Richtlijn 2003/75 - Wijziging van bijlage I bij Richtlijn 98/18/EG inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32003L0075

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32003L0075

Richtlijn 2003/75/EG van de Commissie van 29 juli 2003 tot wijziging van bijlage I bij Richtlijn 98/18/EG van de Raad inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 190 van 30/07/2003 blz. 0006 - 0009

Richtlijn 2003/75/EG van de Commissie

van 29 juli 2003

tot wijziging van bijlage I bij Richtlijn 98/18/EG van de Raad inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 98/18/EG van de Raad van 17 maart 1998 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen(1), en met name op artikel 8, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Richtlijn 98/18/EG is van toepassing op nieuwe en bestaande schepen op binnenlandse reizen overeenkomstig de voorschriften van bijlage I.
  • (2) 
    Volgens hoofdstuk III, punt 5-1, van bijlage I bij Richtlijn 98/18/EG moeten reddingsvlotten, snelle hulpverleningsboten, hulpverleningsmiddelen en reddingsvesten op bestaande ro-ro-schepen uiterlijk op de datum van het eerste periodieke onderzoek na 1 juli 2000 aan de gewijzigde voorschriften voldoen.
  • (3) 
    Richtlijn 2002/25/EG van de Commissie van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 98/18/EG van de Raad inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen(2) vereist verdere wijziging van genoemde uitrusting per 1 januari 2003.
  • (4) 
    Het desbetreffende Solas-voorschrift staat toe dat de wijzigingen op bestaande schepen tegelijk met grote reparaties, verbouwingen of vervanging van reddingsmiddelen plaatsvinden.
  • (5) 
    Derhalve moet Richtlijn 98/18/EG worden gewijzigd en moet een redelijke termijn worden vastgesteld voor de toepassing van deze nieuwe voorschriften op bestaande ro-ro-schepen.
  • (6) 
    De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad(3) opgerichte Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Hoofdstuk III, punt 5-1, van bijlage I bij Richtlijn 98/18/EG wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

  • 1. 
    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn daaraan te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

In die bepalingen wordt naar deze richtlijn verwezen of er wordt naar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

  • 2. 
    De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 29 juli 2003.

Voor de Commissie

Loyola De Palacio

Vice-voorzitster

  • (1) 
    PB L 144 van 15.5.1998, blz. 1.
  • (2) 
    PB L 98 van 15.4.2002, blz. 1.
  • (3) 
    PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1.

BIJLAGE

5-1 Eisen met betrekking tot ro-ro-passagiersschepen (26)

VÓÓR 1 JANUARI 2003 GEBOUWDE RO-RO-SCHEPEN VAN DE KLASSEN B, C en D.

1 Vóór 1 januari 2003 gebouwde ro-ro-passagiersschepen moeten uiterlijk op de datum van het eerste periodieke onderzoek na 1 januari 2006 voldoen aan de eisen van de punten.6.2,.6.3,.6.4,.7,.8 en.9.

Vóór die datum zijn de punten.2,.3,.4 en.5 van toepassing op vóór 1 januari 2003 gebouwde ro-ro-schepen.

Onverminderd het bovenstaande, wanneer reddingsmiddelen of -voorzieningen op deze schepen worden vervangen of wanneer deze schepen ingrijpende reparaties, verbouwingen of veranderingen ondergaan, die gepaard gaan met vervanging of aanvulling van de reeds aanwezige reddingsmiddelen of -voorzieningen, moeten deze reddingsmiddelen of -voorzieningen voldoen aan de desbetreffende eisen van de punten.6,.7,.8 en.9..

2 Reddingsvlotten.

1 De reddingsvlotten van ro-ro-passagiersschepen moeten bediend worden door systemen voor evacuatie op zee die voldoen aan Solas-voorschrift III/48.5, zoals van kracht op 17 maart 1998, of tewaterlatingsmiddelen die voldoen aan Solas-voorschrift III/48.6, zoals van kracht op 17 maart 1998, en gelijk verdeeld zijn over de bak- en stuurboordzijde van het schip.

