Verordening 2004/1 - Toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32004R0001

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32004R0001

Verordening (EG) nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten

Publicatieblad Nr. L 001 van 03/01/2004 blz. 0001 - 0016

Verordening (EG) nr. 1/2004 van de Commissie

van 23 december 2003

betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen(1), en met name op artikel 1, lid 1, onder a), punt i),

Na bekendmaking van de ontwerp-verordening(2),

Na raadpleging van het Raadgevend Comité inzake overheidssteun,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Bij Verordening (EG) nr. 994/98 is de Commissie de bevoegdheid toegekend in overeenstemming met artikel 87 van het Verdrag vast te stellen dat, onder bepaalde voorwaarden, steun voor kleine en middelgrote ondernemingen met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is en niet aan de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag onderworpen is.
  • (2) 
    Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen(3) is niet van toepassing op werkzaamheden die verband houden met de productie, verwerking of afzet van de in bijlage I bij het Verdrag opgenomen producten.
  • (3) 
    De Commissie heeft de artikelen 87 en 88 van het Verdrag bij tal van beschikkingen toegepast op kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten, en heeft haar beleid duidelijk vastgelegd, laatstelijk in de communautaire richtnoeren voor staatssteun in de landbouwsector(4) (hierna "landbouwrichtsnoeren" genoemd). Gezien de grote ervaring van de Commissie met de toepassing van die artikelen op kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten, is het passend dat de Commissie ook ten aanzien van deze ondernemingen van de haar bij Verordening (EG) nr. 994/98 toegekende bevoegdheden gebruikmaakt om voor een doeltreffend toezicht te zorgen en de administratie te vereenvoudigen zonder dat de controle door de Commissie daardoor wordt verzwakt, voorzover artikel 89 van het Verdrag op dergelijke producten van toepassing is verklaard. Gezien de specifieke kenmerken van de landbouwsector is een verordening die uitsluitend betrekking heeft op de in deze sector werkzame kleine en middelgrote ondernemingen, gerechtvaardigd.
  • (4) 
    Deze verordening laat de mogelijkheid voor de lidstaten om steun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten, aan te melden onverlet. Dergelijke aanmeldingen zal de Commissie beoordelen in het licht van deze verordening en van de landbouwrichtsnoeren. Aanmeldingen die op het moment van inwerkingtreding van deze verordening nog in behandeling zijn, dienen in de eerste plaats overeenkomstig deze verordening te worden beoordeeld en vervolgens, indien niet aan de bepalingen van deze verordening is voldaan, op basis van de landbouwrichtsnoeren. Het is dienstig overgangsbepalingen vast te stellen voor steun die vóór de inwerkingtreding van deze verordening is toegekend en in strijd met het bepaalde in artikel 88, lid 3, van het Verdrag niet is aangemeld.
  • (5) 
    In de komende jaren zal de landbouw zich moeten aanpassen aan nieuwe omstandigheden en extra veranderingen met betrekking tot de ontwikkeling van de markt, het marktbeleid, de handelsvoorschriften, de vraag en wensen van de consument en de uitbreiding van de Gemeenschap. Deze veranderingen zullen niet alleen gevolgen hebben voor de landbouwmarkten, maar ook voor de plaatselijke economieën in plattelandsgebieden in het algemeen. Het plattelandsontwikkelingsbeleid moet erop gericht zijn het concurrentievermogen van het platteland te herstellen en te vergroten en derhalve bijdragen aan het in stand houden en scheppen van werkgelegenheid in deze gebieden.
  • (6) 
    De rol van kleine en middelgrote ondernemingen is van doorslaggevende betekenis voor het scheppen van arbeidsplaatsen en meer in het algemeen voor de sociale stabiliteit en het economisch dynamisme. Hun ontwikkeling kan echter door de onvolkomenheden van de markt worden afgeremd. Zij kunnen vaak moeilijk kapitaal of krediet verkrijgen, omdat zij slechts beperkte garanties kunnen bieden en omdat sommige financiële markten terughoudend zijn om risico's te nemen. Zij hebben door hun beperkte middelen soms ook moeilijk toegang tot informatie, met name over nieuwe technologie en potentiële markten. Daarom moet het doel van de bij deze verordening vrijgestelde steun erin bestaan de ontwikkeling van de economische bedrijvigheid van kleine en middelgrote ondernemingen te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Deze ontwikkeling moet worden aangemoedigd en ondersteund door de bestaande regels, voorzover zij betrekking hebben op kleine en middelgrote ondernemingen, te vereenvoudigen.
  • (7) 
    In de Gemeenschap wordt een groot gedeelte van de landbouwproducten geproduceerd, verwerkt en afgezet door kleine en middelgrote ondernemingen.
  • (8) 
    Bij Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen(5) zijn reeds specifieke regels vastgesteld met betrekking tot bepaalde maatregelen voor plattelandsontwikkeling die wel staatssteun maar geen communautaire medefinanciering ontvangen.
  • (9) 
    Deze verordening dient in een vrijstelling te voorzien voor elke steunmaatregel die aan alle voorwaarden van deze verordening voldoet, alsook voor elke steunregeling, op voorwaarde dat alle steun die op grond van die regeling kan worden verleend, aan alle relevante voorwaarden van deze verordening voldoet. Om voor een doeltreffend toezicht te zorgen en de administratie te vereenvoudigen zonder dat de controle door de Commissie daardoor wordt verzwakt, moet in steunregelingen en in individuele gevallen van steunverlening die buiten enige steunregeling vallen, uitdrukkelijk naar deze verordening worden verwezen.
  • (10) 
    Steun die wordt verleend voor kosten in verband met reclame zoals omschreven in de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reclame voor in bijlage I van het Verdrag vermelde producten en voor bepaalde niet in bijlage I vermelde producten(6), dient van de werkingssfeer van deze verordening te worden uitgesloten; op dergelijke steun dienen alleen laatstgenoemde richtsnoeren van toepassing te blijven.
  • (11) 
    Gezien de noodzaak om een juist evenwicht tot stand te brengen tussen het zoveel mogelijk vermijden van mededingingsvervalsingen in de gesteunde sector enerzijds en de doelstellingen van deze verordening anderzijds, dient bij deze verordening geen vrijstelling te worden verleend voor gevallen van individuele steunverlening waarbij een vastgesteld maximumbedrag wordt overschreden, ongeacht of de steun al dan niet op grond van een krachtens deze verordening vrijgestelde steunregeling wordt verleend.
  • (12) 
    Gelet op de Overeenkomst inzake landbouw van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), mag bij deze verordening geen vrijstelling worden verleend voor exportsteun of voor steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse producten in plaats van ingevoerde producten. Dergelijke steun kan onverenigbaar zijn met de internationale verplichtingen van de Gemeenschap op grond van de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen en de Overeenkomst inzake landbouw van de WTO. Steun ter compensatie van de kosten van de deelneming aan handelsbeurzen of van studies of adviesdiensten die noodzakelijk zijn voor het lanceren van een nieuw product of van een bestaand product op een nieuwe markt, is in de regel geen exportsteun.
  • (13) 
    Om de verschillen die tot mededingingsvervalsingen zouden kunnen leiden, weg te nemen, om de coördinatie van de verschillende communautaire en nationale initiatieven met betrekking tot kleine en middelgrote ondernemingen te vergemakkelijken en om de administratieve duidelijkheid en de rechtszekerheid te bevorderen, dient in deze verordening de definitie van kleine en middelgrote ondernemingen te worden gebruikt die is neergelegd in Verordening (EG) nr. 70/2001.
  • (14) 
    In overeenstemming met de vaste praktijk van de Commissie, en om ervoor te zorgen dat de steun evenredig is en het steunbedrag niet hoger dan noodzakelijk is, dienen de maxima normaliter te worden uitgedrukt als steunintensiteiten in verhouding tot een reeks in aanmerking komende kosten, in plaats van als maximale steunbedragen.
  • (15) 
    Om te bepalen of steun overeenkomstig deze verordening al dan niet met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is, moet van de steunintensiteit en dus het steunbedrag, uitgedrukt als subsidie-equivalent, worden uitgegaan. Bij de berekening van het subsidie-equivalent van steun die in termijnen wordt uitgekeerd, en van steun in de vorm van een zachte lening dienen de marktrentevoeten te worden toegepast die gelden op het ogenblik waarop de steun wordt verleend. Met het oog op een eenvormige, doorzichtige en eenvoudige toepassing van de staatssteunregels dienen voor de toepassing van deze verordening de referentierentevoeten als marktrentevoeten te gelden, met dien verstande dat in het geval van een zachte lening daarvoor op de gebruikelijke wijze zekerheid moet worden gesteld en de lening geen abnormale risico's mag meebrengen. De referentierentevoeten zijn de rentevoeten welke op geregelde tijdstippen door de Commissie op basis van objectieve criteria worden vastgesteld en in het Publicatieblad van de Europese Unie en op internet worden bekendgemaakt.
  • (16) 
    Overeenkomstig de vaste praktijk van de Commissie inzake de beoordeling van staatssteun in de landbouwsector is het overbodig een onderscheid te maken tussen kleine en middelgrote ondernemingen. Voor bepaalde vormen van steun is het dienstig absolute bedragen vast te stellen die begunstigden mogen ontvangen.
  • (17) 
