Besluit 2009/431 - Door het Verenigd Koninkrijk voor Engeland, Schotland en Wales gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen

1.

Wettekst

6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/48

 

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 29 mei 2009

tot verlening van een door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland voor Engeland, Schotland en Wales gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 3853)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(2009/431/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1), en met name op bijlage III, punt 2, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Wanneer een lidstaat voornemens is per hectare jaarlijks een andere hoeveelheid dierlijke mest op of in de bodem te brengen dan in bijlage III, punt 2, tweede alinea, eerste zin en onder a), van Richtlijn 91/676/EEG is bepaald, moet deze hoeveelheid zodanig worden vastgesteld dat geen afbreuk wordt gedaan aan het bereiken van de in artikel 1 van die richtlijn genoemde doelstellingen, en moet deze hoeveelheid worden gemotiveerd aan de hand van objectieve criteria, zoals, in het onderhavige geval, lange groeiperiodes en gewassen met een hoge stikstofopname.

 

(2)

Op 14 januari 2009 heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland met betrekking tot Engeland, Schotland en Wales een verzoek tot afwijking uit hoofde van bijlage III, punt 2, derde alinea, van Richtlijn 91/676/EEG bij de Commissie ingediend.

 

(3)

De gevraagde afwijking betreft het voornemen van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland om toestemming te geven om in Engeland, Schotland en Wales op graslandbedrijven tot 250 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar op of in de bodem te brengen. Naar schatting vallen circa 1 950 bedrijven in Engeland, Schotland en Wales, d.w.z. 1,3 % van alle landbouwbedrijven, 1,5 % van de oppervlakte cultuurgrond en 21 % van de melkveestapel onder de afwijking.

 

(4)

De nationale wetgeving ter uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG, met inbegrip van de aanwijzing van kwetsbare zones en de vaststelling van actieprogramma’s voor Engeland (Regulations 2008 No 2349), Schotland (Regulations 2008 No 298) en Wales (Regulations 2008 No 3143), is vastgesteld en is tezamen met deze beschikking van toepassing.

 

(5)

De aangewezen kwetsbare zones waarop de actieprogramma’s betrekking hebben, bestrijken 68 % van het grondgebied van Engeland, 14 % van het grondgebied van Schotland en 4 % van het grondgebied van Wales.

 

(6)

Uit de ingediende waterkwaliteitsgegevens voor Engeland blijkt dat, wat het grondwater betreft, de gemiddelde nitraatconcentratie in 83 % van de grondwaterlichamen lager is dan 50 mg/l en in 58 % van de grondwaterlichamen lager dan 25 mg/l. In Schotland en Wales vertoont meer dan 90 % van de grondwaterlichamen een gemiddelde nitraatconcentratie van minder dan 50 mg/l, en meer dan 70 % een gemiddelde nitraatconcentratie van minder dan 25 mg/l. Voor oppervlaktewateren in Engeland geeft meer dan 50 % van de monitoringlocaties een gemiddelde nitraatconcentratie van minder dan 25 mg/l te zien, en slechts 9 % meer dan 50 mg/l. Voor Schotland en Wales vertoont meer dan 90 % van de monitoringlocaties een gemiddelde nitraatconcentratie van minder dan 25 mg/l, en wordt nergens een gemiddelde nitraatconcentratie van meer dan 50 mg/l vastgesteld.

 

(7)

Melkkoeien, slachtrunderen en schapen zijn in Engeland, Schotland en Wales de belangrijkste types graasdieren; de omvang van de veestapel vertoonde over de periode 1995-2007 een dalende tendens (afname met 13 % voor runderen en met 22 % voor schapen en lammeren). Van de totale dierlijkemestproductie bestaat circa 48 % uit vaste mest afkomstig van systemen waarbij de dieren op stro worden gehouden, en 52 % uit drijfmest.

