Richtlijn 2002/8 - Wijziging van de Richtlijnen 72/168/EEG en 72/180/EEG betreffende de kenmerken en minimumeisen voor het onderzoek van respectievelijk groentegewassen en landbouwgewassen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32002L0008

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32002L0008

Richtlijn 2002/8/EG van de Commissie van 6 februari 2002 houdende wijziging van de Richtlijnen 72/168/EEG en 72/180/EEG betreffende de kenmerken en minimumeisen voor het onderzoek van respectievelijk groentegewassen en landbouwgewassen

Publicatieblad Nr. L 037 van 07/02/2002 blz. 0007 - 0008

Richtlijn 2002/8/EG van de Commissie

van 6 februari 2002

houdende wijziging van de Richtlijnen 72/168/EEG en 72/180/EEG betreffende de kenmerken en minimumeisen voor het onderzoek van respectievelijk groentegewassen en landbouwgewassen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 70/457/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen(1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/96/EG(2), inzonderheid op artikel 7, lid 2,

Gelet op Richtlijn 70/458/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende het in de handel brengen van groentezaad(3), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/96/EG, inzonderheid op artikel 7, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    In Richtlijn 72/168/EEG van de Commissie van 14 april 1972 betreffende de vastlegging van kenmerken en minimumeisen aangaande het onderzoek bij groentegewassen(4) en in Richtlijn 72/180/EEG van de Commissie van 14 april 1972 tot vaststelling van kenmerken en minimumeisen voor het onderzoek van rassen van landbouwgewassen(5) zijn, met het oog op de officiële toelating van rassen en de vermelding daarvan op de lijsten van de lidstaten, de kenmerken waartoe het onderzoek zich ten minste moet uitstrekken, alsmede minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek vastgesteld.
  • (2) 
    De raad van bestuur van het Communautair Bureau voor plantenrassen, dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht(6), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2506/95(7), heeft ten aanzien van bepaalde gewassen recentelijk testrichtsnoeren inzake het onderzoek gegeven.
  • (3) 
    Er moet worden gezorgd voor samenhang tussen de testrichtsnoeren enerzijds en de kenmerken waartoe het onderzoek van gewassen zich ten minste moet uitstrekken, alsmede de minimumeisen betreffende het verrichten van dit onderzoek anderzijds.
  • (4) 
    Richtlijn 72/168/EEG en Richtlijn 72/180/EEG dienen bijgevolg dienovereenkomstig te worden gewijzigd.
  • (5) 
    De nieuwe bepalingen moeten eveneens van toepassing zijn op rassen die op 31 maart 2002 nog niet zijn toegelaten en opgenomen in de gemeenschappelijke rassenlijsten.
  • (6) 
    De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 72/168/EEG wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Artikel 1 komt als volgt te luiden: "Artikel 1
  • 1. 
    De lidstaten schrijven voor dat het officiële onderzoek bij de toelating van rassen zich ten minste uitstrekt tot de volgende kenmerken:
  • a) 
    voor tomaten (Lycopersicon lycopersicum L. Karsten ex. Farw.), prei (Allium porrum L.), bonen (Phaseolus vulgaris L.), kool (Brassica oleracea L. convar. Capitata (L.) Alef.), bloemkool (Brassica oleracea L. convar. Botrytis (L.) Alef. Var. botrytis L.) en sla (Lactuca sativa L.) de kenmerken die zijn vermeld in de respectieve testrichtsnoeren getiteld 'Protocol inzake het onderzoek op onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid' die de raad van bestuur van het Communautair Bureau voor plantenrassen overeenkomstig artikel 56 van Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad(8) heeft vastgesteld en die in het Mededelingenblad van het Communautair Bureau voor plantenrassen zijn bekendgemaakt.

Alle kenmerken moeten in aanmerking worden genomen, tenzij de waarneming van een bepaald kenmerk onmogelijk wordt gemaakt door de expressie van een ander kenmerk, of de expressie van een kenmerk wordt verhinderd door de omstandigheden waaronder de test plaatsvindt. Deze bepaling geldt onverminderd de toepassing van voorschriften inzake groentegewassen;

  • b) 
    voor andere groentegewassen, de in bijlage I vermelde kenmerken.
  • 2. 
    De lidstaten zien erop toe dat:
  • a) 
    bij het onderzoek van de in lid 1, onder a), genoemde groentegewassen wordt voldaan aan de minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek met betrekking tot proefopzet en teeltomstandigheden die zijn opgenomen in de in lid 1, onder a), bedoelde testrichtsnoeren;
  • b) 
    bij het onderzoek van andere groentegewassen wordt voldaan aan de in bijlage II vermelde minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek.".
  • 2. 
    In bijlage I worden de punten 2, 9, 12, 13, 14, 26, 29 en 33 geschrapt.
  • 3. 
    In bijlage II, deel A, worden de punten 2, 9, 12, 13, 14, 26, 29 en 33 geschrapt.

