Richtlijn 1996/26 - Toegang tot het beroep van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde vervoerondernemers

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31996L0026

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31996L0026

Richtlijn 96/26/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning van diploma's, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde vervoerondernemers

Publicatieblad Nr. L 124 van 23/05/1996 blz. 0001 - 0010

RICHTLIJN 96/26/EG VAN DE RAAD van 29 april 1996 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning van diploma's, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde vervoerondernemers

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag (3),

Overwegende dat Richtlijn 74/561/EEG van de Raad van 12 november 1974 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal goederenvervoer over de weg (4), Richtlijn 74/562/EEG van de Raad van 12 november 1974 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal personenvervoer over de weg (5) en Richtlijn 77/796/EEG van de Raad van 12 december 1977 inzake de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels van ondernemer van goederenvervoer over de weg en ondernemer van personenvervoer over de weg en houdende maatregelen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vrije vestiging van die vervoerondernemers (6) ingrijpend zijn gewijzigd; dat die het internationaal vervoer betreffende richtlijnen om redenen van een rationele ordening van de tekst en de duidelijkheid ervan dienen te worden gecodificeerd en in één tekst samengevoegd;

Overwegende dat ordening van de vervoermarkt één van de noodzakelijke voorwaarden vormt voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk vervoerbeleid, waarvan de totstandbrenging door het Verdrag is voorgeschreven;

Overwegende dat het nemen van maatregelen tot coördinatie van de voorwaarden voor toegang tot de beroepen van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg, beide categorieën ondernemer, hierna "wegvervoerder" genoemd, de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging van deze wegvervoerders kan bevorderen;

Overwegende dat het van belang is gemeenschappelijke regels in te voeren inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerder voor zowel nationale als internationale vervoeractiviteiten, teneinde te bewerkstelligen dat de vakbekwaamheid van deze wegvervoerders op een hoger peil komt, hetgeen tot sanering van de markt, verbetering van de kwaliteit van de verleende diensten in het belang van de gebruikers, de wegvervoerders en de gehele volkshuishouding, alsmede tot grotere verkeersveiligheid kan bijdragen;

Overwegende dat de voorschriften voor de toegang tot het beroep van wegvervoerder derhalve de betrouwbaarheid, de financiële draagkracht en de vakbekwaamheid van de wegvervoerder dienen te bestrijken;

Overwegende dat het evenwel niet noodzakelijk is in deze gemeenschappelijke voorschriften bepaalde vervoerstypen van geringe economische betekenis te betrekken;

Overwegende dat van 1 januari 1993 af voor de toegang tot de markt van grensoverschrijdend goederenvervoer een stelsel van op de grondslag van kwalitatieve criteria verleende communautaire vergunningen geldt;

Overwegende dat het, wat het betrouwbaarheidsvereiste betreft, voor een doeltreffende sanering van de markt noodzakelijk is om uniform aan de toegang tot en de uitoefening van het beroep van wegvervoerder de voorwaarde te verbinden dat jegens de kandidaat-wegvervoerder respectievelijk wegvervoerder geen veroordelingen voor ernstige strafrechtelijke vergrijpen, ook niet voor inbreuken op commercieel gebied, zijn uitgesproken, dat hij niet onbevoegd is verklaard om het beroep uit te oefenen en dat de voorschriften voor de activiteit van wegvervoerder worden nageleefd;

Overwegende dat het, wat het vereiste van financiële draagkracht betreft, van belang is bepaalde criteria vast te stellen waaraan de wegvervoerders moeten voldoen, teneinde met name de gelijke behandeling van de ondernemingen van de verschillende Lid-Staten te waarborgen;

Overwegende dat, ten aanzien van de betrouwbaarheid en de financiële draagkracht, als voldoende bewijs voor de toegang tot de betrokken activiteiten in een Lid-Staat van ontvangst overlegging van door de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong of herkomst van de wegvervoerder afgegeven passende documenten dient te worden aanvaard;

