Richtlijn 1979/267 - Harmonisatie van nationale wetgevingbetreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening daarvan

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31979L0267

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31979L0267

Eerste Richtlijn 79/267/EEG van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening daarvan

Publicatieblad Nr. L 063 van 13/03/1979 blz. 0001 - 0018

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 6 Deel 2 blz. 0020

Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 06 Deel 2 blz. 0057

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 6 Deel 2 blz. 0020

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 06 Deel 2 blz. 0062

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 06 Deel 2 blz. 0062

++++

EERSTE RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 5 maart 1979

tot coordinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf , en de uitoefening daarvan

( 79/267/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op de artikelen 49 en 57 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ) ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 2 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ) ,

Overwegende dat , ter vergemakkelijking van de toegang tot en de uitoefening van het levensverzekeringsbedrijf , bepaalde verschillen die op het gebied van het toezicht bestaan tussen de nationale wetgevingen , dienen te worden afgeschaft ; dat , ter verwezenlijking van dit doel , onder waarborging van een passende bescherming van verzekerden en begunstigden in alle Lid-Staten , met name de bepalingen dienen te worden gecoordineerd die betrekking hebben op de financiële garanties die van de levensverzekeringsondernemingen worden geëist ;

Overwegende dat een indeling naar branche noodzakelijk is , in het bijzonder om de werkzaamheden waarvoor een vergunning verplicht is gesteld vast te stellen ;

Overwegende dat van het toepassingsgebied van deze richtlijn dienen te worden uitgesloten sommige onderlinge waarborgmaatschappijen c . q . onderlinge verzekeringsmaatschappijen die op grond van de regeling die rechtens op hen van toepassing is , aan specifieke voorwaarden inzake zekerheid voldoen en eigen financiële waarborgen bieden ; dat voorts sommige instellingen wier werkzaamheden zich slechts uitstrekken tot een zeer beperkte sector en statutair beperkt zijn , dienen te worden uitgesloten ;

Overwegende dat in de Lid-Staten verschillende regelingen en gebruiken bestaan ter zake van het gelijktijdig beoefenen van het levensverzekerings - en het schadeverzekeringsbedrijf ; dat er aanleiding is om nieuw op te richten ondernemingen deze gelijktijdige beoefening niet meer toe te staan ; dat wat betreft de bestaande ondernemingen die deze werkzaamheden gelijktijdig uitoefenen , de Lid-Staten de mogelijkheid moet worden geboden deze te machtigen daarmee voort te gaan , mits zij voor elk van hun bedrijvigheden een gescheiden beheer voeren , zulks ter bescherming van de belangen van onderscheidenlijk hen die een levensverzekering en hen die een schadeverzekering hebben afgesloten en opdat de minimum financiële verplichtingen ten laste van de ene werkzaamheid niet worden gedragen door de andere werkzaamheid ; dat , indien een van deze ondernemingen zich in een Lid-Staat wenst te vestigen om aldaar de levensverzekeringsbranche uit te oefenen zij daartoe een dochteronderneming dient op te richten die bij wijze van overgangsmaatregel in aanmerking zal kunnen komen voor bepaalde faciliteiten ; dat wat betreft deze bestaande ondernemingen die deze werkzaamheden gelijktijdig uitoefenen , de Lid-Staten ook de mogelijkheid moet worden geboden om van die op hun grondgebied gevestigde ondernemingen te eisen dat zij aan deze cumulatie van werkzaamheden een einde maken ; dat voots de gespecialiseerde ondernemingen aan een bijzonder toezicht dienen te worden onderworpen wanneer een schadeverzekeringsonderneming behoort tot dezelfde financiële groep als een levensverzekeringsonderneming ;

Overwegende dat in iedere Lid-Staat voor de uitoefening van het levensverzekeringsbedrijf een overheidsvergunning en overheidstoezicht is voorgeschreven , doch dat de voorwaarden voor de verlening of intrekking van deze vergunning nader moeten worden vastgesteld ; dat tevens moet worden voorzien in de mogelijkheid van beroep op een rechterlijke instantie tegen een besluit tot afwijzing of intrekking ;

Overwegende dat ten aanzien van de technische voorzieningen met inbegrip van de wiskundige voorzieningen , dezelfde regels kunnen worden vastgesteld als voor de schadeverzekeringssector , namelijk lokalisatie in het land van bedrijfsuitoefening , voorschriften van dat land voor de methoden van berekening , bepaling van de beleggingscategorieën en waardering van de activa ; dat een coordinatie op deze verschillende terreinen weliswaar wenselijk lijkt , doch in het kader van deze richtlijn niet noodzakelijk is en op een later tijdstip kan worden verwezenlijkt ;

Overwegende dat de verzekeringsondernemingen niet alleen over voldoende technische voorzieningen , met inbegrip van wiskundige voorzieningen , moeten beschikken om aan de aangegane verplichtingen te voldoen , doch ook over een aanvullende reserve , solvabiliteitsmarge genaamd , gevormd door het vrije vermogen en , met toestemming van de toezichthoudende autoriteit , door impliciete vermogensbestanddelen , ten einde aan de wisselvalligheden van het bedrijf het hoofd te kunnen bieden ; dat voorgeschreven dient te worden dat deze marge in verhouding dient te staan tot de omvang van de bedrijfsverrichtingen en tot de aard en grootte van de risico's die verbonden zijn aan de verschillende werkzaamheden welke onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen ten einde ter zake te verzekeren dat de opgelegde verplichtingen worden bepaald aan de hand van objectieve criteria , waardoor voor ondernemingen van overeenkomstige omvang gelijke mededingingsvoorwaarden worden geschapen ; dat deze marge derhalve dient te verschillen naargelang het beleggingsrisico's , overlijdensrisico's of uitsluitend beheersrisico's betreft ; dat zij zodoende soms dient te worden bepaald aan de hand van de wiskundige voorzieningen en het risicokapitaal ten laste van de onderneming , of aan de hand van de geïnde premies of bijdragen , dan wel alleen aan de hand van de voorzieningen en soms aan de hand van het vermogen van de tontinedeelgenootschappen ;

Overwegende dat het noodzakelijk is een garantiefonds verplicht te stellen van een zodanige omvang en samenstelling dat het waarborgt dat de ondernemingen reeds bij hun oprichting over voldoende middelen beschikken en de solvabiliteitsmarge tijdens de bedrijfsuitoefening in geen geval beneden een minimumveiligheidsmarge daalt ; dat dit garantiefonds geheel of voor een bepaald gedeelte moet bestaan uit expliciete vermogensbestanddelen ;

Overwegende dat het noodzakelijk is maatregelen te treffen voor het geval dat een onderneming in een zodanige financiële situatie komt te verkeren dat het haar moeilijk wordt haar verplichtingen na te komen ;

Overwegende dat de gecoordineerde voorschriften betreffende de uitoefening van het directe verzekeringsbedrijf binnen de Gemeenschap in beginsel eveneens van toepassing moeten zijn op alle ondernemingen die op de markt werkzaam zijn en derhalve ook op de agentschappen en bijkantoren van de ondernemingen waarvan het hoofdkantoor buiten de Gemeenschap is gelegen ; dat ten aanzien van deze agentschappen en bijkantoren echter bijzondere bepalingen inzake de vorm van het toezicht dienen te worden vastgesteld omdat het vermogen van de ondernemingen waarvan zij afhankelijk zijn zich buiten de Gemeenschap bevindt ;

Overwegende dat overeenkomsten op basis van wederkerigheid met een of meer derde landen dienen te worden gesloten ten einde een soepeler toepassing van deze bijzondere voorwaarden mogelijk te maken , zulks onder eerbiediging van het beginsel dat de agentschappen en bijkantoren van deze ondernemingen geen gunstiger behandeling mogen krijgen dan de ondernemingen uit de Gemeenschap ;

Overwegende dat sommige overgangsbepalingen nodig zijn ten einde met name de bestaande kleine en middelgrote ondernemingen in staat te stellen zich aan de krachtens deze richtlijn door de Lid-Staten te geven voorschriften aan te passen , zulks met inachtneming van de toepassing van artikel 53 van het Verdrag ;

Overwegende dat artikel 52 van het EEG-Verdrag sedert het einde van de overgangsperiode rechtstreeks van toepassing is en dat er derhalve sindsdien geen aanleiding meer bestaat tot het vaststellen van richtlijnen inzake opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging ; dat de bepalingen betreffende het bewijs van betrouwbaarheid en het bewijs dat geen faillissement heeft plaatsgevonden , die voorkomen in Richtlijn 73/240/EEG van de Raad van 24 juli 1973 inzake de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging op het gebied van het directe verzekeringsbedrijf , met uitzondering van de levensverzekeringsbranche ( 4 ) , enerzijds geen beperkingen in de eigenlijke zin van het woord vormen en anderzijds eveneens vereist zijn in de levensverzekeringsbranche ; dat deze bepalingen derhalve in de onderhavige coordinatierichtlijn moeten worden opgenomen ;

Overwegende dat gewaarborgd dient te worden dat de gecoordineerde voorschriften op uniforme wijze worden toegepast en dat derhalve moet worden gezorgd voor een nauwe samenwerking tussen de Commissie en de Lid-Staten op dit gebied ,

HEEFT VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Deze richtlijn heeft betrekking op de toegang tot en de uitoefening van het directe verzekeringsbedrijf anders dan in loondienst door ondernemingen welke in een Lid-Staat zijn gevestigd of zich daar wensen te vestigen , met betrekking tot de hierna omschreven werkzaamheden .

1 . De volgende verzekeringen voor zover zij uit een overeenkomst voortvloeien :

a ) de levensverzekeringsbranche , dat wil zeggen de branche die onder andere de verzekering bij leven , de verzekering bij overlijden , de gemengde verzekering , de levensverzekering met contraverzekering , de verzekeringen in verband met huwelijk en geboorte omvat ;

b ) de lijfrenteverzekering ;

c ) de aanvullende verzekeringen welke door de levensverzekeringsondernemingen worden gesloten , namelijk inzonderheid de verzekering tegen lichamelijk letsel , met inbegrip van arbeidsongeschiktheid , de verzekering bij overlijden ten gevolge van een ongeval , de verzekering tegen invaliditeit ten gevolge van ongeval of ziekte , voor zover deze verschillende verzekeringen een aanvulling vormen op een levensverzekering ;

d ) de in Ierland en het Verenigd Koninkrijk bestaande verzekering genaamd " permanent health insurance " ( niet opzegbare ziekteverzekering van lange duur ) .

