Richtlijn 1985/511 - Gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31985L0511

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31985L0511

Richtlijn 85/511/EEG van de Raad van 18 november 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer

Publicatieblad Nr. L 315 van 26/11/1985 blz. 0011 - 0018

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 19 blz. 0209

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 39 blz. 0033

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 19 blz. 0209

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 39 blz. 0033

*****

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 18 november 1985

tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer

(85/511/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 43 en 100,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat één van de taken der Gemeenschap op veterinair gebied erin bestaat de gezondheidstoestand van de veestapel te verbeteren om tot een hogere rentabiliteit van de veehouderij te komen;

Overwegende dat mond- en klauwzeer zich bij het uitbreken meteen kan ontwikkelen tot een epizooetie die een zodanige sterfte en zulke verwikkelingen veroorzaakt, dat de rentabiliteit van de veehouderij in herkauwers en varkens ernstig in het gedrang kan komen;

Overwegende dat, zodra de aanwezigheid van de ziekte wordt vermoed, maatregelen moeten worden getroffen om de ziekte onmiddellijk doeltreffend te kunnen bestrijden nadat bevestiging van het vermoeden is verkregen; dat dergelijke maatregelen door de bevoegde autoriteiten gedifferentieerd ten uitvoer moeten worden gelegd om rekening te houden met het feit dat een land op zijn grondgebied of een deel daarvan al dan niet een beleid inzake profylactische inenting voert; dat de Lid-Staten die zo'n beleid voeren, onder bepaalde voorwaarden vrijstelling kunnen toestaan van het slachten van dieren met een toereikende immuniteit tegen mond- en klauwzeer;

Overwegende dat verbreiding van de ziekte van meet af aan moet worden voorkomen door een scherp toezicht op de verplaatsingen van de dieren en op het gebruik van mogelijk besmette stoffen, en eventueel door inenting;

Overwegende dat diagnose en virustypering moeten plaatsvinden onder toezicht van de verantwoordelijke laboratoria; dat de cooerdinatie tussen deze laboratoria moet worden toevertrouwd aan een door de Gemeenschap aangewezen controlelaboratorium;

Overwegende dat het in dringende gevallen gebruikte vaccin zowel op zijn doeltreffendheid als op zijn onschadelijkheid moet worden gecontroleerd, waarbij voor cooerdinatie wordt zorg gedragen door een door de Gemeenschap aangewezen gespecialiseerd instituut; dat voorts, ingeval een virustype of een variant daarvan wordt gevonden waartegen de gewoonlijk in de Gemeenschap gebruikte vaccins geen afdoende bescherming bieden, bijzondere gecooerdineerde maatregelen moeten worden genomen; dat het te dien einde noodzakelijk is dat de Lid-Staten die inenten meerjareninentingsplannen opstellen die zullen worden getoetst en eventueel in communautair verband zullen worden gecooerdineerd;

Overwegende dat moet worden voorzien in een procedure waarbij een nauwe samenwerking tot stand komt tussen de Lid-Staten en de Commissie;

Overwegende dat de bij deze richtlijn ingestelde regeling een experimenteel karakter heeft en aan de hand van de ontwikkeling van de situatie opnieuw moet worden bekeken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In deze richtlijn worden de minimale communautaire maatregelen vastgesteld die bij het uitbreken van mond- en klauwzeer, ongeacht de betrokken virussoort, moeten worden toegepast, onverminderd de bepalingen voor het intracommunautaire handelsverkeer.

Deze richtlijn laat het door de Lid-Staten gevoerde profylactische inentingsbeleid onverlet.

Artikel 2

Voor deze richtlijn zijn de definities van artikel 2 van Richtlijn 64/432/EEG (1) voor zover nodig van toepassing.