Overwegende dat het, wat het vakbekwaamheidsvereiste betreft, aangewezen is te bepalen dat de kandidaat-wegvervoerder die bekwaamheid met het slagen voor een schriftelijk examen dient aan te tonen; dat de Lid-Staten de kandidaat-wegvervoerder evenwel van dit examen kunnen vrijstellen, indien hij aantoont over voldoende praktijkervaring te beschikken;

Overwegende dat, ten aanzien van de vakbekwaamheid, de krachtens de communautaire bepalingen inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerder afgegeven verklaring door de Lid-Staat van ontvangst als voldoende bewijs moet worden erkend;

Overwegende dat voor de toepassing van deze richtlijn een stelsel voor onderlinge bijstand tussen de Lid-Staten dient te worden ingevoerd;

Overwegende dat deze richtlijn geen afbreuk mag doen aan de verplichtingen van de Lid-Staten wat de termijnen voor omzetting in nationaal recht of toepassing van de in bijlage II, deel B, opgenomen richtlijnen betreft,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I

Toegang tot het beroep van wegvervoerder

Artikel 1

  • 1. 
    De toegang tot het beroep van ondernemer van goederen- respectievelijk tot dat van ondernemer van personenvervoer over de weg wordt geregeld bij de bepalingen die de Lid-Staten overeenkomstig de gemeenschappelijke voorschriften van deze richtlijn vaststellen.
  • 2. 
    In deze richtlijn wordt verstaan onder:
  • "beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg", de activiteit van elke onderneming die met een afzonderlijk motorrijtuig of met een samenstel van gekoppelde voertuigen goederen vervoert voor rekening van derden;
  • "beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg", de activiteit van elke onderneming die, met motorvoertuigen die door hun bouwtype en uitrusting geschikt en bestemd zijn om, met inbegrip van de bestuurder, meer dan negen personen te vervoeren, voor het publiek of voor sommige categorieën gebruikers toegankelijk personenvervoer verricht tegen betaling door de vervoerde persoon of door degene die het vervoer organiseert;
  • "onderneming", elke natuurlijke persoon, elke rechtspersoon met of zonder winstoogmerk, elke vereniging of elke groepering van personen zonder rechtspersoonlijkheid en met of zonder winstoogmerk, alsmede elk overheidslichaam, ongeacht of het zelf rechtspersoonlijkheid bezit of afhankelijk is van een autoriteit met rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2

  • 1. 
    Deze richtlijn is niet van toepassing op ondernemingen die het beroep uitoefenen van ondernemer van goederenvervoer over de weg met voertuigen waarvan het toegestane laadvermogen niet groter is dan 3,5 ton of waarvan het toegestane totaalgewicht niet meer dan 6 ton bedraagt. De Lid-Staten kunnen deze drempels echter voor alle vervoercategorieën of voor een gedeelte daarvan verlagen.
  • 2. 
    De Lid-Staten kunnen, na overleg met de Commissie, ondernemingen die het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg uitoefenen en uitsluitend nationaal vervoer verrichten dat wegens
  • de aard van de vervoerde goederen, of
  • de geringe afstand die wordt afgelegd,

slechts een geringe weerslag op de vervoermarkt heeft, van de toepassing van alle of van een gedeelte van de bepalingen van deze richtlijn vrijstellen.

In geval van onvoorziene omstandigheden kunnen de Lid-Staten een tijdelijke ontheffing verlenen in afwachting van de voltooiing van het overleg met de Commissie.

  • 3. 
    Na overleg met de Commissie kunnen de Lid-Staten ondernemingen die uitsluitend een bepaalde vorm van personenvervoer over de weg voor niet-commerciële doeleinden verrichten, of die een ander hoofdberoep uitoefenen dan het personenvervoer over de weg, van de toepassing van alle of van een gedeelte van de bepalingen van deze richtlijn vrijstellen, voor zover hun vervoeractiviteit slechts een geringe weerslag op de vervoermarkt heeft.

