Richtlijn 1977/95 - Harmonisatie van nationale wetgeving inzake taxameters

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31977L0095

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31977L0095

Richtlijn 77/95/EEG van de Raad van 21 december 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake taxameters

Publicatieblad Nr. L 026 van 31/01/1977 blz. 0059 - 0066

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 7 blz. 0003

Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 6 blz. 0003

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 7 blz. 0003

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 7 blz. 0007

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 7 blz. 0007

++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 21 december 1976

betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake taxameters

( 77/95/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ) ,

Overwegende dat in de Lid-Staten de constructie en de wijze van keuring van taxameters zijn geregeld door dwingende voorschriften die van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen en daardoor een belemmering vormen voor de handel in deze werktuigen ; dat deze voorschriften derhalve dienen te worden aangepast ;

Overwegende dat in Richtlijn 71/316/EEG van de Raad van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen ( 3 ) , gewijzigd bij de Akte van Toetreding ( 4 ) , de procedures van EEG-modelgoedkeuring en eerste EEG-ijk zijn vastgelegd ; dat overeenkomstig die richtlijn de technische voorschriften voor de uitvoering en de werking van taxameters dienen te worden vastgesteld , waaraan deze toestellen moeten voldoen om vrij te mogen worden ingevoerd , in de handel gebracht en gebruikt nadat zij zijn gekeurd en van de vastgestelde merken en tekens zijn voorzien ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

Deze richtlijn is van toepassing op taxameters .

Deze meters zijn omschreven in punt 1.1 van de bijlage .

Artikel 2

De taxameters waarop de EEG-merken en EEG-tekens mogen worden aangebracht zijn in de bijlage beschreven .

Zij zijn onderworpen aan de EEG-modelgoedkeuring en , overeenkomstig het bepaalde in punt 1.2.2 van bijlage II van Richtlijn 71/316/EEG en overeenkomstig het bepaalde in de bijlage , aan de eerste EEG-ijk .

Artikel 3

De Lid-Staten mogen het in de handel brengen van taxameters niet weigeren , verbieden of beperken indien deze meters zijn voorzien van het EEG-modelgoedkeuringsteken en het merk van de gedeeltelijke eerste EEG-ijk als genoemd in bijlage II , punt 3.1.1.2 , van Richtlijn 71/316/EEG .

De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten dienen voor de ingebruikneming van deze toestellen tot de in punt 7.3 van de bijlage van de onderhavige richtlijn genoemde verrichtingen ter aanvulling van de eerste EEG-ijk over te gaan indien de nationale wetgeving dit voorschrijft en indien deze verrichtingen niet eerder hebben plaatsgevonden .

Artikel 4

1 . Binnen achttien maanden na kennisgeving van deze richtlijn voeren de Lid-Staten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in om aan het bepaalde in deze richtlijn te voldoen . Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis .

2 . De Lid-Staten zien erop toe dat de tekst van de nationale wettelijke bepalingen die zij aanvaarden of voornemens zijn te aanvaarden op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is , ter kennis van de Commissie wordt gebracht .

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 21 december 1976 .

Voor de Raad

De Voorzitter

A . P . L . M . M . van der STEE

( 1 ) PB nr . C 7 van 12 . 1 . 1976 , blz . 38 .

( 2 ) PB nr . C 35 van 16 . 2 . 1976 , blz . 12 .

( 3 ) PB nr . L 202 van 6 . 9 . 1971 , blz . 1 .

( 4 ) PB nr . L 73 van 27 . 3 . 1972 , blz . 14 .

BIJLAGE

1 . TERMINOLOGIE

1.1 . Taxameters

Onder taxameters worden verstaan toestellen met behulp waarvan , rekening houdend met de kenmerken van het voertuig waarop zij zijn geïnstalleerd en met de tarieven waarop zij zijn afgesteld , automatisch wordt berekend en op elk ogenblik van gebruik wordt aangewezen welk bedrag de gebruikers van openbare voertuigen ( taxi's ) , afhankelijk van de afgelegde afstand en - beneden een bepaalde snelheid - van de tijd gedurende welke van het voertuig gebruik wordt gemaakt , verschuldigd zijn . Diverse toeslagen die op grond van plaatselijke voorschriften in de Lid-Staten mogen worden geheven blijven echter buiten beschouwing .

