Verordening 1995/2317 - Bepaling van de derde Staten waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31995R2317

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31995R2317

Verordening (EG) nr. 2317/95 van de Raad van 25 september 1995 ter bepaling van de derde Staten waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de Lid-Staten in het bezit moeten zijn van een visum

Publicatieblad Nr. L 234 van 03/10/1995 blz. 0001 - 0003

VERORDENING (EG) Nr. 2317/95 VAN DE RAAD van 25 september 1995 ter bepaling van de derde Staten waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de Lid-Staten in het bezit moeten zijn van een visum

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 C,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Overwegende dat artikel 100 C van het Verdrag de Raad de verplichting oplegt de derde Staten aan te wijzen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de Lid-Staten in het bezit moeten zijn van een visum;

Overwegende dat de opstelling van de in de bijlage bij deze verordening vervatte gemeenschappelijke lijst een belangrijke stap is naar de harmonisatie van het visumbeleid; dat artikel 7 A, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap met name bepaalt dat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat waarin het vrije verkeer van personen is gewaarborgd volgens de bepalingen van het Verdrag; dat de verdere elementen van de harmonisatie van het visumbeleid, waaronder de voorwaarden voor afgifte van visa, in het kader van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden vastgesteld;

Overwegende dat bij de opstelling van de in de bijlage vervatte gemeenschappelijke lijst vooral rekening gehouden moet worden met risico's op het gebied van veiligheid en illegale immigratie; dat daarnaast ook de internationale betrekkingen van de Lid-Staten met derde landen een rol spelen;

Overwegende dat in het kader van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie de principes dienen te worden vastgesteld volgens welke een Lid-Staat van een persoon die de wens te kennen geeft zijn buitengrenzen te overschrijden geen visum mag eisen indien de betrokkene beschikt over een door een andere Lid-Staat afgegeven visum dat in overeenstemming is met de geharmoniseerde vereisten voor de afgifte van visa en dat in de gehele Gemeenschap geldig is, of wanneer de betrokkene beschikt over een door een andere Lid-Staat afgegeven passend document;

Overwegende dat deze verordening de Lid-Staten niet belet om te beslissen op welke voorwaarden legaal op hun grondgebied verblijvende onderdanen van derde Staten naar dit grondgebied mogen terugkeren na het grondgebied van de Lid-Staten van de Unie te hebben verlaten tijdens de geldigheidsduur van hun verblijfstitel;

Overwegende dat de Lid-Staten in bijzondere gevallen, die een uitzondering op de in beginsel geldende visumplicht rechtvaardigen, bepaalde categorieën van personen overeenkomstig volkenrechtelijke bepalingen of gewoonten kunnen vrijstellen van de visumplicht;

Overwegende dat in het licht van de verschillende nationale regelingen voor statenlozen, personen met een vluchtelingenstatus en personen die een paspoort of een reisdocument tonen dat is afgegeven door een territoriale eenheid of autoriteit die niet door alle Lid-Staten als Staat wordt erkend, het besluit over de visumplicht voor deze categorieën van personen genomen kan worden door de Lid-Staten wanneer deze territoriale eenheid of autoriteit niet voorkomt op de gemeenschappelijke lijst in de bijlage bij deze verordening;

Overwegende dat bij de toevoeging van nieuwe eenheden op deze lijst rekening moet worden gehouden met de diplomatieke gevolgen daarvan en met de door de Europese Unie ter zake aangenomen richtsnoeren; dat de opneming van een derde land op de gemeenschappelijke lijst in de bijlage bij deze verordening de volkenrechtelijke status van dat land hoe dan ook onverlet laat;

Overwegende dat het bepalen van de derde landen waarvan de onderdanen bij het overschrijden van de buitengrenzen van de Lid-Staten in het bezit van een visum dienen te zijn, geleidelijk moet geschieden; dat de Lid-Staten voortdurend streven naar harmonisatie van hun visumbeleid jegens derde Staten die niet voorkomen op de gemeenschappelijke lijst in de bijlage; dat de totstandbrenging van het vrije verkeer van personen overeenkomstig artikel 7 A van het Verdrag hierdoor onverlet blijft; dat de Commissie na vijf jaar een verslag opstelt over de bereikte mate van harmonisatie;

Overwegende dat de Lid-Staten, met het oog op een doorzichtige toepassing van de regeling en op de voorlichting van de betrokkenen, de overige Lid-Staten en de Commissie in kennis moeten stellen van de door hen in het kader van deze verordening vastgestelde maatregelen; dat om dezelfde redenen de desbetreffende gegevens ook moeten worden bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen;

Overwegende dat de in artikel 2, lid 4, en artikel 4, lid 2, van deze verordening bedoelde gegevens dienen te worden bekendgemaakt voordat de andere voorschriften van toepassing worden; dat artikel 2, lid 4, en artikel 4, lid 2, derhalve vóór de overige bepalingen van de verordening van toepassing dienen te zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Onderdanen van de derde Staten die op de gemeenschappelijke lijst in de bijlage bij deze verordening zijn opgenomen, dienen bij overschrijding van de buitengrenzen van de Lid-Staten in het bezit van een visum te zijn.
  • 2. 
    Onderdanen van Staten welke ontstaan zijn uit Staten die voorkomen op de gemeenschappelijke lijst in de bijlage bij deze verordening, zijn aan de bepalingen van lid 1 onderworpen totdat de Raad volgens de procedure van artikel 100 C van het Verdrag anders besluit.