Artikel 3

  • 1. 
    Ondernemingen die het beroep van wegvervoerder wensen uit te oefenen, moeten
  • a) 
    betrouwbaar zijn,
  • b) 
    over voldoende financiële draagkracht beschikken,
  • c) 
    aan de voorwaarden van vakbekwaamheid voldoen.

Indien de kandidaat-wegvervoerder een natuurlijke persoon is die niet aan de voorwaarden van de eerste alinea, onder c), voldoet, kunnen de bevoegde autoriteiten hem niettemin toestemming verlenen tot uitoefening van het beroep van wegvervoerder, mits hij deze autoriteiten een andere persoon aanwijst die aan de voorwaarden van de eerste alinea, onder a) en c), voldoet en die de vervoeractiviteiten van de onderneming permanent en daadwerkelijk leidt.

Indien de kandidaat-wegvervoerder geen natuurlijke persoon is, wordt

  • de in de eerste alinea, onder a), gestelde voorwaarde vervuld door de persoon of personen die de vervoeractiviteiten van de onderneming permanent en daadwerkelijk leidt, respectievelijk leiden. De Lid-Staten kunnen verlangen dat ook andere personen van de onderneming aan deze voorwaarde voldoen;
  • aan de in de eerste alinea, onder c), gestelde voorwaarde voldaan door de persoon of een van de personen zoals bedoeld in het eerste streepje.
  • 2. 
    De Lid-Staten stellen de voorwaarden vast die de op hun grondgebied gevestigde ondernemingen moeten vervullen om aan de betrouwbaarheidsvoorwaarde te voldoen.

Zij bepalen dat aan deze voorwaarde niet of niet meer wordt voldaan, indien de natuurlijke persoon of personen die uit hoofde van lid 1 wordt of worden geacht daaraan te beantwoorden:

  • a) 
    wegens een ernstige strafrechtelijke inbreuk is of zijn veroordeeld, waaronder inbreuken op commercieel gebied;
  • b) 
    uit hoofde van de geldende voorschriften onbevoegd is of zijn verklaard om het beroep van wegvervoerder uit te oefenen;
  • c) 
    veroordeeld is of zijn voor ernstige en herhaalde inbreuken op de geldende voorschriften:
  • inzake de in het beroep geldende loon- en arbeidsvoorwaarden, of
  • inzake het vervoer van goederen respectievelijk dat van personen over de weg, met name de regels inzake de rij- en rusttijden voor bestuurders, de afmetingen en gewichten van de bedrijfsvoertuigen, de verkeersveiligheid en de veiligheid van de voertuigen.

In de in de tweede alinea, onder a), b) en c), bedoelde gevallen geldt dat aan de betrouwbaarheidsvoorwaarde niet is voldaan zolang niet overeenkomstig de geldende nationale bepalingen ter zake een rehabilitatie of een andere maatregel van gelijk effect heeft plaatsgevonden.

  • 3. 
    a) Onder de voorwaarde van financiële draagkracht wordt verstaan het beschikken over toereikende financiële middelen om een goede start en een goed beheer van de onderneming te waarborgen.
  • b) 
    Bij het beoordelen van de financiële draagkracht houden de bevoegde autoriteiten rekening met, in voorkomend geval, de jaarrekeningen van de onderneming; de beschikbare fondsen, met inbegrip van de liquide middelen op de bank; de overdispositie- en leningfaciliteiten; de activa, met inbegrip van goederen die beschikbaar zijn als zekerheid voor de onderneming; de kosten, met inbegrip van de aankoopprijs of de aanbetaling voor de aankoop van voertuigen, gebouwen, installaties en uitrusting; het werkkapitaal.
  • c) 
    De onderneming moet beschikken over een kapitaal en reserves waarvan de waarde ten minste gelijk is aan:
  • 3 000 ecu per gebruikt voertuig, of
  • 150 ecu per ton toegestaan totaalgewicht van de door de onderneming gebruikte voertuigen voor goederenvervoer, of
  • 150 ecu per zitplaats van de door de onderneming gebruikte voertuigen voor personenvervoer,

waarbij het in aanmerking te nemen bedrag datgene is dat voortvloeit uit de berekening met het laagste cijfer als uitkomst.

