Verordening 1992/218 - Administratieve samenwerking op het gebied van de indirecte belastingen (BTW) - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
|
Verordening (EEG) nr. 218/92 van de Raad van 27 januari 1992 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de indirecte belastingen (BTW)
Publicatieblad Nr. L 024 van 01/02/1992 blz. 0001 - 0005
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 9 Deel 2 blz. 0052
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 9 Deel 2 blz. 0052
VERORDENING (EEG) Nr. 218/92 VAN DE RAAD van 27 januari 1992 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de indirecte belastingen (BTW)
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 99,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europese Parlement (2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),
Overwegende dat het voor de totstandbrenging van de interne markt overeenkomstig artikel 8 A van het Verdrag nodig is dat er een ruimte zonder binnengrenzen wordt geschapen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd; dat voor de interne markt wijzigingen van de wetgeving inzake de belasting over de toegevoegde waarde overeenkomstig artikel 99 van het Verdrag vereist zijn;
Overwegende dat, ten einde te voorkomen dat de Lid-Staten belastingopbrengsten derven, de voor de voltooiing van de interne markt en voor de overgangsperiode getroffen fiscale harmonisatiemaatregelen een gemeenschappelijk systeem voor de uitwisseling van inlichtingen over intracommunautaire transacties tussen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten moeten omvatten;
Overwegende dat het voor de afschaffing van de controles voor fiscale doeleinden aan de binnengrenzen overeenkomstig de doelstellingen van artikel 8 A van het Verdrag noodzakelijk is dat de bij Richtlijn 91/680/EEG (4), houdende wijziging van Richtlijn 77/388/EEG (5), vastgestelde overgangsregeling voor de belasting over de toegevoegde waarde daadwerkelijk wordt ingevoerd zonder het risico van fraude die tot concurrentieverstoringen zou kunnen leiden;
Overwegende dat bij deze verordening een gemeenschappelijk systeem voor de uitwisseling van inlichtingen over intracommunautaire transacties wordt ingesteld, dat de bepalingen van Richtlijn 77/799/EEG (6), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 79/1070/EEG (7), aanvult en dat voor fiscale doeleinden bestemd is;
Overwegende dat de Commissie van de Lid-Staten alle inlichtingen met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde dient te ontvangen die op Gemeenschapsniveau van belang kunnen zijn;
Overwegende dat de invoering van het gemeenschappelijk systeem van administratieve samenwerking gevolgen kan hebben voor de rechtspositie van personen, met name door de uitwisseling van inlichtingen over hun fiscale positie;
Overwegende dat het evenwicht moet worden gewaarborgd tussen de bepalingen inzake de controle op de indirecte belastingen en de noodzaak voor de administraties over een doeltreffend controlemiddel te beschikken enerzijds, en de administratieve lasten voor de belastingplichtigen anderzijds;
Overwegende dat voor de uitvoering van een dergelijk systeem een permanent comité inzake administratieve samenwerking moet worden ingesteld;
Overwegende dat het noodzakelijk is dat de Lid-Staten en de Commissie een doelmatig systeem voor de elektronische opslag en transmissie van bepaalde gegevens voor controledoeleinden ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde opzetten;
Overwegende dat er zorg voor dient te worden gedragen dat in het kader van een dergelijke samenwerking verstrekte inlichtingen niet aan onbevoegden worden medegedeeld, ten einde de grondrechten van de burgers en de ondernemingen te beschermen; dat de autoriteit die dergelijke inlichtingen ontvangt, deze derhalve zonder de toestemming van de verstrekkende autoriteit niet voor andere doeleinden mag gebruiken dan voor belastingdoeleinden of ten behoeve van gerechtelijke procedures wegens niet-naleving van de belastingwetgeving van de betrokken Lid-Staten; dat de ontvangende autoriteit voorts aan de inlichtingen dezelfde graad van vertrouwelijkheid moet toekennen als zij in de verstrekkende Lid-Staat hadden, indien laatstgenoemde Staat hierom verzoekt;
Overwegende dat de Lid-Staten en de Commissie gezamenlijk de samenwerkingsprocedures permanent dienen te bestuderen en de op de betrokken gebieden opgedane ervaring dienen uit te wisselen ten einde die procedures te verbeteren en passende communautaire voorschriften uit te werken,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bij deze verordening worden de voorwaarden vastgesteld waaronder de administratieve autoriteiten die in de Lid-Staten met de uitvoering van de wetgeving inzake de belasting over de toegevoegde waarde (BTW) zijn belast, onderling en met de Commissie samenwerken om de naleving van die wetgeving te verzekeren.