2 . De volgende verrichtingen voor zover zij voortvloeien uit een overeenkomst en voor zover zij gecontroleerd worden door de bevoegde overheidsinstanties voor het toezicht op particuliere verzekeringen en voor zover zij zijn toegestaan in het land waar de werkzaamheid wordt uitgeoefend :

a ) tontineverrichtingen waarbij deelgenootschappen worden gevormd waarin de deelgenoten zich aaneensluiten om gezamenlijk hun bijdragen te kapitaliseren en het aldus gevormde vermogen te verdelen tussen de overlevenden of tussen de rechthebbenden van de overledenen ;

b ) kapitalisatieverrichtingen die zijn gebaseerd op een actuariële techniek , waarbij in ruil voor tevoren vastgestelde stortingen ineens of periodieke stortingen , verplichtingen worden aangegaan die , voor wat betreft hun duur en hun bedrag , bepaald zijn ;

c ) verrichtingen voor het beheer van collectieve pensioenfondsen , dat wil zeggen verrichtingen waarbij de betrokken onderneming zich belast met het beheer van beleggingen en met name van de activa welke staan tegenover de voorzieningen van de organen die uitkeringen verstrekken bij overlijden , bij leven of bij beëindiging of vermindering van de werkzaamheid ;

d ) verrichtingen als bedoeld sub c ) , wanneer deze vergezeld gaan van een verzekeringsgarantie die betrekking heeft hetzij op het behoud van het kapitaal , hetzij op de betaling van een minimuminterest ;

e ) door verzekeringsmaatschappijen gedane verrichtingen zoals die welke zijn bedoeld in de Franse " code des assurances " , in boek IV , titel 4 , hoofdstuk I .

3 . De in de wetgeving op de sociale verzekering omschreven of bedoelde verrichtingen in verband met de duur van het leven van de mens , voor zover deze in overeenstemming met de wetgeving van een Lid-Staat door verzekeringsondernemingen voor eigen risico worden verricht of beheerd .

Artikel 2

Deze richtlijn heeft geen betrekking op :

1 . de branches welke zijn omschreven in de bijlage van de eerste Richtlijn nr . 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coordinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf , met uitzondering van de levensverzekeringsbranche , en de uitoefening daarvan ( 5 ) , hierna de eerste coordinatierichtlijn " schadeverzekering " genoemd , behoudens de toepassing van artikel 1 , punt 1 , sub c ) , van deze richtlijn ;

2 . de verrichtingen van instellingen op het gebied van voorzorg en bijstand , waarvan de prestaties verschillen naar gelang van de beschikbare middelen , en in het kader waarvan de bijdragen van de leden forfaitair worden vastgesteld ;

3 . de verrichtingen van andere instellingen dan de in artikel 1 bedoelde ondernemingen die ten doel hebben aan al dan niet in loondienst werkzame personen , die in het kader van een onderneming of van een groep van ondernemingen of van een beroep of meerdere beroepen omvattende sector zijn gegroepeerd , uitkeringen te verstrekken bij overlijden , bij leven of bij beëindiging of vermindering van de werkzaamheid , ongeacht of de uit deze verrichtingen voortvloeiende verbintenissen al dan niet volledig en voortdurend door wiskundige voorzieningen zijn gedekt ;

4 . verzekeringen die vallen binnen een wettelijke regeling van sociale zekerheid , onder voorbehoud van de toepassing van artikel 1 , punt 3 .

Artikel 3

Deze richtlijn heeft geen betrekking op :

1 . instellingen die uitsluitend uitkeringen bij overlijden waarborgen , wanneer het bedrag van deze uitkeringen niet groter is dan het gemiddelde bedrag van de begrafeniskosten voor een sterfgeval of wanneer deze uitkeringen in natura geschieden ;

2 . onderlinge waarborgmaatschappijen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen waarvan :

  • de statuten de mogelijkheid bieden hetzij over te gaan tot het heffen van suppletiebijdragen , hetzij tot vermindering van de uitkeringen , hetzij een beroep te doen op de medewerking van derden die tot dat doel een verbintenis hebben aangegaan ;
  • en tevens het jaarlijkse bedrag van de bijdragen , ontvangen uit hoofde van de door deze richtlijn bestreken werkzaamheden , niet meer dan 500 000 rekeneenheden beloopt gedurende drie achtereenvolgende jaren . Indien dit bedrag gedurende drie achtereenvolgende jaren wordt overschreden is deze richtlijn van toepassing vanaf het vierde jaar .

Artikel 4

Onder deze richtlijn vallen niet het Duitse " Versorgungsverband deutscher Wirtschaftsorganisationen " en de Luxemburgse " Caisse d'Epargne de l'Etat " , behoudens in geval van statutenwijziging ten aanzien van de bevoegdheid .

Artikel 5

In het kader van deze richtlijn moet worden verstaan onder :

a ) rekeneenheid : de Europese rekeneenheid ( ERE ) zoals gedefinieerd in artikel 10 van het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen ( 6 ) ; telkens wanneer in deze richtlijn wordt verwezen naar de rekeneenheid , moet vanaf 31 december van elk jaar , als tegenwaarde ervan in nationale valuta in aanmerking worden genomen die welke gold op de laatste dag van de voorgaande maand oktober waarop de tegenwaarden van de ERE in alle valuta's van de Gemeenschap beschikbaar zijn ;

b ) congruentie : het feit dat opeisbare verplichtingen in een muntsoort staan tegenover activa die in dezelfde muntsoort uitgedrukt of realiseerbaar zijn ;

c ) lokalisatie van de activa : aanwezigheid van roerende of onroerende activa binnen een Lid-Staat zonder dat de roerende activa gedeponeerd behoeven te zijn en zonder dat ten aanzien van onroerende activa beperkende maatregelen zoals vermelding in de openbare registers van toepassing behoeven te zijn ; de activa , bestaande uit schuldvorderingen , worden geacht zich te bevinden in de Lid-Staat waar zij realiseerbaar zijn ;

d ) risicodragend kapitaal : het bedrag dat gelijk is aan het overlijdenskapitaal verminderd met de wiskundige voorziening van het hoofdrisico .

TITEL II

REGELS TOEPASSELIJK OP ONDERNEMINGEN WAARVAN HET HOOFDKANTOOR GEVESTIGD IS BINNEN DE GEMEENSCHAP

Afdeling A

Toegangsvoorwaarden

Artikel 6

1 . Elke Lid-Staat stelt de toegang op zijn grondgebied tot de in deze richtlijn bedoeld werkzaamheden afhankelijk van een door de overheid te verlenen vergunning .

2 . Deze vergunning moet bij de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat worden aangevraagd door :

a ) de onderneming die haar hoofdkantoor op het grondgebied van die Staat vestigt :

b ) de onderneming die haar hoofdkantoor in een andere Lid-Staat heeft en die een agentschap of een bijkantoor op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat opent ;

c ) de onderneming die de sub a ) of sub b ) bedoelde vergunning heeft verkregen en die haar werkzaamheden op het grondgebied van die Staat tot andere branches uitbreidt ;

d ) de onderneming die overeenkomstig artikel 7 , lid 1 , een vergunning voor een deel van het nationale grondgebied heeft verkregen en haar werkzaamheden daarbuiten uitbreidt .

3 . De Lid-Staten stellen de afgiften van een vergunning niet afhankelijk van een depot of het storten van een waarborgsom .

Artikel 7

1 . De vergunning geldt voor het gehele nationale grondgebied , tenzij , voor zover de nationale wetgeving zulks toelaat , de aanvrager om toestemming verzoekt om zijn werkzaamheden slechts op een deel van het nationale grondgebied uit te oefenen .

2 . De vergunning wordt verleend per branche ; de indeling per branche komt voor in de bijlage . De vergunning heeft betrekking op de gehele branche , behalve indien de aanvrager slechts een gedeelte van de tot deze branche behorende risico's wenst te dekken .

De toezichthoudende autoriteiten mogen een vergunning die voor een branche is aangevraagd , beperken tot de werkzaamheden van de in de artikelen 9 en 11 genoemde programma's .

3 . Elke Lid-Staat mag een vergunning verlenen voor meerdere branches , voor zover de nationale wetgeving de gelijktijdige uitoefening van deze branches toestaat .

Artikel 8

1 . Elke Lid-Staat stelt de eis dat de ondernemingen die op zijn grondgebied worden opgericht en een vergunning aanvragen :

a ) een van de navolgende rechtsvormen aannemen :

  • ten aanzien van het Koninkrijk België :

naamloze vennootschap / " société anonyme " , vennootschap bij wijze van geldschieting op aandelen / " société en commandite par actions " , onderlinge verzekeringsmaatschappij / " association d'assurance mutuelle " , cooperatieve vennootschap / " société coopérative " ;

  • ten aanzien van het Koninkrijk Denemarken :

" aktieselskaber " ,

" gensidige selskaber " ;

  • ten aanzien van de Bondsrepubliek Duitsland :

" Aktiengesellschaft " , " Versicherungsverein auf Gegenseitigkeit " ,

" oeffentlich-rechtliches Wettbewerbs-Versicherungsunternehmen " ;

  • ten aanzien van de Franse Republiek :

" société anonyme " , " société à forme mutuelle à cotisations fixes " ,

" société à forme tontinière " ;

  • ten aanzien van Ierland :

" incorporated companies limited by shares or by guarantee or unlimited " , " societies registered under the Industrial and Provident Societies Acts " , en " societies registered under the Friendly Societies Acts " ;

  • ten aanzien van de Italiaanse Republiek :

" societa per azioni " , " società cooperativa " , " mutua di assicurazione " en de publiekrechtelijke lichamen , bedoeld in artikel 1883 van de Codice civile ;

  • ten aanzien van het Groothertogdom Luxemburg :

" société anonyme " , " société en commandite par actions " , " association d'assurances mutuelles " , " société coopérative " ;

  • ten aanzien van het Koninkrijk der Nederlanden :

naamloze vennootschap , onderlinge waarborgmaatschappij ;

  • ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk :

" incorporated companies limited by shares or by guarantee or unlimited " , " societies registered under the Industrial and Provident Societies Acts " , " societies registered under the Friendly Societies Acts " , de assuradeursvereniging bekend als Lloyd's .

