Richtlijn 1977/539 - Harmonisatie van nationale wetgeving betreffende achteruitrijlichten van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
|
Richtlijn 77/539/EEG van de Raad van 28 juni 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid- Staten betreffende achteruitrijlichten van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan
Publicatieblad Nr. L 220 van 29/08/1977 blz. 0072 - 0082
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 7 blz. 0212
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 6 blz. 0211
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 7 blz. 0212
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 7 blz. 0224
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 7 blz. 0224
++++
RICHTLIJN VAN DE RAAD
van 28 juni 1977
inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende achteruitrijlichten van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan
( 77/539/EEG )
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,
Gezien het voorstel van de Commissie ,
Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ) ,
Overwegende dat de technische voorschriften waaraan motorvoertuigen krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen , onder meer betrekking hebben op achteruitrijlichten ;
Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen ; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen , hetzij ter aanvulling , hetzij in de plaats van hun huidige regelingen , met name om voor elk type voertuig de uitvoering mogelijk te maken van de EEG-goedkeuringsprocedure van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 3 ) ;
Overwegende dat de Raad bij Richtlijn 76/756/EEG ( 4 ) de gemeenschappelijke voorschriften betreffende de installatie van verlichtings - en lichtsignaalinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan heeft vastgesteld ;
Overwegende dat elke Lid-Staat , op grond van een geharmoniseerde goedkeuringsprocedure voor achteruitrijlichten , in staat is te constateren of de gemeenschappelijke constructie - en beproevingsvoorschriften worden nageleefd en de andere Lid-Staten van het geconstateerde in kennis te stellen door het toezenden van een afschrift van het goedkeuringsformulier dat voor elk type achteruitrijlicht wordt opgesteld ; dat het aanbrengen van een EEG-goedkeuringsmerk op alle inrichtingen , die in overeenstemming met het goedgekeurde type zijn gefabriceerd , een technische controle van deze inrichtingen in de andere Lid-Staten overbodig maakt ;
Overwegende dat rekening dient te worden gehouden met sommige technische voorschriften die door de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties zijn vastgelegd in haar reglement nr . 23 ( " Uniform provisions concerning the approval of reversing lights for power-driven vehicles and their trailers " ) ( 5 ) dat is gehecht aan het " Agreement of 20 March 1958 concerning the adoption of uniform conditions for approval and reciprocal recognition of approval for motor vehicle equipment and parts " ;
Overwegende dat de onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen inzake motorvoertuigen inhoudt dat de Lid-Staten onderling de controles erkennen die door elk van hen op grond van de gemeenschappelijke voorschriften worden uitgevoerd ,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :
Artikel 1
1 . Iedere Lid-Staat verleent de EEG-goedkeuring voor elk type achteruitrijlicht dat voldoet aan de in de bijlagen 0 , II , III en IV opgenomen constructie - en beproevingsvoorschriften .
2 . De Lid-Staat die de EEG-goedkeuring heeft verleend , treft de nodige maatregelen om zo nodig in samenwerking met de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten , voor zover noodzakelijk te controleren of de produktie in overeenstemming is met het goedgekeurde type . Deze controle beperkt zich tot steekproeven .
Artikel 2
De Lid-Staten kennen de fabrikant of diens gevolmachtigde een EEG-goedkeuringsmerk toe overeenkomstig de in bijlage II vastgestelde modellen , voor elk type achteruitrijlicht dat door hen krachtens artikel 1 wordt goedgekeurd .
De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen , ten einde te voorkomen dat merken worden gebruikt waardoor verwarring kan ontstaan tussen achteruitrijlichten van een krachtens artikel 1 goedgekeurd type en andere inrichtingen .
Artikel 3
1 . De Lid-Staten mogen het op de markt brengen van achteruitrijlichten , voorzien van het EEG-goedkeuringsmerk , niet verbieden om redenen die verband houden met hun constructie of werking .
2 . Een Lid-Staat mag echter het op de markt brengen van achteruitrijlichten , voorzien van het EEG-goedkeuringsmerk , verbieden wanneer deze systematisch niet in overeenstemming zijn met het goedgekeurde type .
