Verordening 2008/1130 - Instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde kaarsen, draadkaarsen en dergelijke artikelen uit China - Hoofdinhoud
15.11.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 306/22 |
VERORDENING (EG) Nr. 1130/2008 VAN DE COMMISSIE
van 14 november 2008
tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde kaarsen, draadkaarsen en dergelijke artikelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 7,
Na raadpleging van het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
-
1.PROCEDURE
1.1. Inleiding van de procedure
(1) |
Op 16 februari 2008 heeft de Commissie met een bericht („het bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van bepaalde kaarsen, draadkaarsen en dergelijke artikelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC” of „het betrokken land”) aangekondigd. |
(2) |
De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 3 januari 2008 werd ingediend door bepaalde producenten van bepaalde kaarsen, draadkaarsen en dergelijke artikelen die samen goed zijn voor een groot deel, in dit geval ongeveer 60 %, van de totale communautaire productie van kaarsen en dergelijke artikelen. Het bij die klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal betreffende de dumping van het product en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade werd voldoende geacht om een onderzoek in te leiden. |
1.2. Bij de procedure betrokken partijen
(3) |
De Commissie heeft de klagers, de haar bekende betrokken producenten/exporteurs, importeurs, andere haar bekende betrokken partijen alsmede de vertegenwoordigers van de VRC van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. |
(4) |
De klagers, andere communautaire producenten, producenten/exporteurs in de VRC, importeurs, waaronder grote detailhandelsgroepen en grondstoffenleveranciers, hebben hun standpunt kenbaar gemaakt. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord. |
(5) |
In het bericht van inleiding had de Commissie aangegeven dat voor de vaststelling van dumping en schade overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik kon worden gemaakt van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was, werd aan alle bekende producenten/exporteurs in de VRC en alle importeurs in de Gemeenschap en communautaire producenten gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar, zoals vermeld in het bericht van inleiding, basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product tijdens de periode van 1 januari 2007 tot 31 december 2007. |
(6) |
Zoals blijkt uit overwegingen 33 tot en met 40 hebben eenenveertig producenten/exporteurs in de VRC de gevraagde informatie verstrekt en ingestemd met deelname aan een steekproef. Op basis van de informatie die de Commissie van de medewerkende producenten/exporteurs heeft ontvangen, heeft zij een steekproef geselecteerd met acht producenten in de VRC of groepen van verbonden ondernemingen die de grootste hoeveelheden naar de Gemeenschap exporteren. Alle betrokken producenten/exporteurs, maar ook hun vereniging en de autoriteiten van de VRC, werden geraadpleegd en stemden in met de samenstelling van de steekproef. |
(7) |
Om de producenten/exporteurs in de VRC in de gelegenheid te stellen desgewenst om een behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) of een individuele behandeling („IB”) te verzoeken, heeft de Commissie de haar bekende betrokken producenten/exporteurs in de VRC en de autoriteiten van de VRC aanvraagformulieren toegezonden. |
(8) |
De Commissie heeft de resultaten van de BMO-bevindingen officieel bekendgemaakt aan de betrokken producenten/exporteurs in de VRC, de autoriteiten van de VRC en de klagers. Ze werden daarnaast in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord in geval van bijzondere redenen om te worden gehoord. |
(9) |
Eén producent/exporteur die niet was opgenomen in de steekproef omdat deze niet voldeed aan de criteria gesteld in artikel 17, lid 1, van de basisverordening wenst in aanmerking te komen voor een individuele dumpingmarge uit hoofde van artikel 17, lid 3, van de basisverordening. Er werd echter geoordeeld dat individueel onderzoek te belastend zou zijn en in de weg zou staan van een tijdige afsluiting van het onderzoek. Daarom werd voorlopig geconcludeerd dat het verzoek tot een individueel onderzoek van de producent/exporteur niet kon worden ingewilligd. |
(10) |
De Commissie heeft een vragenlijst toegezonden aan alle haar bekende betrokken partijen en aan alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt, namelijk aan eenendertig communautaire producenten, tweeëndertig importeurs, alsmede twee grondstoffenleveranciers. |
(11) |
Er werden antwoorden ontvangen van de communautaire producenten die de klacht hebben ingediend, alsmede van zes niet-verbonden importeurs en twee leveranciers. |
(12) |
Voorts heeft de Commissie antwoorden ontvangen op het steekproefformulier van eenenveertig producenten/exporteurs in de VRC. |
(13) |
De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, schade als gevolg hiervan en het belang van de Gemeenschap nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle verricht:
|
1.3. Onderzoektijdvak
(14) |
Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 2004 tot het einde van het OT (de „beoordelingsperiode”). |
-
2.BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
2.1. Betrokken product
(15) |
Het betrokken product betreft bepaalde kaarsen, draadkaarsen en dergelijke artikelen, met uitzondering van zogenaamde gedenkkaarsen en andere kaarsen voor buitengebruik, uitgevoerd naar de Gemeenschap en van oorsprong uit de VRC (kaarsen). Het productieproces voor het vervaardigen van kaarsen is tamelijk eenvoudig en bestaat uit het verhitten van grondstoffen (voornamelijk paraffine en stearine) en het vormgeven van de kaars in mallen of houders in een afkoelingsproces. Kaarsen genereren warmte en licht, maar worden voornamelijk gebruikt voor binnenhuisdecoratie; in verschillende kaarsenhouders, kandelaars en andere decoratieve artikelen. |
(16) |
Kaarsen worden doorgaans aangegeven onder GN-codes ex 3406 00 11, ex 3406 00 19 en ex 3406 00 90. |
(17) |
Gedenkkaarsen en andere kaarsen voor buitengebruik maken geen deel uit van het betrokken product. Deze kunnen worden gedefinieerd als kaarsen en dergelijke artikelen waarvan de brandstof meer dan 500 ppm tolueen en/of meer dan 100 ppm benzeen bevat en/of waarvan de pit een diameter van ten minste 5 millimeter heeft en/of die afzonderlijk zijn aangebracht in een plastic houder met verticale wanden met een hoogte van ten minste 5 cm. Deze criteria worden geacht een duidelijke scheidslijn te vormen tussen de soorten kaarsen waarop dit onderzoek betrekking heeft en de soorten waarbij dit niet het geval is. |
(18) |
Het onderzoek heeft aangetoond dat er veel verschillende soorten kaarsen, zoals draadkaarsen, waxinelichtjes, alsmede veel overige seizoenskaarsen en kaarsen voor speciale doeleinden, worden geproduceerd in de VRC en verkocht op de communautaire markt. De verschillende soorten kaarsen kunnen in principe verschillen in grootte, vorm, kleur en kunnen al of niet geparfumeerd zijn, maar alle soorten delen dezelfde chemische en technische basiseigenschappen en gebruiksdoeleinden en zijn grotendeels onderling verwisselbaar. De kaarsen waarop het huidige onderzoek betrekking heeft, worden op grond daarvan geacht alle deel uit te maken van dezelfde productfamilie. |
(19) |
Bepaalde belanghebbenden hebben opmerkingen en argumenten ingediend met betrekking tot de definitie van het betrokken product. Beweerd werd dat gedenkkaarsen en andere kaarsen voor buitengebruik ten onrechte buiten het productbereik zijn geplaatst omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap dit segment domineert en omdat de in overweging 17 genoemde criteria niet uniek zijn, in de zin dat gedenkkaarsen en andere kaarsen voor buitengebruik niet altijd de bovengenoemde kenmerken overschrijden. Bovendien hebben zij betoogd dat het onderscheid dat is gemaakt tussen kaarsen en gedenkkaarsen en andere kaarsen voor buitengebruik, niet werd ondersteund door enige richtlijn of normen in de branche en in tegenspraak was met de veronderstelling dat waxinelichtjes en andere kaarsen onder de definitie van het betrokken product vielen. |
(20) |
Overige partijen stelden dat het productieproces en het productassortiment dat wordt geproduceerd in de VRC, alsmede de soorten kaarsen die worden uitgevoerd naar de Gemeenschap, zeer specifiek waren. In deze context werd aangegeven dat in veel gevallen exporteurs in de VRC het betrokken product samen met andere accessoires uitvoeren, zoals glazen houders en/of kandelaars, waarbij de uitvoerwaarde alle artikelen omvat en niet alleen de kaarsen. Al deze soorten zouden van het onderzoek moeten worden uitgesloten. |
(21) |
Tevens werd beoogd dat producenten/exporteurs in de VRC voor een groot deel handgemaakte kaarsen of kaarsen voor bijzondere doeleinden produceren waarbij verdere bewerkingswerkzaamheden, zoals bedrukken, schrapen/krassen en lakken, worden uitgevoerd. Dit zijn arbeidsintensieve soorten, „luxe” of „speciale” kaarsen genoemd, die niet in de Gemeenschap worden vervaardigd. Dienovereenkomstig beargumenteerden de partijen dat de speciale kaarsen ook van het onderzoek zouden moeten worden uitgesloten. |
(22) |
De bovenstaande argumenten waren evenwel niet specifiek en bevatten geen ondersteunend bewijs dat aantoont dat het betrokken product onjuist is gedefinieerd in het bericht van inleiding. Zoals hierboven is vermeld, is in feite vastgesteld dat alle soorten van het betrokken product dezelfde chemische en technische basiseigenschappen en gebruiksdoeleinden hebben en dat ze grotendeels onderling verwisselbaar zijn. Wat de argumenten aangaande gedenkkaarsen en andere kaarsen voor buitengebruik betreft, wordt erop gewezen dat deze producten onderscheiden kunnen worden van andere soorten kaarsen op basis van de technische en chemische criteria vermeld in overweging 17. Het feit dat enerzijds de communautaire producenten wellicht dominant zijn in dit specifieke segment en anderzijds alle beweringen dat de communautaire producenten bepaalde soorten van het product niet produceren, is niet relevant en verandert niet de definitie van het betrokken product. |
(23) |
Het productieproces, de verschillende productsoorten die geproduceerd en verkocht worden op de communautaire markt, het bestaan of het gebrek aan normen, zijn niet noodzakelijkerwijs geldige redenen die aantonen dat de definitie van het betrokken product zou moeten worden herzien. |
2.2. Soortgelijk product
(24) |
Bepaalde belanghebbenden meenden dat de zogenoemde waxinelichtjes moeten worden onderscheiden van andere kaarsen omdat deze andere fysieke kenmerken hebben, zoals het formaat en het feit dat de was zich in een houder bevindt om te voorkomen dat de was overvloeit of druipt. Bovendien is het hoofddoel van kaarsen het genereren van licht, maar dat van waxinelichtjes het genereren van warmte. |
(25) |
Bepaalde belanghebbenden voerden aan dat kaarsen die door de bedrijfstak van de Gemeenschap werden geproduceerd en werden verkocht op de communautaire markt niet gelijk waren aan het betrokken product. Ze betoogden met name dat het betrokken product voornamelijk werd verkocht in sets met andere decoratieve artikelen, zoals kaarsenhouders, kandelaars, andere keramische of glazen artikelen, en dat het niet mogelijk was om de specifieke waarde van de kaars in de set te bepalen. Er werd tevens beweerd dat daar waar de communautaire producenten slechts standaardtypen kaarsen verkochten, de uitvoerende producenten in de VRC grote hoeveelheden speciale kaarsen verkochten, die niet met de standaardtypen kunnen worden vergeleken. |
(26) |
Wat het argument aangaande het gebruik van bepaalde soorten kaarsen betreft, moet worden opgemerkt dat tijdens een hoorzitting, die met name met de Vereniging van producenten van kaarsen in de VRC plaatsvond, is verklaard dat de binnenlandse consumptie in de VRC aanzienlijk is toegenomen de afgelopen jaren en dat de kaarsen die op de binnenlandse markt zijn verkocht hetzelfde hoofddoel hadden als die in de Gemeenschap, namelijk binnenhuisdecoratie. Met betrekking tot het vermeende verschil in gebruik tussen kaarsen (licht) en waxinelichtjes (warmte), is vastgesteld dat deze productsoorten onderling verwisselbaar zijn en dat beide soorten kunnen worden gebruikt voor het genereren van licht en warmte, maar dat, zoals vermeld in overweging 15, ze beide voornamelijk worden gebruikt voor binnenhuisdecoratie. |
(27) |
Hierbij moet nogmaals worden aangetekend dat, zoals vermeld in overweging 18, er verschillende soorten kaarsen zijn die in principe kunnen verschillen in grootte, vorm of kleur, maar dat al deze soorten dezelfde chemische en technische basiseigenschappen en gebruiksdoeleinden hebben en dat ze grotendeels onderling verwisselbaar zijn. De soorten kaarsen waarop het huidige onderzoek betrekking heeft, worden op grond daarvan geacht alle deel uit te maken van dezelfde productfamilie. |
(28) |
De criteria die moeten worden toegepast bij het bepalen van het „soortgelijk product” zijn gebaseerd op de technische en chemische eigenschappen, alsmede het uiteindelijke gebruik of de functies van het product, en niet op factoren zoals de vorm, geur, kleur of andere eigenschappen die worden genoemd door de belanghebbende. De verschillen met betrekking tot grootte hebben geen uitwerking op de definitie van het betrokken product en het soortgelijke product, daar er geen duidelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen de producten die tot dezelfde productfamilie behoren met betrekking tot hun belangrijkste technische en chemische basiseigenschappen, aangaande het uiteindelijke gebruik en de perceptie van de gebruikers. |
(29) |
Met het oog op de argumenten en het bewijs dat is geleverd door belanghebbenden en alle overige informatie die beschikbaar is gedurende dit stadium van het onderzoek, wordt geoordeeld dat er geen verschillen zijn gevonden tussen het betrokken product en kaarsen die worden geproduceerd en verkocht door de exporteurs/producenten op de binnenlandse markt en door producenten in de Gemeenschap, die tevens fungeerden als referentieland om de normale waarde met betrekking tot de VRC vast te stellen. Deze kaarsen beschikken hoofdzakelijk over dezelfde technische en chemische basiseigenschappen en hetzelfde standaardgebruik. Daarom luidt de voorlopige conclusie dat alle soorten kaarsen als gelijk worden beschouwd in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. |