    Gezien de ervaring van de Commissie, dienen de maxima op een zodanig niveau te worden vastgesteld dat een juist evenwicht tot stand wordt gebracht tussen de noodzaak om mededingingsvervalsingen in de gesteunde sector zoveel mogelijk te vermijden en de doelstelling om de ontwikkeling van de economische bedrijvigheid van kleine en middelgrote ondernemingen in de landbouwsector te vergemakkelijken. Voor de samenhang met door de Gemeenschap medegefinancierde steunmaatregelen moeten de maxima worden geharmoniseerd met de maxima die zijn vastgesteld in de landbouwrichtsnoeren en in Verordening (EG) nr. 1257/1999.
  • (18) 
    Het is dienstig verdere voorwaarden vast te stellen waaraan de krachtens deze verordening vrijgestelde steunregelingen en individuele steunmaatregelen moeten voldoen. Bedrijven die steun voor investeringen ontvangen, moeten voldoen aan de criteria inzake economische levensvatbaarheid en aan de minimumnormen van artikel 5 en artikel 26, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1257/1999. Met eventuele productiebeperkingen of beperkingen op communautaire steunverlening in het kader van de gemeenschappelijke marktordeningen dient rekening te worden gehouden. Gelet op artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag, mag steun niet als enig gevolg hebben dat de bedrijfskosten die de begunstigde onderneming normaal zou moeten dragen, permanent of periodiek worden verminderd en moet de steun evenredig zijn met de handicaps die moeten worden overwonnen om de sociaal-economische voordelen te kunnen genieten waarvan wordt aangenomen dat zij in het belang van de Gemeenschap zijn. Eenzijdige staatssteun die uitsluitend ten doel heeft de financiële situatie van producenten te verbeteren, maar in geen enkel opzicht bijdraagt tot de ontwikkeling van de sector, en met name steun die alleen op basis van de prijs, hoeveelheid, productie-eenheid of productiewijze wordt toegekend, moet worden beschouwd als steun voor de bedrijfsvoering en is als zodanig niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Bovendien zou dergelijke steun naar alle waarschijnlijkheid de mechanismen van de gemeenschappelijke marktordeningen verstoren. Het is derhalve passend de bij deze verordening verleende vrijstelling uitsluitend te doen gelden voor bepaalde vormen van steun.
  • (19) 
    De bij deze verordening verleende vrijstelling dient te gelden voor steun voor kleine en middelgrote ondernemingen, ongeacht de vestigingsplaats. Investeringen en maatregelen voor het scheppen van arbeidsplaatsen kunnen bijdragen tot de economische ontwikkeling van probleemgebieden en gebieden van doelstelling 1 in de Gemeenschap. Kleine en middelgrote ondernemingen in deze gebieden lijden zowel onder het structurele nadeel van hun vestigingsplaats als onder de moeilijkheden die voortvloeien uit hun omvang. Bijgevolg dienen voor kleine en middelgrote ondernemingen in probleemgebieden en gebieden van doelstelling 1 hogere maxima te worden vastgelegd.
  • (20) 
    Vanwege het risico op verstoringen bij gerichte investeringssteun en om landbouwers vrij te laten in de keuze voor welke producten zij investeringen wensen te doen, mag op grond van deze verordening vrijgestelde investeringssteun niet tot specifieke landbouwproducten worden beperkt. Deze voorwaarde mag lidstaten er niet van weerhouden bepaalde landbouwproducten van dergelijke steunmaatregelen of steunregelingen uit te sluiten, met name wanneer er geen normale afzetmogelijkheden kunnen worden gevonden. Daarnaast moeten bepaalde soorten investeringen als zodanig van deze verordening worden uitgesloten. Steun voor investeringen die op bepaalde sectoren zijn gericht, kan gerechtvaardigd zijn en is derhalve vrijgesteld als de steun beperkt blijft tot de kosten van de toepassing van bepaalde regels inzake de bescherming of verbetering van het milieu, de verbetering van de hygiëne op dierenhouderijbedrijven of de verbetering van het welzijn van landbouwhuisdieren. Investeringen op landbouwbedrijfsniveau voor de verwerking en afzet van landbouwproducten die niet tot een capaciteitsverhoging leiden en waarvan de totale in aanmerking komende uitgaven lager zijn dan de overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 vastgestelde limiet, dienen te worden beoordeeld op basis van de regels inzake investeringen voor de productie van landbouwproducten. Investeringen op landbouwbedrijfsniveau voor de verwerking en afzet van landbouwproducten die wel tot een capaciteitsverhoging leiden en/of waarvan de totale in aanmerking komende uitgaven wel hoger zijn dan de overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 vastgestelde limiet, dienen te worden beoordeeld op basis van de regels inzake investeringen voor de verwerking en afzet van landbouwproducten.
  • (21) 
    Als steun wordt toegekend voor aanpassingen aan nieuwe normen op Gemeenschapsniveau, mag de lidstaten niet worden toegestaan de aanpassingsperiode voor landbouwers te verlengen door de toepassing van deze regels uit te stellen. Derhalve moet de datum waarna nieuwe wetgeving niet langer als nieuw kan worden aangemerkt, duidelijk worden vastgesteld.
  • (22) 
    Voor diensten waarvan de kosten worden gesubsidieerd, zijn landbouwers vaak niet vrij in de keuze van de dienstverlener. Om te voorkomen dat steun de dienstverleners en niet de landbouwers ten goede komt, en om te waarborgen dat landbouwers de beste diensten voor een concurrerende prijs krijgen, moet er normaliter voor worden gezorgd dat dergelijke dienstverleners volgens de marktbeginselen worden geselecteerd en bezoldigd. Voor bepaalde diensten, met name controles, is er soms echter, vanwege de aard van of de wettelijke basis voor de verlening van die dienst, slechts één mogelijke dienstverlener.
  • (23) 
    In sommige verordeningen van de Raad op landbouwgebied is bepaald dat voor de betaling van steun door lidstaten, veelal in combinatie met financiering door de Gemeenschap, specifieke machtigingen moeten worden verleend. Deze bepalingen voorzien echter meestal niet in een vrijstelling van de verplichting tot aanmelding op grond van artikel 88 van het Verdrag, mits dergelijke maatregelen aan de voorwaarden van artikel 87, lid 1, van het Verdrag voldoen. Aangezien de voorwaarden voor dergelijke steun duidelijk in deze verordeningen staan vermeld en/of aanmelding van dergelijke maatregelen bij de Commissie op grond van bijzondere bepalingen in deze verordeningen verplicht is, is een extra, afzonderlijke aanmelding op grond van artikel 88, lid 3, van het Verdrag niet nodig om de Commissie in staat te stellen deze maatregelen te beoordelen. Omwille van de rechtszekerheid moet ook in de onderhavige verordening naar deze bepalingen worden verwezen en is aanmelding van de betrokken maatregelen overeenkomstig artikel 88 van het Verdrag niet nodig voorzover kan worden gegarandeerd dat de steun uitsluitend voor kleine en middelgrote ondernemingen bestemd is.
  • (24) 
    Om te waarborgen dat de steun noodzakelijk is en de ontwikkeling van bepaalde activiteiten stimuleert, mag bij deze verordening geen vrijstelling worden verleend voor activiteiten die de begunstigde onderneming ook onder marktvoorwaarden zou ontplooien. Voor activiteiten die de begunstigde reeds heeft ontplooid, mag geen steun met terugwerkende kracht worden verleend.
  • (25) 
    Bij deze verordening mag geen vrijstelling worden verleend voor steun die wordt gecumuleerd met andere staatssteun, met inbegrip van steun van nationale, regionale of plaatselijke autoriteiten en overheidssteun die wordt verleend in het kader van Verordening (EG) nr. 1257/1999, of met communautaire bijstand in verband met dezelfde in aanmerking komende kosten, indien door deze cumulatie de in deze verordening vastgestelde maxima worden overschreden.
  • (26) 
    Om voor doorzichtigheid en doeltreffende controle te zorgen, overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 994/98, dient een model te worden vastgesteld dat de lidstaten moeten volgen wanneer zij de Commissie met het oog op bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie de beknopte informatie verstrekken die vereist is telkens wanneer krachtens deze verordening een steunregeling ten uitvoer wordt gelegd of zonder toepassing van een dergelijke regeling individuele steun wordt verleend. Om dezelfde redenen dienen regels te worden vastgesteld betreffende de dossiers die de lidstaten over de krachtens deze verordening vrijgestelde steun moeten aanleggen. Het is passend dat de Commissie vaststelt aan welke voorwaarden het jaarlijkse verslag dat de lidstaten bij de Commissie moeten indienen, moet voldoen. Nu de noodzakelijke technologie op ruime schaal beschikbaar is, moet de beknopte informatie in elektronische vorm worden ingediend.
  • (27) 
    Indien een lidstaat niet voldoet aan de in deze verordening vastgestelde rapporteringsverplichtingen, kan het voor de Commissie onmogelijk worden om haar toezichthoudende taak op grond van artikel 88, lid 1, van het Verdrag te vervullen en met name om te beoordelen of het gecumuleerde economische effect van de op grond van deze verordening toegestane steun de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt niet zodanig verandert dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Het gecumuleerde economische effect van staatssteun moet met name worden beoordeeld indien een begunstigde uit verschillende bronnen steun kan ontvangen, zoals in de landbouw steeds vaker het geval is. Het is derhalve van primair belang dat lidstaten zo snel mogelijk passende informatie verstrekken alvorens zij steun zoals bedoeld in deze verordening toestaan.
  • (28) 
    Gezien de ervaring van de Commissie en met name de regelmaat waarmee het over het algemeen noodzakelijk is het staatssteunbeleid te herzien, dient de geldigheidsduur van deze verordening te worden beperkt. Ingeval de geldigheidsduur van deze verordening mocht verstrijken zonder dat zij is verlengd, dienen steunregelingen die krachtens deze verordening reeds zijn vrijgesteld, nog zes maanden vrijgesteld te blijven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1 TOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES EN VOORWAARDEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