Deze Lid-Staat brengt de genomen maatregelen onverwijld ter kennis van de andere Lid-Staten en de Commissie , met opgave van de redenen van zijn beslissing .
Artikel 4
De bevoegde instanties van iedere Lid-Staat zenden binnen een maand aan de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten een afschrift van de goedkeuringsformulieren , waarvan een model in bijlage I is opgenomen , voor elk type achteruitrijlicht dat zij goedkeuren of weigeren goed te keuren .
Artikel 5
1 . Indien de Lid-Staat die de EEG-goedkeuring heeft verleend , constateert dat verscheidene achteruitrijlichten , voorzien van hetzelfde EEG-goedkeuringsmerk , niet in overeenstemming zijn met het door hem goedgekeurde type , neemt hij de nodige maatregelen om de overeenstemming van de produktie met het goedgekeurde type te waarborgen . De bevoegde instanties van deze Lid-Staat stellen de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten in kennis van de genomen maatregelen , die , wanneer er systematisch gebrek aan overeenstemming is , zelfs intrekking van de EEG-goedkeuring kunnen inhouden . Deze instanties nemen dezelfde maatregelen , wanneer zij door de bevoegde instanties van een andere Lid-Staat van een dergelijk gebrek aan overeenstemming in kennis worden gesteld .
2 . De bevoegde instanties van de Lid-Staten stellen elkaar binnen een maand in kennis van de intrekking van een verleende EEG-goedkeuring en van de beweegredenen daarvoor .
Artikel 6
Elke beslissing houdende weigering of intrekking van de goedkeuring , dan wel verbod van het op de markt brengen of het gebruik , genomen uit hoofde van de bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn , moet nauwkeurig worden gemotiveerd . Deze beslissing wordt ter kennis gebracht van de belanghebbende met opgave van de krachtens de geldende wettelijke voorschriften van de Lid-Staten openstaande rechtsmiddelen en van de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen kunnen worden aangewend .
Artikel 7
De Lid-Staten mogen de EEG-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een voertuig niet weigeren om redenen die verband houden met de achteruitrijlichten , indien deze van het EEG-goedkeuringsmerk zijn voorzien en overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 76/756/EEG zijn aangebracht .
Artikel 8
De Lid-Staten mogen de verkoop , de registratie , het in het verkeer brengen of het gebruik van voertuiger niet weigeren of verbieden om redenen die verband houden met de achteruitrijlichten , indien deze van het EEG-goedkeuringsmerk zijn voorzien en overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 76/756/EEG zijn aangebracht .
Artikel 9
Onder voertuig wordt in deze richtlijn verstaan , ieder voor deelneming aan het wegverkeer bestemd motorvoertuig , met of zonder carrosserie , op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km per uur , alsmede aanhangwagens daarvan , met uitzondering van voertuigen die zich over rails bewegen , landbouw - of bosbouwtrekkers en -machines , alsmede machines voor openbare werken .
Artikel 10
De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van de bijlagen aan te passen aan de vooruitgang van de techniek , worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG .
Artikel 11
1 . De Lid-Staten stellen de nodige bepalingen om aan deze richtlijn te voldoen in werking binnen achttien maanden na de kennisgeving van de richtlijn en stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis .
2 . De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de Commissie in kennis wordt gesteld van de tekst van de belangrijke bepalingen van nationaal recht , die zij op het door deze richtlijn bestreken gebied vaststellen .
Artikel 12
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .
Gedaan te Luxemburg , 28 juni 1977 .
Voor de Raad
De Voorzitter
W . RODGERS
( 1 ) PB nr . C 118 van 16 . 5 . 1977 , blz . 29 .
( 2 ) PB nr . C 114 van 11 . 5 . 1977 , blz . 3 .
( 3 ) PB nr . L 42 van 23 . 2 . 1970 , blz . 1 .
( 4 ) PB nr . L 262 van 27 . 9 . 1976 , blz . 1 .