(30) |
In dit stadium van het onderzoek heeft de Commissie nog niet voldoende bewijs ontvangen dat de fysieke kenmerken en/of het uiteindelijke gebruik van waxinelichtjes wezenlijk verschillen van die van andere kaarsen en tot de conclusie zouden moeten leiden dat waxinelichtjes en andere kaarsen niet tot dezelfde productfamilie behoren. Het onderzoek zal alle onderbouwde argumenten die eventueel zijn ingediend met betrekking tot de kwestie soortgelijk product, nader onderzoeken. |
-
3.STEEKPROEVEN
3.1. Steekproef van communautaire producenten
(31) |
Gezien het grote aantal producenten/exporteurs in de Gemeenschap dat de klacht ondersteunt, werd in het bericht van inleiding, overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening, gewezen op de mogelijkheid om gebruik te maken van een steekproef. Op basis van de analyse van de ingevulde en teruggestuurde steekproefformulieren is, zoals bepaald in artikel 17, lid 1, van de basisverordening, uiteindelijk een steekproef van vijf producenten geselecteerd aan de hand van het criterium van het grootste productievolume. |
3.2. Steekproef van importeurs
(32) |
Gezien het grote aantal importeurs dat werd vastgesteld aan de hand van de klacht, werd in het bericht van inleiding, overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening, tevens een steekproef van importeurs overwogen. Op basis van de analyse van het aantal ingevulde en teruggestuurde steekproefformulieren bleek het echter niet noodzakelijk te zijn om gebruik te maken van een steekproef voor importeurs. |
3.3. Steekproef van producenten/exporteurs in de VRC
(33) |
Gezien het grote aantal producenten/exporteurs in de VRC werd in het bericht van inleiding, overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening, gewezen op de mogelijkheid om voor het vaststellen van dumping gebruik te maken van een steekproef. |
(34) |
Om de Commissie in staat te stellen te besluiten of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, een steekproef samen te stellen, werd de producenten/exporteurs in de VRC verzocht zich binnen 15 dagen na publicatie van het bericht van inleiding van het onderzoek kenbaar te maken en basisinformatie over hun verkoop in binnen- en buitenland, een nauwkeurige beschrijving van hun activiteiten met betrekking tot de productie van kaarsen en de namen en activiteiten van alle verbonden ondernemingen die betrokken zijn bij de productie en/of verkoop van het betrokken product te verstrekken. |
(35) |
De autoriteiten van de VRC en de vereniging van producenten werden tevens geraadpleegd bij de selectie van een representatieve steekproef. |
3.3.1. Voorselectie van medewerkende producenten/exporteurs
(36) |
In totaal hebben eenenveertig producenten/exporteurs, waaronder groepen van verbonden ondernemingen in de VRC, zich gemeld en de gevraagde informatie verstrekt binnen de termijn die was vastgesteld in het bericht van inleiding. Allen rapporteerden de uitvoer van kaarsen naar de Gemeenschap gedurende het OT en, met uitzondering van één producent met tamelijk onbeduidende exportvolumes, verklaarden zij deel te willen nemen aan de steekproef. Bijgevolg worden veertig producenten/exporteurs geacht mee te werken aan het huidige onderzoek („medewerkende exporteurs”). |
(37) |
Producenten/exporteurs die zich niet binnen de genoemde termijn hebben gemeld of niet op tijd de gevraagde informatie hebben verstrekt, werden geacht niet mee te werken aan het onderzoek. De vergelijking tussen de invoergegevens van Eurostat en de omvang van de uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap zoals deze voor het onderzoektijdvak was gemeld door de in overweging 36 bedoelde ondernemingen, duidt erop dat de medewerking van Chinese producenten/exporteurs erg klein was, zoals vermeld in overweging 87. |
3.3.2. Selectie van de steekproef van medewerkende exporteurs in de VRC
(38) |
Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening werd een steekproef geselecteerd op basis van het grootste representatieve exportvolume van kaarsen naar de Gemeenschap die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Op basis van de informatie die de Commissie van de producenten/exporteurs heeft ontvangen, heeft zij een steekproef geselecteerd met acht ondernemingen of groepen van verbonden ondernemingen die de grootste hoeveelheden naar de Gemeenschap exporteren. Volgens de informatie uit de steekproef waren de geselecteerde ondernemingen tijdens het onderzoektijdvak goed voor meer dan 73 % van de totale omvang van de uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap, zoals die door de in overweging 36 bedoelde medewerkende producenten/exporteurs gemeld was. Daarom werd overwogen dat een dergelijke steekproef het mogelijk zou maken het onderzoek te beperken tot een redelijk aantal producenten/exporteurs die binnen de beschikbare tijd konden worden onderzocht en die in hoge mate representatief waren. Alle betrokken producenten/exporteurs, maar ook hun vereniging en de autoriteiten van de VRC, werden geraadpleegd en stemden in met de samenstelling van de steekproef. |
(39) |
Twee medewerkende exporteurs die niet waren opgenomen in de steekproef verzochten te worden opgenomen in de steekproef door aan te voeren dat criteria zoals i) het productassortiment van de producenten/exporteurs, ii) het soort afnemers in de Gemeenschap, iii) geografische representativiteit, iv) buitenlandse investeringen en v) de mate van afhankelijkheid van uitvoer naar de Gemeenschap, zouden moeten worden meegenomen bij de samenstelling van de steekproef. |
(40) |
Met betrekking hierop wordt erop gewezen dat geen van deze criteria wordt vermeld in artikel 17, lid 1, van de basisverordening met betrekking tot de samenstelling van de steekproef. Hun verzoek moest derhalve worden afgewezen. |
3.4. Individueel onderzoek
(41) |
Eén producent/exporteur die niet was opgenomen in de steekproef omdat hij niet voldeed aan de criteria gesteld in artikel 17, lid 1, van de basisverordening, wenst in aanmerking te komen voor een individuele dumpingmarge uit hoofde van artikel 17, lid 3, van de basisverordening. |
(42) |
Zoals vermeld in overweging 38 was de steekproef beperkt tot een redelijk aantal ondernemingen die konden worden onderzocht binnen de beschikbare tijd. De ondernemingen die zijn onderzocht in het kader van het onderzoek naar dumping in de VRC worden vermeld in overweging 13 hierboven. Met het oog op de controle die ter plaatse bij een groot aantal van de ondernemingen in de steekproef is uitgevoerd, bestaande uit onder andere de verificatie van verzoeken tot behandeling als marktgericht bedrijf en de antwoorden op de vragenlijst, werd geoordeeld dat individueel onderzoek te belastend zou zijn en een tijdige afsluiting van het onderzoek onmogelijk zou hebben gemaakt. |
(43) |
Daarom werd voorlopig geconcludeerd dat het verzoek tot een individueel onderzoek van de producent/exporteur niet kon worden ingewilligd. |
-
4.DUMPING
4.1. Toepassing van artikel 18 van de basisverordening
(44) |
Gedurende de controle ter plaatse heeft één medewerkende exporteur, die deel uitmaakt van een groep ondernemingen en die is geselecteerd in de steekproef, geen ondersteunende documentatie verstrekt voor verschillende aspecten, waaronder binnenlandse verkoop, buitenlandse verkoop, verplaatsing van voorraad, reçu’s voor buitenlandse valuta, bankdeposito’s en vaste activa, die nodig werd geacht voor de controle van zijn BMO-aanvraagformulier. Daarnaast werden tevens i) btw-verklaringen, ii) speciale btw-facturen die worden verlangd door de autoriteiten voor de belastingaftrek op uitvoer en iii) door de autoriteiten gecertificeerde verklaringen van aangifte van inkomstenbelasting, niet verstrekt. In plaats daarvan waren de ter plaatse verstrekte documenten niet gecertificeerd en werden zij geacht misleidend te zijn en onjuiste informatie te bevatten. Tot slot werden verschillen ontdekt tussen de boekhoudbescheiden bij de ingeleverde vragenlijst en de documenten die ter plaatse werden getoond. Dit leidde ertoe dat de waarheidsgetrouwheid en de nauwkeurigheid van de BMO-aanvraagformulieren niet ter plaatse konden worden geverifieerd. |
(45) |
Vanwege deze situatie werd de exporteur ervan op de hoogte gesteld dat, op grond van artikel 18 van de basisverordening, werd overwogen aan de hand van de beschikbare gegevens conclusies te trekken en werd hij in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. |
(46) |
De exporteur betoogde in zijn reactie voornamelijk dat hij geen boekhoudbescheiden bijhield die niet wettelijk verplicht waren door de Chinese wetgeving op administratieve verantwoording en verslaglegging. De exporteur verstrekte echter geen enkel bewijsstuk om zijn argument te onderbouwen en bood tevens geen rechtvaardiging voor de reden waarom hij de officiële documenten, gecertificeerd door de autoriteiten in de VRC, niet had bijgehouden en had verstrekt. Uiteindelijk erkende hij in zijn opmerkingen de verschillen die waren vastgesteld tussen zijn ingeleverde vragenlijst en de documenten die ter plaatse werden getoond. |
(47) |
Als gevolg van deze omstandigheden werd de informatie die door deze groep van verbonden ondernemingen was verstrekt buiten beschouwing gelaten en werd gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens in de zin van artikel 18 van de basisverordening. |
4.2. Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)
(48) |
Krachtens artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening moet bij antidumpingonderzoeken naar producten van oorsprong uit China de normale waarde voor producenten/exporteurs die aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening voldoen, overeenkomstig de leden 1 tot 6 van dat artikel, worden vastgesteld. |
(49) |
Voor alle duidelijkheid worden deze criteria hieronder nog eens kort samengevat:
|
(50) |
Alle ondernemingen in de steekproef verzochten om een BMO overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening en hebben binnen de vastgestelde termijn het desbetreffende aanvraagformulier ingevuld. De Commissie heeft alle gegevens in de aanvraagformulieren en alle overige informatie die zij nodig achtte ter plaatse bij de ondernemingen verzameld en gecontroleerd. |
(51) |
Zoals uitgelegd in de overwegingen 44 tot en met 47 hierboven moest artikel 18 van de basisverordening worden toegepast op één indiener van het BMO-verzoek, daar deze de gevraagde informatie niet had verstrekt of misleidende gegevens had verstrekt gedurende de controle ter plaatse. |
(52) |
Bij de controle werd tevens vastgesteld dat vijf andere medewerkende producenten/exporteurs in de VRC niet voldeden aan de voorwaarden van de criteria uiteengezet in artikel 2, lid 7, onder c) van de basisverordening om een BMO toegekend te krijgen. |
(53) |
Twee producenten/exporteurs voldeden niet aan het tweede criterium, daar zij niet konden aantonen dat in overeenstemming met IAS een onafhankelijke audit was uitgevoerd met betrekking tot hun boekhoudbescheiden. Meer in het bijzonder werd vastgesteld dat de verslagen van één producent/exporteur met betrekking tot leningen aan verbonden partijen niet in overeenstemming waren met IAS 24 en IAS 32. In het geval van de tweede producent/exporteur zaten er een aantal tegenstrijdigheden en tekortkomingen in zijn verslagen, die tevens niet voldeden aan IAS 1 en IAS 38 wat zijn vaste activa betreft. |
(54) |
Eén medewerkende exporteur voldeed niet aan de voorwaarden van criteria 1 tot 3. Ten eerste kon hij niet aantonen dat de besluiten van de onderneming zonder staatsinmenging werden genomen als reactie op marktsignalen, omdat het bestaan van beperkingen werd waargenomen op koop- en verkoopactiviteiten (eerste criterium). Ten tweede heeft hij niet aangetoond dat zijn boekhoudbescheiden conform de IAS zijn gecontroleerd, gezien het feit dat de rekeningen van vaste activa niet in overeenstemming waren met IAS 1 en IAS 38 (tweede criterium). Ten slotte werden nog uit het systeem zonder markteconomie voortvloeiende verstoringen geconstateerd in de vorm van incorrecte waardebepaling van activa en grondgebruiksrechten (derde criterium). |
(55) |
Een andere medewerkende exporteur kon niet aantonen dat hij heeft voldaan aan het eerste criterium, aangezien besluiten van de onderneming niet als reactie op marktsignalen en zonder staatsinmenging van betekenis werden genomen ingevolge beperkingen op koop- en verkoopactiviteiten. |
(56) |
Eén medewerkende exporteur kon niet aantonen dat hij had voldaan aan het eerste en derde criterium. Er is vastgesteld dat bedrijfsbesluiten met betrekking tot investeringen niet werden genomen zonder staatsinmenging van betekenis. De lokale autoriteiten hebben de bedrijfsbesluiten beïnvloed en financieel bijgedragen aan de bouw van een technologisch centrum (eerste criterium). Er werden tevens verstoringen voortvloeiend uit het systeem zonder markteconomie waargenomen in de vorm van incorrecte waardebepaling van grondgebruiksrechten (derde criterium). |
(57) |
Twee medewerkende exporteurs toonden aan dat zij voldeden aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c) van de basisverordening en aan hen werd een BMO toegekend. Naar aanleiding van opmerkingen die na de mededeling van de bevindingen inzake de status van marktgerichte onderneming werden ontvangen, zal echter nader worden onderzocht of deze status aan beide ondernemingen zal worden toegekend. |
4.3. Individuele behandeling (IB)
(58) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt voor landen waarop dat artikel van toepassing is, een voor het gehele land geldend recht vastgesteld, maar kunnen ondernemingen die kunnen aantonen dat ze aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening inzake de individuele behandeling (IB) voldoen, daarvan worden uitgezonderd. |
(59) |
De medewerkende exporteurs die niet aan de BMO-criteria voldeden, hadden ook om IB verzocht voor het geval aan hen geen BMO werd toegekend. |
(60) |
Aan de hand van de beschikbare gegevens werd voorlopig geconstateerd dat de volgende vijf producenten/exporteurs in de VRC voldoen aan alle eisen voor IB als vermeld in artikel 9, lid 5, van de basisverordening.
