Besluit 2008/99 - Toetreding van Euratom tot het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten - Hoofdinhoud
8.2.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 34/3 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 19 december 2007
betreffende de toetreding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie tot het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten
(2008/99/EG, Euratom)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 101, tweede alinea,
Gelet op Besluit 2007/513/Euratom van de Raad van 10 juli 2007 tot goedkeuring van de toetreding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie tot het gewijzigde Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Artikel 2, onder e), van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (het Euratom-Verdrag) bepaalt dat de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (de Gemeenschap) door passende controle waarborgt dat de kernmaterialen niet voor andere doeleinden worden aangewend dan waarvoor zij bestemd zijn. |
(2) |
Het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (VFBK) is in 1979 ondertekend en is in 1987 in werking getreden. 128 staten en de Gemeenschap zijn partij bij het VFBK (2). Alle lidstaten zijn partij bij het VFBK. |
(3) |
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (Hof van Justitie) (3) heeft geoordeeld dat de deelname van de lidstaten aan het VFBK met de bepalingen van het Euratom-Verdrag slechts verenigbaar is indien de Gemeenschap als zodanig voor de gebieden waarop zij eigen bevoegdheden bezit, op dezelfde voet als de staten partij is bij het VFBK en dat sommige verbintenissen van het VFBK ten aanzien van de Gemeenschap geen werking kunnen verkrijgen wanneer de Gemeenschap en de lidstaten niet tezamen optreden, zowel bij de onderhandelingen over en de sluiting van de overeenkomst als bij de uitvoering van de aangegane verbintenissen, |
BESLUIT:
Artikel 1
De toetreding tot het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten wordt namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie goedgekeurd.
De tekst van het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten (bijlage 1) en de verklaring van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie overeenkomstig de artikelen 18, lid 4, en 17, lid 3, van dat Verdrag zijn als bijlage bij dit besluit gevoegd (bijlage 2).
Artikel 2
De toetredingsakte wordt zo spoedig mogelijk na de aanneming van dit besluit neergelegd bij de directeur-generaal van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, depositaris van het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten, in de vorm van een brief ondertekend door het hoofd van de delegatie van de Commissie bij de internationale organisaties te Wenen.
Artikel 3
Het voor Buitenlandse betrekkingen verantwoordelijke lid van de Commissie bevestigt zo spoedig mogelijk na de aanneming van dit besluit in een nota, zoals bij dit besluit gevoegd (bijlage 3), de aanstelling van het hoofd van de delegatie van de Commissie bij de internationale organisaties te Wenen voor de nederlegging van de bij het besluit gevoegde verklaring bij de directeur-generaal van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, depositaris van het Verdrag („volmacht”).
Gedaan te Brussel, 19 december 2007.
Voor de Commissie
Andris PIEBALGS
Lid van de Commissie
-
Stand op 31 mei 2007.
-
Arrest 1/78 van 14 november 1978, Jurispr. 1978, blz. 2151, met name punt 1 van het dictum en overweging 34.
BIJLAGE 1
Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten
DE STATEN DIE PARTIJ ZIJN BIJ DIT VERDRAG,
ERKENNENDE het recht van alle staten kernenergie te ontwikkelen en toe te passen voor vreedzame doeleinden en hun legitieme belangen bij de potentiële voordelen van de vreedzame toepassing van kernenergie,
OVERTUIGD van de noodzaak de internationale samenwerking en de overdracht van nucleaire technologie voor de vreedzame toepassing van kernenergie te vergemakkelijken,
IN GEDACHTEN HOUDENDE dat fysieke beveiliging van vitaal belang is voor de bescherming van de publieke gezondheid, veiligheid, het milieu en de nationale en internationale veiligheid,
GELET OP de doelstellingen en beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties betreffende het behoud van internationale vrede en veiligheid en de bevordering van goed nabuurschap, vriendschappelijke betrekkingen en samenwerking onder de staten,
OVERWEGENDE dat krachtens lid 4 van artikel 2 van het Handvest van de Verenigde Naties alle leden zich in hun internationale betrekkingen onthouden van de bedreiging met of het gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid van een staat, en van elke andere handelwijze die onverenigbaar is met de doelstellingen van de Verenigde Naties,
HERINNERENDE aan de Verklaring inzake maatregelen tot uitbanning van internationaal terrorisme, gevoegd bij resolutie 49/60 van de Algemene Vergadering van 9 december 1994,
WENSENDE de potentiële gevaren van de illegale handel, de wederrechtelijke toeëigening en het gebruik van kernmateriaal en de sabotage van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten af te wenden, en vaststellende dat de fysieke beveiliging tegen dergelijke handelingen een zaak van toegenomen nationale en internationale zorg is geworden,
DIEP BEZORGD over de wereldwijde escalatie van daden van terrorisme in al zijn vormen en uitingen, en over de dreigingen die uitgaan van internationaal terrorisme en georganiseerde misdaad,
GELOVENDE dat fysieke beveiliging een belangrijke rol speelt in het ondersteunen van de doelstellingen inzake non-proliferatie en terrorismebestrijding,
WENSENDE door dit Verdrag bij te dragen tot de wereldwijde versterking van de fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten, gebruikt voor vreedzame doeleinden,
ERVAN OVERTUIGD dat strafbare feiten met betrekking tot kernmateriaal en nucleaire faciliteiten een zaak van ernstige zorg zijn en dat het dringend noodzakelijk is passende en effectieve maatregelen te nemen of bestaande maatregelen te versterken om de preventie, opsporing en bestraffing van dergelijke delicten te verzekeren,