 

(8)

Het gebruik van kunstmest is de voorbije 20 jaar afgenomen met 42 % voor stikstof en met 49 % voor fosfor. De stikstofbemesting van weiland met behulp van kunstmest is sedert 1999 met 37 % afgenomen tot 128 kg N/ha in 2007. De door de OESO opgestelde nationale stikstof- en fosforbalansen geven voor de periode 1985-2002 een daling te zien van 46 naar 22 kg N/ha en van 15 naar 12 kg P/ha.

 

(9)

Grasland vertegenwoordigt 69 % van het totale landbouwareaal in Engeland, Schotland en Wales; daarvan wordt 46 % extensief en 54 % intensief geëxploiteerd. 31 % van het totale landbouwareaal bestaat uit akkerland.

 

(10)

Uit de samen met de kennisgeving ingediende ondersteunende documenten blijkt dat de voorgestelde hoeveelheid van 250 kg stikstof per hectare per jaar uit mest van graasvee in graslandbedrijven gerechtvaardigd is op basis van objectieve criteria zoals een hoge nettoneerslag, lange groeiperiodes en een hoge opbrengst van gras met een hoge stikstofopname.

 

(11)

De Commissie is na bestudering van het verzoek van mening dat de voorgestelde hoeveelheid van 250 kg per hectare geen afbreuk doet aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG, mits aan bepaalde strenge voorwaarden wordt voldaan.

 

(12)

Deze beschikking dient van toepassing te zijn in combinatie met de actieprogramma’s voor Engeland, Schotland en Wales voor de periode 2009-2012.

 

(13)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG ingestelde Nitraatcomité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland voor Engeland, Schotland en Wales gevraagde afwijking, waarmee wordt beoogd een grotere hoeveelheid dierlijke mest toe te staan dan in bijlage III, punt 2, tweede alinea, eerste zin en onder a), van Richtlijn 91/676/EEG is bepaald, wordt onder de in deze beschikking neergelegde voorwaarden toegestaan.

Artikel 2

Definities

In deze beschikking wordt verstaan onder:

  • a) 
    „graslandbedrijf”: een landbouwbedrijf waar 80 % of meer van de landbouwgrond die voor het op- of inbrengen van mest beschikbaar is, grasland is;
  • b) 
    „graasvee”: runderen (met uitzondering van mestkalveren), schapen, herten, geiten en paarden;
  • c) 
    „grasland”: blijvend grasland of tijdelijk grasland (tijdelijk betekent dat de betrokken grond gedurende minder dan vier jaar grasland is).

Artikel 3

Toepassingsgebied

Deze beschikking geldt op individuele basis en met inachtneming van de in de artikelen 4, 5 en 6 vastgestelde voorwaarden voor graslandbedrijven.

Artikel 4

Jaarlijkse toestemming en verbintenis

  • 1. 
    Landbouwers die van een afwijking gebruik willen maken, dienen jaarlijks een aanvraag in bij de bevoegde instanties.
  • 2. 
    Tegelijk met de in lid 1 bedoelde jaarlijkse aanvraag dienen zij een schriftelijke verklaring in dat zij zich ertoe verbinden aan de in de artikelen 5 en 6 vastgestelde voorwaarden te voldoen.
  • 3. 
    De bevoegde instanties zorgen ervoor dat op alle aanvragen voor afwijkingen administratieve controle wordt uitgevoerd. Wanneer uit die controle blijkt dat niet aan de in de artikelen 5 en 6 vastgestelde voorwaarden is voldaan, wordt de aanvrager daarvan in kennis gesteld. In dit geval wordt de aanvraag als afgewezen beschouwd.

Artikel 5

Op- of inbrengen van dierlijke en andere meststoffen

  • 1. 
    De hoeveelheid dierlijke mest van graasvee die elk jaar op graslandbedrijven, ook door de dieren zelf, op of in de bodem wordt gebracht, bevat niet meer dan 250 kg stikstof per hectare, met inachtneming van de in de leden 2 tot en met 7 vastgestelde voorwaarden.
  • 2. 
    De totale stikstofgift is niet groter dan de te voorziene nutriëntenbehoefte van het betrokken gewas, rekening houdend met de levering van nutriënten vanuit de bodem.
  • 3. 
    Voor elk bedrijf wordt een bemestingsplan bijgehouden, waarin het vruchtwisselingsschema voor de landbouwgrond en de planning voor het op- of inbrengen van dierlijke mest en stikstof- en fosfaatkunstmest worden beschreven. Dit plan is elk kalenderjaar uiterlijk op 1 maart op het bedrijf beschikbaar.

