Verordening 1999/2790 - Toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31999R2790

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31999R2790

Verordening (EG) nr. 2790/1999 van de Commissie van 22 december 1999 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 336 van 29/12/1999 blz. 0021 - 0025

VERORDENING (EG) Nr. 2790/1999 VAN DE COMMISSIE

van 22 december 1999

betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening nr. 19/65/EEG van de Raad van 2 maart 1965 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen(1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1215/1999(2), inzonderheid op artikel 1,

Na bekendmaking van de ontwerpverordening(3),

Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Op grond van Verordening nr. 19/65/EEG is de Commissie bevoegd artikel 81, lid 3, (voorheen artikel 85, lid 3) van het Verdrag bij verordening toe te passen op bepaalde groepen verticale overeenkomsten en soortgelijke onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die onder artikel 81, lid 1, vallen.
  • (2) 
    De tot op heden opgedane ervaring maakt het mogelijk een groep verticale overeenkomsten te omschrijven die gewoonlijk aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, van het Verdrag voldoen.
  • (3) 
    Deze groep omvat verticale overeenkomsten inzake de koop of verkoop van goederen en diensten wanneer deze overeenkomsten zijn gesloten tussen niet concurrerende ondernemingen, tussen bepaalde concurrenten of door bepaalde verenigingen van detailhandelaren van goederen. Zij omvat eveneens verticale overeenkomsten welke nevenbepalingen betreffende de overdracht of het gebruik van intellectuele-eigendomsrechten bevatten. Voor de toepassing van deze verordening omvat de term verticale overeenkomsten de dienovereenkomstige onderling afgestemde feitelijke gedragingen.
  • (4) 
    Het is voor de toepassing van artikel 81, lid 3, bij verordening niet noodzakelijk de verticale overeenkomsten die onder artikel 81, lid 1, kunnen vallen, te omschrijven. Bij de individuele beoordeling van overeenkomsten in de zin van artikel 81, lid 1, dient rekening te worden gehouden met verscheidene factoren, in het bijzonder de marktstructuur aan de vraag- en aanbodzijde.
  • (5) 
    Het voordeel van de groepsvrijstelling dient te worden beperkt tot verticale overeenkomsten waarvan met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat zij aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, voldoen.
  • (6) 
    Verticale overeenkomsten van de in deze verordening omschreven groep kunnen de economische efficiëntie binnen een productie- of distributieketen bevorderen door een betere coördinatie tussen de deelnemende ondernemingen mogelijk te maken; in het bijzonder kunnen zij tot een vermindering van de transactie- en distributiekosten van de partijen leiden en tot een optimalisering van de hoogte van hun verkoop en investeringen.
  • (7) 
    De kans dat een dergelijke efficiëntiebevorderende werking zwaarder weegt dan de mededingingverstorende gevolgen van in verticale overeenkomsten vervatte beperkingen, hangt af van de mate waarin de betrokken ondernemingen marktmacht bezitten en derhalve van de mate waarin deze ondernemingen concurrentie ondervinden van andere leveranciers van goederen of diensten die op grond van hun kenmerken, hun prijzen en het gebruik waartoe zij zijn bestemd, door de afnemer als onderling verwisselbaar of substitueerbaar worden beschouwd.
  • (8) 
    Er kan van worden uitgegaan dat, wanneer de leverancier een marktaandeel van niet meer dan 30 % op de relevante markt heeft, verticale overeenkomsten die niet bepaalde soorten sterk mededingingverstorende beperkingen bevatten, over het algemeen tot een verbetering van de productie of van de verdeling der producten leiden en een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt. In het geval van verticale overeenkomsten die exclusieveleveringsverplichtingen bevatten, moet het marktaandeel van de afnemer in aanmerking worden genomen om het geheel van de uitwerking van deze verticale overeenkomsten op de markt te beoordelen.
  • (9) 