De Lid-Staten kunnen voorts in voorkomend geval een vergunning verlenen aan ondernemingen die iedere publiekrechtelijk erkende of daarmee gelijkwaardige vorm kunnen hebben , mits deze instellingen beogen het verzekeringsbedrijf uit te oefenen onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de voorwaarden die voor privaatrechtelijke ondernemingen gelden .

b ) hun doel beperken tot de door deze richtlijn bedoelde werkzaamheden en tot de verrichtingen die daaruit rechtstreeks voortvloeien , met uitsluiting van elke andere handelsactiviteit ;

c ) overeenkomstig artikel 9 een programma van werkzaamheden overleggen ;

d ) het in artikel 20 , lid 2 , bedoelde minimum van het garantiefonds bezitten .

2 . De onderneming die een vergunning aanvraagt voor de uitbreiding van haar werkzaamheden tot andere branches , of , in het geval bedoeld in artikel 6 , lid 2 , sub d ) , tot een ander deel van het grondgebied , moet overeenkomstig artikel 9 een programma van werkzaamheden overleggen met betrekking tot die andere branches of dat bijkomend grondgebied .

Bovendien moet zij aantonen dat zij over het in artikel 19 genoemde minimum van de solvabiliteitsmarge beschikt en het in artikel 20 , leden 1 en 2 , bedoelde garantiefonds bezit .

3 . De huidige coordinatie belet niet dat de Lid-Staten bepalingen toepassen die de noodzaak van een technische kwalificatie van de leiders behelzen , alsmede de goedkeuring van de statuten , van de algemene en bijzondere voorwaarden van de overeenkomsten , de technische grondslagen , inzonderheid voor de berekening van de tarieven en de in artikel 17 bedoelde voorzieningen en van elk ander document dat voor de normale uitoefening van het toezicht vereist is .

4 . Bovenstaande bepalingen mogen niet inhouden dat bij de beoordeling van de aanvraag van een vergunning de behoeften van de economie in aanmerking worden genomen .

Artikel 9

Het in artikel 8 , lid 1 , sub c ) , en lid 2 , genoemde programma van werkzaamheden moet de gegevens of bewijsstukken bevatten betreffende

a ) de aard van de verbintenissen die de onderneming voornemens is aan te gaan ; de algemene en bijzondere voorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten die zij voornemens is te gebruiken ;

b ) de technische grondslagen die de onderneming voornemens is toe te passen voor elke categorie van verrichtingen , met name de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de tarieven en de in artikel 17 bedoelde voorzieningen ;

c ) de leidende beginselen op het gebied van de herverzekering ;

d ) de bestanddelen die het minimum van het garantiefonds vormen ;

e ) de te verwachten inrichtingskosten van de administratieve diensten en van het produktienet alsmede de financiële middelen ter dekking daarvan ;

en voor de eerste drie boekjaren moet het voorts omvatten :

f ) een opgave van de te verwachten kaspositie ;

g ) een gedetailleerde prognose van de vermoedelijke ontvangsten en uitgaven , zowel wat de directe verrichtingen en de geaccepteerde herverzekeringen als de overdrachten uit hoofde van herverzekering betreft ;

h ) een raming betreffende de financiële middelen ter dekking van de verplichtingen en van de solvabiliteitsmarge .

Artikel 10

1 . Elke Lid-Staat verlangt van een onderneming waarvan het hoofdkantoor op het grondgebied van een andere Lid-Staat is gevestigd en die voor de opening van een agentschap of een bijkantoor een vergunning aanvraagt , dat zij :

a ) haar statuten en de lijst van haar bestuurders overlegt ;

b ) een certificaat overlegt , afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waar het hoofdkantoor is gevestigd , waarin wordt verklaard in welke branches de betrokken onderneming gemachtigd is werkzaam te zijn en dat zij beschikt over het minimum van het garantiefonds of , zo dit hoger is , over het minimum van de solvabiliteitsmarge , berekend overeenkomstig artikel 19 , en waaruit blijkt in welke branches zij daadwerkelijk werkzaam is alsmede welke de in artikel 11 , lid 1 , sub e ) , bedoelde financiële middelen zijn ;

c ) een programma van werkzaamheden als bedoeld in artikel 11 overlegt ;

d ) een algemeen gevolmachtigde aanwijst die zijn woon - en verblijfplaats heeft in het ontvangende land en aan wie voldoende bevoegdheden zijn verleend om de onderneming ten opzichte van derden te verbinden en om haar tegenover de autoriteiten en de rechterlijke instanties van het ontvangende land te vertegenwoordigen ; indien de gevolmachtigde een rechtspersoon is , dient deze zijn hoofdkantoor te hebben in het ontvangende land en op zijn beurt een natuurlijk persoon aan te wijzen die voldoet aan de boven gestelde voorwaarden , ten einde hem te vertegenwoordigen . De Lid-Staat mag de erkenning van de aangewezen gevolmachtigde slechts weigeren om redenen welke verband houden met de betrouwbaarheid of met de technische kennis , voor zover deze behoren tot de voorwaarden die worden gesteld aan de leiders der ondernemingen die hun hoofdkantoor op het grondgebied van de betrokken Staat hebben .

2 . Elke Lid-Staat stelt voor de uitbreiding van de werkzaamheden van het agentschap of bijkantoor tot andere branches , dan wel tot andere delen van het grondgebied in het geval als bedoeld in artikel 6 , lid 2 , sub d ) , de eis dat degene die de vergunning aanvraagt een programma van werkzaamheden overlegt overeenkomstig artikel 11 en voldoet aan de in lid 1 , sub b ) , van dit artikel , gestelde voorwaarden .

3 . De huidige coordinatie belet de Lid-Staten niet bepalingen toe te passen die voor alle verzekeringsondernemingen de noodzaak behelzen van een goedkeuring van de algemene en bijzondere voorwaarden van de overeenkomsten , van de technische grondslagen , inzonderheid de berekening van de tarieven en de in artikel 17 bedoelde voorzieningen , en van elk ander document dat voor de normale uitoefening van het toezicht vereist is .

4 . Bovenstaande bepalingen mogen niet inhouden dat bij de behandeling van de aanvraag van een vergunning de behoeften van de economie in aanmerking worden genomen .

Artikel 11

1 . Het in artikel 10 , lid 1 , sub c ) , en lid 2 , genoemde programma van werkzaamheden van het agentschap of bijkantoor moet gegevens of bewijsstukken bevatten betreffende :

a ) de aard van de verbintenissen die de onderneming voornemens is in het ontvangende land aan te gaan ; de algemene en bijzondere voorwaarden die zij voornemens is in de overeenkomsten te gebruiken ;

b ) de technische grondlagen die de onderneming voornemens is toe te passen voor elke categorie van verrichtingen , met name de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de tarieven en van de in artikel 17 bedoelde voorzieningen ;

c ) de leidende beginselen op het gebied van de herverzekering ;

d ) de omvang van de solvabiliteitsmarge en van het garantiefonds van de onderneming als bedoeld in de artikelen 18 , 19 en 20 ;

e ) de te verwachten inrichtingskosten van de administratieve diensten en van het produktienet , alsmede de financiële middelen ter dekking daarvan ;

en voor de eerste drie boekjaren moet het voorts omvatten :

f ) een opgave van de te verwachten kaspositie van het agentschap of bijkantoor ;

g ) een gedetailleerde prognose van de vermoedelijke uitgaven en ontvangsten , zowel wat de directe verrichtingen en de geaccepteerde herverzekeringen als de overdrachten uit hoofde van herverzekering betreft .

2 . De balans en de winst - en verliesrekening van de onderneming voor elk der laatste drie boekjaren worden bij het programma gevoegd . Indien echter sedert de oprichting van de onderneming nog geen drie boekjaren zijn verstreken , behoeven de onderhavige bescheiden slechts voor de afgesloten boekjaren te worden overgelegd .

3 . Het programma wordt , met de opmerkingen van de met het verlenen van een vergunning belaste autoriteiten , overgelegd aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waar het hoofdkantoor van de onderneming is gevestigd . Deze laatsten stellen de eerstgenoemde autoriteiten binnen drie maanden na ontvangst van de documenten van hun advies in kennis ; indien deze kennisgeving met binnen de gestelde termijn plaatsvindt , wordt het advies van de geraadpleegde autoriteiten geacht gunstig te zijn .

Artikel 12

Een besluit tot afwijzing moet nauwkeurig met redenen zijn omkleed en aan de betrokken onderneming officieel ter kennis worden gebracht .

Elke Lid-Staat voorziet in de mogelijkheid van beroep bij een rechterlijke instantie tegen een besluit tot afwijzing .

In een zelfde mogelijkheid van beroep wordt voorzien voor het geval dat de bevoegde autoriteiten zich niet zouden hebben uitgesproken omtrent de aanvraag van een vergunning binnen zes maanden na de datum van ontvangst van dit verzoek .

Artikel 13

1 . Onder voorbehoud van lid 3 , mag geen enkele onderneming op het grondgebied van een Lid-Staat de in de bijlage van de eerste coordinatierichtlijn " schadeverzekering " bedoelde werkzaamheden gelijktijdig uitoefenen met de in artikel 1 van deze richtlijn vermelde werkzaamheden .

2 . Indien een onderneming die de in de bijlage van de eerste coordinatierichtlijn " schadeverzekering " bedoelde werkzaamheden uitoefent , financiële , commerciële of administratieve banden heeft met een onderneming die de in deze richtlijn bedoelde werkzaamheden uitoefent , zien de toezichthoudende autoriteiten van de Lid-Staten op wier grondgebied zich de hoofdkantoren van deze ondernemingen bevinden , erop toe dat de rekeningen van de betrokken ondernemingen niet worden vervalst ten gevolge van tussen deze ondernemingen gesloten overeenkomsten of door regelingen die de verdeling van de kosten en inkomsten kunnen beïnvloeden .