Voorts wordt verstaan onder:

  • a) 
    voor de ziekte vatbare dieren: alle herkauwers of varkens (huisdieren of wilde varkens), aanwezig in een bedrijf;
  • b) 
    vatbare dieren: alle voor de ziekte vatbare dieren die niet zijn ingeënt of waarvan de immuniteit ontoereikend wordt geacht door de bevoegde autoriteit;
  • c) 
    besmet dier: alle voor de ziekte vatbare dieren waarop:
  • klinische symptomen of na het slachten letsels werden vastgesteld die op mond- en klauwzeer kunnen duiden, of
  • de aanwezigheid van mond- en klauwzeer officieel werd vastgesteld na laboratoriumonderzoek;
  • d) 
    van besmetting verdacht dier: alle voor de ziekte vatbare dieren die klinische symptomen of na het slachten letsels vertonen, zodat met recht de aanwezigheid van mond- en klauwzeer mag worden vermoed;
  • e) 
    van besmetting verdacht dier: alle voor de ziekte vatbare dieren die - volgens de ingewonnen epizooetiologische inlichtingen - rechtstreeks of onrechtstreeks in contact kunnen zijn geweest met het mond- en klauwzeervirus.

Artikel 3

De Lid-Staten zien erop toe dat, wanneer wordt vermoed of geconstateerd dat er mond- en klauwzeer heerst, dit verplicht en onmiddellijk aan de bevoegde autoriteit wordt gemeld, overeenkomstig Richtlijn 82/894/EEG (2).

Artikel 4

  • 1. 
    De Lid-Staten zien erop toe dat, wanneer er zich op een bedrijf een of meer van besmetting verdachte dieren bevinden, onverwijld een officieel onderzoek wordt ingesteld om na te gaan of deze ziekte al dan niet aanwezig is, en in het bijzonder dat de officiële dierenarts de passende monsters neemt of laat nemen voor laboratoriumonderzoek.

Zodra de bevoegde autoriteit van de verdenking in kennis gesteld is, laat zij het bedrijf onder officieel toezicht plaatsen en geeft zij met name opdracht:

  • alle dieren van alle categorieën voor de ziekte vatbare dieren op het bedrijf te tellen en voor iedere categorie het aantal dieren aan te geven dat reeds gestorven is dan wel mogelijk besmet is; bij de telling moeten ook de dieren in aanmerking worden genomen die in de periode van verdenking geboren en gestorven zijn; de gegevens van deze telling moeten op verzoek worden overgelegd en kunnen bij elke inspectie worden gecontroleerd,
  • alle voor de ziekte vatbare dieren op het bedrijf op stal te houden of onder te brengen op andere plaatsen waar zij geïsoleerd kunnen worden,
  • te verbieden dat voor de ziekte vatbare dieren in of buiten het bedrijf worden gebracht,
  • te verbieden dat andere soorten dieren in of buiten het bedrijf worden gebracht, tenzij de bevoegde autoriteit daartoe vergunning heeft verleend,
  • te verbieden dat vlees of kadavers van voor de ziekte vatbare dieren alsmede diervoeders, gereedschap, voorwerpen of andere stoffen, zoals wol of afval, welke mond- en klauwzeer kunnen overbrengen, buiten het bedrijf worden gebracht, behoudens toestemming van de bevoegde autoriteit,
  • te verbieden dat melk buiten het bedrijf wordt gebracht. In geval van opslagmoeilijkheden op het bedrijf kan de bevoegde autoriteit toestaan dat onder veterinair toezicht melk uit het bedrijf naar een melkinrichting wordt gebracht om aldaar een warmtebehandeling te ondergaan die de vernietiging van het mond- en klauwzeervirus waarborgt,
  • het verkeer van personen komende van of gaande naar het bedrijf afhankelijk te stellen van een vergunning van de bevoegde autoriteit,
  • de toegang tot of het verlaten van het bedrijf van voertuigen afhankelijk te stellen van een vergunning van de bevoegde autoriteit, die de voorwaarden vaststelt om verspreiding van het mond- en klauwzeervirus te voorkomen,
  • geëigende ontsmettingsmiddelen te gebruiken bij de in- en uitgangen van de stallen van de voor ziekte vatbare dieren en van het bedrijf,
  • een epizooetiologisch onderzoek uit te voeren overeenkomstig de artikelen 7 en 8.
  • 2. 
    De bevoegde autoriteit kan de in lid 1 bedoelde maatregelen uitbreiden tot de onmiddellijk aangrenzende bedrijven wanneer in verband met de ligging hiervan, de plaatselijke situatie of de contacten met de dieren van het bedrijf die van de ziekte worden verdacht, voor een eventuele besmetting moet worden gevreesd.
  • 3. 
    De in de leden 1 en 2 genoemde maatregelen worden pas opgeheven wanneer officieel is vastgesteld dat het vermoeden van mond- en klauwzeer niet langer bestaat.