  • 1. 
    Deze verordening is van toepassing op steun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten.
  • 2. 
    Deze verordening is niet van toepassing op:
  • a) 
    steun die wordt verleend voor kosten in verband met reclame zoals omschreven in de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reclame voor in bijlage I van het Verdrag vermelde producten en voor bepaalde niet in bijlage I vermelde producten;
  • b) 
    steun voor de verwerking van in bijlage I genoemde landbouwproducten tot niet in bijlage I genoemde producten.
  • 3. 
    Deze verordening is niet van toepassing op individuele investeringen waarvan de in aanmerking komende uitgaven meer dan 12,5 miljoen EUR bedragen, of waarvan het daadwerkelijke steunbedrag meer dan 6 miljoen EUR bedraagt. Dergelijke steun moet uitdrukkelijk bij de Commissie worden aangemeld overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag.
  • 4. 
    Onverminderd het bepaalde in artikel 16, onder a), is deze verordening niet van toepassing op:
  • a) 
    steun voor werkzaamheden die verband houden met de uitvoer, waaronder wordt verstaan steun die direct aan de uitgevoerde hoeveelheden, de oprichting en exploitatie van een distributienet of andere lopende uitgaven in verband met werkzaamheden op het gebied van de uitvoer is gerelateerd;
  • b) 
    steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1. 
    "steun" of "steunmaatregel": elke maatregel die aan alle criteria van artikel 87, lid 1, van het Verdrag voldoet;
  • 2. 
    "landbouwproduct":
  • a) 
    de in bijlage I bij het Verdrag opgenomen producten, met uitzondering van visserijproducten en producten van de aquacultuur die vallen onder Verordening (EG) nr. 104/2001 van de Raad(7);
  • b) 
    de producten van de GN-codes 4502, 4503 en 4504 (kurkproducten);
  • c) 
    de producten die bedoeld zijn om melk en zuivelproducten te imiteren of te vervangen, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1898/87 van de Raad(8);
  • 3. 
    "de verwerking van een landbouwproduct": een bewerking van een landbouwproduct die een product oplevert dat nog steeds een landbouwproduct is;
  • 4. 
    "kleine en middelgrote ondernemingen": een onderneming zoals omschreven in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 70/2001;
  • 5. 
    "brutosteunintensiteit": het steunbedrag, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten van het project. Alle cijfers die worden gebruikt, zijn de cijfers vóór aftrek van de directe belastingen. Wordt steun in een andere vorm dan een subsidie verleend, dan is het steunbedrag het subsidie-equivalent van de steun. Van steun die in termijnen wordt uitgekeerd, wordt door discontering de waarde op het ogenblik van de verlening ervan berekend. De rentevoet die voor de discontering en voor de berekening van het steunbedrag bij een zachte lening moet worden gehanteerd, is de referentierentevoet die geldt op het ogenblik van de steunverlening;
  • 6. 
    "kwaliteitsproduct": een product dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 24 ter, lid 2 of 3, van Verordening (EG) nr. 1783/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1257/1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL)(9);
  • 7. 
    "met natuurrampen gelijk te stellen ongunstige weersomstandigheden": vorst, hagel, ijs, regen of droogte waardoor in probleemgebieden 20 % van de normale productie verloren gaat, en in de overige gebieden 30 %;
  • 8. 
    "probleemgebieden": gebieden die door de lidstaten als zodanig zijn aangewezen op grond van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1257/1999;
  • 9. 
    "gebieden van doelstelling 1": gebieden zoals bedoeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad(10);
  • 10. 
    "pas ingevoerde minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn":
  • a) 
    indien het normen of wetgeving betreft waarvoor geen overgangsperiode is vastgesteld, normen die maximaal twee jaar voordat de investering daadwerkelijk begint, aan de marktdeelnemers hadden moeten zijn opgelegd of,
  • b) 
    indien het normen of wetgeving betreft waarvoor een overgangsperiode is vastgesteld, normen die aan de marktdeelnemers moeten worden opgelegd nadat de investering daadwerkelijk is begonnen;
  • 11. 
    "jonge landbouwers": producenten van landbouwproducten zoals omschreven in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1257/1999;
  • 12. 
    "producentengroepering": een groepering die is opgericht om het haar leden mogelijk te maken hun productie gezamenlijk met inachtneming van de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordeningen aan de markteisen aan te passen, vooral door concentratie van het aanbod;
  • 13. 
    "unie van producentengroeperingen": een vereniging van erkende producentengroeperingen die op grotere schaal dezelfde doelstellingen nastreeft;
  • 14. 
    "kosten voor TSE- en BSE-tests": alle kosten, met inbegrip van die voor testkits en het nemen, vervoeren, testen, opslaan en vernietigen van monsters die noodzakelijk zijn voor de tests die worden uitgevoerd overeenkomstig bijlage X, hoofdstuk C, bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën(11).

Artikel 3

Voorwaarden voor vrijstelling

  • 1. 
    Individuele steunmaatregelen die buiten een regeling vallen en voldoen aan alle voorwaarden van deze verordening, zijn verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, op voorwaarde dat de beknopte informatie zoals bedoeld in artikel 19, lid 1, wordt verstrekt en uitdrukkelijk wordt verwezen naar deze verordening, onder vermelding van de titel ervan en de vindplaats in het Publicatieblad van de Europese Unie.
  • 2. 
    Steunregelingen die voldoen aan alle voorwaarden van deze verordening, zijn verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, mits:
  • a) 
    alle steun die op grond van een dergelijke regeling kan worden verleend, aan alle voorwaarden van deze verordening voldoet;
  • b) 
    de regeling een uitdrukkelijke verwijzing naar deze verordening bevat, onder vermelding van de titel ervan en de vindplaats in het Publicatieblad van de Europese Unie;
  • c) 
    de beknopte informatie zoals bedoeld in artikel 19, lid 1, wordt verstrekt.
  • 3. 
    Op grond van de in lid 2 bedoelde regelingen verleende steun is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, op voorwaarde dat de verleende steun onmiddellijk aan alle voorwaarden van deze verordening voldoet.

HOOFDSTUK 2 SOORTEN STEUN

Artikel 4

Investeringen in landbouwbedrijven

  • 1. 
    Steun voor investeringen in landbouwbedrijven in de Gemeenschap voor de productie, verwerking en afzet van landbouwproducten is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, indien hij aan de in de leden 2 tot en met 10 vastgestelde voorwaarden voldoet.
  • 2. 
    De brutosteunintensiteit mag niet meer bedragen dan:
  • a) 
    50 % van de in aanmerking komende investeringen in probleemgebieden,
  • b) 
    40 % van de in aanmerking komende investeringen in de overige gebieden.

Bij investeringen door jonge landbouwers binnen vijf jaar na vestiging bedraagt het maximale steunpercentage 60 % in probleemgebieden en 50 % in andere gebieden.