Voor taxameters in de meetketen waarvan elektronische inrichtingen zijn opgenomen zal deze bijlage worden aangepast volgens de procedure van artikel 17 van Richtlijn 71/316/EEG . In afwachting daarvan kunnen elektronische taxameters niet de EEG-modelgoedkeuring verkrijgen .

1.2 . Speciale termen

De aanwijzing van een taxameter is - het basistarief buiten beschouwing gelaten - afhankelijk van de constante k van het toestel zelf en van een coëfficiënt w die kenmerkend is voor het voertuig waarop de meter is geïnstalleerd . Deze coëfficiënt w is een functie van de werkelijke omtrek u der wielen van het voertuig en van de overbrengingsverhouding tussen het aantal omwentelingen van de wielen en het aantal omwentelingen van het op het voertuig gemonteerde onderdeel waarop de taxameter is aangesloten .

1.2.1 . Constante k van de taxameter

De constante k van een taxameter is een kenmerkende grootheid die de aard en het aantal van de signalen aangeeft die de meter moet ontvangen om een juiste aanwijzing te geven overeenkomende met een bepaalde afgelegde afstand .

Deze constante k wordt uitgedrukt :

a ) in " omwentelingen per kilometer " ( tr/km ) of

b ) in " impulsen per kilometer " ( imp/km ) ,

naar gelang de gegevens betreffende de door het voertuig afgelegde afstand in de taxameter worden ingevoerd in de vorm van een aantal omwentelingen van de aandrijfas ( aandrijvende as aan de ingangszijde van de meter ) dan wel in de meter worden ingevoerd in de vorm van elektrische signalen .

1.2.2 . Kenmerkende coëfficiënt w van het voertuig

De kenmerkende coëfficiënt w van een voertuig is een grootheid die voor een bepaalde afgelegde afstand de aard en het aantal van de signalen aangeeft die bestemd zijn voor de aandrijving van de taxameter en ter beschikking zijn op het desbetreffende onderdeel van het voertuig .

Deze coëfficiënt w wordt uitgedrukt :

a ) in " omwentelingen per kilometer " ( tr/km ) of

b ) in " impulsen per kilometer " ( imp/km ) ,

naar gelang de gegevens betreffende de door het voertuig afgelegde afstand worden verstrekt in de vorm van een aantal omwentelingen van het onderdeel dat de taxameter aandrijft dan wel in de vorm van elektrische signalen .

De coëfficiënt w varieert onder invloed van verschillende factoren , in het bijzonder de slijtage van de banden , de bandenspanning , de belading van het voertuig en de omstandigheden van de rit ; hij moet worden vastgesteld onder de normale beproevingsomstandigheden van het voertuig ( punt 1.2.7 ) .

1.2.3 . Werkelijke omtrek u van de wielen

De werkelijke omtrek u van het wiel van het voertuig dat direct of indirect de taxameter aandrijft is de afstand die het voertuig aflegt bij een volledige omwenteling van dit wiel .

Wanneer de taxameter door twee wielen gezamenlijk wordt aangedreven , is de werkelijke omtrek het gemiddelde van de werkelijke omtrek van beide wielen . De werkelijke omtrek u wordt uitgedrukt in millimeters .

De werkelijke omtrek u is van invloed op de kenmerkende coëfficiënt w van het voertuig ( punt 1.2.2 ) ; op grond hiervan dient de werkelijke omtrek u - indien men over dit gegeven dient te beschikken - eveneens te worden bepaald onder de omstandigheden vermeld in punt 1.2.7 .

1.2.4 . Aanpassingsinrichting

De aanpassingsinrichting is een inrichting die bedoeld is om de kenmerkende coëfficiënt w van het voertuig aan te passen aan de constante k van de taxameter .