WENSENDE de verdere internationale samenwerking te versterken om in overeenstemming met het nationale recht van elke verdragsluitende staat en dit Verdrag effectieve maatregelen vast te stellen voor de fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten,
ERVAN OVERTUIGD dat dit Verdrag het veilige gebruik, de veilige opslag en het veilige vervoer van kernmateriaal en de veilige exploitatie van nucleaire faciliteiten moet complementeren,
ERKENNENDE dat, van tijd tot tijd geactualiseerde, internationaal geformuleerde aanbevelingen inzake fysieke beveiliging bestaan die de weg kunnen wijzen naar hedendaagse middelen om effectieve niveaus van fysieke beveiliging te bereiken,
ERKENNENDE eveneens dat een effectieve fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten, gebruikt voor militaire doeleinden, een verantwoordelijkheid is van de staat die dergelijk kernmateriaal en dergelijke nucleaire faciliteiten bezit, en beseffende dat voor dergelijk materiaal en dergelijke faciliteiten een strenge fysieke beveiliging noodzakelijk is en blijft,
ZIJN als volgt OVEREENGEKOMEN:
Artikel 1
Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:
a) |
„kernmateriaal”: plutonium, met uitzondering van plutonium waarvan de isotoopconcentratie aan plutonium-238 hoger is dan 80 %; uranium-233; uranium, verrijkt in de isotopen 235 of 233; uranium bestaande uit een mengsel van isotopen, zoals deze in de natuur voorkomen anders dan in de vorm van erts of ertsresidu, en elke stof die een of meer van de hierboven genoemde isotopen bevat; |
b) |
„uranium, verrijkt in de isotopen 235 of 233”: uranium dat de isotopen 235 of 233 of beide bevat in een zodanige hoeveelheid dat de verhouding van de totale hoeveelheid van deze isotopen tot het isotoop 238 groter is dan de verhouding van het isotoop 235 tot het isotoop 238 in natuurlijk uranium; |
c) |
„internationaal nucleair vervoer”: het vervoer met elk willekeurig vervoermiddel van een zending kernmateriaal tot buiten het grondgebied van de staat van verzending, vanaf het vertrek uit de installatie van waaruit de verzending in die staat geschiedt, tot de aankomst in de installatie van de ontvanger op het grondgebied van de staat van uiteindelijke bestemming; |
d) |
„nucleaire faciliteit”: een faciliteit (met inbegrip van gerelateerde gebouwen en uitrusting) waarin kernmateriaal geproduceerd, verwerkt, gebruikt, behandeld, opgeslagen of opgeborgen wordt, voor zover schade aan of verstoring van een dergelijke faciliteit zou kunnen leiden tot het vrijkomen van belangrijke hoeveelheden straling of radioactief materiaal; |
e) |
„sabotage”: elke doelbewuste daad gericht tegen een nucleaire faciliteit of kernmateriaal tijdens het gebruik, de opslag of het vervoer, die direct of indirect de gezondheid en veiligheid van het personeel, het publiek of het milieu in gevaar kan brengen door blootstelling aan straling of het vrijkomen van radioactieve stoffen. |
Artikel 1 bis
De doelstellingen van dit Verdrag zijn de totstandbrenging en handhaving van een wereldwijde effectieve fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten, gebruikt voor vreedzame doeleinden, het wereldwijd voorkomen en bestrijden van delicten met betrekking tot dergelijk materiaal en dergelijke faciliteiten en het vergemakkelijken van de samenwerking daartoe tussen de verdragsluitende staten.
Artikel 2
-
1.Dit Verdrag is van toepassing op kernmateriaal, gebruikt voor vreedzame doeleinden, tijdens het gebruik, de opslag en het vervoer en op nucleaire faciliteiten, gebruikt voor vreedzame doeleinden, met dien verstande evenwel dat de artikelen 3 en 4 en lid 4 van artikel 5 van dit Verdrag op dergelijk kernmateriaal enkel van toepassing zijn tijdens het internationale nucleaire vervoer.
-
2.De verantwoordelijkheid voor de instelling, uitvoering en instandhouding van een regeling inzake fysieke beveiliging binnen een verdragsluitende staat berust geheel bij deze staat.
-
3.Met uitzondering van de verbintenissen die door de verdragsluitende staten krachtens dit Verdrag uitdrukkelijk zijn aangegaan, mag niets in dit Verdrag in die zin worden geïnterpreteerd dat de soevereine rechten van een staat worden aangetast.
4. |
|
-
5.Dit Verdrag is niet van toepassing op kernmateriaal dat voor militaire doeleinden wordt gebruikt of bewaard of op een nucleaire faciliteit die dergelijk materiaal bevat.
Artikel 2 bis
-
1.Elke verdragsluitende staat draagt zorg voor de instelling, uitvoering en instandhouding van een passende regeling inzake fysieke beveiliging die van toepassing is op kernmateriaal en nucleaire faciliteiten onder zijn jurisdictie, met als doel:
a) |
bescherming tegen diefstal en andere wederrechtelijke toeëigening van kernmateriaal tijdens het gebruik, de opslag en het vervoer; |
b) |
uitvoering van snelle en algemene maatregelen voor het lokaliseren en, in voorkomend geval, terugkrijgen van ontbrekend of gestolen kernmateriaal; wanneer het materiaal zich buiten zijn grondgebied bevindt, handelt de verdragsluitende staat in overeenstemming met artikel 5; |
c) |
bescherming van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten tegen sabotage; en |
d) |
mitigering of minimalisering van de radiologische consequenties van sabotage. |
-
2.Bij de uitvoering van lid 1 draagt elke verdragsluitende staat zorg voor:
a) |
de instelling en instandhouding van een wetgevings- en regelgevingskader betreffende fysieke beveiliging; |
b) |
de oprichting of aanwijzing van een bevoegde autoriteit of autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het wetgevings- en regelgevingskader; en |
c) |
het nemen van andere passende maatregelen die nodig zijn voor de fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten. |
-
3.Bij de uitvoering van de verplichtingen op grond van de leden 1 en 2 past elke verdragsluitende staat, onverminderd alle andere bepalingen van dit Verdrag, voor zover redelijk en uitvoerbaar de volgende fundamentele beginselen inzake fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten toe.