    Boven de marktaandeeldrempel van 30 % kan niet op voorhand ervan worden uitgegaan dat verticale overeenkomsten welke onder artikel 81, lid 1, vallen, gewoonlijk objectieve voordelen zullen meebrengen die naar hun aard en omvang opwegen tegen de nadelen die voor de mededinging uit deze overeenkomsten voortvloeien.
  • (10) 
    Deze verordening mag geen vrijstelling verlenen voor verticale overeenkomsten welke beperkingen bevatten die voor het bereiken van voornoemde positieve uitwerking niet onmisbaar zijn. In het bijzonder verticale overeenkomsten welke bepaalde soorten sterk mededingingverstorende beperkingen bevatten, zoals de oplegging van minimumwederverkoopprijzen of vaste wederverkoopprijzen, alsook bepaalde vormen van gebiedsbescherming, dienen, ongeacht het marktaandeel van de betrokken ondernemingen, van het voordeel van de in de onderhavige verordening vervatte groepsvrijstelling te worden uitgesloten.
  • (11) 
    Om de toegankelijkheid tot de relevante markt te waarborgen of collusie op de relevante markt te voorkomen, dienen aan de groepsvrijstelling bepaalde voorwaarden te worden verbonden. Daarom dient de vrijstelling voor niet-concurrentiebedingen te worden beperkt tot bedingen die een bepaalde duur niet overschrijden. Om dezelfde redenen moet elke directe of indirecte verplichting die ervoor zorgt dat de leden van een selectief distributiestelsel de merken van bepaalde concurrerende leveranciers niet verkopen, van het voordeel van deze verordening worden uitgesloten.
  • (12) 
    De marktaandeeldrempel, de uitsluiting van bepaalde verticale overeenkomsten en de voorwaarden in deze verordening waarborgen gewoonlijk dat de overeenkomsten waarvoor de groepsvrijstelling geldt, de deelnemende ondernemingen niet de mogelijkheid geven voor een wezenlijk deel van de betrokken producten de mededinging uit te schakelen.
  • (13) 
    Wanneer in individuele gevallen overeenkomsten die aan de voorwaarden van deze verordening voldoen, toch met artikel 81, lid 3, onverenigbare gevolgen hebben, kan de Commissie het voordeel van de groepsvrijstelling intrekken. Dit kan in het bijzonder geschieden, wanneer de afnemer op de relevante markt waar hij goederen wederverkoopt of diensten aanbiedt belangrijke marktmacht bezit, of wanneer naast elkaar bestaande netwerken van verticale overeenkomsten gelijkaardige gevolgen hebben welke de toetreding tot of de mededinging op een relevante markt aanmerkelijk beperken. Dergelijke cumulatieve gevolgen kunnen bijvoorbeeld optreden in het geval van selectieve distributie of niet-concurrentiebedingen.
  • (14) 
    Verordening nr. 19/65/EEG machtigt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten het voordeel van de groepsvrijstelling in te trekken voor verticale overeenkomsten die met de voorwaarden van artikel 81, lid 3, onverenigbare gevolgen hebben, wanneer deze gevolgen zich op hun grondgebied of op een deel daarvan voordoen en wanneer dit grondgebied de kenmerken van een afzonderlijke geografische markt vertoont. De lidstaten dienen ervoor zorg te dragen dat de uitoefening van deze bevoegdheid tot intrekking geen afbreuk doet aan de eenvormige toepassing van de communautaire mededingingsregels in de gehele gemeenschappelijke markt, noch aan de volle werking van de ter uitvoering van deze regels genomen maatregelen.
  • (15) 
    Ter versterking van het toezicht op naast elkaar bestaande netwerken van verticale overeenkomsten die een soortgelijke mededingingbeperkende werking hebben en meer dan 50 % van een bepaalde markt bestrijken, kan de Commissie deze verordening voor verticale overeenkomsten, welke bepaalde met de betrokken markt verband houdende beperkingen bevatten, buiten toepassing verklaren, daardoor de volledige toepassing van artikel 81 op deze overeenkomsten herstellend.
  • (16) 
    Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van artikel 82.
  • (17) 
    In overeenstemming met het beginsel van voorrang van het Gemeenschapsrecht, mag geen op nationaal mededingingsrecht gebaseerde maatregel schade toebrengen aan de eenvormige toepassing van de communautaire mededingingsregels in de gehele gemeenschappelijke markt, noch aan de volle werking van ter uitvoering van deze regels genomen maatregelen, met inbegrip van deze verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening geldt het volgende:

  • a) 
    "concurrerende ondernemingen" zijn daadwerkelijke of potentiële leveranciers in dezelfde productmarkt; de productmarkt bevat goederen of diensten die op grond van hun kenmerken, hun prijzen en het gebruik waarvoor zij zijn bestemd, door de afnemer als met de contractgoederen of diensten onderling verwisselbaar of substitueerbaar worden beschouwd;
  • b) 
    "niet-concurrentiebeding" betekent elke directe of indirecte verplichting van de afnemer om geen goederen of diensten te produceren, te kopen, te verkopen of door te verkopen die met de contractgoederen of -diensten concurreren, of elke directe of indirecte verplichting van de afnemer om op de relevante markt meer dan 80 % van zijn totale aankopen van de contractgoederen of -diensten en substituten daarvan bij de leverancier of een door de leverancier aangewezen onderneming te betrekken, berekend op basis van de waarde van de aankopen van de afnemer in het voorafgaande kalenderjaar;
  • c) 
    "exclusieve leveringsverplichting" betekent elke directe of indirecte verplichting van de leverancier om, met het oog op een bepaald gebruik of wederverkoop, de in de overeenkomst gespecificeerde goederen of diensten slechts aan één afnemer binnen de Gemeenschap te verkopen;
  • d) 
    "selectief distributiestelsel" betekent een distributiestelsel waarbij de leverancier zich ertoe verbindt de contractgoederen of -diensten, direct of indirect, slechts aan distributeurs te verkopen die op grond van vastgestelde criteria zijn geselecteerd, en waarbij deze distributeurs zich ertoe verbinden deze goederen of diensten niet aan niet-erkende distributeurs te verkopen;
  • e) 
    "intellectuele-eigendomsrechten" omvat industriële eigendomsrechten, auteursrecht en naburige rechten;
  • f) 
    "knowhow" betekent een geheel van niet-geoctrooieerde praktische informatie, voortvloeiend uit de ervaring van de leverancier en de door deze uitgevoerde proeven, die geheim, wezenlijk en geïdentificeerd is; in dit verband betekent "geheim" dat de knowhow in zijn geheel of in de precieze configuratie en samenstelling van de componenten ervan niet algemeen bekend of gemakkelijk verkrijgbaar is; "wezenlijk" betekent dat de knowhow informatie omvat die voor de afnemer onmisbaar is voor het gebruik van, de verkoop van of de wederverkoop van de contractgoederen of -diensten; "geïdentificeerd" betekent dat de knowhow zodanig volledig beschreven is, dat kan worden nagegaan of hij aan de criteria van geheim-zijn en wezenlijkheid voldoet;
  • g) 
    "afnemer" omvat een onderneming die, op grond van een overeenkomst welke onder artikel 81, lid 1, van het Verdrag valt, voor rekening van een andere partij goederen of diensten verkoopt.

Artikel 2

  • 1. 
    Overeenkomstig artikel 81, lid 3, van het Verdrag en onverminderd de bepalingen van deze verordening, wordt artikel 81, lid 1, buiten toepassing verklaard voor overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen waarbij twee of meer, met het oog op de toepassing van de overeenkomst elk in een verschillend stadium van de productie- of distributieketen werkzame ondernemingen partij zijn en die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder de partijen bepaalde goederen of diensten kunnen kopen, verkopen of doorverkopen (hier "verticale overeenkomsten" genoemd).

Deze vrijstelling is van toepassing voorzover deze overeenkomsten mededingingsbeperkingen bevatten die binnen het toepassingsgebied van artikel 81, lid 1, vallen (hier "verticale beperkingen" genoemd).