Artikel 5

Zodra is bevestigd dat zich in een bedrijf een of meer dieren als omschreven in artikel 2, onder c), bevinden, zien de Lid-Staten erop toe dat de bevoegde autoriteit de volgende maatregelen neemt:

  • 1. 
    de officiële dierenarts neemt de passende monsters of laat deze nemen met het oog op de onderzoeken door het in de bijlage vermelde laboratorium, wanneer deze monsternemingen en onderzoeken niet zijn verricht tijdens de periode van verdenking overeenkomstig artikel 4, lid 1, eerste alinea;
  • 2. 
    naast de in artikel 4, lid 1, genoemde maatregelen, worden onverwijld de volgende maatregelen getroffen:
  • a) 
    in de Lid-Staten of gebieden waar inenting verboden is:
  • worden alle voor de ziekte vatbare dieren op het bedrijf onder officieel toezicht ter plaatse afgemaakt, op zodanige wijze dat alle gevaar voor verspreiding van het mond- en klauwzeervirus kan worden voorkomen,
  • worden voornoemde dieren, na het afmaken, onder officieel toezicht vernietigd, op zodanige wijze dat alle gevaar voor verspreiding van het mond- en klauwzeervirus kan worden voorkomen,
  • wordt het vlees van voor de ziekte vatbare dieren die afkomstig zijn van het bedrijf en die in het tijdvak tussen de vermoedelijke insleep van de ziekte in het bedrijf en de toepassing van de officiële maatregelen geslacht werden, zoveel mogelijk opgespoord en onder officieel toezicht vernietigd, op zodanige wijze dat alle gevaar voor verspreiding van het mond- en klauwzeervirus kan worden voorkomen,
  • worden de kadavers van op het bedrijf gestorven, voor de ziekte vatbare dieren onder officieel toezicht op zodanige wijze vernietigd dat alle gevaar voor verspreiding van het mond- en klauwzeervirus kan worden voorkomen,
  • worden alle in artikel 4, lid 1, tweede alinea, vijfde streepje, bedoelde stoffen vernietigd of aan een behandeling onderworpen die de vernietiging van het eventueel aanwezige mond- en klauwzeervirus waarborgt; alle behandelingen moeten volgens de aanwijzingen van de officiële dierenarts worden uitgevoerd,
  • worden de melk en de melkprodukten op zodanige wijze vernietigd dat alle gevaar voor verspreiding van het mond- en klauwzeervirus kan worden voorkomen,
  • worden na de opruiming van de voor de ziekte vatbare dieren en van de in artikel 4, lid 1, tweede alinea, vijfde streepje, bedoelde stoffen, de stallen en de omgeving hiervan, evenals de voertuigen waarmee de dieren vervoerd zijn en alle materieel dat mogelijk besmet is, gereinigd en ontsmet overeenkomstig artikel 10,
  • worden voor de ziekte vatbare dieren ten vroegste 21 dagen na beëindiging van de overeenkomstig artikel 10 uitgevoerde reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden opnieuw tot het bedrijf toegelaten,
  • wordt overeenkomstig de artikelen 7 en 8 een epizooetiologisch onderzoek uitgevoerd;
  • b) 
    in de Lid-Staten of gebieden waarin met inachtneming van artikel 14 een inentingsbeleid wordt georganiseerd:
  • i) 
    - worden alle voor ziekte vatbare dieren van het bedrijf onder officiële controle afgemaakt en vernietigd. Bij het afmaken en vernietigen van de dieren treffen de Lid-Staten de nodige maatregelen om ieder gevaar van voortbestaan en verspreiding van het mond- en klauwzeervirus en ieder schadelijk gevolg voor het milieu te voorkomen; met name wanneer het afmaken niet ter plaatse geschiedt, moet het vervoer van de dieren plaatsvinden in voertuigen die speciaal zijn uitgerust om iedere verspreiding van het mond- en klauwzeervirus te voorkomen;
  • na vaststelling van de soort, ondersoort of variant van het mond- en klauwzeervirus of wanneer men op grond van de epidemiologische informatie en gegevens met zekerheid kan vaststellen dat de gebruikte vaccins de immuniteit van het betrokken virus garanderen, kunnen de Lid-Staten:
  • het afmaken en vernietigen beperken tot vatbare dieren,
  • toestaan dat vlees en melk van niet-besmette en niet van besmetting verdachte dieren onder veterinair toezicht een passende warmtebehandeling ondergaan;
  • ii) 
    de onder i) bedoelde maatregelen gaan vergezeld van inenting of herinenting van de resterende dieren overeenkomstig artikel 13, lid 1;
  • iii) 
    de onder a), derde, vierde en vijfde streepje, bedoelde maatregelen en, behoudens in het onder i) bedoelde geval van warmtebehandeling, de onder a), zesde streepje, bedoelde maatregelen zijn van overeenkomstige toepassing;
  • 3. 
    de onder 1 bedoelde bepalingen zijn niet van toepassing wanneer een secundaire besmettingshaard optreedt die epidemiologisch is verbonden met een primaire besmettingshaard waarvoor reeds monsters zijn genomen;
  • 4. 
    de bevoegde autoriteit kan de onder 1 bedoelde maatregelen uitbreiden tot de onmiddellijk aangrenzende bedrijven, wanneer in verband met de ligging hiervan, de plaatselijke situatie of de contacten met de dieren van het bedrijf waar de ziekte werd geconstateerd, voor een besmetting moet worden gevreesd. Artikel 6
  • 1. 
    Indien een bedrijf twee of meer afzonderlijke produktie-eenheden heeft, kan de bevoegde autoriteit voor de gezonde produktie-eenheden van een besmet bedrijf afwijken van artikel 5, onder 2, a), eerste en tweede streepje, en onder 2, b), i), voor zover de officiële dierenarts heeft bevestigd dat de structuur en de omvang van deze produktie-eenheden, alsmede de aldaar uitgevoerde verrichtingen van dien aard zijn dat deze produktie-eenheden, wat betreft de huisvesting, de verzorging en de voedering, volledig gescheiden zijn, zodat het mond- en klauwzeervirus zich niet van de ene eenheid naar de andere kan verspreiden.