FUNDAMENTEEL BEGINSEL A: Verantwoordelijkheid van de staat De verantwoordelijkheid voor de instelling, uitvoering en instandhouding van een regeling inzake fysieke beveiliging binnen een staat berust geheel bij deze staat. |
FUNDAMENTEEL BEGINSEL B: Verantwoordelijkheden tijdens internationaal vervoer De verantwoordelijkheid van een staat om te verzekeren dat het materiaal adequaat wordt beveiligd, strekt zich uit tot het internationale vervoer ervan totdat, al naar het geval, die verantwoordelijkheid op passende wijze aan een andere staat is overgedragen. |
FUNDAMENTEEL BEGINSEL C: Wet- en regelgevingskader De staat is verantwoordelijk voor het instellen en instandhouden van een wet- en regelgevingskader betreffende fysieke beveiliging. Dit kader moet toepasselijke eisen inzake fysieke beveiliging en een beoordelings- en vergunningssysteem of andere procedures om machtiging te verlenen, omvatten. Het kader moet een inspectiesysteem voor nucleaire faciliteiten en nucleair vervoer omvatten om de naleving van de toepasselijke eisen en vergunningsvoorwaarden of andere machtigingsdocumenten te controleren, en een middel creëren om de toepasselijke eisen en voorwaarden te handhaven, met inbegrip van effectieve sancties. |
FUNDAMENTEEL BEGINSEL D: Bevoegde autoriteit De staat moet een bevoegde autoriteit oprichten of aanwijzen die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het wet- en regelgevingskader en over voldoende gezag, bevoegdheid en financiële en personele middelen beschikt om de opgedragen verantwoordelijkheden te vervullen. De staat moet stappen ondernemen om de effectieve onafhankelijkheid te verzekeren tussen de functies van de bevoegde autoriteit van een staat en die van elke andere autoriteit die belast is met de bevordering of het gebruik van kernenergie. |
FUNDAMENTEEL BEGINSEL E: Verantwoordelijkheid van de vergunninghouders De verantwoordelijkheden voor het uitvoeren van de verschillende elementen van de fysieke beveiliging binnen een staat moeten duidelijk worden vastgesteld. De staat moet verzekeren dat de hoofdverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de fysieke beveiliging van kernmateriaal of van nucleaire faciliteiten bij de houders van de relevante vergunningen of van andere machtigingsdocumenten (bijvoorbeeld exploitanten of vervoerders) berust. |
FUNDAMENTEEL BEGINSEL F: Veiligheidscultuur Alle organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van de fysieke beveiliging moeten passende prioriteit geven aan de veiligheidscultuur, de ontwikkeling en de instandhouding ervan nodig voor het verzekeren van de effectieve uitvoering van de fysieke beveiliging in de hele organisatie. |
FUNDAMENTEEL BEGINSEL G: Dreiging De fysieke beveiliging van de staat moet gebaseerd zijn op de huidige inschatting door de staat van de dreiging. |
FUNDAMENTEEL BEGINSEL H: Graduele aanpak De eisen inzake fysieke beveiliging moeten gebaseerd zijn op een graduele aanpak, rekening houdend met de huidige inschatting van de dreiging, de relatieve aantrekkelijkheid van het materiaal, de aard van het materiaal en de potentiële gevolgen in verband met de ongeoorloofde verwijdering van kernmateriaal en sabotage tegen kernmateriaal of nucleaire faciliteiten. |
FUNDAMENTEEL BEGINSEL I: Diepteverdediging De eisen inzake fysieke beveiliging van de staat moeten een concept tot uitdrukking brengen dat verschillende niveaus en methoden van (structurele of andere technische, personele en organisatorische) beveiliging omvat die door een vijand voor het bereiken van zijn doelstellingen overwonnen of omzeild moeten worden. |
FUNDAMENTEEL BEGINSEL J: Kwaliteitborging Er dienen een kwaliteitsborgingsbeleid en kwaliteitsborgingsprogramma’s te worden ingesteld en uitgevoerd om vertrouwen te scheppen dat in verband met alle activiteiten die voor fysieke beveiliging belangrijk zijn aan de vastgestelde eisen is voldaan. |
FUNDAMENTEEL BEGINSEL K: Noodplannen Alle vergunningshouders en betrokken autoriteiten moeten noodplannen opstellen en adequaat oefenen om op te treden tegen ongeoorloofde verwijdering van kernmateriaal of sabotage van nucleaire faciliteiten of nucleair materiaal, of pogingen daartoe. |
FUNDAMENTEEL BEGINSEL L: Vertrouwelijkheid De staat moet eisen vaststellen voor het beschermen van de vertrouwelijkheid van inlichtingen, de onbevoegde openbaarmaking waarvan de fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten in gevaar zou kunnen brengen. |
4. |
|
Artikel 3
Elke verdragsluitende staat neemt, overeenkomstig zijn nationale wetgeving en het internationale recht, de noodzakelijke maatregelen om, tijdens internationaal nucleair vervoer, het kernmateriaal dat zich op zijn grondgebied of aan boord van een onder zijn rechtsmacht vallend vaartuig of luchtvaartuig bevindt, voor zover dit vaartuig of luchtvaartuig aan het vervoer naar of van deze staat deelneemt, zoveel mogelijk te beveiligen overeenkomstig de in bijlage I omschreven niveaus.