( 5 ) Document van de Economische Commissie voor Europa E/ECE/324/E/ECE/TRANS/505/Herz . 1 - Add . 22 van 20 . 8 . 1971 .
LIJST VAN BIJLAGEN
BIJLAGE 0 ( 1 ) : Definities , algemene bepalingen , sterkte van het uitgestraalde licht , beproevingsmethode , kleur van het uitgestraalde licht , overeenstemming van de produktie met het goedgekeurde type
BIJLAGE I : Model van het EEG-goedkeuringsformulier
BIJLAGE II : EEG-goedkeuringsvoorwaarden en het merken
BIJLAGE III ( 1 ) : Fotometrische metingen
BIJLAGE IV ( 1 ) : Kleur van het uitgestraalde licht , trichromatische coordinaten
( 1 ) De technische eisen van deze bijlage komen overeen met die van reglement nr . 23 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties ; in het bijzonder zijn de onderverdelingen in punten dezelfde . Daarom wordt het nummer van een punt van reglement nr . 23 , dat niet in deze richtlijn voorkomt , pro memorie tussen haakjes aangegeven .
BIJLAGE 0
DEFINITIES , ALGEMENE BEPALINGEN , STERKTE VAN HET UITGESTRAALDE LICHT , BEPROEVINGSMETHODE , KLEUR VAN HET UITGESTRAALDE LICHT , OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE MET HET GOEDGEKEURDE TYPE
1 . DEFINITIES
1.1 . Achterwitrijlicht . Onder " achteruitrijlicht " verstaat men een licht bestemd tot verlichting van de weg achter het voertuig en om de overige weggebruikers te waarschuwen dat het voertuig achteruitrijdt , of achteruit gaat rijden .
1.2 . Referentie-as . Onder " referentie-as " verstaat men de voor het lichtsignaal karakteristieke as bepaald door de fabrikant van het licht om de richting aan te geven waarin het licht uitstraalt ( H = 0 * , V = 0 * ) bij het vaststellen van de hoeken voor fotometrische metingen en het plaatsen van het licht op het voertuig .
1.3 . Referentiepunt . Onder " referentiepunt " verstaat men het snijpunt van de referentie-as met het uitvalsvlak van het door de gloeilamp uitgestraalde licht zoals opgegeven door de fabrikant van het licht .
1.4 . Type achteruitrijlicht . Onder " type achteruitrijlicht " verstaat men achteruitrijlichten die onderling geen wezenlijke verschillen vertonen ; deze verschillen kunnen met name betrekking hebben op de volgende punten :
1.4.1 . fabrieks - of handelsmerk ;
1.4.2 . kenmerken van het optische systeem ;
1.4.3 . aanvullende onderdelen waardoor de optische resultaten door weerkaatsing , breking of absorptie kunnen worden gewijzigd ;
1.4.4 . type gloeilamp .
( 2 . )
( 3 . )
( 4 . )
5 . ALGEMENE BEPALINGEN
5.1 . Elk van de in punt 1.2.3 van bijlage II bedoelde monsters moet in overeenstemming zijn met de specificaties die in de volgende punten zijn vermeld .
5.2 . De achteruitrijlichten moeten zodanig zijn ontworpen en geconstrueerd dat ze onder normale gebruiksomstandigheden en ondanks de trillingen waaraan ze in dat geval blootgesteld kunnen zijn , de in deze richtlijn voorgeschreven kenmerken behouden en goed blijven functioneren .
6 . STERKTE VAN HET UITGESTRAALDE LICHT
6.1 . De sterkte van het licht dat wordt uitgestraald door elk van de twee in punt 1.2.3 van bijlage II bedoelde monsters , moet ten minste gelijk zijn aan de minima en mag ten hoogste gelijk zijn aan de maxima zoals hierna vastgesteld . Deze sterkte moet worden gemeten ten opzichte van de referentie-as in de hieronder aangegeven richtingen ( uitgedrukt in graden ten opzichte van de referentie-as ) .
6.2 . De lichtsterkte langs de referentie-as moet ten minste 80 cd bedragen .
