijkheid , opdat alle werknemers in de Gemeenschap op dit gebied bescherming kunnen genieten ;

Overwegende dat er , niettegenstaande hetgeen er is gedaan om de resolutie van de Conferentie van de Lid-Staten , van 30 december 1961 , inzake de gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers , toe te passen , nog steeds verschillen bestaan in de Lid-Staten , zodat het zaak is de nationale bepalingen inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning onderling aan te passen ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

Het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers , neergelegd in artikel 119 van het Verdrag en hierna te noemen " beginsel van gelijke beloning " , houdt in dat voor gelijke arbeid of voor arbeid waaraan gelijke waarde wordt toegekend ieder onderscheid naar kunne wordt afgeschaft ten aanzien van alle elementen en voorwaarden van de beloning .

In het bijzonder , wanneer voor de vaststelling van de beloning gebruik wordt gemaakt van een systeem van werkclassificatie , dient dit systeem te berusten op criteria die voor mannelijke en vrouwelijke werknemers eender zijn , en zodanig te zijn opgezet dat ieder onderscheid naar kunne is uitgesloten .

Artikel 2

De Lid-Staten nemen in hun interne rechtsorde de nodige voorschriften op om iedere werknemer die door de niet-toepassing van het beginsel van gelijke beloning meent te zijn benadeeld de mogelijkheid te bieden om zijn rechten voor het gerecht te doen gelden na eventueel beroep op andere bevoegde instanties te hebben gedaan .

Artikel 3

De Lid-Staten heffen de discriminaties tussen mannen en vrouwen op die voortvloeien uit wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen en die in strijd zijn met het beginsel van gelijke beloning .

Artikel 4

De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen opdat alle met het beginsel van gelijke beloning strijdige bepalingen die voorkomen in collectieve arbeidsovereenkomsten , loonschalen of -akkoorden of individuele arbeidsovereenkomsten nietig worden , nietig kunnen worden verklaard of gewijzigd kunnen worden .

Artikel 5

De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen ten einde de werknemers tegen elk ontslag te beschermen dat een reactie van de werkgever zou vormen op een klacht binnen de onderneming of op een vordering in rechte om het beginsel van gelijke beloning te doen naleven .

Artikel 6

De Lid-Staten nemen , overeenkomstig hun nationale recht en praktijk , de nodige maatregelen om de toepassing van het beginsel van gelijke beloning te waarborgen . Zij vergewissen zich ervan dat er doeltreffende middeien bestaan om op de naleving van dit beginsel toe te zien .

Artikel 7

De Lid-Staten zien erop toe dat de maatregelen die ter uitvoering van deze richtlijn werden getroffen , alsmede de bepalingen welke ter zake reeds gelden , met alle geschikte middelen ter kennis van de werknemers worden gebracht , bijvoorbeeld op de arbeidsplaatsen .

Artikel 8

1 . Binnen een termijn van een jaar volgende op de kennisgeving van deze richtlijn doen de Lid-Staten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voor het volgen van deze richtlijn in werking treden ; zij stellen de Commissie onverwijld daarvan in kennis .

2 . De Lid-Staten delen aan de Commissie de tekst mede van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij aannemen op het door deze richtlijn bestreken gebied .

Artikel 9

Binnen twee jaar na afloop van de in artikel 8 bedoelde termijn van een jaar verstrekken de Lid-Staten aan de Commissie alle dienstige gegevens om haar in staat te stellen aan de Raad een verslag over de toepassing van deze richtlijn voor te leggen .

Artikel 10

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 10 februari 1975 .

Voor de Raad

De Voorzitter

G . FITZGERALD

( 1 ) PB nr . C 55 van 13 . 5 . 1974 , blz . 43 .

( 2 ) PB nr . C 88 van 26 . 7 . 1974 , blz . 7 .

( 3 ) PB nr . C 13 van 12 . 2 . 1974 , blz . 1 .

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.