3 . Onder voorbehoud van lid 6 kunnen de ondernemingen die op het ogenblik van kennisgeving van deze richtlijn de twee in lid 1 bedoelde werkzaamheden gelijktijdig op het grondgebied van een Lid-Staat uitoefenen , deze daar blijven uitoefenen , mits zij overeenkomstig artikel 14 een gescheiden beheer voeren voor elk van deze werkzaamheden .

4 . De in lid 3 bedoelde ondernemingen kunnen in de andere Lid-Staten slechts voor de in de bijlage van de eerste coordinatierichtlijn " schadeverzekering " genoemde branches agentschappen of bijkantoren oprichten .

5 . De in lid 3 bedoelde ondernemingen kunnen bij de oprichting van dochterondernemingen in de andere Lid-Staten om de in deze richtlijn genoemde werkzaamheden uit te oefenen , indien zij daar niet reeds een agentschap of bijkantoor voor andere dan de onder deze richtlijn vallende branches hebben , gedurende een overgangsperiode van tien jaar na kennisgeving van deze richtlijn gebruik maken van de in artikel 35 vastgestelde voorwaarden en faciliteiten .

6 . a ) Elke Lid-Staat kan de ondernemingen waarvan het hoofdkantoor op zijn grondgebied is gevestigd , ertoe verplichten binnen de door hem bepaalde termijn een einde te maken aan het gelijktijdig uitoefenen van de werkzaamheden die zij bij de kennisgeving van deze richtlijn verrichten .

b ) Elke Lid-Staat kan na overleg met de toezichthoudende autoriteiten van de Lid-Staat van het hoofdkantoor over met name de tijd waarbinnen deze verrichting moet plaatsvinden , deze verplichting ook opleggen aan de op zijn grondgebied gevestigde agentschappen en bijkantoren die aldaar de twee soorten werkzaamheden gelijktijdig uitoefenen .

c ) De agentschappen en bijkantoren van de in lid 3 bedoelde ondernemingen die , op het ogenblik van kennisgeving van deze richtlijn op het grondgebied van een Lid-Staat uitsluitend de in deze richtlijn bedoelde werkzaamheden uitoefenen , kunnen hun werkzaamheden aldaar blijven verrichten . Indien de onderneming de in de eerste coordinatierichtlijn " schadeverzekering " bedoelde werkzaamheden op dit grondgebied wil uitoefenen , mag zij de in deze richtlijn bedoelde werkzaamheden slechts uitoefenen via een dochteronderneming .

Artikel 14

1 . Het in artikel 13 , lid 3 , vermelde gescheiden beheer dient zodanig te zijn opgezet dat de in deze richtlijn bedoelde werkzaamheden en die welke worden beoogd in de eerste coordinatierichtlijn " schadeverzekeringen " gescheiden zijn , opdat :

  • de belangen van onderscheidenlijk hen die uit hoofde van levensverzekering en hen die uit hoofde van schadeverzekering verzekerd zijn , niet worden geschaad , en met name opdat de winsten uit de levensverzekering aan degenen die een levensverzekering hebben gesloten ten goede komen alsof de onderneming uitsluitend de levensverzekering beoefent ;
  • de minimum financiële verplichtingen , met name de solvabiliteitsmarges die voor een werkzaamheid zijn opgelegd hetzij krachtens deze richtlijn , hetzij krachtens de eerste coordinatierichtlijn " schadeverzekering " , niet door de andere werkzaamheid worden gedragen .

Zodra aan de minimum financiële verplichtingen is voldaan overeenkomstig de voorwaarden van de eerste alinea , tweede streepje , en onder voorbehoud van kennisgeving ervan aan de bevoegde autoriteit , mag de onderneming echter de nog beschikbare expliciete bestanddelen van de solvabiliteitsmarge voor deze of gene werkzaamheid gebruiken .

De toezichthoudende autoriteiten zien er via analyse van de resultaten van de twee werkzaamheden op toe dat het bepaalde in dit lid wordt nageleefd .

2 . a ) De boekingen moeten zodanig worden gedaan dat de bronnen van de resultaten van elk der twee werkzaamheden " levensverzekering " en " schadeverzekering " tot uiting komen . Te dien einde worden alle inkomsten ( met name premies , uitbetalingen van herverzekeraars , inkomsten uit investeringen ) en uitgaven ( met name verzekeringsuitkeringen , stortingen in de technische voorzieningen , herverzekeringspremies , huishoudelijke uitgaven voor de verzekeringsverrichtingen ) op basis van hun oorsprong onderverdeeld . De bestanddelen welke beide werkzaamheden gemeen hebben worden geboekt volgens een verdeelsleutel die door de bevoegde toezichthoudende autoriteiten moet zijn aanvaard .

b ) De ondernemingen moeten aan de hand van de boekingen een document opstellen waarin afzonderlijk is aangegeven welke bestanddelen behoren tot elk der solvabiliteitsmarges overeenkomstig artikel 18 van deze richtlijn en artikel 16 , lid 1 , van de eerste coordinatierichtlijn " schadeverzekering " .

3 . Wanneer een van de solvabiliteitsmarges ontoereikend is , passen de toezichthoudende autoriteiten op de werkzaamheid in kwestie de maatregelen van de desbetreffende richtlijn toe , ongeacht de resultaten van de andere werkzaamheid . In afwijking van lid 1 , eerste alinea , tweede streepje , kunnen deze maatregelen vergunning tot een overdracht van de ene werkzaamheid naar de andere inhouden .

Afdeling B

Uitoefeningsvoorwaarden

Artikel 15

De Lid-Staten controleren in nauwe samenwerking de financiële toestand van de toegelaten ondernemingen .

Artikel 16

De toezichthoudende autoriteit van de Lid-Staat op wiens grondgebied het hoofdkantoor van de onderneming is gevestigd , moet de solvabiliteit van deze onderneming met betrekking tot het geheel van haar werkzaamheden controleren . De toezichthoudende autoriteiten van de overige Lid-Staten zijn gehouden , aan de eerstgenoemde autoriteit alle noodzakelijke gegevens te verstrekken ten einde haar tot deze controle in staat te stellen .

Artikel 17

1 . Elke Lid-Staat op wiens grondgebied een onderneming werkzaam is , verplicht deze ertoe voldoende technische voorzieningen , wiskundige voorzieningen daaronder begrepen , te vormen .

De omvang van de technische voorzieningen , wiskundige voorzieningen daaronder begrepen , wordt bepaald aan de hand van de door de Lid-Staat vastgestelde regels of , bij gebreke daarvan , volgens de in deze staat geldende gebruiken .

2 . Tegenover de technische voorzieningen , wiskundige voorzieningen daaronder begrepen , moeten gelijkwaardige , congruente en in elk land van bedrijfsuitoefening gelokaliseerde activa staan . De Lid-Staten kunnen evenwel een versoepeling toestaan van de regels inzake de congruentie en de lokalisatie der activa . Wanneer een versoepeling van de regels inzake de congruentie wordt toegestaan , wordt daarbij rekening gehouden met de kenmerken van de levensverzekering die in hoofdzaak een kapitaalverzekering op lange termijn is .

Rekening houdend met de bijzondere toestand in Luxemburg kan dit land , totdat de wetgevingen betreffende de liquidatie van ondernemingen zijn gecoordineerd , zijn regeling inzake het stellen van waarborgen met betrekking tot de technische voorzieningen , de wiskundige voorzieningen daaronder begrepen , die op het tijdstip van kennisgeving van deze richtlijn bestaat , handhaven .

De wettelijke regeling van het land van bedrijfsuitoefening bepaalt de aard van de activa en , in voorkomend geval , de grenzen waarbinnen deze als dekking van de technische voorzieningen , de wiskundige voorzieningen daaronder begrepen , kunnen worden aanvaard alsmede de voorschriften voor de waardering van deze activa .

Voor de naleving van deze regeling kunnen personen of organen van buiten de onderneming worden ingeschakeld , die ermee belast zijn ter plaatse te verifiëren of de activa welke de technische voorzieningen , met inbegrip van de wiskundige voorzieningen , dekken , met de regeling in overeenstemming zijn . Zulks is met name de rol van de " Treuhaender " in Duitsland en de " tillidsmand " in Denemarken .

3 . Indien een Lid-Staat vorderingen op herverzekeraars als dekking van de technische voorzieningen , de wiskundige voorzieningen daaronder begrepen , aanvaardt , stelt hij het daarvoor toegestane percentage vast . In afwijking van lid 2 kan hij in dit geval niet de lokalisatie van deze vorderingen eisen .

4 . De toezichthoudende autoriteit van de Lid-Staat op wiens grondgebied het hoofdkantoor van een onderneming is gevestigd , ziet erop toe dat op de balans van de onderneming voor de technische voorzieningen , de wiskundige voorzieningen daaronder begrepen , activa zijn vermeld welke overeenkomen met de in alle landen waar de onderneming werkzaam is aangegane verplichtingen .

Artikel 18

Iedere Lid-Staat verplicht elke onderneming waarvan het hoofdkantoor op zijn grondgebied is gevestigd , te beschikken over een voldoende solvabiliteitsmarge met betrekking tot het geheel van haar werkzaamheden .

De solvabiliteitsmarge bestaat :

1 . uit het vermogen van de onderneming dat niet dient ter dekking van enige voorzienbare verplichting , na aftrek van de onlichamelijke bestanddelen ; dit vermogen omvat met name :

  • het gestorte maatschappelijk kapitaal of , wat betreft de onderlinge waarborgmaatschappijen , c.q . onderlinge verzekeringsmaatschappijen , het gestorte waarborgkapitaal ,
  • de helft van het niet-gestorte gedeelte van het maatschappelijk kapitaal of van het waarborgkapitaal , zodra het gestorte gedeelte 25 % van dit kapitaal bedraagt ,
  • de wettelijke en vrije reserves die niet tegenover verplichtingen staan ,
  • de overgebrachte winst ;

2 . voor zover de nationale wetgeving het toestaat , uit de op de balans opgenomen winstreserves , wanneer deze kunnen worden gebruikt tot dekking van eventuele verliezen en wanneer zij niet toegekend zijn aan de polishouders .