Voor investeringen die leiden tot extra kosten in verband met de bescherming of verbetering van het milieu, de verbetering van de hygiëne op dierenhouderijbedrijven of de verbetering van het welzijn van landbouwhuisdieren, mogen de onder a) en b) vermelde maximale steunpercentages, namelijk 50 % en 40 %, worden verhoogd met respectievelijk 25 en 20 procentpunten. Deze verhoging mag alleen worden toegepast voor investeringen die verder gaan dan wat volgens de geldende communautaire minimumeisen nodig is, of voor investeringen om te voldoen aan pas ingevoerde minimumnormen. De verhoging moet strikt beperkt blijven tot de noodzakelijke extra in aanmerking komende kosten en mag niet worden toegepast in geval van investeringen die de productiecapaciteit zullen doen toenemen.

  • 3. 
    De investeringen moeten zijn gericht op één of meer van de volgende doelstellingen:
  • a) 
    verlaging van de productiekosten,
  • b) 
    verbetering en omschakeling van de productie,
  • c) 
    verhoging van de kwaliteit,
  • d) 
    instandhouding en verbetering van het natuurlijke milieu, de hygiënische omstandigheden en de normen inzake dierenwelzijn,
  • e) 
    bevordering van de diversificatie van landbouwactiviteiten.
  • 4. 
    De in aanmerking komende uitgaven kunnen betrekking hebben op:
  • a) 
    de bouw, verwerving of verbetering van onroerende goederen;
  • b) 
    de koop of huurkoop van nieuwe machines en nieuw materieel, met inbegrip van computerprogrammatuur, tot maximaal de marktwaarde van de activa; andere kosten in verband met een huurkoopcontract (belastingen, marge voor de verhuurder, kosten voor de herfinanciering van rente, overheadkosten, verzekeringspremies enz.) zijn geen in aanmerking komende uitgaven;
  • c) 
    algemene kosten, zoals kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs, haalbaarheidsstudies en voor het verkrijgen van octrooien en licenties, tot maximaal 12 % van de onder a) en b) bedoelde uitgaven.

In afwijking van het bepaalde onder b), kunnen uitgaven voor de aankoop van tweedehands materieel als subsidiabel worden beschouwd in naar behoren gemotiveerde gevallen waarin de volgende voorwaarden zijn vervuld:

  • a) 
    in een door de verkoper van het materieel afgegeven verklaring wordt bevestigd wat de precieze herkomst van het materieel is en dat ervoor nog geen nationale of communautaire steun is verleend;
  • b) 
    de aankoop van het materieel betekent een bijzonder voordeel voor het programma of project of is noodzakelijk als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld omdat nieuw materieel niet tijdig beschikbaar is, waardoor een behoorlijke uitvoering van het project in gevaar komt);
  • c) 
    de betrokken kostprijs, en daardoor ook het steunbedrag, valt lager uit dan de kostprijs van hetzelfde nieuw aangekochte materieel, terwijl er een goede kosten-batenverhouding blijft bestaan;
  • d) 
    het tweedehands aangekochte materieel bezit de nodige technische en/of technologische eigenschappen om aan de eisen van het project te kunnen voldoen.
  • 5. 
    Steun mag uitsluitend worden toegekend aan economisch levensvatbare landbouwbedrijven die aan de criteria van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 voldoen.

Steun om de begunstigde in staat te stellen te voldoen aan pas ingevoerde minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn, is toegestaan.

Of is voldaan aan de criteria van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1257/1999, moet op het niveau van de onderneming worden beoordeeld door een openbare instantie of een van de begunstigde onafhankelijke en voor dergelijke opdrachten gekwalificeerde derde. In de voorschriften betreffende een steunregeling of in het besluit tot goedkeuring van een individuele steunmaatregel moet worden vastgelegd op welke wijze deze beoordeling moet plaatsvinden.

  • 6. 
    Voor steun wordt alleen een vrijstelling verleend indien er voldoende bewijzen beschikbaar zijn dat er in de toekomst voor de betrokken producten op de markt normale afzetmogelijkheden bestaan. Het bestaan van normale afzetmogelijkheden op de markt moet op het door de lidstaat bepaalde passende niveau worden beoordeeld aan de hand van de betrokken producten, de soorten investeringen en de bestaande en de verwachte capaciteit. Of dergelijke afzetmogelijkheden bestaan, moet worden beoordeeld door een onafhankelijke openbare instantie of een van de begunstigde onafhankelijke en voor dergelijke opdrachten gekwalificeerde derde. In de voorschriften betreffende een steunregeling moet worden vastgelegd op welke wijze deze beoordeling moet plaatsvinden. De beoordeling moet worden gebaseerd op recente gegevens en voor het publiek toegankelijk worden gemaakt.
  • 7. 
    Er wordt geen vrijstelling verleend voor steun die wordt toegekend in strijd met de verbods- of beperkende bepalingen van verordeningen van de Raad houdende een gemeenschappelijke marktordening, ook niet als dergelijke beperkingen uitsluitend betrekking hebben op communautaire steunverlening.
  • 8. 
    Tenzij de steun beperkt blijft tot de kosten van de toepassing van bepaalde regels inzake de bescherming of verbetering van het milieu, de verbetering van de hygiëne op dierenhouderijbedrijven of de verbetering van het welzijn van landbouwhuisdieren, mag de steun niet uitsluitend voor specifieke landbouwproducten wordt verleend. Er mag geen steun worden verleend in verband met:
  • a) 
    investeringen die een toename van de productiecapaciteit tot gevolg hebben, voorzover de capaciteitstoename van het bedrijf meer dan 20 % bedraagt, gemeten naar aantal grootvee-eenheden voor dierlijke productie en naar bebouwde oppervlakte voor plantaardige productie,
  • b) 
    de aankoop van productierechten, dieren, andere grond dan bouwgrond of gewassen, of de aanplant van gewassen,
  • c) 
    gewone vervangingsinvesteringen.
  • 9. 
    De totale in aanmerking komende uitgaven mogen niet hoger zijn dan de limiet voor het totale voor steun in aanmerking komende investeringsbedrag die de lidstaat overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 heeft vastgesteld. Deze limiet moet in steunregelingen worden vastgelegd.
  • 10. 
    Er wordt geen vrijstelling verleend voor steun in verband met:
  • a) 
    de vervaardiging en afzet van producten die melk en zuivelproducten imiteren of vervangen;
  • b) 
    de vervaardiging en afzet van producten in de suikersector.

Artikel 5

Instandhouding van traditionele landschappen en gebouwen

  • 1. 
    Steun voor de instandhouding van traditionele landschappen en gebouwen van ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, indien hij aan de in de leden 2 en 3 vastgestelde voorwaarden voldoet.
  • 2. 
    Met betrekking tot investeringen of kapitaaluitgaven die de instandhouding tot doel hebben van niet-productieve erfgoedelementen op landbouwbedrijven zoals archeologische of historische elementen, mag steun worden verleend tot 100 % van de werkelijk gemaakte kosten. In deze kosten kan een redelijke vergoeding zijn begrepen voor de door de landbouwer zelf of diens werknemers verrichte werkzaamheden, met een maximum van 10000 EUR per jaar.
  • 3. 
    Met betrekking tot investeringen of kapitaaluitgaven die de instandhouding tot doel hebben van tot het erfgoed behorende elementen die tevens deel uitmaken van de productieve activa van een landbouwbedrijf, zoals landbouwbedrijfsgebouwen, mag steun tot maximaal 60 % van de subsidiabele uitgaven (75 % in probleemgebieden) worden verleend, mits de investering geen enkele stijging van de productiecapaciteit van het landbouwbedrijf meebrengt.

In gevallen waarin de productiecapaciteit toeneemt, gelden voor in aanmerking komende uitgaven die worden berekend op basis van uitvoering van de betrokken werkzaamheden met gebruikmaking van gewone hedendaagse materialen, de normale in artikel 4, lid 2, vermelde steunpercentages voor investeringen. Daarnaast mag echter aanvullende steun tot 100 % worden toegekend om de extra kosten te dekken die ontstaan door aanwending van de traditionele materialen die nodig zijn om de erfgoedkenmerken van het gebouw in stand te houden.

Artikel 6

Verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen in het algemeen belang

  • 1. 
    Steun voor de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, op voorwaarde dat de verleende steun in het algemene belang is en aan alle voorwaarden van de leden 2, 3 en 4 voldoet.

Het ter rechtvaardiging van de steun op grond van dit artikel aangevoerde algemene belang moet in de relevante bepalingen van de lidstaat worden gespecificeerd.

