Besluit 2000/709 - Minimumcriteria die de lidstaten in acht moeten nemen bij de aanwijzing van instanties overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Richtlijn 1999/93/EG betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32000D0709

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32000D0709

2000/709/EG: Beschikking van de Commissie van 6 november 2000 betreffende de minimumcriteria die de lidstaten in acht moeten nemen bij de aanwijzing van instanties overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen (kennisgeving geschied onder nummer C(2000) 3179) (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 289 van 16/11/2000 blz. 0042 - 0043

Beschikking van de Commissie

van 6 november 2000

betreffende de minimumcriteria die de lidstaten in acht moeten nemen bij de aanwijzing van instanties overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen

(kennisgeving geschied onder nummer C(2000) 3179)

(Voor de EER relevante tekst)

(2000/709/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen(1), en met name op artikel 3, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Op 13 december 1999 hebben het Europees Parlement en de Raad Richtlijn 1999/93/EG betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen aangenomen.
  • (2) 
    Bijlage III van Richtlijn 1999/93/EG bevat de eisen voor veilige middelen voor het aanmaken van elektronische handtekeningen. Volgens artikel 3, lid 4, van de richtlijn moet de overeenstemming van veilige middelen voor het aanmaken van handtekeningen met de eisen van bijlage III worden vastgesteld door passende openbare of particuliere instanties die door de lidstaten worden aangewezen en moet de Commissie criteria vaststellen aan de hand waarvan de lidstaten bepalen of een instantie kan worden aangewezen om de overeenstemming te beoordelen.
  • (3) 
    De bovengenoemde criteria moeten door de Commissie worden opgesteld nadat het bij artikel 9, lid 1, van Richtlijn 1999/93/EG opgerichte "Comité voor elektronische handtekeningen" is geraadpleegd.
  • (4) 
    De maatregelen waarin deze beschikking voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het "Comité voor elektronische handtekeningen",

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Deze beschikking is bedoeld om de criteria vast te stellen die de lidstaten moeten gebruiken wanneer zij nationale instanties aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van de overeenstemming van veilige middelen voor het aanmaken van handtekeningen.

Artikel 2

Een aangewezen instantie die deel uitmaakt van een organisatie die zich bezighoudt met andere activiteiten dan de beoordeling van de overeenstemming van veilige middelen voor het aanmaken van handtekeningen met de eisen van bijlage III van Richtlijn 1999/93/EG moet binnen die organisatie duidelijk herkenbaar zijn. Verschillende activiteiten moeten duidelijk van elkaar gescheiden zijn.

Artikel 3

De instantie en haar personeel mogen zich niet bezighouden met activiteiten die in strijd kunnen zijn met de onafhankelijkheid van hun oordeel en hun integriteit bij de uitoefening van hun taak. De instantie moet met name onafhankelijk zijn van de betrokken partijen. De instantie, de directeur en het personeel dat met de beoordeling van de overeenstemming is belast, mogen dan ook geen ontwerper, fabrikant, leverancier of installateur van veilige middelen voor het aanmaken van handtekeningen of een certificatiedienstverlener die certificaten aan het publiek afgeeft, zijn, noch de gemachtigden van één van deze partijen.

Bovendien moeten zij financieel onafhankelijk zijn en mogen zij niet rechtstreeks worden betrokken bij het ontwerp, de fabricage, de verkoop of het onderhoud van veilige middelen voor het aanmaken van handtekeningen, noch optreden als gemachtigden van de hierbij betrokken partijen. Deze bepaling staat een eventuele uitwisseling van technische informatie tussen de fabrikant en de aangemelde instantie niet in de weg.

Artikel 4

De instantie en haar personeel moeten de overeenstemming van veilige middelen voor het aanmaken van handtekeningen met de eisen van bijlage III van Richtlijn 1999/93/EG kunnen beoordelen met een hoge mate van beroepsintegriteit en betrouwbaarheid en met voldoende technische bekwaamheid.

Artikel 5

De beoordeling van de overeenstemming door de instantie moet op transparante wijze plaatsvinden en de instantie moet alle relevante informatie over de beoordeling op schrift stellen. Alle geïnteresseerde partijen moeten gebruik kunnen maken van de diensten van de instantie. De door de instantie gevolgde procedures moeten zonder enige vorm van discriminatie worden toegepast.

Artikel 6

De instantie dient te beschikken over het nodige personeel en de nodige voorzieningen om de technische en administratieve werkzaamheden die uit de haar toegewezen taken voortvloeien, naar behoren en snel te kunnen verrichten.

Artikel 7

Het met de beoordeling van de overeenstemming belaste personeel moet:

  • een gedegen technische en beroepsopleiding hebben genoten, met name op het gebied van technologieën voor elektronische handtekeningen en de daaraan verbonden aspecten van de veiligheid van het gebruik van computers;
  • een behoorlijke kennis bezitten van de voorschriften inzake de verrichte overeenstemmingsbeoordelingen en voldoende ervaring met dergelijke beoordelingen hebben.

Artikel 8

De onpartijdigheid van de personeelsleden moet worden gegarandeerd. Hun bezoldiging mag niet van het aantal uitgevoerde overeenstemmingsbeoordelingen of van de resultaten van deze beoordelingen afhangen.

Artikel 9

De instantie moet een adequate regeling treffen om de uit haar activiteiten voortvloeiende aansprakelijkheid te dekken, bijvoorbeeld een passende verzekering sluiten.

Artikel 10

De instantie moet een adequate regeling treffen om de vertrouwelijkheid te waarborgen van de informatie die haar wordt meegedeeld bij de uitvoering van haar taken in het kader van Richtlijn 1999/93/EG of van de bepalingen van intern recht die daaraan uitvoering geven (behalve tegenover de bevoegde overheidsinstanties van de lidstaat die de instantie heeft aangewezen).

Artikel 11

Wanneer een aangewezen instantie een deel van de overeenstemmingsbeoordelingen wil laten uitvoeren door een andere partij, moet zij ervoor instaan en kunnen aantonen dat deze partij in staat is de betrokken dienst te verlenen. De aangewezen instantie moet de volle verantwoordelijkheid dragen voor de werkzaamheden die onder een dergelijke regeling worden uitgevoerd. Het definitieve besluit blijft bij de aangewezen instantie berusten.

Artikel 12

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 6 november 2000.

Voor de Commissie

Erkki Liikanen

Lid van de Commissie

  • (1) 
    PB L 13 van 19.1.2000, blz. 12.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.