3 . op een met redenen omkleed verzoek van de onderneming bij de toezichthoudende autoriteit van de Lid-Staat op wiens grondgebied het hoofdkantoor is gevestigd , en met de instemming van deze autoriteit : a ) uit een bedrag dat 50 % vertegenwoordigt van de toekomstige winsten van de onderneming ; het bedrag van de toekomstige winsten wordt verkregen door de geschatte jaarwinst te vermenigvuldigen met een factor die de gemiddelde resterende looptijd van de overeenkomsten vertegenwoordigt ; deze factor mag ten hoogste 10 bedragen ; de geschatte jaarwinst is het rekenkundig gemiddelde van de winsten die de laatste vijf jaar zijn gemaakt op de in artikel 1 genoemde werkzaamheden .

De berekeningsgrondslagen voor de vermenigvuldigingsfactor van de geschatte jaarwinst en de bestanddelen van de gemaakte winst worden door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten in samenwerking met de Commissie in onderlinge overeenstemming vastgesteld . Tot op het tijdstip dat deze overeenstemming is bereikt , worden deze bestanddelen bepaald overeenkomstig de wetgeving van de Lid-Staat op wiens grondgebied de onderneming ( hoofdkantoor , agentschap of bijkantoor ) haar werkzaamheid uitoefent .

Nadat de bevoegde autoriteiten het begrip " gemaakte winst " hebben vastgesteld , zal de Commissie in het kader van een richtlijn betreffende de harmonisatie van de jaarrekeningen van verzekeringsondernemingen en houdende de coordinatie die vermeld is in artikel 1 , lid 2 , van Richtlijn 78/660/EEG ( 7 ) , voorstellen indienen voor de harmonisatie van dit begrip ;

b ) in geval van niet-zillmeren of in geval van zillmeren waarbij de in de premie begrepen afsluitkosten niet worden bereikt , uit het verschil tussen de niet-gezillmerde of gedeeltelijk gezillmerde wiskundige voorziening en een gezillmerde wiskundige voorziening waarbij het percentage van het zillmeren gelijk is aan de in de premie begrepen afsluitkosten ; dit bedrag kan echter niet groter zijn dan 3,5 % van de som van de verschillen tussen de kapitalen van de branche " levensverzekering " en de wiskundige voorzieningen , voor alle overeenkomsten waarbij zillmeren mogelijk is ; dit verschil wordt eventueel verminderd met het bedrag van de niet afgeschreven afsluitkosten die als een debetpost worden opgenomen ;

c ) indien de toezichthoudende autoriteiten van de betrokken Lid-Staten op wier grondgebied de onderneming haar werkzaamheden uitoefent akkoord gaan , uit de latente meerwaarden welke voortvloeien uit een onderwaardering van de activa en een overwaardering van andere passiva dan de wiskundige voorzieningen , voor zover deze meerwaarden geen uitzonderlijk karakter hebben .

Artikel 19

Behoudens artikel 20 , wordt het minimum van de solvabiliteitsmarge bepaald als hieronder aangegeven , al naargelang de uitgeoefende branches .

a ) Voor de verzekeringen bedoeld in artikel 1 , punt 1 , sub a ) en b ) , behalve de verzekeringen welke verbonden zijn met beleggingsfondsen en voor de verrichtingen bedoeld in artikel 1 , punt 3 , moet het gelijk zijn aan de som van de uitkomsten van de volgende twee berekeningen :

  • eerste berekening :

een component van 4 % van de wiskundige voorzieningen voor directe verrichtingen zonder aftrek van de overdrachten uit hoofde van herverzekering alsmede voor de geaccepteerde herverzekeringen wordt vermenigvuldigd met het getal dat de voor het laatste boekjaar bestaande verhouding aangeeft tussen de wiskundige voorzieningen onder aftrek van de overdrachten uit hoofde van herverzekering en het bovenbedoelde brutobedrag van de wiskundige voorzieningen ; dit verhoudingspercentage mag in geen geval lager zijn dan 85 ;

  • tweede berekening :

voor overeenkomsten waarbij het risicokapitaal niet negatief is wordt een component van 0,3 % van dit kapitaal dat ten laste komt van de onderneming , vermenigvuldigd met het getal dat de voor het laatste boekjaar bestaande verhouding aangeeft tussen het risicokapitaal dat ten laste van de onderneming blijft , na overdracht en wederoverdracht uit hoofde van herverzekering , en het risicokapitaal zonder aftrek van de herverzekering ; dit verhoudingspercentage mag in geen geval lager zijn dan 50 ;

voor de tijdelijke verzekeringen bij overlijden , met een looptijd van ten hoogste drie jaar , bedraagt bovenbedoelde component 0,1 % ; voor verzekeringen met een looptijd van meer dan drie , doch niet meer dan vijf jaar , bedraagt de bovengenoemde component 0,15 % .

b ) Voor de aanvullende verzekeringen bedoeld in artikel 1 , punt 1 , sub c ) , moet het gelijk zijn aan de uitkomst van de volgende berekening :

  • samengeteld worden de premies of bijdragen welke op grond van de directe zaken gedurende het laatste boekjaar zijn opgelegd , uit hoofde van alle boekjaren , met inbegrip van bijkomende kosten ;
  • daaraan wordt toegevoegd het bedrag van de premies welke gedurende het laatste boekjaar uit hoofde van herverzekering werden ontvangen ;
  • afgetrokken worden het totaalbedrag van de gedurende het laatste boekjaar geannuleerde premies of bijdragen , alsmede het totaalbedrag van de belastingen en rechten op de samengetelde premies of bijdragen .

Nadat het aldus verkregen bedrag in twee gedeelten is gesplitst , namelijk een eerste gedeelte ten belope van maximaal 10 miljoen rekeneenheden en een tweede gedeelte dat het restant omvat , worden deze gedeelten vermenigvuldigd met respectievelijk 18 % en 16 % en vervolgens opgeteld .

Het aldus berekende bedrag wordt vermenigvuldigd met het getal dat de voor het laatste boekjaar bestaande verhouding aangeeft tussen het bedrag van de schaden welke ten laste van de onderneming blijven na overdracht en wederoverdracht uit hoofde van herverzekering , en het brutobedrag van de schaden ; dit verhoudingspercentage mag in geen geval lager zijn dan 50 .

In het geval van de assuradeursvereniging bekend als Lloyd's wordt bij de berekening van de omvang van de solvabiliteitsmarge uitgegaan van de nettopremies ; deze worden vermenigvuldigd met een vast percentage dat jaarlijks wordt vastgesteld en dat wordt bepaald door de toezichthoudende autoriteit van de Lid-Staat van het hoofdkantoor . Dit vaste percentage moet worden berekend op grond van de meest recente statistische gegevens , met name betreffende de betaalde provisies . Deze gegevens , alsmede de verrichte berekening , moeten worden medegedeeld aan de toezichthoudende autoriteiten van de landen op wier grondgebied Lloyd's is gevestigd .

c ) Voor de niet opzegbare langlopende ziekteverzekeringen bedoeld in artikel 1 , punt 1 , sub d ) , en voor de kapitalisatieverrichtingen bedoeld in artikel 1 , punt 2 , sub b ) , moet het gelijk zijn aan 4 % van de wiskundige voorzieningen , berekend onder de sub a ) , eerste berekening , van dit artikel vastgestelde voorwaarden .

d ) Voor de tontineverrichtingen bedoeld in artikel 1 , punt 2 , sub a ) , moet het gelijk zijn aan 1 % van het vermogen van de deelgenootschappen .

e ) Voor de in artikel 1 , punt 1 , sub a ) en b ) , bedoelde verzekeringen welke verbonden zijn met beleggingsfondsen en voor de verrichtingen als bedoeld in artikel 1 , punt 2 , sub c ) , d ) en e ) , moet het gelijk zijn aan :

  • een component van 4 % van de wiskundige voorzieningen berekend overeenkomstig de sub a ) , eerste berekening , van dit artikel vastgestelde voorwaarden , voorzover de onderneming een beleggingsrisico draagt , en een aldus berekende component van 1 % van de voorzieningen , voorzover de onderneming geen beleggingsrisico draagt , en mits de looptijd van de overeenkomst meer dan vijf jaar bedraagt en het bedrag voor de dekking van de beheerslasten waarin de overeenkomst voorziet , vast is voor een periode van meer dan vijf jaar ,

plus

  • een component van 0,3 % van het risicokapitaal , berekend overeenkomstig de sub a ) , tweede berekening , eerste alinea , van dit artikel vastgestelde voorwaarden , voorzover de onderneming een overlijdensrisico draagt .

Artikel 20

1 . Het garantiefonds bestaat uit een derde deel van het in artikel 19 bedoelde minimum van de solvabiliteitsmarge . Het wordt onder voorbehoud van lid 2 tot ten minste 50 % gevormd door de bestanddelen , vermeld in artikel 18 , punten 1 en 2 .

2 . a ) Het minimum van het garantiefonds bedraagt echter 800 000 rekeneenheden .

b ) Iedere Lid-Staat kan bepalen dat het minimum van het garantiefonds voor onderlinge waarborgmaatschappijen , onderlinge verzekeringsmaatschappijen en tontinedeelgenootschappen tot 600 000 rekeneenheden wordt verminderd .

c ) Iedere Lid-Staat kan de in artikel 3 , punt 2 , laatste streepje , tweede zin , bedoelde onderlinge waarborg - of verzekeringsmaatschappijen , zodra zij binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen , en tontinedeelgenootschappen , toestaan dat zij een garantiefonds van ten minste 100 000 rekeneenheden vormen , dat met achtereenvolgende tranches van 100 000 rekeneenheden geleidelijk op het sub b ) vastgestelde bedrag wordt gebracht , telkens wanneer de omvang van de ontvangen bijdragen met 500 000 rekeneenheden toeneemt .

d ) Het sub a ) , b ) en c ) bedoelde minimum van het garantiefonds , moet worden gevormd door de in artikel 18 , punten 1 en 2 , genoemde bestanddelen .

3 . De onderlinge waarborg - en verzekeringsmaatschappijen die in de zin van artikel 8 , lid 2 , of van artikel 10 , hun werkzaamheid wensen uit te breiden , kunnen dit slechts doen indien zij onmiddellijk voldoen aan de eisen van lid 2 , sub a ) en b ) , van dit artikel .

Artikel 21

1 . De Lid-Staten stellen geen voorschriften vast met betrekking tot de aard van de activa welke aanwezig zijn boven de activa die de in artikel 17 bedoelde voorzieningen dekken .