6.3 . De sterkte van het licht dat wordt uitgestraald mag in geen van de richtingen waarin het kan worden waargenomen , meer bedragen dan :
300 cd in richtingen in of boven het horizontale vlak of
600 cd in richtingen beneden het horizontale vlak .
6.4 . In elke andere in bijlage III vermelde meetrichting mag de lichtsterkte niet minder zijn dan de in die bijlage aangegeven minima .
7 . BEPROEVINGSMETHODE
Alle metingen worden uitgevoerd met een kleurloze standaardlamp van het voor het achteruitrijlicht voorgeschreven type , die zodanig is ingesteld dat hij de normale lichtstroom uitstraalt die voor dit type gloeilamp is voorgeschreven .
8 . KLEUR VAN HET UITGESTRAALDE LICHT
De kleur van het uitgestraalde licht moet wit zijn . Bij twijfel kan de kleur worden getoetst aan de definitie van wit licht in bijlage IV .
9 . OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE MET HET GOEDGEKEURDE TYPE
Elk achteruitrijlicht dat is voorzien van een EEG-goedkeuringsmerk moet overeenstemmen met het goedgekeurde type en aan de in de punten 6 en 8 genoemde fotometrische voorwaarden voldoen . Voor een achteruitrijlicht dat bij wijze van steekproef uit de serieproduktie wordt genomen , kunnen de eisen betreffende de minimumsterkte van het uitgestraalde licht ( gemeten met een standaardlamp zoals bedoeld onder punt 7 ) in elke betrokken richting evenwel worden verlaagd tot 80 % van de in punt 6 voorgeschreven minimumwaarde .
( 10 . )
( 11 . )
BIJLAGE I
MODEL VAN EEG-GOEDKEURINGSFORMULIER
( Maximumformaat : A 4 ( 210 maal 297 mm ) )
Naam van de bevoegde instantie
Mededeling betreffende de EEG-goedkeuring , weigering , intrekking van de EEG-goedkeuring van een type achteruitrijlicht
Goedkeuringsnummer ...
1 . Type achteruitrijlicht ...
2 . Voorgeschreven type(n ) van de gloeilamp ...
3 . Fabrieks - of handelsmerk van het licht ...
4 . Naam en adres van de fabrikant ...
5 . Eventueel , naam en adres van diens gevolmachtigde ...
6 . Ter EEG-goedkeuring aangeboden op ...
7 . Technische dienst belast met de EEG-goedkeuringsproeven ...
8 . Datum van het door deze dienst afgegeven rapport ...
9 . Nummer van het door deze dienst afgegeven rapport ...
10 . Datum waarop de EEG-goedkeuring is verleend/geweigerd/ingetrokken ( 1 ) ...
11 . Collectieve EEG-goedkeuring , verlee d op basis van punt 3.3 van bijlage II , voor een verlichtings - en lichtsignaalinrichting die verschillende lichten omvat , met name ...
12 . Datum waarop de collectieve EEG-goedkeuring is verleend/geweigerd/ingetrokken ( 1 ) ...
13 . Plaats ...
14 . Datum ...
15 . Handtekening ...
16 . Op bijgevoegde tekening nr . ... staan de geometrische gegevens voor de installatie van het achteruitrijlicht op het voertuig , alsmede de referentie-as en het referentiepunt van het achteruitrijlicht .
17 . Eventuele opmerkingen ...
( 1 ) Doorhalen hetgeen niet van toepassing is .
BIJLAGE II
EEG-GOEDKEURINGSVOORWAARDEN EN HET MERKEN
1 . VERZOEK OM EEG-GOEDKEURING
1.1 . Het verzoek om EEG-goedkeuring wordt ingediend door de houder van het fabrieks - of handelsmerk , of door diens gevolmachtigde .