Daartoe worden bij deze verordening de procedures vastgesteld voor de elektronische uitwisseling van inlichtingen ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde met betrekking tot intracommunautaire transacties en elke daaruit voortvloeiende uitwisseling van inlichtingen tussen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten.
Artikel 2
-
1.In de zin van deze verordening wordt verstaan onder:
-
-"bevoegde autoriteit": de autoriteit die overeenkomstig lid 2 is aangewezen als contactpersoon;
-
-"verzoekende autoriteit": de bevoegde autoriteit van een Lid-Staat die om bijstand verzoekt;
-
-"aangezochte autoriteit": de bevoegde autoriteit van een Lid-Staat die om bijstand wordt verzocht;
-
-"persoon":
-
-een natuurlijk persoon;
-
-een rechtspersoon;
-
-indien de vigerende wetgeving in die mogelijkheid voorziet: een vereniging van personen die bevoegd is rechtshandelingen te verrichten, maar niet de wettelijke status van rechtspersoon bezit;
-
-"toegang verlenen": toestemming geven voor toegang tot de desbetreffende elektronische gegevensbasis, alsmede voor het verkrijgen van gegevens langs elektronische weg;
-
-"BTW-identificatienummer": het nummer bedoeld in artikel 22, lid 1, onder c), d) en e), van Richtlijn 77/388/EEG;
-
-"intracommunautaire transacties": de intracommunautaire levering van goederen en de intracommunautaire verrichting van diensten zoals omschreven in dit lid;
-
-"intracommunautaire levering van goederen": een levering van goederen die moet worden vermeld op de lijst als bedoeld in artikel 22, lid 6, onder b), van Richtlijn 77/388/EEG;
-
-"intracommunautaire dienst": een dienst die valt onder het bepaalde in artikel 28 ter, C, D en E van Richtlijn 77/388/EEG;
-
-"intracommunautaire verwerving van goederen": het verwerven van het recht om als eigenaar te beschikken over roerende lichamelijke zaken, als bedoeld in artikel 28 bis, lid 3, van Richtlijn 77/388/EEG.
-
2.Elke Lid-Staat deelt aan de andere Lid-Staten en aan de Commissie mee welke bevoegde autoriteiten zijn aangewezen als contactpersoon voor de toepassing van deze verordening. Bovendien wijst elke Lid-Staat een centrale eenheid aan die de hoofdverantwoordelijkheid draagt voor de contacten met andere Lid-Staten op het gebied van de administratieve samenwerking.
-
3.De Commissie maakt de lijst van bevoegde autoriteiten in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend en werkt deze lijst zo nodig bij.
TITEL I Uitwisseling van inlichtingen - Algemene bepalingen
Artikel 3
-
1.De bij deze verordening ingestelde verplichting tot het verlenen van bijstand strekt zich niet uit tot het verstrekken van inlichtingen of documenten die de administratieve autoriteiten als bedoeld in artikel 1 hebben verkregen, wanneer zij handelen op verzoek van de gerechtelijke autoriteit.
In geval van een verzoek om bijstand worden deze inlichtingen of documenten echter wel verstrekt telkens wanneer de gerechtelijke autoriteit, welke daartoe moet worden geraadpleegd, daarvoor toestemming heeft verleend.
-
2.Deze verordening brengt geen beperking mede ten aanzien van regelingen vervat in andere overeenkomsten of rechtsinstrumenten betreffende samenwerking in belastingzaken.
-
3.Deze verordening laat de toepassing in de Lid-Staten van de voorschriften inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, onverlet.
TITEL II Uitwisseling van inlichtingen ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde met betrekking tot intracommunautaire transacties
Artikel 4
-
1.De bevoegde autoriteit van elke Lid-Staat houdt een elektronische gegevensbasis bij waarin zij de inlichtingen opslaat en verwerkt die zij verzamelt overeenkomstig artikel 22, lid 6, onder b), van Richtlijn 77/388/EEG. Met het oog op het gebruik van deze inlichtingen in de bij deze verordening ingestelde procedures worden de inlichtingen opgeslagen voor een periode van ten minste vijf jaar, te rekenen vanaf het einde van het kalenderjaar waarin toegang tot de inlichtingen moet worden verleend. De Lid-Staten dragen zorg voor het actueel, volledig en nauwkeurig houden van de gegevensbasis. Volgens de procedures van artikel 10 worden de criteria vastgesteld aan de hand waarvan wordt bepaald welke wijzigingen niet belangrijk, wezenlijk of nuttig zijn en derhalve niet aangebracht hoeven te worden.