2 . De vrije beschikking over de roerende of onroerende activa die deel uitmaken van het vermogen van de toegelaten ondernemingen wordt , onverminderd artikel 17 , lid 2 , artikel 24 , leden 1 en 3 , en artikel 26 , lid 1 , laatste alinea , door de Lid-Staten niet beperkt .

3 . Dit artikel laat de maatregelen onverlet welke de Lid-Staten als eigenaar van of deelnemer in de betrokken ondernemingen kunnen nemen , onder naleving van de in artikel 17 , lid 2 , bedoelde wettelijke regeling van de landen van bedrijfsuitoefening , alsmede onder waarborging van de belangen van de verzekerden .

Artikel 22

1 . De Lid-Staten mogen aan ondernemingen niet de verplichting opleggen aan een of meer door de nationale wetgeving aangewezen lichamen een deel van de door hen afgesloten verzekeringen die betrekking hebben op de in artikel 1 genoemde werkzaamheden over te dragen .

2 . a ) De Italiaanse Republiek kan bij wijze van uitzondering de aan de op haar grondgebied gevestigde ondernemingen opgelegde verplichting handhaven een gedeelte van de door hen afgesloten verzekeringen over te dragen aan het Istituto Nazionale di Assicurazioni , mits :

  • de omvang van de ten tijde van de kennisgeving van deze richtlijn bestaande verplichting in geen geval wordt vergroot ,
  • indien voor de bepaling van het percentage van de verplichte overdracht de tijd gedurende welke het agentschap of bijkantoor in Italië gevestigd is een criterium vormt , ook alle boekjaren in aanmerking worden genomen waarin de onderneming de in artikel 1 genoemde branches heeft uitgeoefend op het grondgebied van de Lid-Staat waar zich haar hoofdkantoor bevindt . De bevoegde autoriteit van deze Staat geeft in dat geval een certificaat af , dat overeenkomt met het in artikel 10 , lid 1 , sub b ) , bedoelde certificaat , en dat de gehele periode bestrijkt waarin de onderneming in de betrokken branches werkzaam is geweest .

b ) Deze kwestie zal aan een nieuw onderzoek worden onderworpen in het kader van een tweede richtlijn betreffende de coordinatie van de wetgevingen inzake de levensverzekering en de vaststelling van voorschriften voor de vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten .

Artikel 23

1 . Elke Lid-Staat legt de ondernemingen die hun hoofdkantoor op zijn grondgebied hebben , de verplichting op jaarlijks ten aanzien van al hun verrichtingen verslag uit te brengen over de situatie waarin zij verkeren en over hun solvabiliteit .

2 . De Lid-Staten eisen van de ondernemingen die op hun grondgebied werkzaam zijn de periodieke overlegging van de voor het uitoefenen van het toezicht vereiste bescheiden en van de statistische documenten . De bevoegde toezichthoudende autoriteiten verstrekken elkaar de bescheiden en inlichtingen welke van belang zijn voor het uitoefenen van het toezicht .

Artikel 24

1 . Indien een onderneming zich niet voegt naar de bepalingen van artikel 17 , kan de toezichthoudende autoriteit van de Lid-Staat op wiens grondgebied zij werkzaam is , na de toezichthoudende autoriteiten van de Lid-Staat waar het hoofdkantoor is gevestigd van haar voornemen op de hoogte te hebben gesteld , haar de vrije beschikking over de in deze Lid-Staat gelokaliseerde activa verbieden .

2 . Met het oog op het herstel van de financiële positie van een onderneming waarvan de solvabiliteitsmarge niet meer het in artikel 19 voorgeschreven minimum bereikt , eist de toezichthoudende autoriteit van de Lid-Staat waar het hoofdkantoor is gevestigd een saneringsplan dat aan haar goedkeuring moet worden onderworpen .

3 . Indien de solvabiliteitsmarge niet meer het in artikel 20 omschreven garantiefonds bereikt , of indien dit fonds niet meer is gevormd overeenkomstig voornoemd artikel , eist de toezichthoudende autoriteit van de Lid-Staat waar het hoofdkantoor is gevestigd van de onderneming een plan inzake financiering op korte termijn dat aan haar goedkeuring moet worden onderworpen .

Voorts kan zij de vrije beschikking over de activa van de onderneming beperken of verbieden . Zij stelt hiervan de autoriteiten op de hoogte van de Lid-Staten op wier grondgebied deze onderneming eveneens is toegelaten ; deze treffen op haar verzoek dezelfde maatregelen .

4 . In de in de leden 1 en 3 vermelde gevallen kunnen de bevoegde toezichthoudende autoriteiten voorts alle maatregelen treffen om de belangen van de verzekerden te beschermen .

5 . De toezichthoudende autoriteiten van de Lid-Staten op wier grondgebied de betrokken onderneming eveneens is toegelaten , werken samen bij de uitvoering van de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde maatregelen .

Artikel 25

1 . Elke Lid-Staat staat de toegelaten ondernemingen toe hun verzekeringsportefeuille geheel of gedeeltelijk over te dragen indien de cessionaris , mede gelet op de overdracht , de vereiste solvabiliteitsmarge bezit .

De betrokken toezichthoudende autoriteiten plegen onderling overleg alvorens deze overdracht goed te keuren .

2 . Zodra de bevoegde nationale autoriteit deze overdracht heeft goedgekeurd , kan zijn rechtens aan de betrokken verzekeringnemers worden tegengeworpen .

Afdeling C

Intrekking van de vergunning

Artikel 26

1 . De bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op wiens grondgebied het hoofdkantoor van de onderneming is gevestigd , kan de door haar verleende vergunning intrekken wanneer de onderneming :

a ) niet meer voldoet aan de toegangsvoorwaarden ;

b ) er niet in geslaagd is om binnen de gestelde termijn de maatregelen te treffen waarin het in artikel 24 bedoelde sanerings - of financieringsplan voorziet ;

c ) ernstige in gebreke blijft ten aanzien van de krachtens de nationale wettelijke regeling op haar rustende verplichtingen .

Wanneer de vergunning wordt ingetrokken stelt de toezichthoudende autoriteit van de Lid-Staat van het hoofdkantoor de toezichthoudende autoriteiten van de andere Lid-Staten die de onderneming eveneens hebben toegelaten , daarvan in kennis ; deze gaan eveneens over tot intrekking van de door hen verleende vergunning . Zij neemt in samenwerking met deze autoriteiten alle maatregelen om de belangen van de verzekerden te beschermen en beperkt met name de vrije beschikking over de activa van de onderneming wanneer een dergelijke beperking nog niet uit hoofde van artikel 24 , leden 1 en 3 , tweede alinea , is opgelegd .

2 . De vergunning die is verleend aan de agentschappen of bijkantoren van ondernemingen wier hoofdkantoor zich in een andere Lid-Staat bevindt , kan worden ingetrokken wanneer het agentschap of het bijkantoor :

a ) niet meer voldoet aan de toegangsvoorwaarden ;

b ) ernstig in gebreke blijft ten aanzien van de verplichtingen welke voortvloeien uit de nationale wettelijke regeling van de Lid-Staat waar het werkzaam is , met name wat betreft de vorming van de in artikel 17 bedoelde voorzieningen .

Alvorens de toezichthoudende autoriteiten van de Lid-Staat waar de onderneming werkzaam is tot intrekking van de vergunning overgaan , raadplegen zij de toezichthoudende autoriteit van de Lid-Staat van het hoofdkantoor van de onderneming . Indien zij het noodzakelijk achten de werkzaamheid van deze agentschappen of bijkantoren te schorsen voor de afloop van deze raadpleging , stellen zij genoemde autoriteit hiervan onmiddellijk in kennis .

3 . Elk besluit tot intrekking van de vergunning of tot schorsing van de werkzaamheid moet nauwkeurig met redenen zijn omkleed en officieel ter kennis van de betrokken onderneming worden gebracht .

Iedere Lid-Staat voorziet in de mogelijkheid van beroep tegen een dergelijk besluit bij een rechterlijke instantie .

TITEL III

REGELS , TOEPASSELIJK OP BINNEN DE GEMEENSCHAP GEVESTIGDE AGENTSCHAPPEN OF BIJKANTOREN VAN ONDERNEMINGEN WAARVAN HET HOOFDKANTOOR BUITEN DE GEMEENSCHAP IS GEVESTIGD

Artikel 27

1 . Voor iedere onderneming waarvan het hoofdkantoor buiten de Gemeenschap is gevestigd , stelt elke Lid-Staat de toegang op zijn grondgebied tot de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden afhankelijk van een vergunning .

2 . De Lid-Staat mag een vergunning verlenen , indien de onderneming ten minste aan de volgende voorwaarden voldoet :

a ) zij moet bevoegd zijn tot het verrichten van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden krachtens de nationale wetgeving waaronder zij ressorteert ;

b ) zij moet een agentschap of bijkantoor op het grondgebied van deze Lid-Staat oprichten ;

c ) zij moet zich verbinden ter zetel van het agentschap of het bijkantoor een specifieke boekhouding te voeren voor de werkzaamheden die zij aldaar uitoefent en er alle bescheiden met betrekking tot de behandelde zaken te bewaren ;

d ) zij moet een algemeen gevolmachtigde aanwijzen , die door de bevoegde autoriteit moet worden toegelaten ;

e ) zij moet in de Lid-Staat van bedrijfsuitoefening over activa beschikken , welke ten minste de helft van het in artikel 20 , lid 2 , sub a ) , voor het garantiefonds aangegeven minimum dienen te bedragen , en een vierde gedeelte van dit minimum bij wijze van waarborg deponeren ;

f ) zij moet zich verbinden een solvabiliteitsmarge te handhaven overeenkomstig artikel 29 ;

g ) zij moet een programma van werkzaamheden overeenkomstig artikel 11 , leden 1 en 2 , overleggen .

Artikel 28

De Lid-Staten leggen de ondernemingen de verplichting op voldoende voorzieningen , als bedoeld in artikel 17 , te vormen , welke overeenkomen met de op hun grondgebied aangegane verplichtingen . Zij zien erop toe dat het agentschap of bijkantoor tegenover deze voorzieningen gelijkwaardige en , in de door de Lid-Staat bepaalde mate , congruente activa stelt .