Artikel 4
-
1.Iedere verdragsluitende staat voert geen kernmateriaal uit of laat de uitvoer ervan niet toe, tenzij deze staat de zekerheid heeft ontvangen dat dit kernmateriaal tijdens het internationaal nucleair vervoer zal worden beveiligd overeenkomstig de in bijlage I omschreven niveaus.
-
2.Iedere verdragsluitende staat voert geen kernmateriaal in of laat de invoer ervan uit een staat die geen partij is bij dit Verdrag niet toe, tenzij deze staat de zekerheid heeft ontvangen dat dit kernmateriaal tijdens het internationaal nucleair vervoer zal worden beveiligd overeenkomstig de in bijlage I omschreven niveaus.
-
3.Een verdragsluitende staat geeft geen toestemming voor de doorvoer van kernmateriaal op zijn grondgebied over land of binnenwateren of via zijn lucht- of zeehavens, bij vervoer tussen staten die geen partij zijn bij dit Verdrag, tenzij deze staat de grootst mogelijke zekerheid heeft ontvangen dat dit kernmateriaal tijdens het internationaal nucleair vervoer zal worden beveiligd overeenkomstig de in bijlage I omschreven niveaus.
-
4.Iedere verdragsluitende staat past overeenkomstig zijn nationale wetgeving de in bijlage I omschreven niveaus van fysieke beveiliging toe op het kernmateriaal dat van het ene deel van deze staat naar een ander deel van dezelfde staat wordt vervoerd via internationale wateren of door het internationale luchtruim.
-
5.De verdragsluitende staat aan wie volgens het eerste en het derde lid zekerheid dient te worden gegeven dat het kernmateriaal zal worden beveiligd overeenkomstig de in bijlage I omschreven niveaus, stelt van tevoren de staten vast via welke dit kernmateriaal vermoedelijk zal worden doorgevoerd over land of binnenwateren, of via welke lucht- of zeehavens het naar verwachting hun gebied zal binnenkomen, en stelt deze staten daarvan vooraf in kennis.
-
6.De verantwoordelijkheid met betrekking tot het verkrijgen van de in het eerste lid bedoelde zekerheid kan met wederzijds goedvinden worden overgedragen aan de verdragsluitende staat die als invoerende staat bij het vervoer betrokken is.
-
7.Niets in dit artikel mag worden uitgelegd als enigerlei beperking van de territoriale soevereiniteit en rechtsmacht van een staat, in het bijzonder met betrekking tot het luchtruim en de territoriale zee van deze staat.
Artikel 5
-
1.De verdragsluitende staten stellen elkaar rechtstreeks of door tussenkomst van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie in kennis van hun contactorgaan met betrekking tot aangelegenheden die binnen de werkingssfeer van dit Verdrag vallen.
-
2.In geval van diefstal, roof of enige andere wederrechtelijke toeëigening van kernmateriaal of bij serieus te nemen dreiging daarvan dienen de verdragsluitende staten overeenkomstig hun nationale wetgeving aan iedere staat die daarom verzoekt zoveel mogelijk medewerking en hulp te verlenen bij het terugkrijgen en beveiligen van dit materiaal. In het bijzonder:
a) |
neemt een verdragsluitende staat de nodige maatregelen om de andere staten voor wie dit van belang lijkt te zijn, en zo nodig ook de Internationale Organisatie voor Atoomenergie en andere relevante internationale organisaties, zo spoedig mogelijk in te lichten omtrent iedere diefstal, roof of andere wederrechtelijke toeëigening van kernmateriaal, of serieus te nemen dreiging daarvan; |
b) |
wisselen de betrokken verdragsluitende staten hierbij, al naar het geval, onderling, met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie en met andere relevante internationale organisaties inlichtingen uit teneinde het bedreigde kernmateriaal te beveiligen, de ongeschonden toestand van de vervoerscontainer te controleren of het wederrechtelijk weggenomen kernmateriaal terug te krijgen; en:
|
De wijze waarop deze samenwerking plaatsvindt, wordt door de betrokken verdragsluitende staten bepaald.
-
3.Bij serieus te nemen dreiging van sabotage van nucleair materiaal of een nucleaire faciliteit of bij sabotage daarvan werken de verdragsluitende staten in overeenstemming met hun nationale recht en met hun relevante verplichtingen op grond van het internationale recht zoveel mogelijk samen als volgt:
a) |
indien een verdragsluitende staat op de hoogte is van een serieus te nemen dreiging van sabotage van kernmateriaal of een nucleaire faciliteit in een andere staat, beslist hij over passende stappen die moeten worden ondernomen om deze staat en, in voorkomend geval, de Internationale Organisatie voor Atoomenergie en andere relevante internationale organisaties zo spoedig mogelijk van die dreiging op de hoogte te brengen teneinde de sabotage te voorkomen; |
b) |
bij sabotage van kernmateriaal of een nucleaire faciliteit in een verdragsluitende staat en indien volgens deze staat andere staten radiologisch kunnen worden getroffen, onderneemt deze, onverminderd zijn andere verplichtingen krachtens het internationale recht, passende stappen om de staat of de staten die radiologisch kunnen worden getroffen zo spoedig mogelijk op de hoogte te brengen en, in voorkomend geval, de Internationale Organisatie voor Atoomenergie en andere relevante internationale organisaties op de hoogte te brengen teneinde de radiologische gevolgen daarvan te minimaliseren of te mitigeren; |
c) |
indien een verdragsluitende staat in de context van a) en b) om assistentie verzoekt, neemt elke verdragsluitende staat aan wie een verzoek om assistentie is gericht zonder uitstel een beslissing en stelt deze de verzoekende verdragsluitende staat, rechtstreeks of via de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, ervan op de hoogte van het feit of hij in staat is de verzochte assistentie te bieden en van de omvang en voorwaarden van de assistentie die kan worden geboden; |
d) |
de coördinatie van de samenwerking krachtens a) tot c) verloopt langs diplomatieke of andere overeengekomen kanalen. De wijze van uitvoering van deze samenwerking wordt bilateraal of multilateraal door de betrokken verdragsluitende staten bepaald. |
-
4.Al naar het geval werken de verdragsluitende staten samen en plegen zij overleg met elkaar, rechtstreeks of door tussenkomst van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, teneinde richtlijnen te verkrijgen betreffende het opzetten, instandhouden en verbeteren van systemen voor fysieke beveiliging van kernmateriaal tijdens het internationaal vervoer ervan.