1.2.5 . Tolerantiezone van de toelaatbare fouten

De in punt 5 vermelde tolerantiezones van de toelaatbare fouten hebben slechts betrekking op het los van het voertuig staande toestel ( fouten eigen aan het toestel ) . De werkelijke waarden ( punt 5 ) die bij het onderzoek op fouten moeten worden gehanteerd , worden bepaald aan de hand van de constante k en van de tarieven waarop het toestel is afgesteld .

Het maximaal toegelaten verschil tussen de grootste en de kleinste van de aanwijzingen wordt bepaald door de tolerantiezone van de toelaatbare fouten .

1.2.6 . Omschakelingssnelheid

De omschakelingssnelheid is de snelheid waarbij de basis van de aandrijving van de aanwijsinrichting van de taxameter omschakelt van tijd op afgelegde afstand of omgekeerd .

Deze snelheid wordt verkregen door het tijdtarief te delen door het afstandtarief .

1.2.7 . Normale beproevingsomstandigheden van het voertuig ( met name voor de bepaling van de kenmerkende coëfficiënt van het voertuig )

De normale beproevingsomstandigheden van het voertuig zijn aanwezig indien :

a ) het wiel of de wielen waarmede de taxameter wordt aangedreven voorzien zijn van banden van het type waarvan de werkelijke omtrek u van de wielen overeenkomst met die aan de hand waarvan de kenmerkende coëfficiënt w van het voertuig is vastgesteld .

De banden moeten in goede staat verkeren en op de juiste spanning zijn gebracht ;

b ) de belading van het voertuig ongeveer 150 kg bedraagt . Deze belading wordt geacht overeen te komen met de massa van twee volwassen personen , waaronder de bestuurder ;

c ) het voertuig zich met eigen motorkracht op een vlak en horizontaal terrein in een rechte lijn met een snelheid van ( 40 min of meer 5 ) km/h verplaatst .

Indien de proeven onder afwijkende omstandigheden worden verricht ( zoals andere belading ; andere snelheid , bij voorbeeld stapvoets ; onderzoek aan de proefbank , enz . ) moeten op de proefresultaten de correctiecoëfficiënten worden toegepast die nodig zijn om die resultaten te herleiden tot de hierboven omschreven normale beproevingsomstandigheden .

2 . MEETEENHEDEN

De aanwijzingen van de taxameters en de op de taxameters voorkomende gegevens dienen te worden uitgedrukt in de volgende meeteenheden :

  • meter of kilometer voor de afstand . Tot het verstrijken van de overgangsperiode gedurende welke het gebruik van meeteenheden van het imperiale stelsel vermeld in de hoofdstukken C en D van de bijlage van Richtlijn 71/354/EEG van de Raad van 18 oktober 1971 betreffende de meeteenheden ( 1 ) laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 76/770/EEG ( 2 ) , in de Gemeenschap is toegestaan , mogen , indien het Verenigd Koninkrijk of Ierland zulks wensen , de afstanden in deze landen worden uitgedrukt in " yards " of " miles " ;
  • seconde , minuut of uur voor de tijd .

De prijs van de rit moet worden aangegeven in wettige munteenheden van het land waar het voertuig is ingeschreven .

3 . TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN

3.1 . Meetinrichting - rekeninrichting

3.1.1 . De taxameter moet zodanig zijn vervaardigd dat de prijs van de rit uitsluitend op basis van de volgende gegevens wordt berekend en aangewezen :

a ) de afgelegde afstand ( aandrijving op basis van de afgelegde afstand ) wanneer de snelheid van het voertuig groter is dan de omschakelingssnelheid ;

b ) de tijd ( aandrijving op basis van de tijd ) wanneer de snelheid van het voertuig kleiner is dan de omschakelingssnelheid of wanneer het voertuig stilstaat .

3.1.2 . De aandrijving op basis van de afgelegde afstand dient te geschieden door middel van de wielen ; bij achteruitrijden mag de aangewezen prijs of afstand echter niet verminderen .

De aandrijving op basis van de tijd dient te geschieden door middel van een uurwerk dat alleen kan worden ingeschakeld door middel van het bedieningsorgaan van de taxameter .