|
4.4. Normale waarde
4.4.1. Medewerkende exporteurs aan wie een BMO werd toegekend
(61) |
Om de normale waarde vast te stellen overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening, werd door de Commissie eerst nagegaan of de totale verkoop van het betrokken product op de binnenlandse markt aan onafhankelijke afnemers bij elk bedrijf waaraan een BMO werd toegekend in representatieve hoeveelheden heeft plaatsgevonden, d.w.z. of het totale volume van dergelijke verkopen ten minste 5 % bedroeg van de totale naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid van het soortgelijk product gedurende het OT. |
(62) |
Bij één medewerkende exporteur werd vastgesteld dat hij op de binnenlandse markt representatieve hoeveelheden verkocht. Bij de tweede producent/exporteur aan wie een BMO werd toegekend, werd echter vastgesteld dat hij niets had verkocht op de binnenlandse markt. |
4.4.1.1. Medewerkende exporteurs met representatieve hoeveelheid binnenlandse verkoop
(63) |
Vervolgens heeft de Commissie vastgesteld welke productsoorten die op de binnenlandse markt werden verkocht, door de producent/exporteur met een over het geheel genomen representatieve binnenlandse verkoop identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de naar de Gemeenschap uitgevoerde soorten. |
(64) |
De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd als voldoende representatief beschouwd wanneer in het onderzoektijdvak van die soort aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt een hoeveelheid was verkocht die ten minste 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid van de vergelijkbare productsoort die naar de EU was uitgevoerd. |
(65) |
De Commissie onderzocht vervolgens of de binnenlandse verkoop van de betrokken onderneming in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. |
(66) |
Voor productsoorten die niet in representatieve hoeveelheden werden verkocht op de binnenlandse markt, zoals vermeld in overweging 64, of die niet in het kader van normale handelstransacties werden verkocht, moest een normale waarde worden berekend op basis van artikel 2, lid 6, van de basisverordening. In dit kader werden de verkoopkosten, algemene kosten en administratieve kosten („VAA-kosten”) en de gewogen gemiddelde winst van de betrokken onderneming op de binnenlandse verkoop van het soortgelijk product opgeteld bij de eigen gemiddelde productiekosten gedurende het OT. |
4.4.1.2. Medewerkende exporteurs zonder representatieve hoeveelheid binnenlandse verkoop
(67) |
Bij een medewerkende exporteur aan wie een BMO werd toegekend kon de binnenlandse verkoop niet worden gebruikt bij het berekenen van de normale waarde. De normale waarde werd daarom berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening, door een redelijk bedrag voor VAA-kosten en de winst op te tellen bij de productiekosten van de onderneming voor het betrokken product. |
(68) |
Besloten werd de VAA-kosten en de winst niet vast te stellen op basis van artikel 2, lid 6, onder a), daar slechts aan één medewerkende exporteur met een representatieve binnenlandse verkoop een BMO werd toegekend. Bovendien konden de VAA-kosten en de winst niet worden vastgesteld op basis van artikel 2, lid 6, onder b), daar de betreffende medewerkende exporteur geen representatieve verkoop vertoonde van dezelfde algemene categorie producten. De VAA-kosten en de winst moesten daarom worden vastgesteld op basis van een andere redelijke grondslag overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening. |
(69) |
In het huidige geval werd overwogen dat het gewogen gemiddelde van de VAA-kosten gedurende het OT en een redelijke winst van 6,5 %, vastgesteld op basis van gegevens van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zou kunnen worden gebruikt om een normale waarde te berekenen voor de genoemde medewerkende exporteur met een BMO. De bovengenoemde redelijke winst overschreed niet de winst gerealiseerd door de andere medewerkende producent/exporteur aan wie een BMO werd toegekend op zijn verkoop van het soortgelijke product op de binnenlandse markt gedurende het OT. |
4.4.2. Producenten/exporteurs aan wie geen BMO en referentieland werd toegekend
(70) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten/exporteurs in landen met een overgangseconomie aan wie geen BMO wordt toegekend, worden vastgesteld aan de hand van de prijs of de berekende waarde in een land met markteconomie („referentieland”). |
(71) |
In het bericht van inleiding werd Brazilië voorgesteld als referentieland voor het vaststellen van de normale waarde in de VRC. De Commissie heeft contact opgenomen met bekende producenten van kaarsen in Brazilië en vragenlijsten verstuurd, bedoeld om de gegevens te verzamelen die zij nodig achtte voor het berekenen van de normale waarde. Geen van de producenten in Brazilië verleende echter medewerking. |
(72) |
De Commissie bleef medewerking zoeken van andere mogelijke referentielanden. In het kader hiervan werd om de medewerking van producenten in landen met markteconomie, zoals Argentinië, Canada, Chili, India, Indonesië, Israël, Maleisië, Nieuw-Zeeland, Taiwan en Thailand verzocht. Geen enkele producent uit deze landen verleende echter medewerking. |
(73) |
Daar geen medewerking kon worden verkregen van producenten van derde landen met markteconomie, onderzocht de Commissie elke andere mogelijke redelijke basis voor het berekenen van de normale waarde in de VRC. Er werd onderzocht of de prijzen voor kaarsen die worden gevraagd door exporteurs uit derde landen op de communautaire markt conform artikel 2, lid 7, onder a), konden worden gebruikt als basis voor de normale waarde. Er werd echter geconstateerd dat de GN-codes waaronder kaarsen worden geïmporteerd vanuit derde landen niet specifiek genoeg zijn in hun beschrijving en geen eerlijke en goede vergelijking mogelijk maken met de soorten uitgevoerd door medewerkende exporteurs in de VRC. Als gevolg daarvan werd geoordeeld dat deze informatie onbetrouwbaar en niet representatief was en het daarom niet redelijk was om op basis hiervan een normale waarde vast te stellen in de VRC. |
(74) |
In het kader van het bovenstaande werd voorlopig geconcludeerd dat het gebruik van de werkelijk betaalde of te betalen prijs in de Gemeenschap voor het soortgelijke product, overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening, een redelijke grondslag vormde voor het berekenen van de normale waarde in de VRC. |
(75) |
Over de binnenlandse verkoop van de communautaire producenten opgenomen in de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap werd geoordeeld dat deze in representatieve hoeveelheden plaatsvond in vergelijking met de hoeveelheid kaarsen uitgevoerd naar de Gemeenschap door de medewerkende producenten/exporteurs in de steekproef aan wie geen BMO werd toegekend. |
(76) |
De verkoopprijzen van de communautaire producenten werden vervolgens naar behoren aangepast om een redelijke winstmarge te omvatten, zoals bepaald onder artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening. Er werd gebruik gemaakt van een redelijke winstmarge van 6,5 %. Deze marge werd berekend op basis van de gewogen gemiddelde winst behaald door de communautaire producenten in de steekproef gedurende de eerste twee jaar van de beoordelingsperiode, waarin de marktomstandigheden, in belangrijke mate, niet werden beïnvloed door de invoer vanuit de VRC. |
4.5. Uitvoerprijs
(77) |
De uitvoerprijzen werden vastgesteld aan de hand van de werkelijk voor het soortgelijke product betaalde of te betalen prijzen, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening. |
(78) |
Bij uitvoer naar de Gemeenschap via een verbonden handelsonderneming in de Gemeenschap werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening vastgesteld op basis van de wederverkoopprijzen van de eerste onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. Bij verkoop via verbonden ondernemingen buiten de Gemeenschap werd de uitvoerprijs vastgesteld op basis van de eerste wederverkoopprijs aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. |
4.6. Vergelijking
(79) |
De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken in het stadium af fabriek. |
(80) |
Om een billijke vergelijking te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. |
(81) |
Op grond hiervan werden waar nodig en gerechtvaardigd correcties toegepast voor de kosten van vervoer, zeevracht, verzekering, lading, lossing en aanverwante kosten, verpakkingskosten, kredietkosten en commissies. |
(82) |
Voor de verkopen via verbonden handelaren die buiten de Gemeenschap gevestigd zijn, werd een correctie overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening toegepast, op voorwaarde dat de handelaar kon aantonen dat hij in feite functioneerde als een agent die op commissiebasis werkt. De correctie werd uitgevoerd op basis van de werkelijke VAA-kosten van de verbonden handelaren, plus een winstmarge berekend op basis van gegevens verkregen van niet verbonden handelaren in de Gemeenschap. |
(83) |
Waar nodig werden correcties toegepast voor alle exportprijzen van de betrokken medewerkende exporteurs om het verschil weer te geven tussen de betaalde belasting op de toegevoegde waarde (btw) en de gedurende het OT op de productie en uitvoer van kaarsen terugbetaalde btw. |
4.7. Dumpingmarges
4.7.1. Voor de medewerkende exporteurs aan wie een BMO en een IB werd toegekend
(84) |
Voor de ondernemingen die als marktgerichte onderneming werden behandeld of een individuele behandeling hadden verkregen, werd de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het betrokken product die naar de Gemeenschap werd uitgevoerd, overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product. |
(85) |
De voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, zijn als volgt:
|
4.7.2. Voor andere medewerkende exporteurs
(86) |
De gewogen gemiddelde dumpingmarge van de medewerkende exporteurs die niet zijn opgenomen in de steekproef werd berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, lid 6, van de basisverordening. Deze marge is vastgesteld op basis van de marges die waren vastgesteld voor de producenten/exporteurs in de steekproef; de marge van de producent/exporteur met een dumpingmarge van nul en de marge van de onderneming waarop artikel 18 van de basisverordening is toegepast werden hierbij buiten beschouwing gelaten. Op basis hiervan werd de berekende dumpingmarge voor de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef waren opgenomen voorlopig vastgesteld op 26,2 %. |
(87) |
Wat alle andere exporteurs in de VRC betreft, stelde de Commissie eerst de mate van medewerking vast. Er werd een vergelijking gemaakt tussen de totale uitgevoerde hoeveelheden, als aangegeven in de ontvangen antwoorden van alle medewerkende producenten/exporteurs op het steekproefformulier, en de totale uit de VRC ingevoerde hoeveelheden, zoals afgeleid uit de invoerstatistieken van Eurostat. Zo werd de mate van medewerking vastgesteld op 46 %. Op grond daarvan werd de mate van medewerking als laag beschouwd. Er is derhalve besloten om de dumpingmarge voor de niet-medewerkende producten/exporteurs vast te stellen op een hoger niveau dan de hoogste dumpingmarge die is vastgesteld voor de medewerkende producenten/exporteurs. Uit de beschikbare informatie bleek inderdaad dat de lage mate van samenwerking het gevolg zou kunnen zijn van het feit dat de niet-medewerkende producenten/exporteurs in de VRC over het algemeen in hogere mate gebruik hebben gemaakt van dumping dan enige medewerkende exporteur gedurende het OT. De hoogste dumpingmarge werd derhalve vastgesteld op een niveau dat overeenkomt met de hoogste dumping- en schademarges die zijn vastgesteld voor representatieve productsoorten. |
(88) |
Zo werd de dumpingmarge voor het gehele land voorlopig vastgesteld op 66,1 % van de cif-prijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring. |