De communicatie tussen de inschepingsplaats en het platform moet gewaarborgd zijn..

2 Alle reddingsvlotten aan boord van ro-ro-passagiersschepen moeten voorzien zijn van een voorziening voor vrij opdrijven die voldoet aan de eisen van Solas-voorschrift III/23, zoals van kracht op 17 maart 1998..

3 Alle reddingsvlotten aan boord van ro-ro-passagiersschepen moeten van een type zijn dat voorzien is van een inklimsteun die voldoet aan de eisen van Solas-voorschrift III/39.4.1 of Solas-voorschrift III/40.4.1, zoals van kracht op 17 maart 1998, naar gelang van toepassing..

4 Alle reddingsvlotten aan boord van ro-ro-passagiersschepen moeten ofwel zelfrichtend zijn ofwel omkeerbare overdekte reddingsvlotten, die stabiel zijn bij zeegang en veilig gebruikt kunnen worden ongeacht welke kant bovendrijft. Open omkeerbare reddingsvlotten mogen worden toegestaan, indien de administratie van de vlaggenstaat dat, gezien de beschutte aard van de reis, de gunstige klimatologische omstandigheden in het gebied en de periode waarin wordt gevaren, gepast acht en op voorwaarde dat deze reddingsvlotten geheel voldoen aan de eisen van bijlage 10 van de High Speed Craft Code.

Een andere mogelijkheid is dat het schip, naast het normale aantal reddingsvlotten, zelfrichtende reddingsvlotten of omkeerbare overdekte reddingsvlotten aan boord moet hebben, waarvan de totale capaciteit voldoende moet zijn om plaats te bieden aan 50 % van de personen voor wie geen plaats is in de reddingsboten. De extracapaciteit van de reddingsvlotten wordt bepaald op basis van het verschil tussen het totale aantal personen aan boord en het aantal personen voor wie plaats is in de reddingsboten. Ieder reddingsvlot moet worden goedgekeurd door de administratie van de vlaggenstaat, gelet op de door de IMO aangenomen aanbevelingen in MSC/Circ.809..

3 Snelle hulpverleningsboten.

1 Ten minste één van de hulpverleningsboten aan boord van een ro-ro-passagiersschip moet een snelle hulpverleningsboot zijn die door de administratie van de vlaggenstaat is goedgekeurd, gelet op de door de IMO aangenomen aanbevelingen in MSC/Circ.809..

2 Iedere snelle hulpverleningsboot moet worden bediend door een geschikt tewaterlatingsmiddel dat is goedgekeurd door de administratie van de vlaggenstaat. Bij de goedkeuring van deze middelen moet de administratie van de vlaggenstaat er rekening mee houden dat de snelle hulpverleningsboot ook onder zeer ongunstige weersomstandigheden te water gelaten en teruggezet moet kunnen worden, terwijl zij zich ook moet richten naar de door de IMO aangenomen aanbevelingen..

3 Er moeten voor iedere snelle hulpverleningsboot ten minste twee bemanningen worden opgeleid en regelmatig geoefend, gelet op hoofdstuk A-VI/2, tabel A-VI/2-2, van de "Specification of the minimum standard of competence in fast rescue boats" van de Seafarers Training, Certification and Watchkeeping (STCW) Code en de door IMO-resolutie A.771 (18), zoals gewijzigd, aangenomen aanbevelingen. De opleiding en de oefeningen moeten alle aspecten omvatten van hulpverlening, het omgaan en manoeuvreren met en besturen van deze vaartuigen in uiteenlopende omstandigheden, alsmede het oprichten na omslaan..

4 Indien de inrichting of grootte van een bestaand ro-ro-passagiersschip zodanig is dat plaatsing van een snelle hulpverleningsboot, zoals vereist volgens punt.3.1, niet mogelijk is, mag de snelle hulpverleningsboot worden opgesteld op de plaats van een bestaande reddingsboot die aanvaard wordt als hulpverleningsboot of boot voor noodgevallen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:.

1 de geplaatste snelle hulpverleningsboot wordt bediend door een tewaterlatingsmiddel dat voldoet aan de bepalingen van punt.3.2;.