Ten aanzien van het berekenen van deze voorzieningen , het bepalen van de categorieën van beleggingen en het waarderen van de activa alsmede , in voorkomend geval , het bepalen van de grenzen waarbinnen de activa als dekking van deze voorzieningen kunnen worden aanvaard , zijn det wetgevingen van de Lid-Staten van toepassing .

De betrokken Lid-Staat eist dat de activa welke deze voorzieningen dekken op zijn grondgebied zijn gelokaliseerd . Artikel 17 , lid 3 , is echter van toepassing .

Artikel 29

1 . Iedere Lid-Staat verplicht de op zijn grondgebied opgerichte agentschappen of bijkantoren over een solvabiliteitsmarge te beschikken die bestaat uit de in artikel 18 genoemde bestanddelen . Het minimum van de marge wordt berekend overeenkomstig artikel 19 . Voor deze berekening worden uitsluitend de verrichtingen van het agentschap of het bijkantoor in aanmerking genomen .

2 . Het garantiefonds bestaat uit een derde deel van het minimum van de solvabiliteitsmarge .

Het bedrag van dit fonds mag echter niet kleiner zijn dan de helft van het in artikel 20 , lid 2 , sub a ) , bedoelde minimum . Het in artikel 27 , lid 2 , sub e ) , bedoelde aanvangsdepot wordt daartoe gerekend .

Het garantiefonds en het minimum van dit fonds worden gevormd overeenkomstig artikel 20 .

3 . De activa die tegenover het minimum van de solvabiliteitsmarge staan , moeten zijn gelokaliseerd binnen de Lid-Staat van bedrijfsuitoefening ten belope van het garantiefonds , en , voor het resterende gedeelte , binnen de Gemeenschap .

Artikel 30

1 . Ondernemingen die in verscheidene Lid-Staten een vergunning hebben aangevraagd of verkregen hebben , kunnen om de volgende voordelen verzoeken , die slechts gezamenlijk kunnen worden toegekend :

a ) de in artikel 29 bedoelde solvabiliteitsmarge wordt berekend op basis van het geheel van de werkzaamheden die zij binnen de Gemeenschap uitoefenen ; in dit geval worden uitsluitend de verrichtingen van alle binnen de Gemeenschap gevestigde agentschappen of bijkantoren bij deze berekeningen in aanmerking genomen ;

b ) de in artikel 27 , lid 2 , sub e ) , bedoelde waarborg wordt slechts in één van deze Staten gestort ;

c ) de activa die tegenover het garantiefonds staan , zijn gelokaliseerd in één van de Lid-Staten waar zij werkzaam zijn .

2 . De aanvraag om in aanmerking te komen voor de in lid 1 bedoelde voordelen dient bij de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten te worden ingediend . In deze aanvraag moet de autoriteit worden aangegeven die in de toekomst toezicht op de solvabiliteit voor het geheel van de werkzaamheden van de bijkantoren of agentschappen binnen de Gemeenschap dient te houden . De keuze van de autoriteit moet met redenen worden omkleed . De waarborg moet bij de betrokken Lid-Staat worden gestort .

3 . De voordelen van lid 1 mogen slechts worden toegekend wanneer de bevoegde autoriteiten van alle Lid-Staten waar de aanvrage is ingediend , hun toestemming verlenen . Zij worden van kracht op het tijdstip waarop de gekozen toezichthoudende autoriteit zich tegenover de andere toezichthoudende autoriteiten bereid heeft verklaard , de controle van de solvabiliteit voor het geheel van de werkzaamheden van de in de Gemeenschap gevestigde bijkantoren of agentschappen op zich te nemen .

De gekozen toezichthoudende autoriteit ontvangt van de andere Lid-Staten de voor de controle op de totale solvabiliteit vereiste inlichtingen over de op hun grondgebied gevestigde agentschappen of bijkantoren .

4 . De krachtens dit artikel toegekende voordelen dienen op verzoek van één of meer betrokken Lid-Staten door alle betrokken Lid-Staten gelijktijdig te worden ingetrokken .

Artikel 31

1 . a ) Behoudens sub b ) mogen de in deze titel bedoelde agentschappen en bijkantoren de in de bijlage van de eerste coordinatierichtlijn " schadeverzekering " bedoelde werkzaamheden op het grondgebied van een Lid-Staat niet gelijktijdig uitoefenen met de onder deze richtlijn vallende werkzaamheden .

b ) Behoudens sub c ) mogen de Lid-Staten bepalen dat de in deze titel bedoelde agentschappen en bijkantoren die bij de kennisgeving van deze richtlijn deze twee werkzaamheden op het grondgebied van een Lid-Staat gelijktijdig uitoefenen , deze daar kunnen blijven uitoefenen , mits zij overeenkomstig artikel 14 een gescheiden beheer voeren voor elk van deze werkzaamheden .

c ) Elke Lid-Staat die uit hoofde van artikel 13 , lid 6 , sub a ) of b ) , de op zijn grondgebied gevestigde ondernemingen verplicht heeft een einde te maken aan het gelijktijdig uitoefenen van de werkzaamheden die zij bij de kennisgeving van deze richtlijn verrichtten , moet deze verplichting ook opleggen aan de in deze titel bedoelde agentschappen en bijkantoren die op zijn grondgebied zijn gevestigd en aldaar de twee werkzaamheden gelijktijdig uitoefenen .

d ) De Lid-Staten mogen bepalen dat de in deze titel bedoelde agentschappen en bijkantoren waarvan het hoofdkantoor de twee werkzaamheden gelijktijdig uitoefent en die bij de kennisgeving van deze richtlijn op het grondgebied van een Lid-Staat uitsluitend de in deze richtlijn bedoelde werkzaamheden uitoefenen , hun werkzaamheden kunnen blijven verrichten . Indien de onderneming de in de eerste coordinatierichtlijn " schadeverzekering " bedoelde werkzaamheden op dit grondgebied wil uitoefenen , mag zij de in deze richtlijn genoemde werkzaamheden nog slechts verrichten via een dochteronderneming .

2 . De artikelen 23 en 24 zijn van overeenkomstige toepassing op de in deze titel bedoelde agentschappen en bijkantoren .

Voor de toepassing van artikel 24 wordt de toezichthoudende autoriteit die de totale solvabiliteit van deze agentschappen of bijkantoren controleert , gelijkgesteld met de toezichthoudende autoriteit van de Lid-Staat van het hoofdkantoor .

3 . Bij intrekking van de vergunning door de in artikel 30 , lid 2 , bedoelde autoriteit , stelt deze de toezichthoudende autoriteiten van de andere Lid-Staten waar de onderneming werkzaam is , hiervan in kennis ; deze autoriteiten treffen de nodige maatregelen . Wanneer het besluit tot intrekking is gebaseerd op de ontoereikendheid van de solvabiliteitsmarge berekend volgens artikel 30 , punt 1 , sub a ) , trekken ook de toezichthoudende autoriteiten van de andere betrokken Lid-Staten hun vergunning in .

Artikel 32

De Gemeenschap kan , in overeenkomstig het Verdrag met een of meer derde landen gesloten overeenkomsten , besluiten tot toepassing van bepalingen welke afwijken van die van deze titel , ten einde , op basis van wederkerigheid , aan de verzekerden van de Lid-Staten een voldoende bescherming te waarborgen .

TITEL IV

OVERGANGSBEPALINGEN EN DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 33

1 . De Lid-Staten laten aan de in titel II bedoelde ondernemingen , die op het tijdstip van inwerkingtreding van de maatregelen tot uitvoering van deze richtlijn in een of meer van de in de bijlage bedoelde branches werkzaam zijn op hun grondgebied , een termijn van vijf jaar , aanvangende op het tijdstip van kennisgeving van deze richtlijn , om aan de artikelen 18 , 19 en 20 te voldoen .

2 . Bovendien kunnen de Lid-Staten :

a ) aan de in lid 1 bedoelde ondernemingen die na het verstrijken van de termijn van vijf jaar de solvabiliteitsmarge nog niet volledig hebben gevormd , een aanvullende termijn van ten hoogste twee jaar toestaan , mits deze ondernemingen de maatregelen welke zij voornemens zijn te treffen om de marge te bereiken , overeenkomstig artikel 24 ter goedkeuring aan de toezichthoudende autoriteiten hebben voorgelegd ;

b ) met uitzondering van de in artikel 3 , punt 2 , tweede streepje , tweede zin , genoemde onderlinge waarborg - of verzekeringsmaatschappijen , de in het eerste lid van dit artikel genoemde ondernemingen waarvan na het verstrijken van de termijn van vijf jaar de krachtens artikel 19 te vormen solvabiliteitsmarge , zonder aftrek van de hervezekering , het in artikel 20 , lid 2 , sub a ) en b ) , bedoelde minimum van het garantiefonds met bereikt , ontheffen van de verplichting het fonds te vormen voor het einde van het boekjaar waarvoor genoemd bedrag dit minimum bereikt .

De aldus aan deze ondernemingen toegestane maximumtermijn om dit minimum te vormen mag hoogstens tien jaar bedragen te rekenen vanaf de kennisgeving van deze richtlijn .

3 . Ondernemingen die hun werkzaamheden willen uitbreiden in de zin van artikel 8 , lid 2 , of artikel 10 , kunnen dit slechts doen indien zij onverwijld voldoen aan de in deze richtlijn vervatte voorschriften .

4 . Ondernemingen die een andere rechtsvorm hebben dan de in artikel 8 genoemde , mogen gedurende drie jaar na de kennisgeving van deze richtlijn hun huidige werkzaamheden in de rechtsvorm die zij op het ogenblik van deze kennisgeving bezitten , blijven uitoefenen . De ondernemingen die in het Verenigd Koninkrijk zijn opgericht " by Royal Charter " , " by Private Act " of " by Special Public Act " mogen hun bedrijf in hun huidige vorm voor onbepaalde tijd voortzetten .

De betrokken Lid-Staten maken een lijst op van deze ondernemingen die zij ter kennis brengen van de andere Lid-Staten en van de Commissie .