Indien het uurwerk mechanisch is en met de hand moet worden opgewonden , moet het gedurende een tijdsduur van ten minste acht uur zonder opnieuw te worden opgewonden blijven lopen ; deze tijdsduur bedraagt ten minste twee uur indien door elke handeling waarbij de taxameter met de hand in werking wordt gesteld , tevens het uurwerk wordt opgewonden .

Indien een mechanisch uurwerk elektrisch wordt opgewonden moet het opwinden automatisch plaatsvinden .

Een elektrisch uurwerk moet op elk ogenblik gereed zijn om in werking te komen .

3.1.3 . Bij de aandrijving op basis van de afgelegde afstand moet voor elk van de tariefstanden de eerste wijziging van de prijsaanwijzing plaatsvinden nadat een volgens de tariefbepalingen in de verschillende Lid-Staten vastgestelde beginafstand is afgelegd . De volgende aanwijsstappen van de prijsaanwijzing moeten overeenkomen met onderling gelijke afstanden .

Bij de aandrijving op basis van de tijd moet voor elk van de tariefstanden de eerste wijziging van de prijsaanwijzing plaatsvinden nadat een volgens de tariefbepalingen in de verschillende Lid-Staten vastgestelde beginperiode is verstreken . De volgende aanwijsstappen van de prijsaanwijzing moeten overeenkomen met onderling gelijke perioden .

Indien geen wijziging van de omschakelingssnelheid plaatsvindt moet de verhouding tussen de beginafstand en de met de volgende aanwijsstappen overeenkomende afstanden , ongeacht de toegepaste tariefstand , dezelfde zijn als de verhouding tussen de beginperiode en de met de volgende aanwijsstappen overeenkomende perioden .

3.1.4 . De aanpassingsinrichting moet zodanig zijn uitgevoerd dat door het openen van het huis van die inrichting geen toegang wordt verkregen tot de overige onderdelen van de taxameter .

3.1.5 . De taxameter moet zodanig zijn ontworpen dat de veranderingen aan de rekeninrichting die nodig zijn om te voldoen aan de krachtens de voorschriften van de verschillende Lid-Staten opgelegde tariefwijzigingen gemakkelijk kunnen worden uitgevoerd .

Indien het aantal tariefstanden waarop het toestel kan worden ingesteld groter is dan het aantal van kracht zijnde tarieven moet bij de taxameters in alle overtollige standen een prijs worden berekend en aangewezen die gebaseerd is op een van de volgens de voorschriften van de in de verschillende Lid-Staten toegestane tarieven .

3.2 . Bedieningsorgaan

3.2.1 . De onderdelen van de taxameter mogen uitsluitend in beweging kunnen worden gebracht nadat zij door middel van het bedieningsorgaan in een van de volgende toegestane standen zijn ingeschakeld :

3.2.2 . Stand " VRIJ "

In de stand " VRIJ " :

a ) mag geen enkele prijsaanwijzing verschijnen of moet deze aanwijzing gelijk zijn aan nul ; zij mag evenwel die van het bedrag van de eerste aanslag zijn in de Lid-Staten waarin deze aanwijzing op de datum van aanneming van deze richtlijn wordt toegepast ;

b ) moeten de aandrijving op basis van de afgelegde afstand en de aandrijving op basis van de tijd ontkoppeld zijn van het prijsaanwijzingsmechanisme ;

c ) moet het venster waarin eventueel een toeslag verschijnt , ( punt 3.3.7 ) leeg blijven of nul aanwijzen .

3.2.3 . Andere standen

Het bedieningsorgaan moet zodanig zijn uitgevoerd dat vanuit de stand " VRIJ " de taxameter achtereenvolgens in de volgende bedrijfsstanden kan worden gebracht :

a ) in de verschillende tariefstanden in volgorde van toenemend tarief of in een andere volgens de voorschriften van de verschillende Lid-Staten toegestane volgorde ; in deze standen moeten de aandrijvingen op basis van de tijd en op basis van de afgelegde afstand , alsmede het eventueel aanwezige telwerk voor toeslagen ingeschakeld zijn ;

b ) in een stand " TE BETALEN " waarin het verschuldigde eindbedrag wordt aangewezen , afgezien van eventuele toeslagen . In deze stand moet de aandrijving op basis van de tijd losgekoppeld zijn en de aandrijving op basis van de afgelegde afstand op het in de verschillende Lid-Staten vastgestelde tarief zijn ingeschakeld .