Het bemestingsplan bevat de volgende gegevens:

 

a)

de omvang van de veestapel, een beschrijving van het huisvestings- en mestopslagsysteem, met inbegrip van de inhoud van de beschikbare opslagruimte voor dierlijke mest;

 

b)

een berekening van de op het bedrijf geproduceerde stikstof (minus de verliezen in de stallen en de mestopslagruimte) en fosfor uit dierlijke mest;

 

c)

de vruchtwisseling en het areaal voor elk gewas, met een schets van de ligging van de verschillende percelen;

 

d)

de te verwachten stikstof- en fosforbehoefte van de gewassen;

 

e)

de hoeveelheid en soort dierlijke mest die door het landbouwbedrijf aan anderen of door anderen aan het landbouwbedrijf wordt geleverd;

 

f)

het resultaat van een bodemanalyse en met name de stikstof- en fosfortoestand van de bodem, indien beschikbaar;

 

g)

de op- of ingebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit dierlijke mest voor elk perceel;

 

h)

de op- of ingebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit kunstmest en andere meststoffen voor elk perceel.

Het bemestingsplan wordt uiterlijk zeven dagen na een wijziging van de landbouwpraktijken aangepast om te waarborgen dat het plan in overeenstemming is met de feitelijke landbouwpraktijken.

  • 4. 
    Elk bedrijf houdt een mestboekhouding bij, waarin informatie over het beheer van de stikstof- en fosforgiften wordt opgenomen. Die boekhouding wordt voor elk kalenderjaar ingediend bij de bevoegde instantie.
  • 5. 
    Elk graslandbedrijf waaraan een afwijking is toegestaan, aanvaardt dat de in artikel 4, lid 1, bedoelde aanvraag, het bemestingsplan en de mestboekhouding aan een controle kunnen worden onderworpen.
  • 6. 
    Voor elk bedrijf waaraan een afwijking is toegestaan, dienen de resultaten van een stikstof- en fosforanalyse van de bodem beschikbaar te zijn. Ten minste om de vier jaar wordt een bemonstering en analyse uitgevoerd voor elk deel van het bedrijf dat qua vruchtwisseling en bodemkenmerken homogeen is. Er wordt minstens één analyse per 5 ha landbouwgrond vereist.
  • 7. 
    Dierlijke mest mag niet in het najaar vóór een grasteelt worden op- of ingebracht.

Artikel 6

Landbeheer

80 % of meer van de voor het op- of inbrengen van dierlijke mest beschikbare oppervlakte dient met gras te worden beteeld. Landbouwers aan wie een individuele afwijking is toegestaan, voeren de volgende maatregelen uit:

 

a)

tijdelijk grasland op zandgrond wordt in het voorjaar geploegd;

 

b)

omgeploegd gras wordt op alle bodemtypes onmiddellijk gevolgd door een gewas met een hoge stikstofbehoefte;

 

c)

in de vruchtwisseling worden geen vlinderbloemigen of andere gewassen die stikstof uit de lucht binden, opgenomen. Dit geldt echter niet voor klaver op grasland met minder dan 50 % klaver, noch voor andere peulgewassen met gras als ondervrucht.

Artikel 7

Andere maatregelen

De toepassing van deze afwijking doet geen afbreuk aan de maatregelen die nodig zijn om aan andere communautaire wetgeving ter bescherming van de volksgezondheid, de diergezondheid of het milieu te voldoen.