  • 2. 
    In gevallen waarin een verplaatsing gewoon bestaat uit het uit elkaar halen, het verhuizen en het weer oprichten van bestaande installaties, mag steun worden verleend tot 100 % van de werkelijk gemaakte kosten.
  • 3. 
    Indien de verplaatsing in het algemene belang de landbouwer modernere installaties oplevert, moet de bijdrage van de landbouwer ten minste overeenkomen met 60 % (50 % in probleemgebieden) van de waardestijging van de betrokken installaties na de verplaatsing. Is de begunstigde een jonge landbouwer, dan moet deze bijdrage respectievelijk 55 % en 45 % bedragen.
  • 4. 
    Heeft de verplaatsing in het algemene belang een toeneming van de productiecapaciteit tot gevolg, dan moet de bijdrage van de begunstigde ten minste gelijk zijn aan 60 % (50 % in probleemgebieden) van de met deze toeneming verband houdende uitgaven. Is de begunstigde een jonge landbouwer, dan moet deze bijdrage ten minste 55 %, respectievelijk 45 % bedragen.

Artikel 7

Investeringen voor verwerking en afzet

  • 1. 
    Steun voor investeringen voor de verwerking en de afzet van landbouwproducten is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, indien hij aan de in de leden 2 tot en met 7 vastgestelde voorwaarden voldoet.
  • 2. 
    De brutosteunintensiteit mag niet meer bedragen dan:
  • a) 
    50 % van de in aanmerking komende investeringen in gebieden van doelstelling 1 en
  • b) 
    40 % van de in aanmerking komende investeringen in de overige gebieden.
  • 3. 
    De in aanmerking komende uitgaven kunnen betrekking hebben op:
  • a) 
    de bouw, verwerving of verbetering van onroerende goederen;
  • b) 
    de koop of huurkoop van nieuwe machines en nieuw materieel, met inbegrip van computerprogrammatuur, tot maximaal de marktwaarde van de activa; andere kosten in verband met een huurkoopcontract (belastingen, marge voor de verhuurder, kosten voor de herfinanciering van rente, overheadkosten, verzekeringspremies enz.) zijn geen in aanmerking komende uitgaven;
  • c) 
    algemene kosten, zoals kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs, haalbaarheidsstudies en voor het verkrijgen van octrooien en licenties, tot maximaal 12 % van de onder a) en b) bedoelde uitgaven.

In afwijking van het bepaalde onder b), kunnen uitgaven voor de aankoop van tweedehands materieel als subsidiabel worden beschouwd in naar behoren gemotiveerde gevallen waarin de volgende voorwaarden zijn vervuld:

  • a) 
    in een door de verkoper van het materieel afgegeven verklaring wordt bevestigd wat de precieze herkomst van het materieel is en dat ervoor nog geen nationale of communautaire steun is verleend;
  • b) 
    de aankoop van het materieel betekent een bijzonder voordeel voor het programma of project of is noodzakelijk als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld omdat nieuw materieel niet tijdig beschikbaar is, waardoor een behoorlijke uitvoering van het project in gevaar komt);
  • c) 
    de betrokken kostprijs, en daardoor ook het steunbedrag, valt lager uit dan de kostprijs van hetzelfde nieuw aangekochte materieel, terwijl er een goede kosten-batenverhouding blijft bestaan;
  • d) 
    het tweedehands aangekochte materieel bezit de nodige technische en/of technologische eigenschappen om aan de eisen van het project te kunnen voldoen.
  • 4. 
    Steun mag uitsluitend worden toegekend aan ondernemingen die aantoonbaar voldoen aan de voorwaarden van artikel 26, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

Steun om de begunstigde in staat te stellen te voldoen aan pas ingevoerde minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn, is toegestaan.

Of is voldaan aan de voorwaarden van artikel 26, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 moet op het niveau van de onderneming worden beoordeeld door een openbare instantie of een van de begunstigde onafhankelijke derde die voor dergelijke opdrachten gekwalificeerd is. In de voorschriften betreffende een steunregeling moet worden vastgelegd op welke wijze deze beoordeling moet plaatsvinden.

  • 5. 
    Voor steun wordt alleen een vrijstelling verleend indien er voldoende bewijzen beschikbaar zijn dat er in de toekomst voor de betrokken producten op de markt normale afzetmogelijkheden bestaan. Het bestaan van normale afzetmogelijkheden op de markt moet op het door de lidstaat bepaalde passende niveau worden beoordeeld aan de hand van de betrokken producten, de soorten investeringen en de bestaande en de verwachte capaciteit. Of dergelijke afzetmogelijkheden bestaan, moet worden beoordeeld door een openbare instantie of een van de begunstigde onafhankelijke en voor dergelijke opdrachten gekwalificeerde derde. In de voorschriften betreffende een steunregeling moet worden vastgelegd op welke wijze deze beoordeling moet plaatsvinden. De beoordeling moet worden gebaseerd op recente gegevens en voor het publiek toegankelijk worden gemaakt.
  • 6. 
    Er wordt geen vrijstelling verleend voor steun die wordt toegekend in strijd met de verbods- of beperkende bepalingen van verordeningen van de Raad houdende een gemeenschappelijke marktordening, indien deze steun zou leiden tot een toename van de productiecapaciteit.
  • 7. 
    Er wordt geen vrijstelling verleend voor steun die uitsluitend voor specifieke landbouwproducten wordt verleend, noch voor steun in verband met:
  • a) 
    de vervaardiging en afzet van producten die melk en zuivelproducten imiteren of vervangen;
  • b) 
    de vervaardiging en afzet van producten in de suikersector.

Artikel 8

Steun voor de vestiging van jonge landbouwers

Steun voor de vestiging van jonge landbouwers die landbouwproducten produceren, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet:

  • a) 
    de steun moet voldoen aan de criteria die zijn vastgelegd in de artikelen 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 1257/1999;
  • b) 
    de op grond van Verordening (EG) nr. 1257/1999 verleende steun en de staatssteun zoals bedoeld in dit artikel mogen samen in totaal niet hoger zijn dan de maxima van artikel 8, lid 2, van vorengenoemde verordening.

Artikel 9

Steun voor vervroegde uittreding

Steun voor de vervroegde uittreding van landbouwers die landbouwproducten produceren, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet:

  • a) 
    de steun moet voldoen aan de criteria die zijn vastgelegd in de artikelen 10, 11 en 12 van Verordening (EG) nr. 1257/1999;
  • b) 
    de commerciële landbouwactiviteiten moeten permanent en definitief worden beëindigd.

Artikel 10

Steun voor producentengroeperingen

  • 1. 
    Aanloopsteun voor de oprichting van producentengroeperingen of unies van producentengroeperingen is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, indien hij aan de in de leden 2 tot en met 9 vastgestelde voorwaarden voldoet.
  • 2. 
    Voor de in lid 1 bedoelde steun komen in aanmerking:
  • a) 
    producentengroeperingen of unies van producentengroeperingen die activiteiten in verband met de productie van landbouwproducten ontplooien en/of
  • b) 
    producentenverenigingen die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op het gebruik van oorsprongsbenamingen of kwaliteitslabels overeenkomstig het Gemeenschapsrecht.

Bovenbedoelde groeperingen, unies en/of verenigingen komen uitsluitend voor steun in aanmerking als zij volgens de wetgeving van de betrokken lidstaat voor bijstand in aanmerking komen.

In de statuten van een producentengroepering of unie van producentengroeperingen moet voor de leden de verplichting zijn opgenomen hun productie op de markt te brengen volgens de door de groepering vastgestelde voorschriften inzake aanvoer en afzet. De statuten mogen toestaan dat een deel van de productie rechtstreeks door de producent op de markt wordt gebracht. De statuten moeten bepalen dat producenten die tot de groepering toetreden, gedurende ten minste drie jaar lid ervan moeten blijven en hun lidmaatschap ten minste twaalf maanden van tevoren moeten opzeggen. Voorts moeten de statuten gemeenschappelijke regels inhouden inzake de productie, met name wat de kwaliteit van de producten of de toepassing van biologische productiemethoden betreft, gemeenschappelijke regels voor de afzet op de markt en regels voor de mededeling van gegevens over de productie, met name over de geoogste en de beschikbare hoeveelheden. Producenten dienen echter zelf verantwoordelijk te blijven voor het beheer van hun eigen bedrijf. Overeenkomsten die in het kader van een producentengroepering worden gesloten, moeten voldoen aan alle relevante mededingingsrechtelijke bepalingen, in het bijzonder de artikelen 81 en 82 van het Verdrag.