(89) |
Dit recht werd tevens toegepast op de producent/exporteur waarbij de conclusies werden gebaseerd op de beschikbare feiten, zoals uitgelegd in overweging 51 hierboven. |
-
5.SCHADE
5.1. Communautaire productie
(90) |
Alle beschikbare informatie, waaronder informatie verstrekt in de klacht en gegevens verzameld bij communautaire producenten vóór en na het openen van het onderzoek, werd gebruikt om de totale communautaire productie vast te stellen. |
(91) |
Op basis van deze informatie is vastgesteld dat de communautaire productie rond de 390 000 ton bedroeg gedurende het OT. Deze hoeveelheid omvat de mogelijke productie van producenten die zich stil hebben gehouden gedurende de procedure en producenten die neutraal zijn gebleven met betrekking tot de opening van het onderzoek. Deze producenten nemen ongeveer 23 % van de totale communautaire productie voor hun rekening. Hiertoe behoren producenten die tegen de opening van het onderzoek waren en die ongeveer 17 % van de communautaire productie voor hun rekening nemen. |
5.2. Definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap
(92) |
Het onderzoek toonde aan dat communautaire producenten die de klacht steunen en hebben ingestemd met deelname aan het onderzoek, ongeveer 60 % van de totale communautaire productie voor hun rekening namen gedurende het OT. Deze producenten worden dan ook geacht de bedrijfstak van de Gemeenschap te vormen in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening. |
5.3. Verbruik in de Gemeenschap
(93) |
Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt en de invoer uit de VRC en andere derde landen volgens Eurostat. Het verbruik heeft zich als volgt ontwikkeld: Tabel 1
|
(94) |
In totaal is het communautaire verbruik in de beoordelingsperiode gestegen met 13 %. Deze groei werd onderbroken door een tijdelijke daling van 5 % tussen 2005 en 2006, waarna het verbruik zich herstelde en in het OT steeg met 11 %. Het afgenomen verbruik in 2006 kan deels worden toegeschreven aan de sterke stijging in de aankoopprijs van de belangrijkste grondstof bij de productie van kaarsen, paraffine, zoals in overweging 122 wordt beschreven. |
5.4. Invoer in de Gemeenschap uit de VRC
5.4.1. Opmerkingen vooraf
(95) |
Zoals vermeld in overweging 15, toonde het onderzoek aan dat de statistische gegevens over de invoer afkomstig van Eurostat drie belangrijke GN-codes onderscheiden voor het aangeven van kaarsen:
|
(96) |
Er werd vastgesteld dat bepaalde producenten/exporteurs in de VRC sets met kaarsen hebben aangegeven, maar ook andere artikelen zoals keramiek, glas, stof en andere soortgelijke decoratieartikelen overeenkomstig categorie 2 hierboven. |
5.4.2. Omvang, prijs en marktaandeel van invoer met dumping
(97) |
Bij het gebruiken van een steekproef om dumping vast te stellen, is het gebruikelijk dat de Commissie vervolgens onderzoekt of er onweerlegbaar bewijs is dat aantoont of alle ondernemingen die niet waren opgenomen in de steekproef wel of niet daadwerkelijk gebruik maakten van dumping bij het invoeren van hun producten op de communautaire markt gedurende het OT. |
(98) |
Voor het onderzoeken van deze kwestie heeft de Commissie de uitvoerprijzen berekend die werden gevraagd door de medewerkende producenten/exporteurs op basis van de Eurostat-gegevens, de antwoorden op de vragenlijsten van de producenten/exporteurs in de VRC die deel uitmaakten van de steekproef en de steekproefformulieren die zijn verstrekt door alle medewerkende ondernemingen in de VRC. Tegelijkertijd werd geoordeeld dat door de gemiddelde dumpingmarge vastgesteld op basis van de producenten/exporteurs in de steekproef op te tellen bij de gemiddelde uitvoerprijzen die zijn berekend voor de producenten/exporteurs waarvan is vastgesteld dat ze gebruik maken van dumping, de mate van uitvoer zonder dumping zou worden bepaald. De uitvoerprijzen die waren vastgesteld voor de producenten/exporteurs die niet deel uitmaakten van de steekproef werden vervolgens vergeleken met de uitvoerprijzen zonder dumping. |
(99) |
Deze prijsvergelijking toonde aan dat zowel i) de medewerkende producenten/exporteurs die niet waren opgenomen in de steekproef als ii) de exporteurs die niet meewerkten aan het onderzoek gemiddelde uitvoerprijzen hadden die in alle gevallen vielen onder de gemiddelde prijzen zonder dumping. Op basis hiervan werd geoordeeld dat alle ondernemingen die niet waren opgenomen in de steekproef, de medewerkende en de niet-medewerkende, in principe gebruik maakten van dumping bij het invoeren van hun producten op de communautaire markt. |
(100) |
Hierbij moet worden opgemerkt, dat bij één producent/exporteur in de VRC die was opgenomen in de steekproef, werd vastgesteld dat hij zijn producten niet met dumping naar de communautaire markt uitvoerde. Derhalve moet zijn uitvoer buiten beschouwing worden gelaten bij de analyse van de ontwikkeling van producten die met dumping zijn ingevoerd naar de communautaire markt. Om echter de mogelijkheid te voorkomen dat gevoelige bedrijfsinformatie met betrekking tot de genoemde producent bekend wordt, is besloten om uit vertrouwelijkheidsoverwegingen beschikbare gegevens, zoals van Eurostat, hier niet kenbaar te maken, met uitzondering van de gegevens van de exporteur van wie werd vastgesteld dat hij geen gebruik maakte van dumping bij het invoeren op de communautaire markt. |
(101) |
De eerste tabel hierna heeft derhalve betrekking op alle invoeren van kaarsen van oorsprong uit de VRC. De tweede tabel toont de geïndexeerde gegevens met betrekking tot invoer met dumping op de communautaire markt gedurende de beoordelingsperiode. Tabel 2a
|
(102) |
Globaal gezien is de invoer uit de VRC aanzienlijk gestegen van 147 530 ton in 2004 tot 199 112 ton in het OT, d.w.z. met 35 % of met meer dan 51 000 ton gedurende de beoordelingsperiode. De groei van het bijbehorende marktaandeel (+5,6 procentpunten) was minder uitgesproken als gevolg van het toegenomen verbruik in de Gemeenschap. |
(103) |
Overeenkomstig de opmerkingen in overweging 96, toonde het onderzoek aan dat de gemiddelde prijs van invoer uit de VRC en de waargenomen trends tot op zekere hoogte werden beïnvloed door het feit dat bepaalde producten die zijn aangegeven als kaarsen, de waarde omvatten van sets met keramiek, glas, karton of andere verpakkingsmaterialen. Tabel 2b
|
(104) |
De hoeveelheden die met behulp van dumping zijn ingevoerd vanuit de VRC stegen in de beoordelingsperiode ook aanzienlijk, nl. met 36 %. De groei van het bijbehorende marktaandeel was minder uitgesproken als gevolg van het toegenomen verbruik in de Gemeenschap. Eurostat-gegevens tonen aan dat het verkoopvolume van de invoer met dumping, en als gevolg daarvan het marktaandeel, voornamelijk groeide bij de eerste GN-code, die het kernproduct van de bedrijfstak van de Gemeenschap omvat en die een groot deel van de uitvoer uit de VRC vertegenwoordigt. Bovendien is geconstateerd dat de invoer, ondanks een algemene daling in het verbruik in de periode tussen 2005 en 2006, vrijwel niets aan marktaandeel verloor. |
(105) |
De gemiddelde prijzen voor invoer met dumping uit de VRC toonden een stijging van 10 % gedurende de beoordelingsperiode, maar werden nog steeds uitgevoerd met aanzienlijke dumping, namelijk gemiddeld 38 %, gedurende het OT. De gemiddelde prijs van invoer met dumping daalde met ruim 3 % tussen 2006 en het OT en, zoals hierna wordt uitgelegd, lag zodoende lager dan de prijzen die werden gevraagd door de bedrijfstak van de Gemeenschap in die periode. |
5.4.3. Prijsonderbieding
(106) |
Voor de beoordeling van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor niet-verbonden afnemers op de communautaire markt, af fabriek, per productsoort, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijzen van de betrokken invoer naar de eerste onafhankelijke afnemer, op cif-niveau, gecorrigeerd voor de kosten na invoer. |
(107) |
Het aldus berekende prijsverschil, uitgedrukt in procenten van de gewogen gemiddelde prijs (af fabriek) van de bedrijfstak van de Gemeenschap, dat wil zeggen de prijsonderbiedingsmarge, bedraagt gemiddeld 9 %. |
(108) |
Er is tevens geconstateerd dat de onderbieding van het belangrijkste product van de bedrijfstak van de Gemeenschap hoger was dan de onderbieding berekend voor andere soorten kaarsen, namelijk 12,1 %. Dit toont nogmaals de prijsdruk aan uitgeoefend door laaggeprijsde producten ingevoerd met dumping gedurende het OT op de bedrijfstak van de Gemeenschap. |
5.5. Economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap
5.5.1. Opmerkingen vooraf
(109) |
Ingevolge artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap een evaluatie van alle economische factoren die van invloed zijn op de beoordeling van de situatie van deze bedrijfstak van 2004 tot het einde van het OT. |
(110) |
Zoals vermeld in overweging 31, werd, met het oog op het groot aantal producenten dat de klacht ondersteunt, besloten een steekproef toe te passen voor het schadeonderzoek. Er werd in eerste instantie overwogen om 8 producenten of groepen producenten op grond van het criterium van het grootste productiehoeveelheden overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening te laten deelnemen aan de steekproef. Eén communautaire producent die met ernstige financiële problemen kampte, en twee andere communautaire producenten konden echter niet volledig medewerken aan het onderzoek, hoewel zij de klacht ten volle ondersteunden. De overige vijf producenten, of groepen producenten, werden daarom, zoals bepaald in artikel 17, lid 1, van de basisverordening hadden tijdens het OT een productievolume dat 44 % van de totale productie van de medewerkende bedrijven vormde en werden daarom als representatief beschouwd voor het doel van de steekproef. |
(111) |
Bij het toepassen van een steekproef in de context van het schadeonderzoek, is het gebruikelijk voor de Gemeenschap om de schade-indicatoren voor een deel te baseren op de producenten in de steekproef en voor een deel op de gegevens met betrekking tot alle producenten die zijn opgenomen in de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De economische factoren en indexen met betrekking tot de bedrijfsprestatie, zoals prijzen, lonen, winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen, en het vermogen om kapitaal te vergaren, zijn vastgesteld op basis van informatie van de ondernemingen in de streekproef. De volumefactoren, zoals productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad, productiviteit, verkoopvolume en marktaandeel, voorraden, werkgelegenheid, groei en de hoogte van de dumpingmarge zijn vastgesteld op het niveau van de bedrijfstak van de Gemeenschap als geheel. |
5.5.2. Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad
Tabel 3
2004 |
2005 |
2006 |
OT |
|
Productie (in ton) |
224 153 |
229 917 |
212 017 |
229 110 |
Index |
100 |
103 |
95 |
102 |
Productiecapaciteit (ton) |
279 362 |
281 023 |
291 902 |
301 327 |
Index |
100 |
101 |
104 |
108 |
Bezettingsgraad |
80 % |
82 % |
73 % |
76 % |
Index |
100 |
102 |
91 |
95 |
Bron: Antwoorden op de vragenlijst. |
(112) |
Het onderzoek toonde aan dat een van de belangrijkste producten van de bedrijfstak van de Gemeenschap het zogenaamde waxinelichtje is. Dit neemt ongeveer 50 % van de productie van de producenten opgenomen in de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor zijn rekening. |
(113) |
Zoals weergegeven in de bovenstaande tabel was er voor de beoordelingsperiode sprake van een lichte stijging met 2 % in de productie van de betrokken bedrijfstak van de Gemeenschap. De daling in de productie van 8 % die tussen 2005 en 2006 werd waargenomen, had zich gedurende het OT hersteld in overeenstemming met een stijging van het communautair verbruik met 11 %. De bedrijfstak van de Gemeenschap breidde zijn productiecapaciteit uit tot ongeveer 300 000 ton gedurende het OT, maar de bezettingsgraad van de capaciteit was gedurende het OT lager. Gezien het feit dat de productie redelijk seizoensgebonden is in de bedrijfstak, kan er voor het hele jaar geen volledige bezettingsgraad worden bereikt voor de capaciteit, maar de bezettingsgraad van 76 % die werd bereikt gedurende het OT was relatief laag in vergelijking met 2004 en 2005. |