1.2 . Voor elk type achteruitrijlicht gaat het verzoek vergezeld van :
1.2.1 . een beknopte technische beschrijving waarin met name het of de voorgeschreven type(n ) gloeilamp(en ) wordt ( worden ) aangegeven dat ( die ) moet(en ) voldoen aan de specificaties van de Internationale Commissie voor Verlichtingskunde ( CIE ) ;
1.2.2 . tekeningen , in drievoud , die voldoende gedetailleerd zijn om het type achteruitrijlicht te kunnen identificeren en waarop de geometrische gegevens voor de installatie op het voertuig zijn aangegeven , alsmede de waarnemingsas die bij de proeven als referentie-as moet worden genomen ( horizontale hoek H = 0 * , verticale hoek V = 0 * ) benevens het punt dat bij deze proeven als referentiepunt moet worden genomen ;
1.2.3 . twee monsters .
2 . OPSCHRIFTEN
2.1 . De ter EEG-goedkeuring aangeboden monsters van een type achteruitrijlicht moeten :
2.1.1 . voorzien zijn van het fabrieks - of handelsmerk van de aanvrager ; dit merk moet duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn ;
2.1.2 . voorzien zijn van een duidelijk leesbare en onuitwisbare aanduiding van het of de voorgeschreven type(n ) gloeilamp(en ) ;
2.1.3 . de op het bovenste gedeelte van het lichtdoorlatende vlak horizontaal aangebrachte aanduiding " TOP " , indien een dergelijke aanduiding noodzakelijk is om een vergissing bij het monteren van het achteruitrijlicht op het voertuig te voorkomen ;
2.1.4 . een voldoende grote plaatsruimte hebben voor het EEG-goedkeuringsmerk met inbegrip van de aanvullende symbolen , als bedoeld onder 4 ; deze plaats moet op de onder 1.2.2 genoemde tekeningen zijn aangegeven .
3 . EEG-GOEDKEURING
3.1 . Wanneer de twee overeenkomstig punt 1 ingediende monsters voldoen aan de bijlagen 0 , II , III en IV , wordt de EEG-goedkeuring verleend en wordt een goedkeuringsnummer toegekend .
3.2 . Dit nummer wordt niet meer toegekend aan een ander type achteruitrijlicht .
3.3 . Wanneer de EEG-goedkeuring wordt aangevraagd voor een type verlichtings - en lichtsignaalinrichting dat een achteruitrijlicht en andere lichten omvat , kan een collectief EEG-goedkeuringsmerk worden toegekend , mits het achteruitrijlicht voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn en alle andere lichten die deel uitmaken van het type verlichtings - en lichtsignaalinrichting waarvoor de EEG-goedkeuring wordt aangevraagd , voldoen aan de bijzondere richtlijnen die daarop van toepassing zijn .
4 . HET MERKEN
4.1 . Op elk achteruitrijlicht dat overeenstemt met een op grond van deze richtlijn goedgekeurd type , moet een EEG-goedkeuringsmerk zijn aangebrad .
4.2 . Dit merk bestaat
uit een rechthoek waarbinnen een kleine letter " e " , gevolgd door het kennummer of de kenletters van de Lid-Staat die de EEG-goedkeuring heeft verleend , is geplaatst :
1 voor Duitsland
2 voor Frankrijk
3 voor Italië
4 voor Nederland
6 voor België
11 voor het Verenigd Koninkrijk
13 voor Luxemburg
18 voor Denemarken
IRL voor Ierland
en uit een EEG-goedkeuringsnummer dat overeenkomt met het nummer van het voor het type achteruitrijlicht opgestelde EEG-goedkeuringsformulier .
4.3 . Aan het EEG-goedkeuringsmerk wordt het aanvullende symbool " AR " toegevoegd .
4.4 . Het EEG-goedkeuringsnummer moet worden aangebracht vlak bij de rechthoek waarbinnen de letter " e " is geplaatst , in een willekeurige positie ten opzichte van de rechthoek .
4.5 . Het EEG-goedkeuringsmerk en het aanvullende symbool moeten zodanig op de lens of op een van de lenzen worden aangebracht dat ze onuitwisbaar en goed leesbaar zijn , ook wanneer de achteruitrijlichten op het voertuig zijn aangebracht .