De Lid-Staten kunnen van de eerste alinea afwijken voor vervoerondernemingen die hun activiteiten uitsluitend in het kader van hun nationale markt uitoefenen.

  • d) 
    Voor de toepassing van het bepaalde onder a), b) en c) kunnen de bevoegde autoriteiten als bewijs de bevestiging of de verzekering van een bank of een andere daartoe bevoegde instelling aanvaarden. Deze bevestiging of verzekering mag de vorm van een bankgarantie of enig ander soortgelijk middel hebben.
  • e) 
    Het bepaalde onder b), c) en d) is slechts van toepassing op ondernemingen die krachtens de nationale voorschriften vanaf 1 januari 1990 in een Lid-Staat gemachtigd zijn het beroep van wegvervoerder uit te oefenen.
  • 4. 
    Aan de voorwaarde van vakbekwaamheid wordt voldaan door het bezit van kennis omtrent de in de lijst van bijlage I genoemde onderwerpen, welke kennis door de hiertoe door elke Lid-Staat aangewezen autoriteiten of instantie wordt vastgesteld aan de hand van een schriftelijk examen, dat uit meerkeuzevragen kan bestaan.

De Lid-Staten kunnen kandidaat-wegvervoerders die ten minste vijf jaar praktijkervaring in een leidende functie binnen een vervoeronderneming aantonen, van het examen vrijstellen.

De Lid-Staten kunnen houders van bepaalde, speciaal door de Lid-Staten daartoe aangewezen diploma's van hoger of van technisch onderwijs die een gedegen kennis omtrent de in de lijst van bijlage I genoemde onderwerpen impliceren, vrijstellen van de gedeelten van het examen waarop deze diploma's betrekking hebben.

Het bewijs van vakbekwaamheid wordt geleverd door overlegging van een verklaring die door de in de eerste alinea bedoelde autoriteiten of instantie is afgegeven.

Artikel 4

De Lid-Staten stellen de voorwaarden vast waaronder de exploitatie van een wegvervoeronderneming in afwijking van artikel 3, lid 1, voorlopig gedurende ten hoogste één jaar mag worden voortgezet, welke periode in naar behoren gemotiveerde speciale gevallen met maximaal zes maanden kan worden verlengd, in geval van overlijden of van lichamelijke of wettelijke onbekwaamheid van de natuurlijke persoon die als wegvervoerder werkzaam is of van de natuurlijke persoon die aan de voorwaarden van artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder a) en c), voldoet.

De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten kunnen bij wijze van uitzondering in sommige bijzondere gevallen toestaan dat de exploitatie van een vervoeronderneming definitief wordt voortgezet door een persoon die niet aan de in artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder c), bedoelde voorwaarde van vakbekwaamheid voldoet, doch een praktijkervaring van ten minste drie jaar in het dagelijks beheer van die onderneming heeft.

Artikel 5

  • 1. 
    Ondernemingen die aantonen dat zij vóór
  • 1 januari 1978, wat België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk betreft,
  • 1 januari 1984, wat Griekenland betreft,
  • 1 januari 1986, wat Spanje en Portugal betreft,
  • 3 oktober 1989, wat het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek betreft,

in een Lid-Staat krachtens de nationale voorschriften gemachtigd waren het beroep van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal of internationaal uit te oefenen, behoeven niet aan te tonen dat zij aan het bepaalde in artikel 3 voldoen.