  • 2. 
    De in lid 1 voorziene vrijstelling is van toepassing op verticale overeenkomsten gesloten tussen een ondernemersvereniging en haar leden, of tussen een dergelijke vereniging en haar leveranciers, alleen indien al haar leden detailhandelaren van goederen zijn en mits geen individueel lid van de vereniging tezamen met de met dat lid verbonden ondernemingen een totale jaaromzet van meer dan 50 miljoen EUR behaalt. Door dergelijke ondernemersverenigingen gesloten verticale overeenkomsten vallen binnen de toepassing van de onderhavige verordening zonder afbreuk te doen aan de toepassing van artikel 81 van het Verdrag op tussen de leden van de vereniging gesloten horizontale overeenkomsten of op door de vereniging genomen besluiten.
  • 3. 
    De in lid 1 voorziene vrijstelling is van toepassing op verticale overeenkomsten welke bepalingen bevatten betreffende de overdracht aan de afnemer of het gebruik door de afnemer van intellectuele-eigendomsrechten indien deze bepalingen niet het hoofdonderwerp van dergelijke overeenkomsten vormen en rechtstreeks met het gebruik, de verkoop of de wederverkoop van goederen of diensten door de afnemer of zijn klanten verband houden. De vrijstelling is van toepassing op voorwaarde dat, met betrekking tot de contractgoederen en -diensten, deze bepalingen geen mededingingsbeperkingen omvatten die hetzelfde doel of gevolg hebben als verticale beperkingen waarvoor op grond van deze verordening geen vrijstelling geldt.
  • 4. 
    De in lid 1 voorziene vrijstelling is niet van toepassing op verticale overeenkomsten gesloten tussen concurrerende ondernemingen; zij is evenwel van toepassing wanneer concurrerende ondernemingen een niet-wederkerige verticale overeenkomst sluiten en:
  • a) 
    de afnemer een totale jaaromzet van niet meer dan 100 miljoen EUR behaalt, of
  • b) 
    de leverancier een producent en een distributeur van goederen is, terwijl de afnemer een distributeur is die geen goederen produceert die met de contractgoederen concurreren, of
  • c) 
    de leverancier op verschillende handelsniveaus een aanbieder van diensten is, terwijl de afnemer geen concurrerende diensten op het handelsniveau aanbiedt waarop hij de contractdiensten koopt.
  • 5. 
    Deze verordening is niet van toepassing op verticale overeenkomsten waarvan het onderwerp binnen het toepassingsbereik van andere groepsvrijstellingsverordeningen valt.

Artikel 3

  • 1. 
    Onverminderd het bepaalde in lid 2 van dit artikel, is de in artikel 2 voorziene vrijstelling van toepassing op voorwaarde dat het marktaandeel van de leverancier op de relevante markt waar hij de contractgoederen of -diensten verkoopt niet meer dan 30 % bedraagt.
  • 2. 
    In het geval van verticale overeenkomsten die exclusieve-leveringsverplichtingen omvatten is de in artikel 2 voorziene vrijstelling van toepassing op voorwaarde dat het marktaandeel van de afnemer op de relevante markt waarop hij de contractgoederen of -diensten koopt niet meer dan 30 % bedraagt.

Artikel 4

De in artikel 2 voorziene vrijstelling is niet van toepassing op verticale overeenkomsten die, op zich of in combinatie met andere factoren waarover de partijen controle hebben, direct of indirect, tot doel hebben:

  • a) 
    de beperking van de mogelijkheden van de afnemer tot het vaststellen van zijn verkoopprijs, onverlet de mogelijkheid voor de leverancier om een maximumprijs op te leggen of een verkoopprijs aan te raden mits deze prijzen niet ten gevolge van door een van de partijen uitgeoefende druk of gegeven prikkels hetzelfde effect hebben als een vaste prijs of minimumprijs;
  • b) 
    de beperking van het gebied waarin of de klanten waaraan de afnemer de contractgoederen of -diensten mag verkopen, met uitzondering van:
  • de beperking van de actieve verkoop in het exclusieve gebied of aan de exclusieve klantenkring, gereserveerd voor de leverancier of door de leverancier aan een andere afnemer toegewezen, wanneer deze beperking niet de verkoop door de klanten van de afnemer belemmert;
  • de beperking van de verkoop aan eindgebruikers door een op het groothandelsniveau werkzame afnemer;
  • de beperking van de verkoop aan niet-erkende distributeurs door de leden van een selectief distributiestelsel, en
  • de beperking van de mogelijkheden van de afnemer om componenten, welke voor verwerking geleverd zijn, te verkopen aan klanten die de componenten zouden gebruiken om gelijkaardige goederen te produceren als de door de leverancier geproduceerde goederen;
  • c) 
    de beperking van de actieve of passieve verkoop aan eindgebruikers door de op het detailhandelsniveau werkzame leden van een selectief distributiestelsel, zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid om een lid van het stelsel te verbieden vanuit een niet-erkende plaats van vestiging werkzaam te zijn;
  • d) 
    de beperking van onderlinge leveringen tussen distributeurs binnen een selectief distributiestelsel, ook wanneer de distributeurs op verschillende handelsniveaus werkzaam zijn;
  • e) 
    de beperking, overeengekomen tussen de leverancier van componenten en een afnemer die deze componenten verwerkt, die de leverancier beperkt deze componenten als vervangingsonderdelen aan eindgebruikers of aan herstellers of andere verrichters van diensten te verkopen, aan wie de afnemer niet de reparatie of het onderhoud van zijn goederen heeft toevertrouwd.

Artikel 5

De in artikel 2 voorziene vrijstelling is niet van toepassing op elk van de volgende in verticale overeenkomsten vervatte verplichtingen:

  • a) 
    elk direct of indirect niet-concurrentiebeding, wanneer het van onbepaalde duur is of de duur ervan vijf jaar overschrijdt; wanneer een niet-concurrentiebeding langer dan vijf jaar stilzwijgend verlengbaar is, wordt de verplichting verondersteld te zijn overeengekomen voor onbepaalde duur; echter, de beperking van de duur tot vijf jaar is niet van toepassing wanneer de contractgoederen of -diensten door de afnemer worden verkocht in lokaliteiten en op terreinen die eigendom van de leverancier zijn of door de leverancier worden gehuurd van een derde, niet met de afnemer verbonden partij, en mits de looptijd van het niet-concurrentiebeding niet langer is dan de periode gedurende welke de afnemer de lokaliteiten en terreinen in gebruik heeft;
  • b) 
    elke directe of indirecte verplichting van de afnemer, na het einde van de overeenkomst, geen goederen of diensten te produceren, te kopen, te verkopen of weder te verkopen, tenzij een dergelijke verplichting
  • betrekking heeft op goederen of diensten die met de contractgoederen of -diensten concurreren, en
  • beperkt is tot de lokaliteiten en terreinen waar de afnemer gedurende de contractperiode werkzaam was, en
  • onmisbaar is om door de leverancier aan de afnemer overgedragen knowhow te beschermen,

en een dergelijk niet-concurrentiebeding niet langer geldt dan één jaar na het einde van de overeenkomst; deze verplichting laat de mogelijkheid onverlet een niet in de tijd beperkt verbod te stellen op het gebruik en de openbaarmaking van knowhow die niet tot het publiek domein behoort;

  • c) 
    elke directe of indirecte verplichting die veroorzaakt dat de leden van een selectief distributiestelsel de merken van bepaalde concurrerende leveranciers niet verkopen.

Artikel 6

De Commissie kan het voordeel van deze verordening overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening nr. 19/65/EEG intrekken, indien zij in een individueel geval tot de bevinding komt dat verticale overeenkomsten waarop deze verordening van toepassing is, toch gevolgen hebben die met de in artikel 81, lid 3, vastgestelde voorwaarden onverenigbaar zijn, met name wanneer de toegang tot de relevante markt of de mededinging op deze markt door de cumulatieve werking van naast elkaar bestaande netwerken van soortgelijke, door concurrerende leveranciers of afnemers uitgevoerde, verticale beperkingen aanmerkelijk wordt beperkt.