2 de door bovengenoemde vervanging van het groepsreddingsmiddel verloren gegane capaciteit wordt gecompenseerd door plaatsing van reddingsvlotten die ten minste evenveel personen kunnen bevatten als de vervangen reddingsboot, en.

3 de reddingsvlotten worden bediend door de bestaande tewaterlatingsmiddelen of de systemen voor evacuatie op zee..

4 Hulpverleningsmiddelen.

1 Ieder ro-ro-passagiersschip moet zijn uitgerust met doeltreffende middelen waarmee overlevenden snel uit het water kunnen worden gehaald en vanuit hulpverleningsboten of groepsreddingsmiddelen aan boord van het schip worden genomen..

2 De middelen om overlevenden aan boord van het schip te brengen, mogen deel uitmaken van een evacuatie- of hulpverleningssysteem.

Deze middelen moeten worden goedgekeurd door de administratie van de vlaggenstaat, gelet op de door de IMO aangenomen aanbevelingen in MSC/Circ.810..

3 Indien een evacuatieglijbaan moet dienen als middel om overlevenden op het dek van het schip over te brengen, moet de glijbaan voorzien zijn van grijplijnen of ladders als hulpmiddelen bij het naar boven klimmen..

5 Reddingsvesten.

1 Onverminderd de eisen van de Solas-voorschriften III/7.2 en III/22.2 moet er een voldoende aantal reddingsvesten worden bewaard in de nabijheid van de verzamelplaatsen, zodat er geen passagiers naar hun hutten moeten teruggaan om hun reddingsvesten op te halen..

2 Op ro-ro-passagiersschepen moet elk reddingsvest voorzien zijn van een licht dat voldoet aan de eisen van Solas-voorschrift III/32.2, zoals van kracht op 17 maart 1998.

NA 1 JANUARI 2003 GEBOUWDE RO-RO-SCHEPEN VAN DE KLASSEN B, C EN D.

6 Reddingsvlotten.

1 De reddingsvlotten van ro-ro-passagiersschepen moeten bediend worden door systemen voor evacuatie op zee die voldoen aan hoofdstuk 6.2 van de LSA-code, of tewaterlatingsmiddelen die voldoen aan paragraaf 6.1.5 van de LSA-code, en gelijk verdeeld zijn over de bak- en stuurboordzijde van het schip.

De communicatie tussen de inschepingsplaats en het platform moet gewaarborgd zijn..

2 Alle reddingsvlotten aan boord van ro-ro-passagiersschepen moeten voorzien zijn van een voorziening voor vrij opdrijven die voldoet aan de eisen van Solas-voorschrift III/13.4..

3 Alle reddingsvlotten aan boord van ro-ro-passagiersschepen moeten van een type zijn dat voorzien is van een inklimsteun die voldoet aan de eisen van paragraaf 4.2.4.1 of 4.3.4.1 van de LSA-code, naar gelang van de toepassing..

4 Alle reddingsvlotten aan boord van ro-ro-passagiersschepen moeten ofwel zelfrichtend zijn ofwel omkeerbare overdekte reddingsvlotten, die stabiel zijn bij zeegang en veilig gebruikt kunnen worden ongeacht welke kant bovendrijft. Open omkeerbare reddingsvlotten mogen worden toegestaan, indien de administratie van de vlaggenstaat dat gezien de beschutte aard van de reis, de gunstige klimatologische omstandigheden in het gebied en de periode waarin wordt gevaren, gepast acht en op voorwaarde dat deze reddingsvlotten geheel voldoen aan de eisen van bijlage 10 van de High Speed Craft Code.

Een andere mogelijkheid is dat het schip, naast het normale aantal reddingsvlotten, zelfrichtende reddingsvlotten of omkeerbare overdekte reddingsvlotten aan boord moet hebben, waarvan de totale capaciteit voldoende moet zijn om plaats te bieden aan 50 % van de personen voor wie geen plaats is in de reddingsboten. De extracapaciteit van de reddingsvlotten wordt bepaald op basis van het verschil tussen het totale aantal personen aan boord en het aantal personen voor wie plaats is in de reddingsboten. Ieder reddingsvlot moet worden goedgekeurd door de administratie van de vlaggenstaat, gelet op de door de IMO aangenomen aanbevelingen in MSC/Circ.809..