4.6 . Een voorbeeld van een EEG-goedkeuringsmerk met bovenbedoeld aanvullend symbool waarin de letters A en R zijn samengesmolten , is in het aanhangsel van deze bijlage weergegeven .
4.7 . In geval van toekenning van een collectief EEG-goedkeuringsnummer als bepaald in punt 3.3 voor een type verlichtings - en lichtsignaalinrichting dat een achteruitrijlicht en andere lichten omvat , kan één enkel EEG-goedkeuringsmerk worden aangebracht , dat bestaat uit :
-
-een rechthoek waarbinnen de letter " e " , gevolgd door het kennummer of de kenletters van de Lid-Staat die de EEG-goedkeuring heeft verleend , is geplaatst ,
-
-een EEG-goedkeuringsnummer ,
-
-de aanvullende symbolen als bepaald in de verschillende richtlijnen uit boofde waarvan de EEG-goedkeuring is verleend .
4.8 . De afmetingen van de verschillende onderdelen van dit merk mogen niet kleiner zijn dan de grootste van de minimumafmetingen die voor het individuele merken zijn voorgeschreven in de richtlijnen uit hoofdé waarvan de EEG-goedkeuring is verleend .
Aanhangsel
Voorbeeld van EEG-goedkeuringsmerk : zie P.b .
BIJLAGE III
FOTOMETRISCHE METINGEN
1 . MEETMETHODEN
1.1 . Bij de fotometrische metingen moeten storende weerkaatsingen worden vermeden door een passende afscherming ;
1.2 . In geval van twijfel over de resultaten van de metingen , moeten deze als volgt worden uitgevoerd ;
1.2.1 . de meetafstand moet zodanig zijn dat de wet van het omgekeerde van het kwadraat van de afstand van toepassing is ;
1.2.2 . de meetapparatuur moet zodanig zijn dat de hoekopening van de lichtgevoelige apparatuur , gezien vanuit het referentiepunt van het licht , ligt tussen 10 * en 1 * ;
1.2.3 . aan de eis betreffende de lichtsterkte voor een bepaalde waarnemingsrichting wordt voldaan wanneer deze lichtsterkte wordt bereikt in een richting die niet meer dan 15 * van de waarnemingsrichting afwijkt .
2 . MEETPUNTEN UITGEDRUKT IN HOEKGRADEN TEN OPZICHTE VAN DE REFERENTIE-AS EN WAARDEN VAN DE MINIMUMSTERKTE VAN HET UITGESTRAALDE LICHT : zie P.b .
2.1 . De richting H = 0 * en V = 0 * komt overeen met de referentie-as ( op het voertuig moet deze horizontaal zijn , evenwijdig aan het middenlangsvlak van het voertuig en in de richting van het voorgeschreven zicht ) . Zij loopt door het referentiepunt . De in de tabel aangegeven waarden geven voor de verschillende meetrichtingen de minimumlichtsterkte in cd .
2.2 . Wanneer een licht bij visueel onderzoek plaatselijk aanzienlijke variaties in lichtsterkte lijkt te vertonen , wordt nagegaan of geen enkele tussen twee van genoemde meetrichtingen gemeten lichtsterkte minder bedraagt dan 50 % van de geringste minimumlichtsterkte van de voor deze meetrichtingen voorgeschreven twee lichtsterkten .
BIJLAGE IV
KLEUR VAN HET UITGESTRAALDE LICHT
TRICHROMATISCHE COORDINATEN
grenswaarde naar blauw : x * 0,310
grenswaarde naar geel : x * 0,500
grenswaarde naar groen : y * 0,150 + 0,640 x
grenswaarde naar groen : y * 0,440
grenswaarde naar paars : y * 0,050 + 0,750 x
grenswaarde naar rood : y * 0,382
Voor de verificatie van deze colorimetrische eigenschappen , wordt gebruik gemaakt van een lichtbron met een kleurtemperatuur van 2 854 K overeenkomende met lichtbron A van de Internationale Commissie voor Verlichtingskunde ( CIE ) .
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.