Artikel 7

Wanneer in een individueel geval verticale overeenkomsten waarop de in artikel 2 voorziene vrijstelling van toepassing is, op het grondgebied van een lidstaat, of op een deel daarvan, dat alle kenmerken van een afzonderlijke geografische markt vertoont, met de voorwaarden van artikel 81, lid 3, onverenigbare gevolgen hebben, kan de bevoegde autoriteit van deze lidstaat het voordeel van de toepassing van deze verordening met betrekking tot dit gebied intrekken, onder dezelfde omstandigheden als vermeld in artikel 6.

Artikel 8

  • 1. 
    De Commissie kan overeenkomstig artikel 1 bis van Verordening nr. 19/65/EEG bij verordening verklaren dat, wanneer naast elkaar bestaande netwerken van soortgelijke verticale beperkingen meer dan 50 % van een relevante markt bestrijken, de onderhavige verordening niet van toepassing is op verticale overeenkomsten die bepaalde beperkingen omvatten die op deze markt betrekking hebben.
  • 2. 
    Een verordening als bedoeld in lid 1 is niet eerder dan zes maanden na haar vaststelling van toepassing.

Artikel 9

  • 1. 
    Het in artikel 3, lid 1, bedoelde marktaandeel van 30 % wordt berekend op grond van de waarde van de verkopen op de markt van de contractgoederen of -diensten en van andere goederen of diensten die door de leverancier worden verkocht en die op grond van hun kenmerken, hun prijzen en het gebruik waarvoor zij zijn bestemd, door de afnemer als onderling verwisselbaar of substitueerbaar worden beschouwd. Ingeval geen gegevens betreffende de waarde van de verkopen op de markt beschikbaar zijn, kan voor de bepaling van het marktaandeel van de betrokken onderneming gebruik worden gemaakt van ramingen die op andere betrouwbare marktinformatie, waaronder de omvang van de verkopen op de markt, gebaseerd zijn. Voor de toepassing van artikel 3, lid 2, wordt het marktaandeel berekend op grond van de waarde van de aankopen op de markt, of op grond van ramingen daarvan.
  • 2. 
    Voor de toepassing van de in artikel 3 bedoelde marktaandeeldrempel gelden de volgende regels:
  • a) 
    het marktaandeel wordt berekend op grond van gegevens die betrekking hebben op het voorafgaande kalenderjaar;
  • b) 
    het marktaandeel omvat ook goederen en diensten die ten verkoop aan geïntegreerde distributeurs worden geleverd;
  • c) 
    wanneer het marktaandeel aanvankelijk niet meer dan 30 % bedraagt, maar vervolgens boven dit niveau stijgt zonder de 35 % te overschrijden, blijft de in artikel 2 voorziene vrijstelling van toepassing gedurende twee opeenvolgende kalenderjaren volgend op het jaar waarin de marktaandeeldrempel van 30 % voor het eerst is overschreden;
  • d) 
    wanneer het marktaandeel aanvankelijk niet meer dan 30 % bedraagt, maar vervolgens 35 % overschrijdt, blijft de in artikel 2 voorziene vrijstelling van toepassing gedurende één kalenderjaar volgend op het jaar waarin het niveau van 35 % voor het eerst is overschreden;
  • e) 
    het voordeel van het bepaalde onder c) en d) kan niet zodanig worden gecombineerd dat dit tot een langere periode dan twee kalenderjaren zou leiden.

Artikel 10

  • 1. 
    Voor de berekening van de totale jaaromzet in de zin van artikel 2, lid 2 en lid 4, worden de omzetten die in het vorige boekjaar door de relevante partij bij de overeenkomst en de met haar verbonden ondernemingen met alle goederen en diensten zijn behaald, exclusief alle belastingen en andere heffingen, opgeteld. Hierbij wordt geen rekening gehouden met transacties tussen de partij bij de verticale overeenkomst en met haar verbonden ondernemingen of tussen met haar verbonden ondernemingen onderling.
  • 2. 
    De in artikel 2 voorziene vrijstelling blijft gelden wanneer gedurende een periode van twee opeenvolgende boekjaren de grens gesteld aan de totale jaaromzet met niet meer dan 10 % wordt overschreden.