  • 3. 
    Tot de in aanmerking komende uitgaven worden gerekend de huur van passende panden, de aanschaf van kantooruitrusting, waaronder computerapparatuur en -programmatuur, kosten van administratief personeel, algemene kosten en vergoedingen voor juridische en ambtelijke handelingen. Ingeval de betrokken panden worden aangekocht, worden de in aanmerking komende uitgaven beperkt tot de huurkosten tegen markttarieven.
  • 4. 
    De steun moet tijdelijk en degressief zijn en mag in het eerste jaar niet meer dan 100 % van de in dat jaar gemaakte kosten bedragen. De steun moet voorts elk jaar met minimaal 20 procentpunten worden verminderd, zodat de steun voor het vijfde jaar is beperkt tot 20 % van de daadwerkelijk gemaakte in aanmerking komende kosten in dat jaar.
  • 5. 
    De steun mag niet worden betaald voor kosten die meer dan vijf jaar na de erkenning van de producentenorganisatie worden gemaakt, en mag evenmin meer dan zeven jaar na die erkenning worden betaald. Dit laat de mogelijkheid onverlet steun toe te kennen ten aanzien van subsidiabele uitgaven die uitsluitend voortvloeien uit een stijging van de omzet van een begunstigde met ten minste 30 % ten opzichte van het voorgaande jaar als gevolg van de toetreding van nieuwe leden en/of een uitbreiding met nieuwe producten.
  • 6. 
    Voor steun toegekend aan productieorganisaties zoals vennootschappen of coöperaties, die het beheer van één of meer landbouwbedrijven tot doel hebben en daarom in feite als een enkele producent moeten worden beschouwd, wordt geen vrijstelling verleend.
  • 7. 
    Voor steun toegekend aan andere landbouwverenigingen die op de bedrijven van de leden taken in verband met de landbouwproductie vervullen op gebieden zoals onderlinge samenwerking en dienstverlening in de vorm van bedrijfsverzorging en ondersteuning van het bedrijfsbeheer zonder zich bezig te houden met gezamenlijke aanpassing van het aanbod aan de markt, wordt geen vrijstelling verleend.
  • 8. 
    De totale aan een producentengroepering uit hoofde van dit artikel toegekende steun mag niet meer bedragen dan 100000 EUR.
  • 9. 
    Voor steun aan producentengroeperingen of unies van producentengroeperingen waarvan de doelstellingen onverenigbaar zijn met een verordening van de Raad houdende een gemeenschappelijke marktordening, wordt geen vrijstelling verleend.

Artikel 11

Steun als bijdrage aan verzekeringspremies

  • 1. 
    Steun als bijdrage aan de betaling van de verzekeringspremies van ondernemingen die primaire landbouwproducten produceren, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, indien hij aan de in leden 2, 3 en 4 vastgestelde voorwaarden voldoet.
  • 2. 
    De brutosteunintensiteit mag niet meer bedragen dan:
  • a) 
    80 % van de premies van verzekeringen indien in de polis is bepaald dat uitsluitend verliezen door ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, zijn gedekt;
  • b) 
    50 % van de premie van verzekeringen indien in de polis is bepaald dat naast de onder a) genoemde verliezen, ook de volgende verliezen zijn gedekt:
  • i) 
    andere door ongunstige weersomstandigheden veroorzaakte verliezen en/of
  • ii) 
    door dier- of plantenziekten veroorzaakte verliezen.

De omvang van de verliezen door ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, moet worden bepaald door vergelijking van de brutoproductie van het gewas in het betrokken jaar met de brutoproductie in een normaal jaar. De brutoproductie in een normaal jaar moet worden berekend door uit te gaan van de gemiddelde brutoproductie over de voorafgaande drie jaren exclusief jaren waarvoor vergoedingen hadden kunnen worden betaald in verband met andere ongunstige weersomstandigheden. In het geval van schade aan productiemiddelen waarvan de gevolgen over verscheidene jaren worden gevoeld, moet voor de eerste oogst na de schadelijke gebeurtenis het procentuele reële verlies in vergelijking met een normaal jaar, bepaald overeenkomstig de hierboven uiteengezette beginselen, groter zijn dan 10 %, terwijl het resultaat van de vermenigvuldiging van het procentuele reële verlies met het aantal jaren waarin productieverlies optreedt, voor de probleemgebieden boven 20 % en voor de andere gebieden boven 30 % moet liggen;

  • 3. 
    Voor steun voor de premies van verzekeringen die geen dekking bieden tegen verliezen door ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, wordt geen vrijstelling verleend.
  • 4. 
    Steun als bijdrage aan de betaling van verzekeringspremies mag geen belemmering vormen voor het functioneren van de interne markt voor verzekeringsdiensten. De steun mag niet worden beperkt tot verzekeringen van een enkele maatschappij of groep maatschappijen en voor de steun mag niet als voorwaarde worden gesteld dat het verzekeringscontract wordt gesloten met een in de betrokken lidstaat gevestigde maatschappij.

Artikel 12

Steun voor ruilverkavelingen

  • 1. 
    Steun aan ondernemingen die landbouwproducten produceren is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, mits deze steun dient ter dekking van en wordt beperkt tot de juridische en ambtelijke kosten, waaronder de opmetingskosten, van een ruilverkaveling, tot 100 % van de werkelijk gemaakte kosten.
  • 2. 
    Lid 1 is niet van toepassing op steun voor investeringen, steun voor grondaankoop daaronder begrepen.

Artikel 13

Steun ter bevordering van de productie en de afzet van kwaliteitslandbouwproducten

  • 1. 
    Steun ter bevordering van de productie en de afzet van kwaliteitslandbouwproducten is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, indien hij voor de in lid 2 genoemde in aanmerking komende kosten wordt toegekend en aan de in de leden 3 tot en met 7 vastgestelde voorwaarden voldoet.
  • 2. 
    Voorzover onderstaande activiteiten verband houden met de ontwikkeling van landbouwproducten van hoge kwaliteit, mag de volgende steun worden toegekend:
  • a) 
    tot 100 % van de kosten van marktonderzoek en van het bedenken en vormgeven van producten, met inbegrip van steun voor de voorbereiding van aanvragen om erkenning van een oorsprongsbenaming of om een specificiteitscertificering overeenkomstig de desbetreffende communautaire verordeningen;
  • b) 
    tot 100 % van de kosten van de invoering van kwaliteitsborgingssystemen zoals de ISO 9000-serie of de ISO 14000-serie, van systemen op basis van risicoanalyse en kritische controlepunten (HACCP), van traceerbaarheidssystemen, van systemen ter waarborging van de echtheid of van milieuauditsystemen;
  • c) 
    tot 100 % van de kosten van de opleiding van personeel voor de toepassing van de onder b) bedoelde systemen;
  • d) 
    tot 100 % van de kosten die erkende certificeringsinstanties in rekening brengen voor de initiële certificering van kwaliteitsborgings- en soortgelijke systemen;
  • e) 
    tot 100 % van de kosten van verplichte controlemaatregelen die op grond van de Gemeenschaps- of nationale wetgeving door of in opdracht van de bevoegde autoriteiten worden verricht, tenzij dergelijke kosten volgens de Gemeenschapswetgeving door de ondernemingen moeten worden gedragen;
  • f) 
    tijdelijke en degressieve steun ter dekking van de kosten van controles gedurende de eerste zes jaren na de invoering van het controlesysteem om de echtheid te garanderen van oorsprongs- of specificiteitsbenamingen op grond van de Verordeningen (EEG) nr. 2081/92(12) en (EEG) nr. 2082/92(13) van de Raad; de degressiviteit moet ten minste 10 procentpunten per jaar bedragen;
  • g) 
    tot 100 % van de werkelijk gemaakte kosten van controles betreffende biologische productiemethoden op grond van Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad(14).
  • 3. 
    Steun mag uitsluitend worden toegekend voor controles door of in opdracht van derden, zoals controles door de bevoegde bestuurlijke autoriteiten of in hun opdracht handelende instanties of door onafhankelijke organisaties die voor de controle en het toezicht op het gebruik van oorsprongsbenamingen, biologische labels of kwaliteitslabels verantwoordelijk zijn, mits deze benamingen en labels voldoen aan de Gemeenschapswetgeving.
  • 4. 
    Er wordt geen vrijstelling verleend voor steun die wordt toegekend voor de kosten van controles door de landbouwer of fabrikant zelf, en evenmin indien in de communautaire wetgeving is bepaald dat de kosten van controles door de producent moeten worden gedragen, zonder vermelding van de daadwerkelijke lasten.
  • 5. 
    Het totale bedrag van de overeenkomstig lid 2 toegekende overheidssteun mag per driejarige periode en per begunstigde nooit meer bedragen dan 100000 EUR. Voor de berekening van het steunbedrag wordt de begunstigde geacht de ontvanger van de in dat lid genoemde diensten te zijn.
  • 6. 
    De steun moet beschikbaar zijn voor al degenen die in het betrokken gebied op grond van objectief bepaalde voorwaarden daarvoor in aanmerking komen. Indien de in lid 2 genoemde diensten door producentengroeperingen of andere landbouworganisaties voor onderlinge hulpverlening worden verricht, mag het lidmaatschap van dergelijke organisaties geen voorwaarde zijn om toegang tot dergelijke diensten te krijgen. Eventuele bijdragen van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken groepering of organisatie dienen tot de proportionele kosten van de dienstverrichting beperkt te blijven.
  • 7. 
    Wanneer de begunstigde niet vrij is in de keuze van de dienstverlener voor een van de in lid 2 genoemde dienstverrichtingen, moet die dienstverlener volgens de marktbeginselen worden geselecteerd en bezoldigd zonder dat er sprake is van discriminatie en zo nodig via aanbestedingsprocedures die in overeenstemming zijn met de communautaire wetgeving, waarbij in ieder geval in voldoende mate is geadverteerd om ervoor te zorgen dat de dienstenmarkt openstaat voor concurrentie en dat de onpartijdigheid van de aanbestedingsprocedures kan worden getoetst, tenzij er, gezien de aard van of de wettelijke basis voor de verlening van de betrokken dienst, slechts één mogelijke dienstverlener is.