-
5.Al naar het geval kan een verdragsluitende partij rechtstreeks of via de Internationale Organisatie voor Atoomenergie en andere relevante internationale organisaties andere verdragsluitende partijen raadplegen of met hen samenwerken om richtlijnen te verkrijgen betreffende het opzetten, instandhouden en verbeteren van zijn nationaal systeem voor fysieke beveiliging van nucleair materiaal bij binnenlands gebruik, binnenlandse opslag en binnenlands vervoer en van nucleaire faciliteiten.
Artikel 6
-
1.De verdragsluitende staten nemen passende maatregelen die met hun nationale wetgeving verenigbaar zijn om het vertrouwelijke karakter te beschermen van de inlichtingen die zij vertrouwelijk verkrijgen van een andere verdragsluitende staat krachtens de bepalingen van dit Verdrag of als gevolg van hun medewerking aan een maatregel ter uitvoering van dit Verdrag. Indien verdragsluitende staten vertrouwelijke inlichtingen aan internationale organisaties of aan staten die geen partij zijn bij dit Verdrag verstrekken, worden maatregelen genomen om het vertrouwelijke karakter van deze inlichtingen te verzekeren. Een verdragsluitende partij die vertrouwelijke inlichtingen van een andere partij heeft ontvangen, mag deze inlichtingen enkel met toestemming van die andere verdragsluitende staat aan derden verstrekken.
-
2.De verdragsluitende staten zijn ingevolge dit Verdrag niet verplicht inlichtingen te verstrekken die krachtens hun nationale wetgeving niet mogen worden verschaft of die hun nationale veiligheid of de fysieke beveiliging van kernmateriaal of nucleaire faciliteiten in gevaar zouden brengen.
Artikel 7
-
1.Het opzettelijk begaan van een van de volgende feiten:
a) |
het zonder vergunning verleend door het bevoegd gezag verkrijgen, voorhanden hebben, gebruiken, vervoeren, veranderen, verspreiden of zich ontdoen van kernmateriaal, indien dit iemands dood tot gevolg heeft of daardoor ernstig lichamelijk letsel voor een ander of aanzienlijke schade aan goederen of aan het milieu ontstaat, dan wel indien daarvan levensgevaar of gevaar voor ernstig lichamelijk letsel voor een ander of aanzienlijke schade aan goederen of het milieu te duchten is; |
b) |
diefstal of roof van kernmateriaal; |
c) |
het verduisteren of het zich op enige andere wijze bedrieglijk toeëigenen van kernmateriaal; |
d) |
een handeling die het vervoeren, verzenden of verplaatsen van kernmateriaal in of uit een staat inhoudt zonder vergunning verleend door het bevoegde gezag; |
e) |
een handeling gericht tegen een nucleaire faciliteit of een handeling die de werking van een nucleaire faciliteit verstoort, voor zover de dader de opzettelijke veroorzaker is van, of weet dat de daad waarschijnlijk zal leiden tot de dood of een ernstige verwonding van een persoon of substantiële schade aan bezittingen of het milieu door blootstelling aan bestraling of het vrijkomen van radioactieve stoffen, tenzij de daad wordt begaan conform het nationale recht van de verdragsluitende staat op het grondgebied waarop de nucleaire faciliteit zich bevindt; |
f) |
het trachten te bemachtigen van kernmateriaal door middel van geweld of bedreiging met geweld of van enige andere vorm van intimidatie; |
g) |
het uiten van de bedreiging:
|
h) |
de poging tot het plegen van een van de onder a) tot e) beschreven strafbare feiten; |
i) |
het deelnemen aan een van de onder a) tot h) beschreven strafbare feiten; |
j) |
een daad van ieder die een onder a) tot h) beschreven strafbaar feit organiseert of anderen opdracht geeft een dergelijk strafbaar feit te plegen; en |
k) |
een daad die bijdraagt tot het begaan van een van de onder a) tot h) beschreven strafbare feiten door een groep personen die met een gemeenschappelijk opzet handelt; een dergelijke daad moet opzettelijk zijn en moet worden begaan:
wordt door elke verdragsluitende staat strafbaar gesteld krachtens zijn nationale recht. |
-
2.Iedere verdragsluitende staat verbindt zich ertoe op de in dit artikel beschreven strafbare feiten straffen te stellen die beantwoorden aan de ernst van deze feiten.