Artikel 2

Richtlijn 72/180/EEG wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Artikel 1 komt als volgt te luiden: "Artikel 1
  • 1. 
    De lidstaten schrijven voor dat het officiële onderzoek bij de toelating van rassen zich ten minste uitstrekt tot de volgende kenmerken en eigenschappen:
  • a) 
    voor het onderzoek op onderscheidbaarheid, bestendigheid en homogeniteit:
  • i) 
    voor tarwe (Triticum aestivum L.) en maïs (Zea mays L.) de kenmerken die zijn vermeld in de respectieve testrichtsnoeren getiteld 'Protocol inzake het onderzoek op onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid' die de raad van bestuur van het Communautair Bureau voor plantenrassen overeenkomstig artikel 56 van Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad(9) heeft vastgesteld en die in het Mededelingenblad van het Communautair Bureau voor plantenrassen zijn bekendgemaakt.

Alle kenmerken moeten in aanmerking worden genomen, tenzij de waarneming van een bepaald kenmerk onmogelijk wordt gemaakt door de expressie van een ander kenmerk, of de expressie van een kenmerk wordt verhinderd door de omstandigheden waaronder de test plaatsvindt. Deze bepaling geldt onverminderd de toepassing van voorschriften inzake landbouwgewassen;

  • ii) 
    voor andere landbouwgewassen, de in bijlage I, deel A, vermelde kenmerken;
  • b) 
    voor het onderzoek van de cultuur- en gebruikswaarde, de in bijlage I, deel B, vermelde eigenschappen.
  • 2. 
    De lidstaten zien erop toe dat:
  • a) 
    bij het onderzoek van tarwe (Triticum aestivum L.) en maïs (Zea mays L.) wordt voldaan aan de minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek met betrekking tot proefopzet en teeltomstandigheden die zijn opgenomen in de in lid 1, onder a), punt i), bedoelde testrichtsnoeren.
  • b) 
    bij het onderzoek van andere landbouwgewassen wordt voldaan aan de in bijlage II vermelde minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek.".
  • 2. 
    In bijlage I, deel A:
  • a) 
    worden de woorden "Zachte tarwe" en "Triticum aestivum L." onder punt 39 geschrapt;
  • b) 
    wordt punt 41 geschrapt.
  • 3. 
    In bijlage II:
  • a) 
    worden de woorden "3.1 Zelfbevruchtende gewassen" vervangen door "3.1 Zelfbestuivende gewassen, met uitzondering van tarwe";
  • b) 
    wordt punt 3.3 geschrapt.

Artikel 3

  • 1. 
    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 31 maart 2002 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

  • 2. 
    Deze richtlijn is van toepassing op alle rassen die op 31 maart 2002 nog niet zijn toegelaten en opgenomen in respectievelijk de gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen of de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen.

Indien de officiële onderzoeken voor de toelating van de rassen vóór laatstgenoemde datum geheel of gedeeltelijk in overeenstemming met de oorspronkelijke bepalingen van de Richtlijnen 72/168/EEG of 72/180/EEG zijn begonnen, hoeft niet opnieuw te worden nagegaan of deze rassen aan de nieuwe bepalingen voldoen.

  • 3. 
    De lidstaten delen de Commissie de tekst mee van de belangrijkste nationale bepalingen die zij op het gebied van deze richtlijn goedkeuren.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 6 februari 2002.

Voor de Commissie

David Byrne

Lid van de Commissie

  • (1) 
    PB L 225 van 12.10.1970, blz. 1.
  • (2) 
    PB L 25 van 1.2.1999, blz. 27.
  • (3) 
    PB L 225 van 12.10.1970, blz. 7.
  • (4) 
    PB L 103 van 2.5.1972, blz. 6.
  • (5) 
    PB L 108 van 8.5.1972, blz. 8.
  • (6) 
    PB L 227 van 1.9.1994, blz. 1.
  • (7) 
    PB L 258 van 28.10.1995, blz. 3.
  • (8) 
    PB L 227 van 1.9.1994, blz. 1.
  • (9) 
    PB L 227 van 1.9.1994, blz. 1.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.