3.2.4 . Gebruik van het bedieningsorgaan

Het gebruik van het bedieningsorgaan is aan de volgende beperkingen onderworpen :

a ) vanuit een willekeurige tariefstand mag de taxameter niet opnieuw in de stand " VRIJ " kunnen worden gebracht zonder de stand " TE BETALEN " te passeren ; overschakeling van een tariefstand naar een andere moet echter mogelijk blijven ;

b ) vanuit de stand " TE BETALEN " mag de taxameter niet in een willekeurige tariefstand kunnen worden geschakeld zonder de stand " VRIJ " te passeren ;

c ) de taxameter moet zodanig zijn ontworpen dat een verandering van tariefstand via de stand " VRIJ " alleen mogelijk is indien bij het passeren van deze stand volledig is voldaan aan de eisen voor het bedieningsorgaan in deze stand ( punt 3.2.2 ) ;

d ) het moet onmogelijk zijn het bedieningsorgaan in een dusdanige stand te plaatsen dat de taxameter blijvend een andere stand inneemt dan vermeld is in het voorgaande .

3.2.5 . Bijzondere bepalingen

Afgezien van de bovenstaande voorschriften , kan de inschakeling van de verschillende tariefstanden eveneens automatisch plaatsvinden op basis van een bepaalde afgelegde afstand of van een bepaalde gebruiksduur van het voertuig overeenkomstig de tariefvoorschriften in de verschillende Lid-Staten .

3.3 . Aanwijsinrichting

3.3.1 . Het afleesvlak van de taxameter moet zodanig zijn uitgevoerd dat de aanwijzingen die voor de reiziger van belang zijn zowel bij dag als bij nacht gemakkelijk kunnen worden afgelezen .

3.3.2 . Het verschuldigde bedrag moet , afgezien van eventuele toeslagen , gemakkelijk door middel van een reeks van op één lijn geplaatste cijfers met een hoogte van ten minste 10 mm kunnen worden afgelezen .

Bij inwerkingstelling van het toestel vanuit de stand " VRIJ " door middel van het bedieningsorgaan , moet een vast bedrag , overeenkomend met de eerste aanslag zichtbaar worden .

De prijsaanwijzing moet vervolgens discontinu met stappen ter grootte van een vast bedrag oplopen .

3.3.3 . De taxameter moet van een inrichting zijn voorzien met behulp waarvan op elk ogenblik op het afleesvlak de ingeschakelde bedrijfsstand wordt aangegeven , zulks overeenkomstig de nationale voorschriften .

3.3.4 . De taxameter moet zodanig zijn uitgevoerd dat een verklikker van het bedieningsorgaan kan worden aangesloten die aan de buitenzijde van het voertuig de bedrijfsstand of het toegepaste tarief aangeeft .

Deze verklikker mag in geen geval de goede werking van de taxameter verstoren , noch de toegang tot het binnenwerk of tot de overbrengingsorganen van de taxameter mogelijk maken .

3.3.5 . Indien de verplichte aanwijzingen niet in lichtgevende cijfers of letters worden weergegeven moet de taxameter van een verlichting van deze aanwijzingen zijn voorzien ; deze verlichting mag niet verblindend zijn , maar moet sterk genoeg zijn om een gemakkelijke aflezing mogelijk te maken .

De bron van deze verlichting moet kunnen worden vervangen zonder dat de verzegeling van het toestel wordt verbroken .

3.3.6 . De taxameter moet van totaaltellers kunnen worden voorzien die overeenkomstig de nationale voorschriften vereist of toegestaan zijn , met name tellers voor :

a ) de totale door het voertuig afgelegde afstand ;

b ) de totale met reizigers afgelegde afstand ;

c ) het totale aantal " eerste aanslagen " ;

d ) het getelde aantal tariefovergangen ( " verspringingen " ) .