  • 2. 
    Natuurlijke personen die,
  • na 31 december 1974 en vóór 1 januari 1978, wat België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk betreft,
  • na 31 december 1980 en vóór 1 januari 1984, wat Griekenland betreft,
  • na 31 december 1982 en vóór 1 januari 1986, wat Spanje en Portugal betreft,
  • na 2 oktober 1989 en vóór 1 januari 1992, wat het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek betreft,
  • hetzij gemachtigd waren het beroep van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg uit te oefenen, zonder dat zij krachtens nationale voorschriften het bewijs van vakbekwaamheid hadden geleverd,
  • hetzij aangewezen waren de vervoeractiviteiten van een onderneming daadwerkelijk en permanent te leiden,

moeten evenwel vóór

  • 1 januari 1980, wat België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk betreft,
  • 1 januari 1986, wat Griekenland betreft,
  • 1 januari 1988, wat Spanje en Portugal betreft,
  • 1 juli 1992, wat het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek betreft,

aan de voorwaarde van vakbekwaamheid zoals bedoeld in artikel 3, lid 4, hebben voldaan.

Dezelfde eis geldt in het in artikel 3, lid 1, derde alinea, bedoelde geval.

Artikel 6

  • 1. 
    Besluiten die door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten worden genomen krachtens de op grond van deze richtlijn vastgestelde maatregelen, en waarbij een aanvraag om toegang tot het beroep van wegvervoerder wordt afgewezen, worden met redenen omkleed.
  • 2. 
    De Lid-Staten zien erop toe dat de bevoegde autoriteiten de vergunning tot uitoefening van het beroep van wegvervoerder intrekken, wanneer zij vaststellen dat niet meer aan de voorwaarden van artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder a), b) of c), wordt voldaan, waarbij, in voorkomend geval, een passende termijn dient te worden verstrekt om in de aanwerving van een plaatsvervanger te voorzien.
  • 3. 
    De Lid-Staten zien erop toe dat de in deze richtlijn bedoelde ondernemingen in de gelegenheid worden gesteld met betrekking tot de in de leden 1 en 2 bedoelde besluiten met passende middelen hun belangen te verdedigen.

Artikel 7

  • 1. 
    Bij ernstige inbreuken of bij herhaalde geringe inbreuken op de voorschriften voor goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg door een niet op hun grondgebied woonachtige wegvervoerder, die tot intrekking van de vergunning tot uitoefening van het beroep van wegvervoerder kunnen leiden, verstrekken de Lid-Staten aan de Lid-Staat waarin die wegvervoerder is gevestigd, alle inlichtingen met betrekking tot deze inbreuken waarover zij beschikken, en de gegevens over de door hen dienaangaande opgelegde sancties.
  • 2. 
    Indien een Lid-Staat een vergunning tot uitoefening van het beroep van wegvervoerder voor internationaal vervoer intrekt, geeft hij daarvan kennis aan de Commissie, die de betrokken Lid-Staten de nodige inlichtingen doorgeeft.
  • 3. 
    De Lid-Staten verlenen elkaar onderlinge bijstand voor de toepassing van deze richtlijn.