Artikel 2

  • 1. 
    De Lid-Staten beslissen over de visumplicht voor onderdanen van derde Staten die niet in de gemeenschappelijke lijst zijn opgenomen.
  • 2. 
    De Lid-Staten beslissen over de visumplicht voor statenlozen en personen met een vluchtelingenstatus.
  • 3. 
    De Lid-Staten beslissen over de visumplicht voor personen die een paspoort of een reisdocument tonen dat is afgegeven door een territoriale eenheid of autoriteit die niet door alle Lid-Staten als Staat wordt erkend, indien deze territoriale eenheid of autoriteit niet voorkomt op de gemeenschappelijke lijst.
  • 4. 
    Binnen tien werkdagen na de inwerkingtreding van dit lid delen de Lid-Staten aan de overige Lid-Staten en de Commissie mee welke maatregelen zij uit hoofde van de leden 1, 2 en 3 hebben genomen. Alle nieuwe maatregelen uit hoofde van lid 1 dienen eveneens binnen vijf werkdagen te worden meegedeeld.

De Commissie zal de overeenkomstig dit lid meegedeelde en bijgewerkte maatregelen ter informatie bekendmaken in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 3

Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening stelt de Commissie een verslag op over de stand van de harmonisatie van het visumbeleid van de Lid-Staten jegens derde Staten die niet voorkomen op de gemeenschappelijke lijst en dient zij bij de Raad zo nodig voorstellen in voor de maatregelen die daarnaast nog noodzakelijk zijn om de in artikel 100 C beoogde harmonisatie te verwezenlijken.

Artikel 4

  • 1. 
    Een Lid-Staat kan voor onderdanen van derde Staten die volgens artikel 1, leden 1 en 2, visumplichtig zijn, uitzonderingen op de visumplicht vaststellen. Dit geldt met name voor civiele vliegtuig- en scheepsbemanningen, vliegend en begeleidend personeel van een hulp- of reddingsvlucht en andere hulpverleners bij rampen en ongevallen, alsmede voor de bezitters van diplomatieke en dienstpaspoorten en andere officiële paspoorten.
  • 2. 
    Artikel 2, lid 4, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5

Voor de doeleinden van deze verordening wordt onder "visum" verstaan, een door een Lid-Staat verleende machtiging of genomen besluit, vereist voor binnenkomst op zijn grondgebied met het oog op:

  • een voorgenomen verblijf in die Lid-Staat of in verscheidene Lid-Staten van in totaal maximaal drie maanden;
  • een doorrreis over het grondgebied van die Lid-Staat of van verscheidene Lid-Staten, met uitzondering van een doorreis via de internationale transitzone van een luchthaven en van transfers tussen luchthavens van een Lid-Staat.

Artikel 6

Deze verordening staat een verdere harmonisatie, die meer inhoudt dan de gemeenschappelijke lijst, tussen de afzonderlijke Lid-Staten bij de bepaling van de derde landen waarvan de onderdanen bij het overschrijden van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum, niet in de weg.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking zes maanden na haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, met uitzondering van artikel 2, lid 4, en artikel 4, lid 2, die de dag volgende op de bekendmaking in werking treden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 25 september 1995.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • J. 
    A. BELLOCH JULBE
  • (1) 
    PB nr. C 11 van 15. 1. 1994, blz. 15.
  • (2) 
    PB nr. C 128 van 9. 5. 1994, blz. 350.

BIJLAGE

GEMEENSCHAPPELIJKE LIJST ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1

  • I. 
    Staten

Afghanistan

Albanië

Algerije

Angola

Armenië

Azerbeidzjan

Bahrein

Bangladesh

Benin

Bhoetan

Boeroendi

Burkina Faso

Bulgarije

Centraalafrikaanse Republiek

China

Comoren

Cuba

Djibouti

Dominicaanse Republiek

Egypte

Equatoriaal-Guinee

Eritrea

Fidji

Ethiopië

Filippijnen

Gabon

Gambia

Georgië

Ghana

Guinee

Guinee-Bissau

Guyana

Haïti

India

Indonesië

Irak

Iran

Ivoorkust

Jemen

Jordanië

Kaapverdië

Kambodja

Kameroen

Kazachstan

Kirgizië

Koeweit

Kongo

Laos

Libanon

Liberia

Libië

Madagascar

Malediven

Mali

Marokko

Mauritius

Mauritanië

Moldavië

Mongolië

Mozambique

Myanmar

Nepal

Niger

Nigeria

Noord-Korea

Oeganda

Oekraïne

Oezbekistan

Oman

Papoea-Nieuw-Guinea

Pakistan

Peru

Qatar

Roemenië

Rusland

Rwanda

São Tomé en Príncipe

Saoedi-Arabië

Senegal

Sierra Leone

Soedan

Somalië

Sri Lanka

Suriname

Syrië

Tadzjikistan

Tanzania

Thailand

Togo

Tsjaad

Tunesië

Turkije

Turkmenistan

Verenigde Arabische Emiraten

Viëtnam

Wit-Rusland

Zaïre

Zambia

II. Niet door alle Lid-Staten erkende territoriale eenheden en autoriteiten

Taiwan

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

Federatieve Republiek Joegoslavië (Servië - Montenegro)

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.