Artikel 8
-
1.Iedere verdragsluitende staat neemt de maatregelen die nodig zijn om zijn bevoegdheid vast te leggen tot kennisneming van de in artikel 7 bedoelde strafbare feiten in de volgende gevallen:
a) |
wanneer het strafbare feit wordt gepleegd op het grondgebied van deze staat of aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig dat in deze staat is geregistreerd; |
b) |
wanneer de vermoedelijke dader een onderdaan van deze staat is. |
-
2.Iedere verdragsluitende staat neemt tevens de maatregelen die nodig zijn om zijn bevoegdheid tot kennisneming van deze strafbare feiten vast te leggen in gevallen waarin de vermoedelijke dader zich op zijn grondgebied bevindt en de staat hem niet overeenkomstig artikel 11 uitlevert aan een van de in het eerste lid bedoelde staten.
-
3.Dit Verdrag sluit geen enkele bevoegdheid in strafzaken uit, die wordt uitgeoefend krachtens de nationale wet.
-
4.Behalve de in het eerste en tweede lid bedoelde staten, kunnen ook alle andere verdragsluitende staten die bij internationaal vervoer van kernmateriaal betrokken zijn als uitvoerende of invoerende staat, bevoegdheid tot kennisneming van de in artikel 7 genoemde strafbare feiten vastleggen, overeenkomstig het internationale recht.
Artikel 9
Een verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan de vermoedelijke dader zich bevindt, neemt, indien hij er van overtuigd is dat de omstandigheden zulks wettigen, overeenkomstig zijn nationale wetgeving passende maatregelen, vrijheidsbeneming inbegrepen, ter verzekering van diens aanwezigheid met het oog op strafvervolging of uitlevering. De maatregelen die op grond van dit artikel worden genomen, worden onverwijld meegedeeld aan de staten die overeenkomstig artikel 8 hun bevoegdheid dienen vast te leggen, en zo nodig aan alle andere betrokken staten.
Artikel 10
De verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan de vermoedelijke dader wordt aangetroffen is, indien hij hem niet uitlevert, verplicht de zaak, zonder enige uitzondering en zonder onnodig uitstel, overeenkomstig de wetgeving van deze staat voor vervolging aan zijn bevoegde autoriteiten over te dragen.
Artikel 11
-
1.De in artikel 7 genoemde strafbare feiten worden geacht in elk tussen de verdragsluitende staten bestaand uitleveringsverdrag te zijn begrepen als uitleveringsdelicten. De verdragsluitende staten verplichten zich ertoe deze strafbare feiten op te nemen als uitleveringsdelicten in ieder uitleveringsverdrag dat tussen hen wordt gesloten.
-
2.Indien een verdragsluitende staat welke uitlevering afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag, een verzoek om uitlevering ontvangt van een andere verdragsluitende staat waarmee hij geen uitleveringsverdrag heeft gesloten, kan hij, indien hij dat verkiest, dit verdrag beschouwen als wettelijke basis voor uitlevering ter zake van de vorengenoemde strafbare feiten. De uitlevering is onderworpen aan de overige voorwaarden, waarin het recht van de aangezochte staat voorziet.
-
3.De verdragsluitende staten die de uitlevering niet afhankelijk stellen van het bestaan van een verdrag, erkennen de vorengenoemde strafbare feiten onderling als uitleveringsdelicten, waarin het recht onderworpen aan de voorwaarden van de aangezochte staat voorziet.
-
4.Voor uitlevering tussen verdragsluitende staten wordt elk van deze strafbare feiten beschouwd als niet alleen begaan op de plaats waar het is gepleegd, maar ook op het grondgebied van de verdragsluitende staten die overeenkomstig het eerste lid van artikel 8 hun bevoegdheid dienen vast te leggen.
Artikel 11 bis
Met het oog op uitlevering of wederzijdse rechtshulp wordt geen van de in artikel 7 beschreven delicten beschouwd als een politiek delict of als een met een politiek delict verband houdend delict of als een door politieke motieven geïnspireerd delict. Dientengevolge mag een verzoek tot uitlevering of wederzijdse rechtshulp op basis van een dergelijk delict niet enkel worden afgewezen op basis van het feit dat het gaat om een politiek delict of een met een politiek delict verband houdend delict of een door politieke motieven geïnspireerd delict.
Artikel 11 ter
Niets in dit Verdrag mag worden geïnterpreteerd als een verplichting tot uitlevering of tot het verlenen van wederzijdse rechtshulp indien de aangezochte verdragsluitende staat substantiële gronden heeft om aan te nemen dat het verzoek tot uitlevering in verband met in artikel 7 bedoelde delicten of tot het verlenen van wederzijdse rechtshulp met betrekking tot dergelijke delicten is gedaan met het oog op de vervolging of bestraffing van een persoon wegens ras, godsdienst, nationaliteit, etnische origine of politieke opinie van die persoon dan wel dat inwilliging van het verzoek om een van die redenen nadeel zou berokkenen aan de positie van die persoon.
Artikel 12
Eenieder tegen wie een strafvervolging wordt ingesteld op grond van een van de in artikel 7 genoemde strafbare feiten, geniet een eerlijke behandeling in elk stadium van de gerechtelijke procedure.
Artikel 13
-
1.De verdragsluitende staten verlenen wederzijds de ruimst mogelijke rechtshulp in strafzaken wegens de in artikel 7 genoemde strafbare feiten, met inbegrip van de verschaffing van bewijsstukken waarover zij beschikken en die noodzakelijk zijn voor strafvervolging. In alle gevallen is op de uitvoering van een verzoek om rechtshulp de wet van de aangezochte staat van toepassing.
-
2.Het bepaalde in het eerste lid laat verplichtingen uit hoofde van een ander bilateraal of multilateraal verdrag dat geheel of gedeeltelijk de rechtshulp in strafzaken regelt of zal regelen, onverlet.