TITEL II

Onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels

Artikel 8

  • 1. 
    De Lid-Staten treffen voor de door deze richtlijn bestreken activiteiten de in deze richtlijn bepaalde maatregelen betreffende de vestiging op hun grondgebied van de in titel I van het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging (7) genoemde natuurlijke personen en vennootschappen.
  • 2. 
    Onverminderd het bepaalde in de leden 3 en 4, aanvaarden de Lid-Staten van ontvangst voor toegang tot het beroep van wegvervoerder als voldoende bewijs van betrouwbaarheid of van afwezigheid van faillissement de overlegging van een uittreksel uit het strafregister of, bij het ontbreken daarvan, een door de bevoegde rechterlijke of administratieve instantie van het land van oorsprong of herkomst van de wegvervoerder afgegeven gelijkwaardig document, waaruit blijkt dat aan deze eisen is voldaan.
  • 3. 
    Indien een Lid-Staat aan zijn onderdanen bepaalde eisen van betrouwbaarheid stelt waarvan het bewijs niet door middel van het in lid 2 genoemde document kan worden geleverd, erkent deze Lid-Staat voor de onderdanen van de andere Lid-Staten als voldoende bewijs een door de bevoegde rechterlijke of administratieve instantie van het land van oorsprong of herkomst van laatstbedoelde onderdanen afgegeven verklaring, waaruit blijkt dat aan deze eisen is voldaan. Deze verklaringen dienen betrekking te hebben op de nauwkeurig omschreven feiten die in het land van ontvangst in aanmerking worden genomen.
  • 4. 
    Indien het document dat overeenkomstig de leden 2 en 3 vereist is, niet wordt afgegeven door het land van oorsprong of herkomst, kan het worden vervangen door een door de betrokkene onder eed afgelegde verklaring of door diens plechtige verklaring ten overstaan van een bevoegde rechterlijke of administratieve instantie of, in voorkomend geval, ten overstaan van een notaris van het land van oorsprong of herkomst, die een bewijs afgeeft waarin de aflegging van deze eed of plechtige verklaring wordt bevestigd. De verklaring betreffende de afwezigheid van faillissement mag ook ten overstaan van een bevoegde beroepsorganisatie van datzelfde land worden afgelegd.
  • 5. 
    De overeenkomstig de leden 2 en 3 afgegeven documenten mogen niet meer dan drie maanden vóór de overlegging ervan zijn afgegeven. Deze voorwaarde geldt ook voor de overeenkomstig lid 4 afgelegde verklaringen.

Artikel 9

  • 1. 
    Indien in een Lid-Staat van ontvangst de financiële draagkracht door middel van een verklaring moet worden aangetoond, beschouwt deze Staat de verklaringen dienaangaande die door banken van het land van oorsprong of herkomst of door andere, door dat land daartoe aangewezen organen zijn afgegeven, als gelijkwaardig aan de op zijn eigen grondgebied afgegeven verklaringen.
  • 2. 
    Indien een Lid-Staat aan zijn onderdanen bepaalde eisen van financiële draagkracht stelt waarvan het bewijs niet door middel van het in lid 1 bedoelde document kan worden geleverd, erkent deze Lid-Staat voor de onderdanen van de andere Lid-Staten als voldoende bewijs een door een bevoegde administratieve instantie van het land van oorsprong of herkomst afgegeven verklaring waaruit blijkt dat aan deze eisen is voldaan. Deze verklaring dient betrekking te hebben op de nauwkeurig omschreven feiten die in het land van ontvangst in aanmerking worden genomen.

Artikel 10

  • 1. 
    Met ingang van 1 januari 1990 erkennen de Lid-Staten als voldoende bewijs van vakbekwaamheid de in artikel 3, lid 4, vierde alinea, bedoelde, door een andere Lid-Staat afgegeven verklaringen.
  • 2. 
    Met betrekking tot de ondernemingen die in Griekenland vóór 1 januari 1981, of in de andere Lid-Staten vóór 1 januari 1975, krachtens de nationale regeling een vergunning hebben verkregen om het beroep van ondernemer van goederen- of van personenvervoer over de weg, nationaal en/of internationaal, uit te oefenen, en voor zover zij vennootschappen zijn in de zin van artikel 58 van het Verdrag, erkennen de Lid-Staten als voldoende bewijs van vakbekwaamheid de verklaring dat de betrokken activiteit in een Lid-Staat gedurende drie jaar daadwerkelijk werd uitgeoefend. Die activiteit mag niet meer dan vijf jaar vóór de datum van overlegging van de verklaring zijn beëindigd.

Gaat het om een rechtspersoon, dan wordt de verklaring van daadwerkelijke uitoefening van de activiteit afgegeven voor een van de natuurlijke personen die de vervoeractiviteiten van de onderneming daadwerkelijk leiden.

  • 3. 
    Bewijzen van vakbekwaamheid die vóór 1 januari 1990 op grond van de tot die datum geldende bepalingen aan wegvervoerders zijn afgegeven, worden gelijkgesteld met de op grond van de bepalingen van deze richtlijn afgegeven verklaringen.