7 Snelle hulpverleningsboten.

1 Ten minste één van de hulpverleningsboten aan boord van een ro-ro-passagiersschip moet een snelle hulpverleningsboot zijn die door de administratie van de vlaggenstaat is goedgekeurd, gelet op de door de IMO aangenomen aanbevelingen in MSC/Circ.809..

2 Iedere snelle hulpverleningsboot moet worden bediend door een geschikt tewaterlatingsmiddel dat is goedgekeurd door de administratie van de vlaggenstaat. Bij de goedkeuring van deze middelen moet de administratie van de vlaggenstaat er rekening mee houden dat de snelle hulpverleningsboot ook onder zeer ongunstige weersomstandigheden te water gelaten en teruggezet moet kunnen worden, terwijl zij zich ook moet richten naar de door de IMO aangenomen aanbevelingen..

3 Er moeten voor iedere snelle hulpverleningsboot ten minste twee bemanningen worden opgeleid en regelmatig geoefend, gelet op hoofdstuk A-VI/2, tabel A-VI/2-2, van de "Specification of the minimum standard of competence in fast rescue boats" van de Seafarers Training, Certification and Watchkeeping (STCW) Code en de door IMO-resolutie A.771 (18), zoals gewijzigd, aangenomen aanbevelingen. De opleiding en de oefeningen moeten alle aspecten omvatten van hulpverlening, het omgaan en manoeuvreren met en besturen van deze vaartuigen in uiteenlopende omstandigheden, alsmede het oprichten na omslaan..

4 Indien de inrichting of grootte van een bestaand ro-ro-passagiersschip zodanig is dat plaatsing van een snelle hulpverleningsboot, zoals vereist volgens punt.3.1, niet mogelijk is, mag de snelle hulpverleningsboot worden opgesteld op de plaats van een bestaande reddingsboot die aanvaard wordt als hulpverleningsboot of boot voor noodgevallen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:.

1 de geplaatste snelle hulpverleningsboot wordt bediend door een tewaterlatingsmiddel dat voldoet aan de bepalingen van punt.3.2;.

2 de door bovengenoemde vervanging van het groepsreddingsmiddel verloren gegane capaciteit wordt gecompenseerd door plaatsing van reddingsvlotten die ten minste evenveel personen kunnen bevatten als de vervangen reddingsboot, en.

3 de reddingsvlotten worden bediend door de bestaande tewaterlatingsmiddelen of de systemen voor evacuatie op zee..

8 Hulpverleningsmiddelen.

1 Ieder ro-ro-passagiersschip moet zijn uitgerust met doeltreffende middelen waarmee overlevenden snel uit het water kunnen worden gehaald en vanuit hulpverleningsboten of groepsreddingsmiddelen aan boord van het schip worden genomen..

2 De middelen om overlevenden aan boord van het schip te brengen, mogen deel uitmaken van een evacuatie- of hulpverleningssysteem.

Deze middelen moeten worden goedgekeurd door de administratie van de vlaggenstaat, gelet op de door de IMO aangenomen aanbevelingen in MSC/Circ.810..

3 Indien een evacuatieglijbaan moet dienen als middel om overlevenden op het dek van het schip over te brengen, moet de glijbaan voorzien zijn van grijplijnen of ladders als hulpmiddelen bij het naar boven klimmen..

9 Reddingsvesten.

1 Onverminderd de eisen van de Solas-voorschriften III/7.2 en III/22.2 moet er een voldoende aantal reddingsvesten worden bewaard in de nabijheid van de verzamelplaatsen, zodat er geen passagiers naar hun hutten moeten teruggaan om hun reddingsvesten op te halen..

2 Op ro-ro-passagiersschepen moet elk reddingsvest voorzien zijn van een licht dat voldoet aan de eisen van paragraaf 2.2.3 van de LSA-code.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.