5.5.3. Verkoopvolume en marktaandeel
Tabel 4
Verkoopvolume |
2004 |
2005 |
2006 |
OT |
Hoeveelheid (ton) |
203 388 |
202 993 |
193 524 |
208 475 |
Index |
100 |
100 |
95 |
103 |
Marktaandeel |
39,8 % |
37,2 % |
37,2 % |
36,1 % |
Index |
100 |
93 |
93 |
91 |
Bron: Antwoorden op de vragenlijst. |
(114) |
Het verkoopvolume van het betrokken product door de bedrijfstak van de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers, voornamelijk grote detailhandelaren en distributeurs, steeg in vergelijking met 2004 op de communautaire markt met 3 % gedurende het OT. Overeenkomstig het relatief lage verbruiksniveau in 2006, nam het verkoopvolume tussen 2005 en 2006 af met 5 %, maar herstelde het zich gedurende het OT, in overeenstemming met het herstel van het communautaire verbruik. |
(115) |
Er werd echter vastgesteld dat de bedrijfstak van de Gemeenschap de uitbreiding van het communautaire verbruik met 13 % gedurende de beoordelingsperiode niet helemaal kon bijhouden, in het bijzonder in de periode 2005-2006, toen de markt groeide met 11 %. Als gevolg hiervan nam haar marktaandeel af met 3,7 procentpunten, van 39,8 % naar 36,1 %, gedurende het OT. |
5.5.4. Gemiddelde eenheidsprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap
(116) |
De gemiddelde verkoopprijs, af fabriek, aan niet-verbonden afnemers op de communautaire markt is gedurende de beoordelingsperiode met 9 % gedaald. Deze daling vond geleidelijk plaats gedurende de beoordelingsperiode. Tabel 5
|
(117) |
De bovenstaande tabel geeft weer dat de prijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap ook daalde in de periode van 2006 tot het OT, ondanks een stijgende vraag op de communautaire markt. |
5.5.5. Voorraden
(118) |
De omvang van de eindejaarsvoorraden, gemiddeld 25 % van de productie, kan als hoog worden beschouwd gedurende de beoordelingsperiode. Tabel 6
|
(119) |
De grote voorraad kan echter worden verklaard door de seizoensgebondenheid van het betrokken product, het feit dat de soorten die door de bedrijfstak van de Gemeenschap worden geproduceerd vooral standaardsoorten zijn en vanwege het ruime assortiment aan bestaande producten, dat beschikbaar moet blijven voor afnemers. De omvang van de voorraad was nog groter in 2005 toen, op basis van de negatieve ontwikkeling van het verkoopvolume in vergelijking met 2004, meer voorraad was opgebouwd gedurende het jaar. De afname van de verkoop aan het eind van 2005 resulteerde vervolgens in grote voorraden. De voorraden worden echter in dit geval niet als een relevante schade-indicator beschouwd. |
5.5.6. Werkgelegenheid, lonen en productiviteit
Tabel 7
2004 |
2005 |
2006 |
OT |
|
Werkgelegenheid — fulltime-equivalent (fte) |
5 418 |
5 686 |
5 089 |
4 699 |
Index |
100 |
105 |
94 |
87 |
Arbeidskosten (euro/fte) |
19 404 |
16 568 |
19 956 |
21 073 |
Index |
100 |
85 |
103 |
109 |
Productiviteit (ton/fte) |
52 |
49 |
57 |
64 |
Index |
100 |
94 |
110 |
123 |
Bron: Antwoorden op de vragenlijst. |
(120) |
De relatief hoge werkgelegenheid in 2005 was voornamelijk het gevolg van het aannemen van tijdelijke krachten om de toegenomen vraag in dat jaar aan te kunnen. De werkgelegenheid nam echter aanzienlijk af sinds 2006 en aan het einde van het OT lag ze 13 % lager dan in 2004. De stijging van de gemiddelde arbeidskosten bleef gedurende de beoordelingsperiode beperkt tot 9 %. |
(121) |
De stijging van het aantal arbeidskrachten veroorzaakte een lichte daling van de productiviteit in 2005, maar door het afvloeien van de arbeidskrachten in 2006 steeg de productiviteit, ondanks dat de productievolumes tussen 2005 en 2006 afnamen met 8 %. De combinatie van grotere verkoop- en productievolumes, en in het bijzonder de daling in de werkgelegenheid, verklaart de stijging van 23 % wat betreft de productie gedurende het OT, in vergelijking met 2004. |
5.5.7. Productiekosten
Tabel 8
2004 |
2005 |
2006 |
OT |
|
Totale productiekosten (euro/ton) |
1 502 |
1 468 |
1 695 |
1 468 |
Index |
100 |
98 |
113 |
98 |
Bron: Antwoorden op de vragenlijst. |
(122) |
Er wordt op gewezen dat de grondstoffen, voornamelijk paraffine, ongeveer 50 % van de productiekosten vertegenwoordigen. De bovenstaande tabel laat zien dat, 2006 uitgezonderd, de productiekosten stabiel bleven gedurende de beoordelingsperiode. De stijging in 2006 kan worden verklaard door de aanzienlijke stijging in paraffineprijzen tussen 2005 en 2006. De bedrijfstak van de Gemeenschap probeerde het hoofd te bieden aan deze plotselinge stijging van de paraffineprijs door, waar technisch gezien mogelijk, paraffine te vervangen door stearine. De stearineprijzen bleven inderdaad stabieler tot 2006 en waren zelfs gedurende het OT lager dan de paraffineprijzen. |
(123) |
Bovendien toonde het onderzoek aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap haar productie, die deels was verschoven naar lidstaten van de Europese Gemeenschap, efficiënter inrichtte en tegelijkertijd haar werkgelegenheid moest inkrimpen, in het bijzonder vanaf 2006, om de kosten te verlagen. |
(124) |
De combinatie van al deze factoren leidde tot een situatie waarin de bedrijfstak van de Gemeenschap de productiekosten gedurende het OT ongeveer gelijk wist te houden aan die van 2004. |
5.5.8. Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en het vermogen om kapitaal aan te trekken
Tabel 9
2004 |
2005 |
2006 |
OT |
|
Winstgevendheid |
6,9 % |
6,2 % |
–13,3 % |
–0,6 % |
Index |
100 |
90 |
|
–9 |
Kasstroom (in 1 000 euro) |
16 215 |
13 732 |
–4 618 |
3 093 |
Index |
100 |
85 |
–28 |
19 |
Investeringen (in 1 000 euro) |
5 435 |
8 876 |
12 058 |
7 326 |
Index |
100 |
163 |
222 |
135 |
Rendement van de investeringen |
5,7 % |
4,9 % |
–10,7 % |
–0,1 % |
Index |
100 |
86 |
|
–2 |
Bron: Antwoorden op de vragenlijst. |
(125) |
De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap werd vastgesteld door de nettowinst voor belasting van de verkoop van het soortgelijk product uit te drukken in procenten van de met deze verkoop behaalde omzet. Tijdens de beoordelingsperiode daalde de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap van een plus van 6,9 % in 2004 tot een min van 0,6 % gedurende het OT. Hoewel de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2004 winstgevend was en ook 2005 een goed jaar was, veranderde de situatie drastisch in 2006 als gevolg van een combinatie van factoren zoals de stijging in de productiekosten en een daling van de verkoopprijzen. De gemiddelde verkoopprijs daalde verder gedurende het OT, toch zorgde de verlaging van de productiekosten ervoor dat het resultaat voor die periode haast kostendekkend was. |
(126) |
De trend van de kasstroom, die het vermogen van de bedrijfstak om haar activiteiten zelf te financieren weergeeft, weerspiegelt in grote mate de ontwikkeling van winstgevendheid. Hoewel de kasstroom weer positief werd gedurende het OT, was deze nog steeds veel lager dan in 2004 en 2005. Hetzelfde kan worden gezegd van het rendement van investeringen die zowel in 2006 als gedurende het OT negatief was. |
(127) |
Ondanks de moeilijke situatie bleef de bedrijfstak van de Gemeenschap investeren in de beoordelingsperiode. Dit wijst erop dat de bedrijfstak nog niet bereid is om de productie op te geven, maar de sector levensvatbaar acht. De hoeveelheid investeringen geeft aan dat de sector over het vermogen beschikt om het benodigde kapitaal aan te trekken. |
5.5.9. Groei
(128) |
De verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen 2004 en het OT op de communautaire markt steeg met 3 %, maar de bedrijfstak van de Gemeenschap kon de uitbreiding van het verbruik in de Gemeenschap die 13 % bereikte, niet volgen. Daardoor daalde het marktaandeel met bijna 3,7 procentpunt. |
5.5.10. De hoogte van de werkelijke dumpingmarge
(129) |
Eén producent die deel uitmaakte van de steekproef in de VRC die een beperkt exportvolume vertegenwoordigde, bleek zijn producten niet op de communautaire markt te dumpen. Voor alle andere producenten/exporteurs uit de steekproef liggen de in de overwegingen 84 tot en met 89 hierboven gespecificeerde dumpingmarges aanzienlijk boven het minimum. Zoals uitgelegd in overweging 99 werden alle andere producenten/exporteurs in de VRC die niet zijn opgenomen in de steekproef, medewerkend en niet-medewerkend, verondersteld te dumpen op de communautaire markt. Gegeven de volumes en de prijzen van de invoer met dumping, kan de invloed van de werkelijke dumpingmarge, vastgesteld op gemiddeld 48 %, niet als verwaarloosbaar worden beschouwd. |
5.6. Conclusie inzake schade
(130) |
Over de beoordelingsperiode werd vastgesteld dat de prestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap verbeterden met betrekking tot een aantal volume-indicatoren zoals productie (+ 2 %), productiecapaciteit (+ 8 %), productiviteit (+ 23 %) en verkoopvolume (+ 3 %). |
(131) |
Echter, alle indicatoren gerelateerd aan de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap verslechterden aanzienlijk tijdens de beoordelingsperiode. Niettegenstaande het vermogen van de bedrijfstak van de Gemeenschap om kapitaal te genereren voor investeringen, werd het rendement negatief in het OT en daalde de kasstroom met 81 % over de beoordelingsperiode. De gemiddelde verkoopprijzen daalden met 9 % en de winstgevendheid daalde van bijna 6,9 % in 2004 tot een verlies van 0,6 % tijdens het OT. |
(132) |
Bovendien ontwikkelden zich ook andere schade-indicatoren met betrekking tot de bedrijfstak van de Gemeenschap negatief tijdens de beoordelingsperiode: Het capaciteitsgebruik daalde met 4 %, de voorraden stegen met 7 % en de werkgelegenheid daalde met 13 %. Het marktaandeel dat in handen is van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde ook van 39,8 % in 2004 tot 36,1 %, namelijk met 3,7 procentpunt. De bedrijfstak van de Gemeenschap profiteerde niet van de 13 % marktstijging omdat het zijn verkoopvolume met niet meer dan 3 % kon verhogen. |
(133) |
De analyse van de kosten, waaronder grondstoffen, toonde dat ondanks een sterke stijging van de prijs van de belangrijkste grondstoffen de bedrijfstak van de Gemeenschap erin slaagde om de kostprijs per eenheid in het OT op het niveau van 2004-2005 te houden. Echter, ondanks een 11 % stijging van de vraag tussen 2006 en het OT, daalden de verkoopprijzen met 3 % en daalde de werkgelegenheid zeer sterk. De winstgevendheid bleef negatief tijdens het OT. |
(134) |
Gezien het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening. |
-
6.OORZAKELIJK VERBAND
6.1. Inleiding
(135) |
Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping van kaarsen van oorsprong uit de VRC zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap tezelfdertijd schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht, zodat mogelijke schade door deze andere factoren niet aan de invoer met dumping zou worden toegeschreven. |
6.2. Gevolgen van de invoer met dumping
(136) |
Uit het onderzoek bleek dat de uit de VRC naar de Gemeenschap uitgevoerde kaarsen tijdens het OT op de communautaire markt werden verkocht tegen aanzienlijke dumpingprijzen. Zoals genoemd in overweging 129, werd vastgesteld dat de samenwerkende producenten/exporteurs in de VRC het desbetreffende product verkochten met een gemiddelde dumpingmarge van 26,2 %. Ook moet worden aangegeven dat circa 55 % van de Chinese exporteurs niet meewerkte aan het onderzoek. Er is onweerlegbaar bewijs dat aantoont dat deze exporteurs meer dumpten dan degenen die meewerkten bij het onderzoek. |
(137) |