TITEL III

Slotbepalingen

Artikel 11

De Lid-Staten wijzen de autoriteiten, instanties of organen aan die bevoegd zijn om de in artikel 8, lid 2, en de in artikel 9 bedoelde documenten alsook de in artikel 10, lid 2, bedoelde verklaring af te geven. Zij stellen de andere Lid-Staten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 12

De artikelen 8 tot en met 11 zijn eveneens van toepassing op de onderdanen van Lid-Staten die uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (8) als werknemer de activiteit van wegvervoerder uitoefenen.

Artikel 13

  • 1. 
    De Lid-Staten treffen, na overleg met de Commissie, de maatregelen die nodig zijn om uiterlijk op de in bijlage II, deel B, genoemde data aan de bepalingen van deze richtlijn te voldoen.
  • 2. 
    De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 14

De richtlijnen die in bijlage II, deel A, zijn opgenomen, worden hierbij ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de Lid-Staten wat de in bijlage II, deel B, bedoelde termijnen voor omzetting of toepassing betreft.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de in bijlage III opgenomen concordantietabel.

Artikel 15

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Luxemburg, 29 april 1996.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • W. 
    LUCHETTI
  • (1) 
    PB nr. C 286 van 14. 11. 1990, blz. 4, en wijziging ingediend op 16 december 1993.
  • (2) 
    PB nr. C 339 van 31. 12. 1991, blz. 5, en PB nr. C 295 van 22. 10. 1994, blz. 30.
  • (3) 
    Advies van het Europees Parlement van 13 december 1991 (PB nr. C 13 van 20. 1. 1992, blz. 443) en van 20 april 1994 (PB nr. C 128 van 9. 5. 1994, blz. 136), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 8 december 1995 (PB nr. C 356 van 30. 12. 1995) en besluit van het Europees Parlement van 28 maart 1996 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).
  • (4) 
    PB nr. L 308 van 19. 11. 1974, blz. 18. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3572/90 (PB nr. L 353 van 17. 12. 1990, blz. 12).
  • (5) 
    PB nr. L 308 van 19. 11. 1974, blz. 23. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3572/90.
  • (6) 
    PB nr. L 334 van 24. 12. 1977, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/438/EEG (PB nr. L 212 van 22. 7. 1989, blz. 101). Rectificatie in PB nr. L 298 van 17. 10. 1989, blz. 31.
  • (7) 
    PB nr. 2 van 15. 1. 1962, blz. 36/62.
  • (8) 
    PB nr. L 257 van 19. 10. 1968, blz. 2. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2434/92 (PB nr. L 245 van 26. 8. 1992, blz. 1).

BIJLAGE I

LIJST VAN ONDERWERPEN BEDOELD IN ARTIKEL 3, LID 4

De voor de vaststelling van de vakbekwaamheid in aanmerking te nemen kennis moet ten minste betrekking hebben op de in de onderstaande lijst genoemde onderwerpen. Deze onderwerpen moeten op gedetailleerde wijze worden aangegeven en door de bevoegde nationale autoriteit worden vastgesteld of goedgekeurd. Zij moeten kunnen worden bevat door personen die een met het niveau van voltooid verplicht schoolbezoek overeenkomende opleiding hebben genoten.