Artikel 8

Monitoring

  • 1. 
    De bevoegde instantie maakt kaarten van de percentages onder een individuele afwijking vallende graslandbedrijven, dieren en landbouwgrond in elk district en werkt deze jaarlijks bij. Deze kaarten worden jaarlijks bij de Commissie ingediend tezamen met het in artikel 10 bedoelde verslag.
  • 2. 
    De monitoring van de onder het actieprogramma en de afwijking vallende landbouwbedrijven geschiedt op perceelniveau en in de landbouwmonitoringstroomgebieden. De referentie-monitoringstroomgebieden zijn representatief voor de verschillende bodemtypes, intensiteitsniveaus en bemestingspraktijken.
  • 3. 
    De in artikel 5 bedoelde onderzoeken en nutriëntenanalysen leveren gegevens op over het lokale bodemgebruik, de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken op de bedrijven waaraan een individuele afwijking is toegestaan. Deze gegevens kunnen worden gebruikt voor modelmatige berekeningen van de omvang van de nitraatuitspoeling en de fosforverliezen op percelen waar tot 250 kg stikstof per hectare per jaar wordt op- of ingebracht via mest van graasvee.
  • 4. 
    De monitoring van ondiep grondwater, bodemwater, drainagewater en waterlopen op landbouwbedrijven die behoren tot de monitoringlocaties voor landbouwstroomgebieden, levert gegevens op over de nitraat- en fosforconcentratie in water dat vanuit de wortelzone in het grondwater en oppervlaktewater terechtkomt.
  • 5. 
    Er wordt een intensievere watermonitoring uitgevoerd voor landbouwstroomgebieden die in de nabijheid van de kwetsbaarste waterlichamen gelegen zijn.
  • 6. 
    Er wordt een studie uitgevoerd om tegen het einde van de afwijkingsperiode gedetailleerde wetenschappelijke informatie te verzamelen over intensieve graslandsystemen met het oog op een beter nutriëntenbeheer. Deze studie wordt toegespitst op nutriëntenverliezen, met inbegrip van nitraatuitspoeling, verliezen door denitrificatie en fosfaatverliezen, in intensieve melkveeproductiesystemen in representatieve gebieden.

Artikel 9

Controles

  • 1. 
    De bevoegde nationale instantie voert administratieve controles uit op alle landbouwbedrijven waaraan een individuele afwijking is toegestaan, om te bepalen of zij de maximale hoeveelheid van 250 kg stikstof per hectare per jaar uit mest van graasvee, de maximale mestgift voor stikstof en de voorwaarden inzake landgebruik in acht nemen.
  • 2. 
    Op basis van een risicoanalyse, de resultaten van de controles in voorgaande jaren en de resultaten van de algemene aselecte controle op de wetgeving ter uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG wordt een programma van inspecties ter plaatse opgesteld. Bij ten minste 3 % van de bedrijven waaraan een individuele afwijking is toegestaan, wordt een inspectie ter plaatse uitgevoerd met betrekking tot de in de artikelen 5 en 6 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 10

Rapportage

  • 1. 
    De bevoegde instantie dient elk jaar de resultaten van de monitoring, samen met een beknopt verslag over de ontwikkeling van de waterkwaliteit en de evaluatiepraktijk, bij de Commissie in. Het verslag bevat informatie over de wijze waarop de evaluatie van de naleving van de aan de afwijking verbonden voorwaarden via controles op bedrijfsniveau wordt uitgevoerd, en informatie over bedrijven die zich blijkens de resultaten van administratieve controles en inspecties ter plaatse niet aan de voorschriften hebben gehouden.

De verslagen worden elk jaar in juni en voor het eerst in juni 2010 ingediend.

  • 2. 
    De Commissie zal bij een eventueel nieuw verzoek om een afwijking rekening houden met de zo verkregen resultaten.

Artikel 11

Toepassing

Deze beschikking is van toepassing in combinatie met de regelgeving waarbij de actieprogramma’s voor Engeland (Regulations 2008 No 2349), Schotland (Regulations 2008 No 298) en Wales (Regulations 2008 No 3143) ten uitvoer worden gelegd. Zij verstrijkt op 31 december 2012.

Artikel 12

Deze beschikking is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 29 mei 2009.

Voor de Commissie

Stavros DIMAS

Lid van de Commissie

 

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.