Artikel 14

Technische ondersteuning in de landbouwsector

  • 1. 
    Steun is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, indien hij voor de in lid 2 genoemde in aanmerking komende kosten wordt toegekend en aan de in de leden 3, 4 en 5 vastgestelde voorwaarden voldoet.
  • 2. 
    Steun mag worden toegekend ter dekking van de volgende in aanmerking komende kosten:
  • a) 
    in verband met onderwijs en opleiding voor landbouwers en bedrijfsmedewerkers:
  • i) 
    kosten die met het organiseren van het opleidingsprogramma zijn gemoeid,
  • ii) 
    reis- en verblijfkosten van de deelnemers,
  • iii) 
    kosten van vervangende diensten tijdens de afwezigheid van de landbouwer of een bedrijfsmedewerker;
  • b) 
    in verband met bedrijfsbeheersdiensten en bedrijfsvervangingsdiensten, de werkelijke kosten van de vervanging van de landbouwer, de partner van de landbouwer of een bedrijfsmedewerker, tijdens ziekte of vakantie;
  • c) 
    in verband met adviesdiensten, de kosten van diensten die niet van permanente of periodieke aard zijn en niet tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming behoren, zoals routinematig belastingadvies, regelmatige dienstverlening op juridisch gebied of reclame;
  • d) 
    in verband met de organisatie van en deelname aan wedstrijden, tentoonstellingen en vakbeurzen:
  • i) 
    kosten van deelneming,
  • ii) 
    reiskosten,
  • iii) 
    kosten van publicaties,
  • iv) 
    de huur van expositieruimte.
  • 3. 
    Het totale bedrag van de overeenkomstig lid 2 toegekende overheidssteun mag per driejarige periode en per begunstigde nooit meer bedragen dan 100000 EUR of 50 % van de in aanmerking komende kosten, als dat meer is. Voor de berekening van het steunbedrag wordt de begunstigde geacht de ontvanger van de technische ondersteuning te zijn.
  • 4. 
    Dergelijke steun moet beschikbaar zijn voor al degenen die in het betrokken gebied op grond van objectief bepaalde voorwaarden daarvoor in aanmerking komen. Indien de betrokken technische ondersteuning door producentengroeperingen of andere landbouworganisaties voor onderlinge hulpverlening worden verricht, mag het lidmaatschap van dergelijke organisaties geen voorwaarde zijn om toegang tot dergelijke diensten te krijgen. Eventuele bijdragen van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken groepering of organisatie dienen tot de kosten van de dienstverrichting beperkt te blijven.
  • 5. 
    Wanneer de begunstigde niet vrij is in de keuze van de dienstverlener, moet die dienstverlener volgens de marktbeginselen worden geselecteerd en bezoldigd zonder dat er sprake is van discriminatie en zo nodig via aanbestedingsprocedures die in overeenstemming zijn met de communautaire wetgeving, waarbij in ieder geval in voldoende mate is geadverteerd om ervoor te zorgen dat de dienstenmarkt openstaat voor concurrentie en dat de onpartijdigheid van de aanbestedingsprocedures kan worden getoetst.

Artikel 15

Steunverlening aan de sector dierlijke productie

Steun aan ondernemingen in de sector dierlijke productie die aan de volgende voorwaarden voldoet, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag:

  • a) 
    steun tot 100 % van de administratieve kosten die met de invoering en instandhouding van stamboeken zijn gemoeid;
  • b) 
    steun tot 70 % van de kosten van door of in opdracht van derden uitgevoerde tests om de genetische kwaliteit of het genetische rendement van dieren te bepalen; voor steun voor de kosten van controles die door de eigenaar van de dieren worden verricht, wordt geen vrijstelling verleend; voor steun voor de kosten van routinematige controles van de kwaliteit van melk wordt geen vrijstelling verleend;
  • c) 
    steun tot 40 % van de in artikel 4 vermelde in aanmerking komende kosten voor investeringen in centra voor de voortplanting van dieren en voor de invoering op landbouwbedrijven van innovatieve foktechnieken of -methoden; voor steun voor de kosten van de invoering of toepassing van kunstmatige inseminatie wordt geen vrijstelling verleend;
  • d) 
    steun tot 100 % van de kosten van TSE-tests.

Voor verplichte BSE-tests van voor menselijke consumptie geslachte runderen mag het totaal van de directe en de indirecte overheidssteun met inbegrip van betalingen door de Gemeenschap, evenwel niet meer bedragen dan 40 EUR per test. Het bedrag heeft betrekking op de totale kosten voor het testen, waaronder de testkit en het nemen, vervoeren, testen, opslaan en vernietigen van het monster. Het bedrag kan in de toekomst eventueel worden verlaagd, indien de prijzen dalen. De verplichting om te testen mag zowel op communautaire als op nationale wetgeving berusten.

Staatssteun voor de kosten van TSE-tests moet worden betaald aan de marktdeelnemer bij wie de monsters voor de tests moeten worden genomen. Om het beheer van dergelijke staatssteun te vergemakkelijken, mag de steun echter ook aan laboratoria worden uitgekeerd, op voorwaarde dat naar behoren kan worden aangetoond dat het volledige bedrag van de staatssteun aan de marktdeelnemer wordt doorgegeven. In ieder geval moet staatssteun die rechtstreeks of indirect wordt ontvangen door een marktdeelnemer bij wie de monsters voor de tests moeten worden genomen, ertoe leiden dat die marktdeelnemer dienovereenkomstig lagere prijzen in rekening brengt.

Artikel 16

Steun zoals bedoeld in bepaalde verordeningen van de Raad

Steun aan kleine en middelgrote ondernemingen die aan de volgende voorwaarden voldoet, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag:

  • a) 
    bijdragen van de lidstaten die voldoen aan alle voorwaarden van Verordening (EG) nr. 2702/1999 van de Raad van 14 december 1999 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten in derde landen(15), met name van artikel 9, lid 3;
  • b) 
    bijdragen van de lidstaten die voldoen aan alle voorwaarden van Verordening (EG) nr. 2826/2000 van de Raad van 19 december 2000 betreffende voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt(16), met name van artikel 9, leden 2 tot en met 4;
  • c) 
    door de lidstaten toegekende steun die voldoet aan alle voorwaarden van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën(17), met name van artikel 13, lid 4;
  • d) 
    door de lidstaten toegekende steun die voldoet aan alle voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten(18), met name van artikel 14, lid 2;
  • e) 
    door de lidstaten toegekende steun die voldoet aan alle voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees(19), met name van artikel 6, leden 5 en 14;
  • f) 
    door de lidstaten overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 2777/2000 van de Commissie van 18 december 2000 houdende vaststelling van buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de rundvleesmarkt(20) toegekende steun;
  • g) 
    door de lidstaten overeenkomstig artikel 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen(21) toegekende steun;
  • h) 
    door de lidstaten overeenkomstig artikel 15, lid 6, van Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit(22) toegekende steun.

HOOFDSTUK 3 GEMEENSCHAPPELIJKE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 17

Randvoorwaarden voor de toekenning van steun

  • 1. 
    Om voor de in het kader van deze verordening verleende vrijstelling in aanmerking te komen, mag steun op grond van een steunregeling uitsluitend worden toegekend voor activiteiten die plaatsvinden of diensten die worden verleend nadat die steunregeling overeenkomstig de bepalingen van deze verordening is vastgesteld en bekendgemaakt.

Geeft de steunregeling automatisch en zonder verdere administratieve handelingen recht op steun, dan mag de betrokken steun pas worden toegekend nadat de steunregeling overeenkomstig de bepalingen van deze verordening is vastgesteld en bekendgemaakt.