De invoer met dumping steeg in volume met 36 % op de communautaire markt tijdens de beoordelingsperiode. Deze stijging vond plaats met aanzienlijke dumpingprijzen die een onderbieding met gemiddeld 9 % betekenden vergeleken met de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het OT. Zoals hierboven in overweging 108 uitgelegd, bleek uit het onderzoek dat prijsonderbieding door invoer met dumping nog duidelijker was, namelijk 12,1 % in het kernmarktsegment van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Dienovereenkomstig steeg het marktaandeel van exporteurs die dumpingpraktijken toepasten van circa 27,5 % naar circa 33 %, een stijging van meer dan 5 procentpunten tijdens het OT. |
(138) |
Op basis van de statistische gegevens van Eurostat i.v.m. de import lijkt het alsof invoer met dumping relatief meer steeg in de categorieën die de kernproducten omvatten die worden geproduceerd en verkocht door de bedrijfstak van de Gemeenschap. Invoer met dumping in dit segment van de markt steeg met 46 % en circa 3,5 procentpunten aan marktaandeel werden gewonnen door invoer met dumping in dat segment. Deze ontwikkeling moet worden gezien in het licht van de algehele aanzienlijke prijsonderbieding en prijsdruk uitgevoerd door invoer met dumping op de communautaire markt. |
(139) |
Tegelijkertijd steeg het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap met slechts 3 %, in weerwil van een totale stijging van het verbruik met 13 %. Dienovereenkomstig daalde het marktaandeel gedurende de beoordelingsperiode van 39,8 % naar 36,1 %, d.i. een vermindering van het marktaandeel met 3,7 procentpunten. |
(140) |
Bovendien werd waargenomen dat in 2006 de prestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het bijzonder negatief waren omdat aanzienlijke verliezen werden geleden in vergelijking met 2005. Deze situatie viel samen met de voortdurende aanwezigheid van hoge volumes laaggeprijsde import uit de VRC op de communautaire markt en een 5 % daling van het verbruik in de Gemeenschap. Het totale verkoopvolume van de Gemeenschap daalde in hetzelfde tempo als invoer met dumping, terwijl de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 5 % daalden om het prijsniveau van invoer met dumping te kunnen volgen. |
(141) |
Als wij kijken naar de periode van 2006 tot het eind van het OT, blijkt dat het verbruik met 11 % is gestegen. De bedrijfstak van de Gemeenschap slaagde erin zijn verkoopvolume met 8 % te verhogen, maar de invoer met dumping steeg in totaal aanzienlijk meer (+ 18 %). Tegelijkertijd daalden de prijzen van invoer met dumping met meer dan 3 %. De bedrijfstak van de Gemeenschap kon niet profiteren van de groei van de markt en van de verminderde productiekosten. In plaats daarvan moest de dalende trend van de verkoopprijs worden gevolgd en daalden de prijzen verder met 2,5 % tijdens het OT, waardoor nog verdere verliezen werden toegevoegd aan de in 2006 gelden verliezen. |
(142) |
Overwogen wordt dat de voortdurende druk uitgevoerd door laaggeprijsde invoer met dumping op de communautaire markt de bedrijfstak van de Gemeenschap niet in staat stelde om de prijzen in lijn te brengen met hun kosten tijdens het OT. Dit verklaart het verlies van marktaandeel, het lage niveau van de verkoopprijzen en van de negatieve winstgevendheid behaald door de bedrijfstak van de Gemeenschap in die periode. De voorlopige conclusie luidt dan ook dat de laaggeprijsde invoer met dumping vanuit de VRC een aanzienlijke negatieve invloed had op de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het OT. |
6.3. Gevolgen van andere factoren
6.3.1. Ontwikkeling van de vraag
(143) |
Zoals vermeld in overweging 94, steeg het verbruik van kaarsen in de Gemeenschap met 13 % tussen 2004 en het OT. Daar dit de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat stelde om te opereren op een zich uitbreidende markt, kan de aanzienlijke schade geleden door de bedrijfstak van de Gemeenschap niet worden toegeschreven aan de ontwikkeling van het verbruik op de communautaire markt. |
6.3.2. Invoer zonder dumping
(144) |
Uit het onderzoek bleek dat de invoer zonder dumping op de communautaire markt voor een relatief hoge prijs werd verkocht. Dienovereenkomstig werd overwogen dat deze import niet bijdroeg aan het lage niveau van de verkoopprijzen en de schade geleden door de bedrijfstak van de Gemeenschap. |
6.3.3. Invoer uit andere derde landen
(145) |
De trends in invoervolumes en prijzen uit andere derde landen tussen 2004 en het OT waren als volgt: Tabel 10
|
(146) |
De invoervolumes van derde landen die niet het voorwerp waren van dit onderzoek, stegen met 7 % gedurende de beoordelingsperiode maar bleven tijdens het OT op een bescheiden niveau. Deze bestaan waarschijnlijk hoofdzakelijk uit nicheproducten met een hoge waarde, ingevoerd uit de Verenigde Staten van Amerika („VS”). Het feit dat de stijging van het verbruik in de Gemeenschap meer uitgesproken was, leidde tot een verlies van marktaandeel van 0,2 procentpunt tijdens het OT. De prijzen van deze invoer die relatief hoog waren tijdens de beoordelingsperiode stegen met 21 % gedurende die periode. |
(147) |
Op basis van het bovenstaande werd voorlopig geconcludeerd dat deze invoer niet bijdroeg aan de aanzienlijke schade van de bedrijfstak van de Gemeenschap. |
6.3.4. Producenten in de Gemeenschap die niet zijn opgenomen in de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap
(148) |
Zoals geopperd in overweging 91 hierboven geeft de informatie die beschikbaar is over de markt voor kaarsen in de Gemeenschap aan dat producenten die circa 40 % vertegenwoordigen van de productie van de Gemeenschap niet zijn opgenomen in de definitie van bedrijfstak van de Gemeenschap in dit onderzoek. |
(149) |
Bepaalde producenten in de Gemeenschap, die circa 17 % vertegenwoordigen van de productie in de Gemeenschap, waren tegen het starten van het onderzoek omdat de meeste van hen relatief grote hoeveelheden kaarsen uit de VRC invoerden. De invloed van hun import uit de VRC is in aanmerking genomen in de analyse van het effect van invoer met dumping uit de VRC in de overwegingen 136 tot en met 142. De overige communautaire producenten, die 23 % vertegenwoordigen van de communautaire productie, bewaarden het stilzwijgen over of stonden neutraal tegenover het starten van het onderhavige onderzoek. |
(150) |
De analyse van gegevens met betrekking tot de communautaire markt duidde erop dat alle andere communautaire producenten marktaandeel verloren in plaats van wonnen op de verkoop van hun eigen productie tijdens de beoordelingsperiode. Het onderzoek wees niet op specifieke problemen betreffende de concurrentie tussen communautaire producenten op de zelf geproduceerde kaarsen of op enig handelverstorend effect dat een verklaring zou kunnen zijn voor de aanmerkelijke schade geconstateerd voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. |
(151) |
Op basis van het bovenstaande werd voorlopig geconcludeerd dat de producenten die niet zijn opgenomen in de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap geen bijdrage leverden aan de schade geleden door de bedrijfstak van de Gemeenschap. |
6.3.5. Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap
(152) |
Op basis van gegevens van Eurostat en de antwoorden op de vragenlijst van de communautaire producenten in de steekproef, steeg de totale uitvoer van kaarsen buiten de Gemeenschap door de communautaire producenten met 10 % gedurende de beoordelingsperiode, namelijk van 47 701 ton in 2004 tot 52 565 ton tijdens het OT. De belangrijkste uitvoermarkten zijn Noorwegen, Zwitserland en de VS, waar de prijsniveaus in het algemeen relatief hoog zijn. Uit het onderzoek bleek dat de bedrijfstak van de Gemeenschap erin slaagde om zijn uitvoer naar derde landen te verhogen, met name tussen 2005 en 2006, toen het verbruik in de Gemeenschap met 5 % daalde. Deze relatief goede uitvoerprestatie was met name een voordeel tijdens het OT. |
(153) |
Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de uitvoerprestatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet heeft bijgedragen aan de schade geleden door die bedrijfstak in het OT. |
6.3.6. Invoer van kaarsen door de bedrijfstak van de Gemeenschap
(154) |
Een aantal belanghebbenden heeft geclaimd dat de invoer van kaarsen uit de VRC door de bedrijfstak van de Gemeenschap een bron was van zichzelf toegebrachte schade. |
(155) |
Uit het onderzoek bleek dat een aantal producenten ingevoerde kaarsen van oorsprong uit de VRC opnamen in de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap om hun productassortiment aan te vullen. Echter, de aankopen gedaan tijdens het OT bleken laag te zijn, namelijk minder dan 5 %, vergeleken met het verkoopvolume van de betrokken communautaire producenten. |
(156) |
Op die basis werd voorlopig geconcludeerd dat de invoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap van het betrokken product uit de VRC niet heeft bijgedragen aan de aanmerkelijke schade die werd geleden tijdens het OT. |
6.3.7. Verplaatsing van de productie door de bedrijfstak van de Gemeenschap
(157) |
Bepaalde belanghebbenden schreven de verliezen van capaciteitsgebruik en marktaandeel geleden door de bedrijfstak van de Gemeenschap toe aan het feit dat zij een deel van hun productie hebben verplaatst naar andere lidstaten in de Gemeenschap, met name in 2006. Bovendien schreven zij de daling in verkoopprijzen toe aan de voorwaarden die in deze lidstaat gelden waar kennelijk meer druk aanwezig is op de verkoopprijzen. |
(158) |
Uit het onderzoek bleek dat de productiecapaciteit van de Gemeenschap niet daalde maar gelijkmatig steeg met 8 % tijdens de beoordelingsperiode. Bovendien werd vastgesteld dat de belangrijkste stijgingen werden waargenomen in de perioden beginnend in 2006 en tijdens het OT. Ten slotte werd ook vastgesteld dat zowel het productie- als het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg met 8 % tussen 2006 en het OT. Dienovereenkomstig wordt het argument tegengesproken door de bevindingen van het onderzoek die aantoonden dat er sprake was van een stijging in productiecapaciteit, productie en voorraden. Zoals vermeld in overweging 115 was het verlies aan marktaandeel geleden door de bedrijfstak van de Gemeenschap te wijten aan het feit dat deze niet volledig kon profiteren van de groei van de markt die in die periode optrad. |
(159) |
Bovendien werd aangegeven in de overwegingen 122 tot en met 124 dat de herstructureringsmaatregelen uitgevoerd door de bedrijfstak van de Gemeenschap met name in 2006 leidden tot een aanzienlijke daling met 14 % van haar gemiddelde productiekosten, met name tijdens het OT. Er is geen aanwijzing in het onderzoek dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk zijn mix van klanten in de Gemeenschap heeft gewijzigd, zoals de partijen in kwestie beweren. In plaats daarvan lijkt de prijsdruk als gevolg van de laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC tot een laag prijsniveau voor kaarsen op de communautaire markt te hebben geleid. |
(160) |
Op die basis wees het onderzoek niet op een koppeling tussen de verplaatsing van de productie ondernomen door de bedrijfstak van de Gemeenschap en de aanmerkelijke schade geleden tijdens het OT. |
6.3.8. Effect van het bestaan van een kartel onder Europese paraffinewasproducenten
(161) |
Bepaalde partijen claimden dat de schade geleden door de bedrijfstak van de Gemeenschap werd veroorzaakt door de prijsstijging van een belangrijke grondstof, namelijk paraffine, die optrad op de communautaire markt. Meer specifiek verwezen zij naar een mededeling van punten van bezwaar van het directoraat-generaal Concurrentie van de Europese Commissie („DG Concurrentie”) waarin werd beweerd dat sprake was van een kartel onder Europese paraffinewasproducenten tot begin 2005. Dienovereenkomstig vroegen de partijen de Gemeenschap om zorgvuldig onderzoek te doen naar de feiten en eventuele nieuwe ontwikkelingen te volgen in verband met de invloed van het kartel op de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. |