-
2.Op basis van de overeenkomstig lid 1 verzamelde gegevens verkrijgt de bevoegde autoriteit van een Lid-Staat automatisch en onverwijld van elke andere Lid-Staat, of heeft zij rechtstreeks toegang tot, de volgende inlichtingen:
-
-het BTW-identificatienummer dat is toegekend door de Lid-Staat die de inlichtingen ontvangt, alsmede
-
-de totale waarde van alle intracommunautaire leveringen van goederen aan de personen aan wie die nummers zijn toegekend, door alle in de Lid-Staat die de inlichtingen verschaft voor BTW-doeleinden geïdentificeerde handelaren; deze waarde wordt uitgedrukt in de munteenheid van de Lid-Staat die de inlichtingen verschaft en heeft betrekking op kalenderkwartalen.
-
3.Op basis van de overeenkomstig lid 1 verzamelde gegevens, verkrijgt de bevoegde autoriteit van een Lid-Staat, wanneer zij het nodig acht intracommunautaire verwervingen van goederen te controleren, doch uitsluitend met het oog op de bestrijding van belastingfraude, rechtstreeks en onverwijld, of heeft zij rechtstreeks toegang tot, de volgende andere inlichtingen:
-
-de BTW-identificatienummers van personen die de in het tweede streepje van lid 2 bedoelde leveringen hebben verricht, alsmede
-
-de totale waarde van deze leveringen door elk van deze personen aan elke persoon aan wie een BTW-identificatienummer als bedoeld in het eerste streepje van lid 2 is toegekend; deze waarde wordt uitgedrukt in de munteenheid van de Lid-Staat die de inlichtingen verschaft en heeft betrekking op kalenderkwartalen.
-
4.Wanneer de bevoegde autoriteit van een Lid-Staat verplicht is toegang tot inlichtingen te verlenen krachtens dit artikel, doet zij dit, voor de inlichtingen bedoeld in de leden 2 en 3, binnen drie maanden na het einde van het kalenderkwartaal waarop de inlichtingen betrekking hebben. In afwijking van het vorenstaande wordt, indien in de omstandigheden als bedoeld in lid 1 inlichtingen aan de gegevensbasis zijn toegevoegd, zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie maanden na het kalenderkwartaal waarin de aanvullende inlichtingen zijn verkregen toegang tot deze toegevoegde inlichtingen verleend; de voorwaarden voor het beschikbaar stellen van de gecorrigeerde inlichtingen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 10.
-
5.Indien de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten voor de toepassing van dit artikel inlichtingen in elektronische gegevensbases opnemen en die inlichtingen langs elektronische weg uitwisselen, nemen zij de maatregelen die noodzakelijk zijn om naleving van artikel 9 te verzekeren.
Artikel 5
-
1.Wanneer de krachtens artikel 4 verstrekte inlichtingen ontoereikend zijn, kan de bevoegde autoriteit van een Lid-Staat te allen tijde en voor welbepaalde gevallen om nadere inlichtingen verzoeken. De aangezochte autoriteit verstrekt de inlichtingen zo spoedig mogelijk en uiterlijk drie maanden na ontvangst van het verzoek.
-
2.In de gevallen bedoeld in lid 1, verstrekt de aangezochte autoriteit de verzoekende autoriteit ten minste de factuurnummers, factuurdata en factuurbedragen met betrekking tot specifieke transacties tussen personen in de betrokken Lid-Staten.
Artikel 6
-
1.De bevoegde autoriteit van elke Lid-Staat houdt een elektronische gegevensbasis bij waarin alle personen zijn opgenomen aan wie in de betrokken Lid-Staten een BTW-identificatienummer is toegekend.
-
2.De bevoegde autoriteit van een Lid-Staat kan te allen tijde op basis van de overeenkomstig artikel 4, lid 1, verkregen gegevens rechtstreeks bevestiging krijgen van de geldigheid van het BTW-identificatienummer waaronder een persoon een intracommunautaire levering van goederen of diensten heeft verricht of ontvangen of wel deze bevestiging aan zich doen toezenden. Op speciaal verzoek deelt de aangezochte autoriteit tevens de datum mee waarop het BTW-identificatienummer is toegekend en, eventueel, de datum vanaf welke het niet meer geldig is.
-
3.Op verzoek verstrekt de bevoegde autoriteit ook onverwijld de naam en het adres van de persoon aan wie het nummer is toegekend, mits die inlichtingen door de verzoekende autoriteit niet worden opgeslagen om ze eventueel op een later tijdstip te gebruiken.