Artikel 13 bis
Niets in dit Verdrag is van invloed op de overdracht van nucleaire technologie voor vreedzame doeleinden ter versterking van de fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten.
Artikel 14
-
1.Iedere verdragsluitende staat stelt de depositaris op de hoogte van de wetten en voorschriften uitgevaardigd ter uitvoering van dit Verdrag. De depositaris brengt deze inlichtingen op geregelde tijdstippen ter kennis van alle verdragsluitende staten.
-
2.De verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan de vermoedelijke dader wordt vervolgd, deelt, voor zover zulks uitvoerbaar is, de definitieve gerechtelijke uitspraak in de eerste plaats mee aan de rechtstreeks betrokken staten. De verdragsluitende staat deelt tevens deze uitspraak mee aan de depositaris, die daarvan kennis geeft aan alle staten.
-
3.In gevallen waarin een strafbaar feit betrekking heeft op het gebruik, de opslag of het vervoer op het nationale grondgebied van kernmateriaal en zowel de vermoedelijke dader als het kernmateriaal op het grondgebied blijven van de verdragsluitende staat waarin het strafbaar feit is gepleegd, of in gevallen waarin een strafbaar feit betrekking heeft op een nucleaire faciliteit en de vermoedelijke dader op het grondgebied blijft van de verdragsluitende staat waarin het strafbare feit is gepleegd, mag niets in dit Verdrag worden geïnterpreteerd als een verplichting van deze verdragsluitende staat om inlichtingen te verstrekken omtrent de strafrechtelijke procedures met betrekking tot dit strafbare feit.
Artikel 15
De bijlagen bij dit Verdrag vormen een wezenlijk bestanddeel van het Verdrag.
Artikel 16
-
1.Vijf jaar na de inwerkingtreding van de op 8 juli 2005 aangenomen wijziging roept de depositaris een conferentie van de verdragsluitende staten bijeen teneinde de uitvoering van dit Verdrag en de toereikendheid daarvan ten aanzien van de preambule, het geheel van de bepalingen en de bijlagen in het licht van de situatie op dat tijdstip te evalueren.
-
2.Vervolgens kan de meerderheid van de verdragsluitende staten, met tussenpozen van ten minste vijf jaar, nieuwe conferenties voor hetzelfde doel bijeenroepen door daartoe bij de depositaris een voorstel in te dienen.
Artikel 17
-
1.In geval van een geschil tussen twee of meer verdragsluitende staten betreffende de uitlegging of de toepassing van het Verdrag, plegen de betrokken verdragsluitende staten onderling overleg om het geschil bij te leggen door onderhandeling of door enig ander vreedzaam middel tot regeling van geschillen, dat voor alle partijen bij het geschil aanvaardbaar is.
-
2.Elk zodanig geschil dat niet kan worden geregeld op de in het eerste lid voorgeschreven wijze, wordt op verzoek van een partij bij dit geschil onderworpen aan arbitrage of voor beslechting verwezen naar het Internationale Gerechtshof. Indien de partijen bij het geschil binnen zes maanden na de dagtekening van het verzoek om arbitrage geen overeenstemming hebben bereikt over de wijze van arbitrage, kan een partij de voorzitter van het Internationale Gerechtshof of de secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties verzoeken een of meer scheidsmannen te benoemen. Ingeval de verzoeken van de partijen bij het geschil niet overeenstemmen, heeft het verzoek aan de secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voorrang.
-
3.Iedere verdragsluitende staat kan, op het tijdstip dat hij dit Verdrag ondertekent, bekrachtigt, aanvaardt, goedkeurt of ertoe toetreedt, verklaren dat hij zich niet gebonden acht door een van beide of door beide procedures tot regeling van geschillen, bedoeld in het tweede lid van dit artikel. De andere verdragsluitende staten zijn door een in het tweede lid genoemde procedure tot regeling van geschillen niet gebonden met betrekking tot een verdragsluitende staat die een voorbehoud ten aanzien van deze procedure heeft gemaakt.
-
4.Iedere verdragsluitende staat die een voorbehoud heeft gemaakt overeenkomstig de bepalingen van het derde lid van dit artikel, kan te allen tijde zijn voorbehoud intrekken door middel van een kennisgeving aan de depositaris.
Artikel 18
-
1.Dit Verdrag staat open voor ondertekening door alle staten op het hoofdkantoor van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie te Wenen, en op het hoofdkantoor van de Organisatie van de Verenigde Naties te New York, vanaf 3 maart 1980 tot aan het tijdstip waarop het in werking treedt.
-
2.Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door de staten die het hebben ondertekend.
-
3.Na inwerkingtreding staat dit Verdrag open voor toetreding door alle staten.
4. |
|
-
5.De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding worden bij de depositaris nedergelegd.
Artikel 19
-
1.Dit Verdrag treedt in werking op de dertigste dag, volgend op de datum waarop de eenentwintigste akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring bij de depositaris is nedergelegd.
-
2.Voor iedere staat die het Verdrag bekrachtigt, aanvaardt, goedkeurt of ertoe toetreedt na de nederlegging van de eenentwintigste akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, treedt het Verdrag in werking op de dertigste dag na de nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding door deze staat.