(162) |
Uit het onderzoek bleek dat de stijging van de prijs van paraffine niet alleen invloed had op de communautaire markt maar ook op andere markten in de wereld omdat de ontwikkeling van paraffine, een oliederivaat, nauw is gekoppeld aan de ontwikkeling van de olieprijs. |
(163) |
Bovendien slaagde, zoals uitgelegd in overwegingen 122 tot en met 124 de bedrijfstak van de Gemeenschap erin om haar kosten tijdens het OT in de hand te houden. De stijging van de paraffineprijs werd tenietgedaan door de vervanging van paraffine door stearine. De bedrijfstak van de Gemeenschap rationaliseerde ook haar productie en slaagde erin haar kosten aanzienlijk te verlagen die tijdens het OT op niveaus werden gehouden die vergelijkbaar waren met 2004 en 2005. |
(164) |
DG Concurrentie heeft inderdaad een onderzoek uitgevoerd naar het beweerde bestaan van een kartel tussen bepaalde producenten van paraffinewas, de belangrijkste grondstof voor de kaarsenindustrie in de Gemeenschap, en begin oktober 2008 officieel haar bevindingen bekendgemaakt. |
(165) |
Een eerste analyse van deze bevindingen in relatie tot het huidige antidumpingonderzoek geeft aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap ongeveer een derde van haar paraffinebehoeften heeft verkregen uit deelname aan het kartel tijdens het OT, namelijk in 2007. De gegevens geverifieerd tijdens die periode tonen dat de gemiddelde prijs van paraffine gekocht van bedrijven die deelnamen aan het kartel op hetzelfde niveau ligt als de prijzen van paraffine die is gekocht bij andere leveranciers in de Gemeenschap. Ook wordt erop gewezen dat de prijzen van paraffine gekocht door de bedrijfstak van de Gemeenschap in overeenstemming bleken te zijn met de prijzen van paraffine in de VRC, de enige informatie over niet-EU-prijzen die in dit stadium van het onderzoek beschikbaar is. |
(166) |
DG Concurrentie begon met zijn onderzoek begin april 2005 en de beoordelingsperiode voor het huidige onderzoek omvatte iets meer dan een jaar, in welke periode het kartel bleek te bestaan. Daarom kon worden gesteld dat het jaar 2004 niet geschikt of representatief is voor de analyse van schade en oorzakelijk verband op grond van het bestaan van een kartel in dat jaar. |
(167) |
Overwegende dat het niet onredelijk is om aan te nemen dat het kartel ophield te bestaan toen het onderzoek van DG Concurrentie begon, namelijk begin 2005, werden de trends betreffende de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap toen het kartel nog bestond, namelijk in 2004, en daarna toen het kartel ophield te bestaan, namelijk in 2005, vergeleken. Deze vergelijking geeft aan dat de trends betreffende het schadebeeld van de bedrijfstak van de Gemeenschap ongeveer hetzelfde blijven. Rekening houdend met de ontwikkelingen van de schade-indicatoren tussen 2005 en het OT zou daarom het schadebeeld en de conclusies getrokken in overwegingen 130 tot en met 134 niet veranderen. |
(168) |
Dienovereenkomstig lijkt het, op basis van de informatie die momenteel beschikbaar is, dat sprake is van stijging van de kosten van grondstoffen en dat het kartel geen aanzienlijke invloed zou kunnen hebben op de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap die diepgaand werd onderzocht van 2004 tot eind 2007. |
(169) |
De mogelijke invloed die het kartel zou kunnen hebben op de communautaire markt zal niettemin verder worden onderzocht in de rest van het onderzoek. |
6.4. Conclusie inzake het oorzakelijk verband
(170) |
De bovenstaande analyse heeft aangetoond dat er sprake was van een aanzienlijke stijging in het volume en het marktaandeel van laaggeprijsde invoer met dumping met oorsprong uit de VRC tussen 2004 en het OT. Bovendien werd vastgesteld dat deze invoer plaatsvond tegen aanzienlijke dumpingprijzen die ver beneden de prijzen lagen die worden berekend door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt voor soortgelijke producttypen. |
(171) |
Deze stijging in volume en marktaandeel van de laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC viel samen met een algehele stijging van de vraag in de Gemeenschap maar ook met een negatieve ontwikkeling van de verkoopprijzen, een aanzienlijke daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap en een verslechtering van de belangrijkste indicatoren met betrekking tot haar economische situatie tijdens het OT. De bedrijfstak van de Gemeenschap leed aanzienlijke verliezen in 2006 en bleef verlies lijden tijdens het OT. |
(172) |
Het onderzoek van de andere bekende factoren die schade hadden kunnen veroorzaken aan de bedrijfstak van de Gemeenschap wees uit dat geen daarvan een aanzienlijk effect had kunnen hebben op die bedrijfstak, met name tijdens het OT. |
(173) |
Op grond van bovenstaande analyse, waarbij de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden onderscheiden van de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, is de voorlopige conclusie dat de invoer met dumping uit de betrokken landen de oorzaak is van de aanmerkelijke schade die de Gemeenschap heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening. |
-
7.BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
7.1. Opmerkingen vooraf
(174) |
Ingevolge artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de conclusie inzake schade veroorzakende dumping dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Gemeenschap was in dit bijzondere geval voorlopige antidumpingmaatregelen te nemen. Het belang van de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van een afweging van de belangen van alle betrokkenen, d.w.z. de bedrijfstak van de Gemeenschap, de grondstoffenleveranciers, de importeurs en de gebruikers van het betrokken product. |
7.2. Bedrijfstak van de Gemeenschap
(175) |
De bedrijfstak van de Gemeenschap bestaat uit talrijke kleine en middelgrote producenten die overal in de Gemeenschap zijn gevestigd en rechtstreeks rond de 5 000 mensen in dienst hebben en hun meeste grondstoffen betrekken van communautaire leveranciers. Dit betekent dat er veel bedrijven in de Gemeenschap zijn die van deze bedrijfstak afhankelijk zijn. Dit verbreedt de economische implicatie van de kaarsenbedrijfstak en met name de invloed daarvan op de werkgelegenheid in de Gemeenschap. |
(176) |
De bedrijfstak van de Gemeenschap is zich blijven inzetten voor het verkrijgen van kapitaal en het investeren in modernisering en automatisering van productieprocessen om concurrerend te blijven. Ook werd waargenomen dat aanzienlijke inspanningen werden gedaan om de productie te herstructureren en de kosten te verlagen. Daaruit blijkt dat de bedrijfstak veelzijdig is en nog niet toe aan het staken van de productie. |
(177) |
Overwogen wordt dat het niet opleggen van voorlopige antidumpingmaatregelen zou leiden tot een verdere verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, wat een ondermijning zou betekenen van de inspanningen die de afgelopen jaren zijn gedaan, met name de investeringen. Op korte termijn zou dit bedrijfssluitingen impliceren, niet alleen in de kaarsenbedrijfstak maar waarschijnlijk ook in de upstream-bedrijfstak, hetgeen zou leiden tot ontslagen in de Gemeenschap. |
(178) |
Verwacht wordt dat na het instellen van voorlopige antidumpingrechten het prijsniveau van kaarsen op de communautaire markt zou stijgen en een herstel mogelijk zou maken van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Een prijsstijging van 7 % zou voldoende zijn om te zorgen dat deze bedrijfstak snel een aanvaardbaar niveau van winstgevendheid zou bereiken. Bovendien zullen de voorgestelde maatregelen zeer waarschijnlijk de bedrijfstak van de Gemeenschap in een positie plaatsen waarin deze ten minste een deel van haar verloren marktaandeel tijdens de beoordelingsperiode kan terugwinnen met een verdere positieve invloed op haar economische situatie en winstgevendheid. |
7.3. Importeurs
(179) |
Op de vragenlijst van de importeurs werden in totaal zes antwoorden ontvangen, waarvan er slechts twee zouden kunnen worden beschouwd als belangrijk voor het doel van de analyse van het belang van de Gemeenschap. |
(180) |
De twee importeurs die bruikbare antwoorden gaven en medewerking verleenden aan het onderzoek waren tegen het opleggen van antidumpingmaatregelen. Deze importeurs maakten circa 3 % uit van de totale invoer van kaarsen uit de VRC naar de Gemeenschap en 1 % van het verbruik van kaarsen in de Gemeenschap tijdens het OT. De omzet met betrekking tot de handel in kaarsen komt overeen met 3,4 % van de activiteit van de bedrijven. |
(181) |
Vastgesteld werd dat de brutomarge gerealiseerd door deze importeurs op kaarsen gekocht in de VRC tijdens het OT tussen 15 en 25 % lag omdat zij voornamelijk worden verkocht aan distributeurs op de communautaire markt. De directe invloed van de invoering van voorlopige antidumpingmaatregelen zou dus niet verwaarloosbaar kunnen zijn voor deze twee medewerkende importeurs als zij het mogelijke effect van maatregelen niet kunnen doorberekenen aan hun klanten. Uit het onderzoek bleek dat de prijzen voor kaarsen voor grote klanten zoals distributeurs relatief onder druk stonden tijdens het OT maar dat detailhandelaars comfortabele brutomarges bereikten, zelfs op de wederverkoop van basisproducten. Op die basis wordt geconcludeerd dat ten minste een deel van een inkoopprijsstijging als gevolg van antidumpingmaatregelen zou kunnen worden doorgegeven aan de volgende stap van de distributieketen tot het niveau van de detailhandelaars. |
(182) |
Gezien het kleine aandeel dat de kaarsenhandel vormt van de omzet van de samenwerkende importeurs, d.w.z. slechts 3,4 %, en de waarschijnlijkheid dat de importeurs in staat zouden zijn om ten minste een deel van prijsstijgingen door te geven naar verderop in de distributieketen, wordt er voorlopig van uitgegaan dat de invloed van de voorlopige maatregelen op hun financiële situatie niet significant zal zijn. |
(183) |
Grote detailhandelsgroepen, die grote hoeveelheden kaarsen invoeren tijdens het OT hebben hetzij niet aangeboden om samen te werken hetzij antwoorden gegeven die geen betekenis hadden voor de analyse van het belang van de Gemeenschap. Het was daarom niet mogelijk om nauwkeurig te bepalen wat het totale effect is van de voorgestelde antidumpingmaatregelen op de winstgevendheid van deze groepen op basis van geverifieerde gegevens. |
(184) |
De Commissie heeft echter, ondanks het gebrek aan medewerking van deze partijen openbaar beschikbare informatie doorzocht met betrekking tot de detailhandelsprijzen van kaarsen en, met name, voor waxinelichtjes, en een beoordeling gedaan betreffende de mogelijke invloed die de voorlopige antidumpingmaatregelen zouden kunnen hebben op detailhandelaars. Waxinelichtjes maakten een groot deel uit van zowel de uitvoer vanuit de VRC als de verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het OT. Vervolgens werden de gemiddelde te betalen rechten op invoer van kaarsen ingevoerd uit de VRC vergeleken, alsmede de mogelijke prijsstijging voor waxinelichtjes geproduceerd door de bedrijfstak van de Gemeenschap. |
(185) |
Op basis van openbare informatie werd vastgesteld dat grote detailhandelaars in hun handel in kaarsen comfortabele winstmarges bereiken van meerdere honderden procenten. In praktische termen betekent dit dat voor een pak eenvoudige kaarsen verkocht voor een geïndexeerde detailhandelsprijs van 100 aan consumenten de brutomarge van detailhandelaars niet minder zou kunnen zijn dan een index van 70. Op basis van geverifieerde gegevens zou de geïndexeerde prijs voor dezelfde verpakking ingevoerd uit de VRC 30 bedragen en de oplegging van voorlopige antidumpingmaatregelen zou leiden tot een geïndexeerd recht van 4, waarbij rekening wordt gehouden met het respectieve marktaandeel van de invoer met dumping. |
(186) |