-
4.De bevoegde autoriteit van elke Lid-Staat zorgt ervoor dat de personen die betrokken zijn bij intracommunautaire leveringen van goederen of intracommunautaire diensten, bevestiging kunnen krijgen van de geldigheid van een aan een bepaalde persoon toegekend BTW-identificatienummer.
-
5.Indien de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten voor de toepassing van dit artikel inlichtingen in elektronische gegevensbases opnemen en die inlichtingen langs elektronische weg uitwisselen, nemen zij de maatregelen die noodzakelijk zijn om naleving van artikel 9 te verzekeren.
TITEL III Voorwaarden waaronder de uitwisseling plaatsvindt
Artikel 7
-
1.De aangezochte autoriteit van een Lid-Staat verstrekt de in artikel 5, lid 2, bedoelde inlichtingen aan de verzoekende autoriteit van een andere Lid-Staat op voorwaarde dat:
-
-het aantal en de aard van de binnen een bepaalde periode door deze verzoekende autoriteit ingediende verzoeken om inlichtingen deze aangezochte autoriteit administratief niet onevenredig zwaar belasten;
-
-deze verzoekende autoriteit eerst alle gebruikelijke mogelijkheden voor het verkrijgen van de inlichtingen heeft benut, die zij in de gegeven omstandigheden had kunnen benutten zonder het verkrijgen van het beoogde resultaat in gevaar te brengen;
-
-deze verzoekende autoriteit slechts om bijstand verzoekt, indien zij zelf in staat is om aan de verzoekende autoriteit van een andere Lid-Staat soortgelijke bijstand te verlenen.
Overeenkomstig de procedure van artikel 10 en rekening houdend met de ervaring met het nieuwe systeem voor administratieve samenwerking gedurende het eerste jaar van toepassing, legt de Commissie vóór juli 1994 algemene criteria ter omschrijving van de reikwijdte van deze verplichtingen voor.
-
2.Wanneer een verzoekende autoriteit niet in staat is aan de algemene bepalingen van lid 1 te voldoen, stelt zij de aangezochte autoriteit daarvan onverwijld en met opgave van redenen in kennis. Wanneer een aangezochte autoriteit van oordeel is dat niet aan de algemene bepalingen van lid 1 is voldaan en zij derhalve niet gehouden is tot het verstrekken van de gevraagde inlichtingen, stelt zij de verzoekende autoriteit daarvan onverwijld en met opgave van redenen in kennis. De verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit trachten tot overeenstemming te komen. Slagen zij daar niet in binnen een termijn van een maand, te rekenen vanaf de kennisgeving, dan kan elk van beide autoriteiten verzoeken de zaak volgens de procedure van artikel 11 te behandelen.
-
3.Dit artikel laat de toepassing van Richtlijn 77/799/EEG onverlet voor de uitwisseling van inlichtingen als bedoeld in artikel 5, lid 1.
Artikel 8
Wanneer uitwisseling van inlichtingen als bedoeld in artikel 5 plaatsvindt en de betrokken persoon volgens de nationale wettelijke bepalingen van een Lid-Staat van de uitwisseling van inlichtingen in kennis moet worden gesteld, kunnen deze bepalingen van toepassing blijven tenzij de toepassing daarvan het onderzoek naar belastingfraude in een andere Lid-Staat in gevaar zou brengen; in dat geval ziet de aangezochte autoriteit op uitdrukkelijk verzoek van de verzoekende autoriteit van bedoelde kennisgeving af.
Artikel 9
-
1.De krachtens deze verordening in welke vorm dan ook verstrekte inlichtingen zijn vertrouwelijk. Zij vallen onder het beroepsgeheim en genieten de bescherming waarin voor soortgelijke inlichtingen wordt voorzien door de nationale wetgeving van de ontvangende Lid-Staat en door de overeenkomstige bepalingen die voor de communautaire autoriteiten gelden.
In ieder geval mogen dergelijke inlichtingen:
-
-uitsluitend ter kennis worden gebracht van personen die rechtstreeks bij de vaststelling van de grondslag, de inning of de administratieve controle van de belastingen zijn betrokken, ten einde de belastingheffing te verzekeren, of van personen bij de commmunautaire instellingen wier taak vereist dat zij daartoe toegang hebben;
-
-daarenboven gebruikt worden in met de eventuele toepassing van sancties gepaard gaande gerechtelijke of administratieve procedures, ingesteld in verband met inbreuken op de belastingwetgeving.
-
2.In afwijking van lid 1 staat de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat die de inlichtingen verstrekt toe dat deze inlichtingen in de verzoekende Lid-Staat ook voor andere doeleinden worden gebruikt, indien de wetgeving van de aangezochte Lid-Staat het gebruik van de inlichtingen voor soortgelijke doeleinden zou toestaan.