  • A. 
    VERPLICHTE LEERSTOF VOOR WEGVERVOERDERS DIE VOORNEMENS ZIJN UITSLUITEND NATIONAAL VERVOER TE VERRICHTEN

Recht

Voor de uitoefening van het beroep benodigde kennis van burgerlijk recht, handelsrecht, sociaal recht en belastingrecht, met name betreffende:

  • overeenkomsten in het algemeen,
  • vervoerovereenkomsten, inzonderheid de aansprakelijkheid van de vervoerondernemer (aard en grenzen),
  • handelsvennootschappen,
  • handelsboeken,
  • arbeidsvoorschriften, sociale zekerheid,
  • belastingstelsel.
  • 1. 
    Ondernemer van goederenvervoer over de weg
  • a) 
    Zakelijk en financieel beheer van de onderneming:
  • betalings- en financieringsmethoden,
  • kostprijsberekening,
  • regeling van vervoerprijzen en -voorwaarden;
  • handelsboekhouding,
  • verzekeringen,
  • rekeningen,
  • tussenpersonen bij het vervoer,
  • management-technieken,
  • marketing.
  • b) 
    Toegang tot de markt:
  • de bepalingen betreffende de toegang tot het beroep en de uitoefening ervan,
  • vervoerdocumenten.
  • c) 
    Technische normen en exploitatie:
  • afmetingen en gewichten van voertuigen,
  • keuze van het voertuig,
  • goedkeuring en registratie,
  • normen voor het onderhoud van de voertuigen,
  • laden en lossen van de voertuigen,
  • vervoer van gevaarlijke stoffen,
  • vervoer van levensmiddelen,
  • grondbeginselen van de milieubescherming in verband met het gebruik en het onderhoud van de voertuigen.
  • d) 
    Veiligheid op de weg:
  • wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake het verkeer,
  • verkeersveiligheid,
  • ongevallenpreventie en bij ongevallen te treffen maatregelen.
  • 2. 
    Ondernemer van personenvervoer over de weg
  • a) 
    Zakelijk en financieel beheer van de onderneming:
  • betalings- en financieringsmethoden,
  • kostprijsberekening,
  • regeling van vervoertarieven, -prijzen en -voorwaarden,
  • handelsboekhouding,
  • verzekeringen,
  • rekeningen,
  • reisbureaus,
  • management-technieken,
  • marketing.
  • b) 
    Voorschriften betreffende het personenvervoer over de weg:
  • instelling van vervoerdiensten en planning ervan,
  • voorwaarden voor de uitvoering van diensten voor personenvervoer,
  • bepalingen betreffende de toegang tot het beroep en de uitoefening ervan,
  • vervoerdocumenten.
  • c) 
    Technische normen en exploitatie:
  • keuze van het voertuig,
  • goedkeuring en registratie,
  • normen voor het onderhoud van de voertuigen,
  • grondbeginselen van de milieubescherming in verband met het gebruik en het onderhoud van de voertuigen.
  • d) 
    Veiligheid op de weg:
  • wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake het verkeer,
  • verkeersveiligheid,
  • kennis van het wegennet,
  • ongevallenpreventie en bij ongevallen te treffen maatregelen.
  • B. 
    VERPLICHTE LEERSTOF VOOR WEGVERVOERDERS DIE VOORNEMENS ZIJN INTERNATIONAAL VERVOER TE VERRICHTEN
  • De onderwerpen genoemd onder A, naar gelang van het geval.
  • Bepalingen met betrekking tot het goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg tussen de Lid-Staten, alsmede tussen de Gemeenschap en derde landen, die voortvloeien uit de nationale wetgeving, uit communautaire normen en uit internationale verdragen en overeenkomsten.
  • Douanepraktijk en andere formaliteiten met betrekking tot vervoercontroles.
  • De voornaamste verkeersregels in de Lid-Staten.

BIJLAGE II

DEEL A

INGETROKKEN RICHTLIJNEN (bedoeld in artikel 14)

  • Richtlijn 74/561/EEG
  • Richtlijn 74/562/EEG
  • Richtlijn 77/796/EEG

gewijzigd bij:

  • Richtlijn 80/1178/EEG
  • Richtlijn 80/1179/EEG
  • Richtlijn 80/1180/EEG
  • Richtlijn 85/578/EEG
  • Richtlijn 85/579/EEG
  • Richtlijn 89/438/EEG
  • Verordening (EEG) nr. 3572/90: uitsluitend de artikelen 1 en 2

DEEL B

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE III

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.