Als de grote detailhandelaars dezelfde verpakking kaarsen rechtstreeks zouden kopen bij de bedrijfstak van de Gemeenschap, zou hun brutomarge hoog blijven, zelfs als de prijsstijging genoemd in overweging 178 tot stand zou komen. De inkoopprijs van de verpakking in een geïndexeerde vorm zou rond de 35 liggen voor de detailhandelaars. |
(187) |
Deze analyse leidt tot de conclusie dat de eventuele invloed die de voorlopige maatregelen zouden kunnen hebben op de detailhandelsbedrijven zeer beperkt zou zijn. Er zijn indicaties dat zij zelfs de meeste van de voorgestelde maatregelen zouden kunnen opvangen zonder deze door te geven aan de consumenten en zonder dat sprake is van aanzienlijke invloed op hun winstmarge. |
(188) |
In deze omstandigheden werd voorlopig geconcludeerd dat, gezien de verstrekte informatie, antidumpingmaatregelen hoogstwaarschijnlijk geen aanmerkelijke gevolgen zullen hebben voor de importeurs. |
7.4. Consumenten
(189) |
Hoewel kaarsen een typisch consumentenproduct zijn, werd geen medewerking verkregen van verenigingen die de belangen van de consument vertegenwoordigen. De mogelijke invloed die de voorlopige antidumpingmaatregelen zouden kunnen hebben op consumenten in de Gemeenschap werd niettemin onderzocht in het licht van gegevens verzameld voor de grote detailhandelsgroepen in de Gemeenschap. |
(190) |
Zoals verklaard in de overwegingen 185 en 186 bereiken de detailhandelaars en met name de grote detailhandelsgroepen dermate hoge bruto marges dat deze op een niveau liggen waarop zij in staat zouden moeten zijn om de voorlopige antidumpingmaatregelen op te vangen zonder prijsverhogingen door te berekenen aan de consument. |
(191) |
In deze omstandigheden werd voorlopig geconcludeerd dat er geen sprake van aanzienlijk effect voor de consument hoeft te zijn. |
7.5. Leveranciers van grondstoffen
(192) |
Eén leverancier van paraffinewas meldde zich en antwoordde op de vragenlijst bestemd voor leveranciers van grondstoffen gebruikt bij de kaarsenproductie. Paraffine kan tot 50 % vertegenwoordigen van de productiekosten van het desbetreffende product. |
(193) |
Zoals vermeld in overweging 175 is het waarschijnlijk dat de toekomstige situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap een positieve invloed heeft op de leveranciers van grondstoffen. Voorlopig wordt geconcludeerd dat de oplegging van antidumpingmaatregelen niet ingaat tegen het belang van de leveranciers van grondstoffen. |
7.6. Verstoring van concurrentie en handel
(194) |
Indien antidumpingmaatregelen worden ingesteld, zullen de betrokken Chinese producenten/exporteurs gezien hun sterke marktpositie hun producten waarschijnlijk blijven verkopen op de communautaire markt, zij het niet langer tegen dumpingprijzen. Gegeven het grote aantal communautaire en Chinese producenten is het ook waarschijnlijk dat er nog een voldoende aantal belangrijke concurrenten overblijft op de communautaire markt. Het is daarom waarschijnlijk dat importeurs handelaars, distributeurs of detailhandelaars zijn en de consumenten dus kunnen blijven kiezen tussen verschillende leveranciers van kaarsen. |
(195) |
Indien echter geen maatregelen zouden worden opgelegd, zou de toekomst van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die een belangrijk marktaandeel had, op het spel staan op de korte en middellange termijn. Het toestaan van invoer met dumping vanuit de VRC naar de communautaire markt zonder correctie van de handelverstorende effecten zou kunnen leiden tot het verdwijnen van een groot aantal communautaire producenten en daardoor minder keus voor de verschillende marktdeelnemers, verminderde concurrentie en verlies van een belangrijk aantal banen op de communautaire markt. |
7.7. Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap
(196) |
Gezien het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om in dit geval geen antidumpingrechten in te stellen. |
-
8.VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN
8.1. Schademarge
(197) |
Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Gemeenschap dienen voorlopige antidumpingmaatregelen te worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog meer schade lijdt door invoer met dumping. |
(198) |
Bij de vaststelling van de hoogte van het recht werd rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en met het bedrag van het recht dat nodig is om de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade op te heffen. |
(199) |
Op basis van de onderzoeksgegevens wordt geconcludeerd dat de winst die zou kunnen worden bereikt in afwezigheid van invoer met dumping gebaseerd zou moeten zijn op de jaren 2004 en 2005, toen de bedrijfstak van de Gemeenschap erin slaagde winstgevende niveaus te bereiken en toen de import uit China minder aanwezig was op de communautaire markt. Op basis daarvan werd vastgesteld dat een winstmarge van 6,5 % op de omzet kon worden beschouwd als een passend minimum dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in afwezigheid van schadeveroorzakende dumping had kunnen verwachten. De noodzakelijke prijsstijging werd toen bepaald op basis van een vergelijking, per producttype, van de gewogen gemiddelde invoerprijs van de producenten/exporteurs in de VRC uit de steekproef, met de niet-schadeveroorzakende prijs van de typen producten verkocht door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt tijdens het OT. De niet-schadeveroorzakende prijs is verkregen door het optellen van de productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap bij de bovengenoemde winstmarge van 6,5 %. Het verschil dat uit deze vergelijking voortvloeide, werd vervolgens uitgedrukt in een percentage van de totale cif-waarde bij invoer. |
8.2. Voorlopige maatregelen
(200) |
In het licht van het voorgaande en overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening wordt geoordeeld dat op de invoer van oorsprong uit de VRC voorlopige antidumpingrechten moeten worden ingesteld die gelijk zijn aan de dumpingmarge, of aan de schademarge indien deze lager is. |
(201) |
De bij deze verordening vastgestelde individuele antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit het betrokken land die vervaardigd zijn door de specifiek vermelde juridische entiteiten. Geïmporteerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om ondernemingen die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen, mogen geen baat hebben bij de genoemde maatregelen; op dergelijke producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”. |
(202) |
De dumping- en de schademarge die zijn vastgesteld, zijn als volgt:
|
(203) |
Gelet op het feit dat kaarsen zeer vaak worden ingevoerd in sets in combinatie met kandelaars, houders of andere zaken, werd het passend gevonden om de rechten te bepalen als vaste bedragen op basis van de brandstofinhoud van de kaarsen, waaronder de pit, omdat daarom deze vorm van meten geschikt lijkt voor het desbetreffende product. |
-
9.MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN
(204) |
De bovenstaande voorlopige bevindingen worden meegedeeld aan alle belanghebbenden, die de gelegenheid zullen krijgen hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken om te worden gehoord. Hun opmerkingen worden geanalyseerd en, wanneer dat gerechtvaardigd is, in aanmerking genomen vooraleer tot een definitieve vaststelling zal worden overgegaan. Het is mogelijk dat de voorlopige bevindingen opnieuw moeten worden bekeken met het oog op de definitieve bevindingen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
-
1.Er wordt een voorlopig antidumpingrecht opgelegd op bepaalde kaarsen, draadkaarsen en dergelijke, anders dan gedenkkaarsen en andere kaarsen voor buitengebruik die vallen onder de GN-codes ex 3406 00 11, ex 3406 00 19 en ex 3406 00 90 (TARIC-codes 3406001190, 3406001990 en 3406009090), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „gedenklichten en kaarsen voor buitengebruik” verstaan: kaarsen, draadkaarsen en dergelijke die een of meer van de volgende kenmerken bezitten:
a) |
hun brandstof bevat meer dan 500 ppm tolueen; |
b) |
hun brandstof bezit meer dan 100 ppm benzeen; |
c) |
zij hebben een pit met een diameter van ten minste 5 millimeter; |
d) |
zij zijn aangebracht in een plastic houder met verticale wanden met een hoogte van ten minste 5 cm. |
-
2.Het bedrag van het voorlopige antidumpingrecht is een vast bedrag in euro per ton van brandstofinhoud (gewoonlijk, maar niet noodzakelijk, in de vorm van talg, stearine, paraffinewas en andere wassoorten waaronder de pit) van de producten geproduceerd door de ondernemingen zoals hierna aangegeven.
Onderneming |
Recht (in euro per ton) |
Aanvullende TARIC-code |
Aroma Consumer Products (Hangzhou) Co., Ltd. |
593,17 |
A910 |
Dalian Bright Wax Co., Ltd. |
81,87 |
A911 |
Dalian Talent Gift Co., Ltd. |
375,90 |
A912 |
Gala-Candles (Dalian) Co., Ltd. |
202,60 |
A913 |
Ningbo Kwung's Home Interior & Gift Co., Ltd. |
0 |
A914 |
Ningbo Kwung's Wisdom Art & Design Co., Ltd. |
0 |
A915 |
Qingdao Kingking Applied Chemistry Co., Ltd. |
0 |
A916 |
In de bijlage vermelde ondernemingen |
396,93 |
A917 |
Alle andere ondernemingen |
671,41 |
A999 |
-
3.Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van het in lid 1 bedoelde product wordt een zekerheid gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.
-
4.Wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs derhalve verhoudingsgewijs is verminderd met het oog op de vaststelling van de douanewaarde overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (3), wordt het op basis van bovenstaande bedragen berekende antidumpingrecht met hetzelfde percentage verminderd als de werkelijk betaalde of te betalen prijs.
-
5.Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten op dit recht van toepassing.
Artikel 2
-
1.Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen kenbaar maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.
-
2.Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen doen toekomen over de toepassing ervan.
Artikel 3
Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.
Deze verordening treedt in werking op de dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 14 november 2008.
Voor de Commissie
Catherine ASHTON
Lid van de Commissie
BIJLAGE
Chinese medewerkende producenten/exporteurs die geen deel uitmaken van de steekproef
Aanvullende TARIC-code A917
Onderneming |
Stad |
Beijing Candleman Candle Co., Ltd. |
Peking |
Cixi Shares Arts & Crafts Co., Ltd. |
Cixi |
Dalian All Bright Arts & Crafts Co., Ltd. |
Dalian |
Dalian Aroma Article Co., Ltd. |
Dalian |
Dalian Glory Arts & crafts Co., Ltd. |
Dalian |
Dandong Kaida Arts & crafts Co., Ltd. |
Dandong |
Dehua Fudong Porcelain Co., Ltd. |
Dehua |
Dongguan Xunrong Wax Industry Co., Ltd. |
Dongguan |
Xin Lian Candle Arts & Crafts Factory |
Zhongshan |
Fushun Hongxu Wax Co., Ltd. |
Fushun |
Fushun Pingtian Wax Products Co., Ltd. |
Fushun |
Future International (Gift) Co., Ltd. |
Taizhou |
Greenbay Craft (Shanghai) Co., Ltd. |
Shanghai |
Horsten Xi'an Innovation Co., Ltd. |
Xian |
M.X. Candles and Gifts (Taicang) Co., Ltd. |
Taicang |
Ningbo Hengyu Artware Co., Ltd. |
Ningbo |
Ningbo Junee Gifts Designers & Manufacturers Co., Ltd |
Ningbo |
Qingdao Allite Radiance Candle Co., Ltd. |
Qingdao |
Shanghai Changran Industrial & Trade Co., Ltd. |
Shanghai |
Shanghai Daisy Gifts Manufacture Co., Ltd. |
Shanghai |
Shanghai EGFA International Trading Co., Ltd. |
Shanghai |
Shanghai Huge Scents Factory |
Shanghai |
Shanghai Kongde Arts & Crafts Co., Ltd. |
Shanghai |
Shenyang Shengwang Candle Co., Ltd. |
Shenyang |
Shenyang Shenjie Candle Co., Ltd. |
Shenyang |
Taizhou Dazhan Arts & Crafts Co., Ltd. |
Taizhou |
Zheijang Hong Mao Household Co., Ltd. |
Taizhou |
Zheijang Neeo Home Decoration Co., Ltd. |
Taizhou |
Zheijang Ruyi Industry Co., Ltd. |
Taizhou |
Zheijang Zhaoyuan Industry Co., Ltd. |
Taizhou |
Zhejiang Aishen Candle Arts & Crafts Co., Ltd. |
Jiaxing |
Zhongshan Zhongnam Candle Manufacturer Co., Ltd. |
Zhongshan |
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.