-
3.Wanneer de verzoekende autoriteit van mening is dat inlichtingen die zij van de aangezochte autoriteit heeft ontvangen, van nut kunnen zijn voor de bevoegde autoriteit van een derde Lid-Staat, kan zij deze inlichtingen met toestemming van de aangezochte autoriteit aan de bevoegde autoriteit van laatstbedoelde Lid-Staat doorgeven.
TITEL IV Overleg- en cooerdinatieprocedures
Artikel 10
-
1.De Commissie wordt bijgestaan door een Permanent Comité inzake administratieve samenwerking op het gebied van de indirecte belastingen, hierna te noemen "het Comité", bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.
-
2.De maatregelen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van artikel 4 en artikel 7, lid 1, worden vastgesteld volgens de in de leden 3 en 4 van dit artikel omschreven procedures.
-
3.De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met meerderheid van stemmen, waarbij de stemmen van de Lid-Staten overeenkomstig artikel 148, lid 2, van het Verdrag worden gewogen. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
-
4.a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.
-
b)Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
Indien de Raad, na verloop van drie maanden na de indiening van het voorstel bij de Raad, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld, behalve wanneer de Raad zich met gewone meerderheid van stemmen tegen genoemde maatregelen heeft uitgesproken.
Artikel 11
De Lid-Staten en de Commissie bespreken en evalueren gezamenlijk de werking van de op grond van deze verordening ingestelde regelingen voor administratieve samenwerking en de Commissie verzamelt de ervaringen van de Lid-Staten, met name ter zake van nieuwe praktijken op het gebied van belastingontwijking en belastingfraude, ten einde de werking van die regelingen te verbeteren. Daartoe verstrekken de Lid-Staten aan de Commissie ook alle inlichtingen ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde met betrekking tot intracommunautaire transacties die op communautair niveau van belang kunnen zijn.
Artikel 12
-
1.In zaken van bilateraal belang kunnen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten rechtstreeks met elkaar in contact treden. De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten kunnen, in onderlinge overeenstemming, autoriteiten die zij aanwijzen, toestaan rechtstreeks met elkaar in contact te treden in bepaalde gevallen of bepaalde groepen van gevallen.
-
2.Voor de toepassing van deze verordening nemen de Lid-Staten alle nodige maatregelen ten einde:
-
a)een goede interne cooerdinatie tussen de in artikel 1 bedoelde bevoegde autoriteiten te verzekeren;
-
b)te zorgen voor rechtstreekse samenwerking tussen de autoriteiten die zij speciaal met die cooerdinatie belasten;
-
c)passende regelingen te treffen om een goed functioneren van het bij deze verordening ingestelde systeem voor de uitwisseling van inlichtingen te verzekeren.
-
3.De Commissie deelt alle inlichtingen die zij ontvangt en die zij kan verstrekken zo spoedig mogelijk aan de bevoegde autoriteit van elke Lid-Staat mee.
TITEL V Slotbepalingen
Artikel 13
De Lid-Staten zien af van iedere eis tot terugbetaling van de kosten die uit de toepassing van deze verordening voortvloeien, behalve, in voorkomend geval, wat de vergoedingen betreft die aan deskundigen zijn uitbetaald.
Artikel 14
-
1.Twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens om de twee jaar brengt de Commissie aan het Europese Parlement en de Raad verslag uit over de uitvoering van deze verordening, in het bijzonder op basis van de in artikel 11 neergelegde procedure van voortdurend toezicht.
-
2.De Lid-Staten delen de Commissie de tekst mee van alle bepalingen van nationaal recht die zij op het onder deze verordening vallende gebied vaststellen.
Artikel 15
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
De uitwisseling van inlichtingen krachtens deze verordening vindt niet plaats vóór 1 januari 1993. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.
Gedaan te Brussel, 27 januari 1992. Voor de Raad
De Voorzitter
-
A.MARQUES DA CUNHA
-
(1)PB nr. C 187 van 27. 7. 1990, blz. 23, en PB nr. C 131 van 22. 5. 1991, blz. 5. (2) PB nr. C 328 van 24. 12. 1990, blz. 265, en advies van 17 januari 1992 (nog niet bekendgemaakt in het Publikatieblad). (3) PB nr. C 332 van 31. 12. 1990, blz. 124. (4) PB nr. L 376 van 31. 12. 1991, blz. 1. (5) PB nr. L 145 van 13. 6. 1977, blz. 1. (6) PB nr. L 336 van 27. 12. 1977, blz. 15. (7) PB nr. L 331 van 27. 12. 1979, blz. 8.
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.