Deze tellers moeten de functies waarvoor zij bestemd zijn op correcte wijze vervullen . Zij moeten een aanwijzing geven in een reeks van op één lijn geplaatste cijfers met een schijnbare hoogte van ten minste 4 mm .

3.3.7 . De taxameter moet kunnen worden voorzien van een telwerk voor toeslagen dat beantwoordt aan de nationale voorschriften , dat onafhankelijk is van de prijsaanwijzing en dat in de stand " VRIJ " automatisch op nul springt .

De toeslagen moeten worden aangewezen in een reeks van op één lijn geplaatste cijfers met een schijnbare hoogte van ten minste 8 mm ; deze hoogte mag evenwel de hoogte van de cijfers die de ritprijs aangeven niet overschrijden .

3.4 . Facultatieve toegevoegde inrichtingen

Een taxameter mag voorts van toegevoegde inrichtingen zijn voorzien zoals :

a ) controletellers die van belang zijn voor de bezitter van het voertuig ;

b ) een inrichting die het verschuldigde bedrag op kaarten of stroken afdrukt .

De aanwezigheid van dergelijke inrichtingen en de werking ervan mogen de goede werking van de taxameter zelf niet beïnvloeden .

3.5 . Constructie

3.5.1 . De taxameters moeten stevig en deugdelijk zijn geconstrueerd .

De essentiële onderdelen moeten van voldoende stevige en duurzame materialen zijn vervaardigd .

3.5.2 . Het huis van de taxameter en dat van de aanpassingsinrichting indien deze laatste zich buiten het huis van de taxameter bevindt , alsmede het omhulsel van de overbrengingsorganen moeten zodanig zijn uitgevoerd dat de essentiële onderdelen van het mechanisme niet van buitenaf bereikbaar zijn en tegen stof en vocht zijn beschermd .

De toegang tot de onderdelen waarmede het toestel kan worden gejusteerd moet onmogelijk zijn zonder de verzegeling ( punt 6 ) te beschadigen .

4 . OPSCHRIFTEN

4.1 . Algemene opschriften en identificatie

Elke taxameter moet op het afleesvlak of op een verzegelde plaat voorzien zijn van de volgende gemakkelijk zichtbare en onder normale opstellingsomstandigheden leesbare gegevens :

a ) naam en adres van de fabrikant of diens fabrieksmerk ;

b ) type-aanduiding van het toestel , nummer en jaar van vervaardiging ;

c ) het EEG-modelgoedkeuringsteken ;

d ) de constante k ( aangegeven met een relatieve onnauwkeurigheid van ten hoogste 0,2 % ) .

Op elke taxameter moet ruimte aanwezig zijn voor :

a ) de eventuele vermelding van aanvullende gegevens van het toestel of het voertuig overeenkomstig de nationale voorschriften ;

b ) het aanbrengen , naast het gedeeltelijke EEG-ijkmerk van andere , in de nationale wetgeving voorgeschreven merken .

4.2 . Bijzondere opschriften

4.2.1 . In de nabijheid van de vensters van de aanwijsinrichtingen moet duidelijk zichtbaar en leesbaar en op ondubbelzinnige wijze de betekenis van de aangewezen waarden zijn vermeld .

4.2.2 . Naast de aanwijzing van de ritprijs en de aanwijzing van de verschuldigde toeslagen moet de naam of het symbool van de munteenheid zijn aangegeven .

5 . TOLERANTIEZONE VAN DE TOELAATBARE FOUTEN

Bij de controle op een proefbank van een taxameter die gereed is voor montage en van de bijbehorende inrichtingen is voorzien , geldt als ( conventioneel ) werkelijke waarde van de gemeten grootheden de waarde die voortvloeit uit de waarde van k die op het toestel is aangegeven en het tarief of de tarieven waarop het toestel is afgesteld .

De werkelijke waarde van deze grootheden moet liggen tussen de grootste en de kleinste van de toegestane aanwijzingen .