Artikel 20
-
1.Onverminderd het bepaalde in artikel 16 kan een verdragsluitende staat een wijziging van dit Verdrag voorstellen. De voorgestelde wijziging wordt toegezonden aan de depositaris, die hiervan onverwijld mededeling doet aan alle verdragsluitende staten. Indien de meerderheid van de verdragsluitende staten de depositaris verzoekt een vergadering bijeen te roepen teneinde de voorgestelde wijzigingen te behandelen, dan zendt de depositaris aan alle verdragsluitende staten een uitnodiging voor een vergadering, die niet eerder mag beginnen dan dertig dagen na het verzenden van de uitnodigingen. Elke wijziging die op deze vergadering door een tweederde meerderheid van alle verdragsluitende staten wordt aangenomen, wordt onmiddellijk door de depositaris aan alle verdragsluitende staten meegedeeld.
-
2.De wijziging wordt van kracht voor iedere verdragsluitende staat die een akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van deze wijziging heeft nedergelegd, op de dertigste dag na de datum waarop tweederde van de verdragsluitende staten hun akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring heeft neergelegd bij de depositaris. Daarna wordt de wijziging voor elke andere verdragsluitende staat van kracht op de dag waarop deze staat zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van de wijziging heeft nedergelegd.
Artikel 21
-
1.Iedere verdragsluitende staat kan dit Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris.
-
2.De opzegging wordt van kracht honderdtachtig dagen na de datum waarop de depositaris de kennisgeving heeft ontvangen.
Artikel 22
De depositaris geeft alle verdragsluitende staten onverwijld kennis van:
a) |
elke ondertekening van dit Verdrag; |
b) |
elke nederlegging van een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding; |
c) |
elk voorbehoud dat wordt gemaakt of ingetrokken krachtens artikel 17; |
d) |
elke mededeling die door een organisatie overeenkomstig artikel 18, vierde lid, letter c, wordt gedaan; |
e) |
de inwerkingtreding van dit Verdrag; |
f) |
het van kracht worden van elke wijziging van dit Verdrag; |
g) |
elke opzegging overeenkomstig artikel 21. |
Artikel 23
Het oorspronkelijke exemplaar van dit Verdrag, waarvan de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de directeur-generaal van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, die daarvan voor eensluidend gewaarmerkte afschriften doet toekomen aan de staten die dit Verdrag hebben ondertekend.
BIJLAGE I
Toe te passen niveaus van fysieke beveiliging bij het internationaal vervoer van het in bijlage II geklassificeerde kernmateriaal
1. |
Niveaus van fysieke beveiliging van kernmateriaal bij voorlopige opslag gedurende internationaal vervoer van kernmateriaal:
|
2. |
Niveaus van fysieke beveiliging van kernmateriaal tijdens internationaal vervoer:
|
BIJLAGE II
Tabel van categorieën kernmateriaal
Materiaal |
Vorm |
Categorie |
||||
I |
II |
III (3) |
||||
|
niet-bestraald (2) |
2 kg of meer |
minder dan 2 kg, maar meer dan 500 g |
500 g of minder, maar meer dan 15 g |
||
|
niet-bestraald (2) |
|||||
|
5 kg of meer |
minder dan 5 kg, maar meer dan 1 kg |
1 kg of minder, maar meer dan 15 kg |
|||
|
10 kg of meer |
minder dan 10 kg, maar meer dan 1 kg |
||||
|
10 kg of meer |
|||||
|
niet-bestraald (2) |
2 kg of meer |
minder dan 2 kg, maar meer dan 500 g |
500 g of minder, maar meer dan 15 g |
||
|
verarmd of natuurlijk uranium, thorium of laag verrijkte splijtstof (gehalte van minder dan 10 % aan splijtbaar materiaal) (4) (5) |
-
Alle soorten plutonium, behalve die met een isotoopconcentratie van meer dan 80 % aan plutonium-238.
-
Al dan niet in een reactor bestraald materiaal, maar met een stralingsniveau dat overeenkomt met of minder is dan 1 gray/uur (100 rad/uur) op een afstand van 1 m zonder afscherming.
-
Hoeveelheden die niet vallen onder categorie III, alsmede natuurlijk uranium, dienen te worden beveiligd volgens de eisen van oordeelkundig beheer.
-
Ofschoon dit beveiligingsniveau wordt aanbevolen, staat het de staten vrij, op grond van bijzondere omstandigheden een andere beveiligingscategorie toe te kennen.
-
Andere splijtstof die op grond van haar oorspronkelijke gehalte aan splijtbaar materiaal onder categorie I of II valt voor de bestraling, kan één categorie lager worden ingedeeld, zo lang het stralingsniveau van de splijtstof groter is dan 1 gray/uur (100 rad/uur) op een afstand van 1 m zonder afscherming.
BIJLAGE 2
Verklaring door de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie overeenkomstig de artikelen 18, lid 4, en 17, lid 3, van het Verdrag.
De volgende staten zijn momenteel lid van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie: het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
De Gemeenschap verklaart dat de artikelen 8 tot 13 en artikel 14, leden 2 en 3, van het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten niet van toepassing zijn op de Gemeenschap.
Op grond van artikel 17, lid 3, van het Verdrag verklaart de Gemeenschap bovendien dat aangezien alleen staten zich partij mogen stellen in zaken voor het Internationaal Gerechtshof, de Gemeenschap uitsluitend is gebonden door de in artikel 17, lid 2, bedoelde arbitrageprocedure.
BIJLAGE 3
VOLMACHT
Ik, ondergetekende, …, het voor Buitenlandse betrekkingen en Europees nabuurschapsbeleid verantwoordelijke lid van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, bevestig de aanstelling van:
de heer/mevrouw …
hoofd van de delegatie van de Commissie
bij de internationale organisaties te Wenen
voor de nederlegging namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie bij de directeur-generaal van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie van de akte van toetreding tot het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten.
Gedaan te Brussel,
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.