Artikel 11

  • 1. 
    Voor de toepassing van deze verordening omvatten de termen "onderneming", "leverancier" en "afnemer" de respectievelijk met hen verbonden ondernemingen.
  • 2. 
    Verbonden ondernemingen zijn:
  • a) 
    ondernemingen waarin een partij bij de overeenkomst rechtstreeks of middellijk:
  • hetzij de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de stemrechten uit te oefenen;
  • hetzij de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de leden van de raad van toezicht, van de raad van bestuur of van de krachtens de wet tot vertegenwoordiging bevoegde organen te benoemen;
  • hetzij het recht heeft de zaken van de onderneming te leiden;
  • b) 
    ondernemingen die ten aanzien van een partij bij de overeenkomst rechtstreeks of middellijk over de onder a) bedoelde rechten of bevoegdheden beschikken;
  • c) 
    ondernemingen waarin een onderneming als bedoeld onder b) rechtstreeks of middellijk over de onder a) bedoelde rechten of bevoegdheden beschikt;
  • d) 
    ondernemingen waarin één partij bij de overeenkomst gezamenlijk met één of meer van de ondernemingen als bedoeld onder a), b) of c), of waarin twee of meer van de laatstgenoemde ondernemingen gezamenlijk over de onder a) bedoelde rechten of bevoegdheden beschikken;
  • e) 
    ondernemingen waarin over de onder a) bedoelde rechten of bevoegdheden gezamenlijk wordt beschikt door:
  • partijen bij de overeenkomst of hun respectieve verbonden ondernemingen als bedoeld onder a), b), c) of d), of
  • één of meer van de partijen bij de overeenkomst of één of meer van de met hen verbonden ondernemingen als bedoeld onder a), b), c), of d) en één of meer derde partijen.
  • 3. 
    Voor de toepassing van artikel 3 wordt het marktaandeel van de in lid 2, onder e), van het onderhavige artikel bedoelde ondernemingen gelijkelijk verdeeld over alle ondernemingen die over de in lid 2, onder a), bedoelde rechten of bevoegdheden beschikken.

Artikel 12

  • 1. 
    De in de Verordeningen (EEG) nr. 1983/83(4), (EEG) nr. 1984/83(5) en Verordening (EEG) nr. 4087/88(6) van de Commissie voorziene vrijstellingen blijven tot en met 31 mei 2000 van kracht.
  • 2. 
    Het verbod van artikel 81, lid 1, van het Verdrag is gedurende de periode van 1 juni 2000 tot en met 31 december 2001 niet van toepassing op overeenkomsten die op 31 mei 2000 reeds van kracht waren en die niet voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling die in deze verordening zijn vastgesteld, maar die aan de in de Verordeningen (EEG) nr. 1983/83, (EEG) nr. 1984/83 en (EEG) nr. 4087/88 vastgestelde voorwaarden voor vrijstelling voldoen.

Artikel 13

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2000.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juni 2000, met uitzondering van artikel 12, lid 1, dat van toepassing is met ingang van 1 januari 2000.

Deze verordening blijft van toepassing tot en met 31 mei 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 december 1999.

Voor de Commissie

Mario MONTI

Lid van de Commissie

  • (1) 
    PB 36 van 6.3.1965, blz. 533/65.
  • (2) 
    PB L 148 van 15.6.1999, blz. 1.
  • (3) 
    PB C 270 van 24.9.1999, blz. 7.
  • (4) 
    PB L 173 van 30.6.1983, blz. 1.
  • (5) 
    PB L 173 van 30.6.1983, blz. 5.
  • (6) 
    PB L 359 van 28.12.1988, blz. 46.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.