5.1 . In geval van aandrijving op basis van de afgelegde afstand is de tolerantiezone van de toelaatbare fouten voor een gegeven afgelegde afstand niet groter dan :

a ) voor de beginafstand ( 3.1.3 ) : 2 % van de werkelijke waarde ; bij beginafstanden van minder dan 1 000 meter echter , is de tolerantiezone 20 meter ;

b ) voor de volgende afstanden : 2 % van de werkelijke waarde .

5.2 . In geval van aandrijving op basis van de tijd is de tolerantiezone van de toelaatbare fouten voor een gegeven periode niet groter dan :

a ) voor de beginperiode ( 3.1.3 ) : 3 % van de werkelijke waarde ; bij beginperioden van minder dan 10 minuten echter , is de tolerantiezone 18 seconden ;

b ) voor de daarop volgende perioden : 3 % van de werkelijke waarde .

5.3 . In de nationale voorschriften zal worden aangegeven of de afstelling van de complete meetinstallatie ( taxameter + voertuig ) zodanig dient plaats te vinden dat de tolerantiezone van de toelaatbare fouten symmetrisch of asymmetrisch moet zijn ten opzichte van de nulfout die voor de aandrijving op basis van de afgelegde afstand in dat geval is betrokken op de werkelijk door het voertuig afgelegde afstand .

6 . VERZEGELINGEN

6.1 . De volgende onderdelen van taxameters moeten zodanig zijn uitgevoerd dat zij door middel van een zegelmerk kunnen worden verzegeld :

a ) het huis om het binnenwerk van de taxameter ;

b ) het huis van de aanpassingsinrichting ;

c ) de omhulsels van de mechanische of elektrische onderdelen die de verbinding vormen tussen de opnemer van de taxameter en het overeenkomstige onderdeel waarvan het voertuig is voorzien ten behoeve van de aansluiting van het toestel , met inbegrip van de losse onderdelen van de aanpassingsinrichting ;

d ) bij een uurwerk dat elektrisch wordt opgewonden en bij een elektrisch aangedreven bedieningsorgaan van de taxameter : de aansluitingen van de elektrische aansluitkabels ;

e ) de eventuele platen met verplichte opschriften en ijkmerken ;

f ) de aansluitingen van de elektrische aansluitkabel van de eventuele verklikker , bedoeld in punt 3.3.4 .

6.2 . Indien aangebracht moeten deze verzegelingen zodanig zijn dat de toegang tot de beschermde organen en aansluitingen onmogelijk is zonder beschadiging van een zegelmerk .

6.3 . In het certificaat van EEG-modelgoedkeuring worden de plaats van de verzegelingen vastgesteld en , voor zover noodzakelijk , de aard en de vorm der inrichtingen waarop deze verzegelingen kunnen worden aangebracht .

7 . EERSTE EEG-IJK

7.1 . De eerste EEG-ijk van een taxameter geschiedt in verschillende fasen indien een volledige ijk is voorgeschreven .

7.2 . Eerste fase : het gedeeltelijke EEG-ijkmerk wordt op de taxameter aangebracht indien :

a ) voor het model de EEG-modelgoedkeuring is verleend ;

b ) het toestel overeenkomt met het goedgekeurde model en is voorzien van de in punt 4.1 vereiste opschriften ;

c ) de tolerantiezone van de toelaatbare fouten voldoet aan het bepaalde in de punten 5.1 en 5.2 .

7.3 . Volgende fasen : zij ressorteren onder de autoriteiten van het land waar de taxameter in gebruik wordt genomen .

Zij omvatten :

  • voor de installatie op het voertuig :

a ) de controle van de afstelling van het toestel overeenkomstig de voorschriften van punt 5.3 ;

b ) de controle van de instelling van de tarieven overeenkomstig de geldende voorschriften ;

  • na de installatie op het voertuig :

keuring van de aldus tot stand gekomen meetinstallatie .

( 1 ) PB nr . L 243 van 29 . 10 . 1971 , blz . 29 .

( 2 ) PB nr . L 262 van 27 . 9 . 1976 , blz . 204 .

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.