5 . Ondernemingen welke overeenkomstig hun doelstelling de levensverzekering beoefenen en spaartransacties verrichten , kunnen met deze werkzaamheden doorgaan , maar moeten de spaarverrichtingen beëindigen binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de kennisgeving van deze richtlijn . Bij wijze van uitzondering kunnen de Algemene Spaar - en Lijfrentekas ( ASLK ) in België , de maatschappijen welke zijn " registered under the Friendly Societies Acts " in het Verenigd Koninkrijk en de " Banca nazionale delle communicazioni " in Italië , de werkzaamheden voortzetten welke zij op het tijdstip van de kennisgeving van de richtlijn verrichten .

6 . Ondernemingen die de werkzaamheden " schadeverzekering " en " levensverzekering " gelijktijdig uitoefenen onder de voorwaarden van artikel 13 , beschikken over een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de kennisgeving van deze richtlijn , om aan artikel 14 te voldoen .

7 . Op verzoek van de ondernemingen die aan de in de artikelen 17 tot en met 20 gestelde verplichtingen voldoen , maken de Lid-Staten een einde aan de krachtens hun huidige regeling gestelde beperkende maatregelen zoals hypotheken , depots of waarborgen .

Artikel 34

De Lid-Staten laten aan de in titel III bedoelde agentschappen en bijkantoren , die op het tijdstip van de inwerkingtreding van de uitvoeringsmaatregelen van deze richtlijn in één of meer van de in de bijlagen bedoelde branches werkzaam zijn , en hun werkzaamheden niet uitbreiden in de zin van artikel 10 , lid 2 , een termijn van ten hoogste vijf jaar , aanvangende op het tijdstip van kennisgeving van de richtlijn , om aan de voorwaarden van artikel 29 te voldoen .

Artikel 35

Voor een overeenkomstig artikel 13 , lid 5 , opgerichte dochteronderneming , mag het minimum van het garantiefonds voor de helft bestaan uit een door de moedermaatschappij onder de volgende voorwaarden verstrekte onherroepelijke financiële waarborg :

a ) ten minste 95 % van het maatschappelijk kapitaal van de dochteronderneming moet in het bezit zijn van de moedermaatschappij ,

b ) niet-gestort maatschappelijk kapitaal mag niet worden gebruikt om die helft van het minimum van het garantiefonds te vormen , die niet wordt gedekt door de onherroepelijke financiële waarborg , en

c ) de moedermaatschappij moet voldoen aan de financiële voorwaarden van zowel de eerste coordinatierichtlijn " schadeverzekering " als die van deze richtlijn , waarbij de middelen die overeenstemmen met de verleende waarborg niet tot het vrije vermogen van deze moedermaatschappij worden gerekend .

Deze regeling geldt gedurende een periode van zeven jaar te rekenen vanaf de datum van toekenning . Gedurende deze periode moet de dochteronderneming , uiterlijk met ingang van het derde jaar , de waarborg van de moedermaatschappij geleidelijk vervangen door vrij vermogen . De dochteronderneming legt hiertoe aan de bevoegde toezichthoudende autoriteit tegelijkertijd met haar aanvraag voor een vergunning , een plan ter fiattering voor .

Artikel 36

Gedurende een periode die afloopt bij de inwerkingtreding van een overeenkomstig artikel 32 met een derde land afgesloten overeenkomst , en uiterlijk bij het verstrijken van een termijn van vier jaar , te rekenen vanaf de kennisgeving van deze richtlijn , kan elke Lid-Staat voor de ondernemingen van dit land die op zijn grondgebied zijn gevestigd , met betrekking tot de congruentie en de lokalisatie van de technische voorzieningen , met inbegrip van de wiskundige voorzieningen , de regeling handhaven welke op 1 januari 1979 daaron van toepassing was , mits hij de andere Lid-Staten en de Commissie daarvan in kennis stelt en niet de grenzen overschrijdt van de versoepelingen die krachtens artikel 17 , lid 2 , worden toegestaan ten gunste van de ondernemingen van Lid-Staten die op zijn grondgebied zijn gevestigd .

Artikel 37

1 . Indien een Lid-Staat van zijn onderdanen een bewijs van betrouwbaarheid en het bewijs dat er voorheen geen faillissement heeft plaatsgehad of slechts één van deze twee bewijzen eist , aanvaardt deze Lid-Staat als voldoende bewijs voor de onderdanen van de overige Lid-Staten het overleggen van een uittreksel uit het strafregister of , bij ontbreken daarvan , van een door een bevoegde rechterlijke of overheidsinstantie van de Lid-Staat van oorsprong of herkomst afgegeven gelijkwaardig document , waaruit blijkt dat aan deze eisen is voldaan .

2 . Wanneer het in lid 1 bedoelde document niet door de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst wordt afgegeven , kan dit worden vervangen door een verklaring onder ede - of , in de Lid-Staten waar niet in een eed is voorzien , door een plechtige verklaring - welke door de betrokkene wordt afgelegd ten overstaan van een bevoegde rechterlijke of overheidsinstantie of , in voorkomend geval , van een notaris van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst , die een attest afgeeft dat deze eed of deze plechtige verklaring bewijskracht geeft . De verklaring dat er geen faillissement heeft plaatsgehad , mag ook worden afgelegd ten overstaan van een bevoegde beroeps - of bedrijfsorganisatie van die zelfde Staat .

3 . De overeenkomstig de leden 1 en 2 afgegeven documenten mogen bij overlegging niet ouder zijn dan drie maanden .

4 . De Lid-Staten wijzen binnen een termijn van achttien maanden te rekenen vanaf de kennisgeving van deze richtlijn de autoriteiten en organisaties aan die bevoegd zijn voor de afgifte van de in de leden 1 en 2 bedoelde documenten , en stellen de overige Lid-Staten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis .

Binnen deze zelfde termijn deelt iedere Lid-Staat de overige Lid-Staten en de Commissie tevens mede bij welke autoriteiten en organisaties de in dit artikel bedoelde documenten tot staving van het verzoek om op het grondgebied van deze Lid-Staat de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden te mogen uitoefenen , moeten worden ingediend .

TITEL V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 38

De Commissie en de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten werken nauw samen , ten einde het toezicht op het directe verzekeringsbedrijf binnen de Gemeenschap te vergemakkelijken en de moeilijkheden te onderzoeken welke bij de toepassing van deze richtlijn mochten rijzen .

Artikel 39

1 . Binnen zes jaar , te rekenen vanaf de kennisgeving van deze richtlijn , legt de Commissie aan de Raad een verslag voor over de gevolgen van de bij deze richtlijn ingevoerde financiële vereisten voor de situatie van de verzekeringsmarkten van de Lid-Staten . Zo nodig legt de Commissie , voor het einde van de in artikel 33 , lid 1 , vastgestelde overgangsperiode , de Raad tussentijdse verslagen voor .

2 . Na afloop van een periode van tien jaar , te rekenen vanaf de kennisgeving van deze richtlijn , legt de Commissie aan de Raad een verslag voor betreffende de verrichtingen van de twee soorten ondernemingen die binnen de werkingsfeer van deze richtlijn vallen , namelijk enerzijds de ondernemingen die gelijktijdig de werkzaamheden welke onder het toepassingsgebied van de eerste coordinatierichtlijn " schadeverzekering " vallen , en de onder deze richtlijn vallende werkzaamheden uitoefenen , en anderzijds de ondernemingen die uitsluitend de onder deze richtlijn vallende werkzaamheden verrichten .

3 . De Raad gaat om de twee jaar op voorstel van de Commissie over tot onderzoek naar , en in voorkomend geval , tot herziening van de in de richtlijn in rekeneenheden uitgedrukte bedragen waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van de economische en monetaire toestand in de Gemeenschap . De Commissie legt de Raad haar eerste voorstel dienaangaande voor tegelijk met een voorstel betreffende schadeverzekering , als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 76/580/EEG ( 8 ) en wel uiterlijk vier jaar na de kennisgeving van deze richtlijn .

Artikel 40

De Lid-Staten wijzigen hun nationale voorschriften overeenkomstig deze richtlijn binnen achttien maanden na kennisgeving daarvan en stellen de Commissie onmiddellijk van deze wijzigingen in kennis . De aldus gewijzigde voorschriften worden uiterlijk dertig maanden na die kennisgeving toegepast , onder voorbehoud van de artikelen 33 tot en met 36 .

Artikel 41

Na de kennisgeving van deze richtlijn stellen de Lid-Staten de Commissie in kennis van de tekst van alle belangrijke wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die zij op het door deze richtlijn bestreken gebied vaststellen .

Artikel 42

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 5 maart 1979 .

Voor de Raad

De Voorzitter

J . FRANCOIS-PONCET

( 1 ) PB nr . C 35 van 28 . 3 . 1974 , blz . 9 .

( 2 ) PB nr . C 140 van 13 . 11 . 1974 , blz . 44 .

( 3 ) PB nr . C 109 van 19 . 9 . 1974 , blz . 1 .

( 4 ) PB nr . L 228 van 16 . 8 . 1973 , blz . 20 .

( 5 ) PB nr . L 228 van 16 . 8 . 1973 , blz . 3 .

( 6 ) PB nr . L 356 van 31 . 12 . 1977 , blz . 1 .

( 7 ) PB nr . L 222 van 14 . 8 . 1978 , blz . 11 .

( 8 ) PB nr . L 189 van 13 . 7 . 1976 , blz . 13 .

BIJLAGE

Indeling per branche

I . Verzekeringen als bedoeld in artikel 1 , punt 1 , sub a ) , b ) en c ) , uitgezonderd die onder II en III .

II . Verzekeringen in verband met huwelijk en geboorte .

III . Verzekeringen als bedoeld in artikel 1 , punt 1 , sub a ) en b ) , welke verbonden zijn met beleggingsfondsen .

IV . " Permanent health insurance " als bedoeld in artikel 1 , punt 1 , sub d ) .

V . Tontinevernchtingen als bedoeld in artikel 1 , punt 2 , sub a ) .

VI . Kapitalisatieverrichtingen als bedoeld in artikel 1 , punt 2 , sub b ) .

VII . Verrichtingen voor het beheer van collectieve pensioenfondsen als bedoeld in artikel 1 , punt 2 , sub c ) en d ) .

VIII . Verrichtingen als bedoeld in artikel 1 , punt 2 , sub e ) .

IX . Verrichtingen als bedoeld in artikel 1 , punt 3 .

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.