Wanneer op grond van de steunregeling een aanvraag bij de bevoegde autoriteit moet worden ingediend, mag de betrokken steun pas worden toegekend nadat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a) 
    de steunregeling is overeenkomstig de bepalingen van deze verordening vastgesteld en bekendgemaakt;
  • b) 
    bij de bevoegde autoriteit is op een behoorlijke wijze een steunaanvraag ingediend;
  • c) 
    de bevoegde autoriteit heeft de aanvraag aanvaard en zich daarbij verplicht tot steunverlening, met uitdrukkelijke vermelding van het te betalen steunbedrag of de wijze van berekening van de steun; de bevoegde autoriteit mag een aanvraag slechts aanvaarden als de voor de betrokken steunmaatregel of steunregeling beschikbare begrotingsmiddelen niet uitgeput zijn.
  • 2. 
    Om voor de in het kader van deze verordening verleende vrijstelling in aanmerking te komen, mag individuele steun die buiten een steunregeling valt, uitsluitend worden toegekend voor activiteiten die plaatsvinden of diensten die worden verleend nadat aan de in lid 1, derde alinea, onder b) en c), genoemde voorwaarden is voldaan.

Artikel 18

Cumulering

  • 1. 
    De in de artikelen 4 tot en met 15 vastgestelde maxima voor steun zijn van toepassing ongeacht of de bijstand voor het gesteunde project volledig met staatsmiddelen dan wel gedeeltelijk door de Gemeenschap wordt bekostigd.
  • 2. 
    Steun die krachtens deze verordening is vrijgesteld, mag niet worden gecumuleerd met enige andere staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag, noch met financiële bijdragen van de lidstaten of van de Gemeenschap in de zin van artikel 51, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1257/1999, in verband met dezelfde in aanmerking komende kosten, indien een dergelijke cumulering ertoe zou leiden dat de steunintensiteit hoger is dan in deze verordening is vastgesteld.
  • 3. 
    Indien een lidstaat steun zoals bedoeld in artikel 8, 10, 13 of 14 van deze verordening verleent aan een onderneming, stelt de lidstaat de onderneming ervan in kennis dat de steun op grond van het betrokken artikel van deze verordening wordt verleend. De onderneming verstrekt de lidstaat volledige informatie over eventuele vergelijkbare steun die zij heeft ontvangen. Voor steun uit hoofde van de artikelen 13 en 14 moet deze informatie worden verstrekt voor alle vergelijkbare steun gedurende de drie voorgaande jaren.

Een lidstaat mag uitsluitend nieuwe steun toekennen na te hebben gecontroleerd dat door de nieuwe steun de totale uit hoofde van een van deze artikelen verleende steun het in het betrokken artikel vastgestelde maximale bedrag niet overschrijdt.

Artikel 19

Doorzichtigheid en controle

  • 1. 
    Wanneer een krachtens deze verordening vrijgestelde steunregeling ten uitvoer wordt gelegd of wanneer zonder toepassing van een steunregeling krachtens deze verordening vrijgestelde individuele steun wordt verleend, zendt de betrokken lidstaat de Commissie uiterlijk tien werkdagen vóór de inwerkingtreding ervan, ter bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en in de in bijlage I vastgestelde vorm, beknopte informatie betreffende deze steunregeling of individuele steunmaatregel toe. Deze gegevens moeten in elektronische vorm worden ingediend. Binnen vijf werkdagen na ontvangst van deze informatie verzendt de Commissie een ontvangstbewijs met identificatienummer en publiceert zij de informatie op het internet.
  • 2. 
    De lidstaten leggen gedetailleerde dossiers aan van de krachtens deze verordening vrijgestelde steunregelingen, de op grond van deze regelingen verleende individuele steun en de krachtens deze verordening vrijgestelde individuele steun die zonder toepassing van een bestaande steunregeling wordt verleend. Deze dossiers moeten alle informatie bevatten die noodzakelijk is om te kunnen nagaan of aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden voor vrijstelling is voldaan, met inbegrip van informatie waaruit blijkt dat de betrokken onderneming de status van kleine of middelgrote onderneming bezit. De lidstaten bewaren een dossier betreffende een individuele steunmaatregel gedurende tien jaar te rekenen vanaf het tijdstip van verlening van de steun, en een dossier betreffende een steunregeling gedurende tien jaar te rekenen vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening op grond van deze regeling. De betrokken lidstaat verstrekt de Commissie op haar schriftelijke verzoek binnen 20 werkdagen, of binnen de langere termijn die de Commissie in haar verzoek vaststelt, alle informatie die de Commissie nodig acht om te kunnen nagaan of aan de voorwaarden van deze verordening is voldaan.
  • 3. 
    Indien een lidstaat een centraal register heeft ingesteld met gedetailleerde informatie per geval van steunverlening door een nationale autoriteit uit hoofde van artikel 8, 10, 13 of 14, is het bepaalde in artikel 18, lid 3, eerste alinea, niet van toepassing, mits het register een periode van drie jaar bestrijkt.
  • 4. 
    De lidstaten stellen voor elk kalenderjaar of gedeelte van een kalenderjaar tijdens hetwelk deze verordening van kracht is, in de in bijlage II vastgestelde vorm, in elektronische vorm, een verslag over de toepassing van deze verordening op. Dit verslag mag worden opgenomen in het door de lidstaten op grond van artikel 21, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad(23) op te stellen jaarlijkse verslag en wordt uiterlijk op 30 juni van het jaar na het kalenderjaar waarop het verslag betrekking heeft, ingediend.
  • 5. 
    Zodra een krachtens deze verordening vrijgestelde steunregeling ten uitvoer wordt gelegd of zonder toepassing van een steunregeling krachtens deze verordening vrijgestelde individuele steun wordt verleend, maakt de betrokken lidstaat de volledige tekst van deze regeling of de criteria en voorwaarden voor de toekenning van individuele steun zonder toepassing van een steunregeling op het internet bekend. Het adres van deze website wordt samen met de overeenkomstig lid 1 toe te zenden beknopte informatie aan de Commissie toegezonden. Dit adres wordt tevens opgenomen in het overeenkomstig lid 4 in te dienen jaarlijkse verslag.

Artikel 20

Inwerkingtreding en geldigheidsduur

  • 1. 
    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij blijft van kracht tot en met 31 december 2006.

  • 2. 
    Aanmeldingen die op het moment van inwerkingtreding van deze verordening nog in behandeling zijn, zullen overeenkomstig deze verordening worden beoordeeld. Indien niet aan de voorwaarden van deze verordening wordt voldaan, zal de Commissie de in behandeling zijnde aanmeldingen beoordelen in het licht van de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector.

Individuele steunmaatregelen en steunregelingen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening ten uitvoer zijn gelegd en steun die krachtens deze regelingen zonder goedkeuring van de Commissie en in strijd met het bepaalde in artikel 88, lid 3, van het Verdrag is toegekend, zijn verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en zijn vrijgesteld krachtens deze verordening mits zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, met uitzondering van de verplichting op grond van lid 1 en lid 2, onder b) en c), van laatstgenoemd artikel om uitdrukkelijk naar deze verordening te verwijzen en om de beknopte informatie zoals bedoeld in artikel 19, lid 1, vóór toekenning van de steun in te dienen. Steun die niet aan deze voorwaarden voldoet, wordt door de Commissie beoordeeld op basis van de relevante kaderregelingen, richtsnoeren, mededelingen en nota's.

  • 3. 
    Na het verstrijken van de geldigheidsduur van deze verordening blijven op grond van deze verordening vrijgestelde steunregelingen nog gedurende een aanpassingsperiode van zes maanden vrijgesteld.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 december 2003.

Voor de Commissie

Franz Fischler

Lid van de Commissie

  • (1) 
    PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.
  • (2) 
    PB C 194 van 15.8.2003, blz. 2.
  • (3) 
    PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33.
  • (4) 
    PB C 28 van 1.2.2000, blz. 2. (Gerectificeerde versie in PB C 232 van 12.8.2000, blz. 19.)
  • (5) 
    PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.
  • (6) 
    PB C 252 van 12.9.2001, blz. 5.
  • (7) 
    PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22.
  • (8) 
    PB L 182 van 3.7.1987, blz. 36.
  • (9) 
    PB L 270 van 21.10.2003, blz. 70.
  • (10) 
    PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.
  • (11) 
    PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.
  • (12) 
    PB L 208 van 24.7.1992, blz. 1.
  • (13) 
    PB L 208 van 24.7.1992, blz. 9.
  • (14) 
    PB L 198 van 22.7.1991, blz. 1.
  • (15) 
    PB L 327 van 21.12.1999, blz. 7.
  • (16) 
    PB L 328 van 23.12.2000, blz. 2.
  • (17) 
    PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.
  • (18) 
    PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48.
  • (19) 
    PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21.
  • (20) 
    PB L 321 van 19.12.2000, blz. 47.
  • (21) 
    PB L 160 van 26.6.1999, blz. 1.
  • (22) 
    PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1.
  • (23) 
    PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

BIJLAGE I

>PIC FILE= "L_2004001NL.001502.TIF">

BIJLAGE II

>PIC FILE= "L_2004001NL.001602.TIF">

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.