Deze maatregelen, alsook de mogelijkheid om af te wijken van de eisen van artikel 5, onder 2, a), zesde streepje, kunnen uitgebreid worden tot melk producerende bedrijven, op voorwaarde dat bovendien het melken van elke eenheid uitgevoerd wordt op een volledig gescheiden wijze.

  • 2. 
    Indien gebruik wordt gemaakt van lid 1, stellen de Lid-Staten de uitvoeringsbepalingen daarvan vast afhankelijk van de geboden waarborgen op sanitair gebied. Zij stellen de Commissie daarvan in kennis.
  • 3. 
    Volgens de procedure van artikel 16 kan worden besloten dat de in lid 2 bedoelde maatregelen dienen te worden gewijzigd met het oog op de cooerdinatie ervan met de door de Lid-Staten vastgestelde maatregelen.

Artikel 7

Het epidemiologisch onderzoek heeft betrekking op:

  • de duur van de periode waarin mond- en klauwzeer op het bedrijf aanwezig kan zijn geweest alvorens de ziekte werd gemeld of vermoed,
  • de mogelijke oorsprong van het mond- en klauwzeer op het bedrijf en het opsporen van de andere bedrijven waar zich voor de ziekte vatbare dieren bevinden die uit dezelfde bron besmet kunnen zijn,
  • het verkeer van personen, voertuigen en de in artikel 4, lid 1, tweede alinea, vijfde streepje, bedoelde stoffen die het mond- en klauwzeervirus van en naar het betrokken bedrijf gebracht kunnen hebben.

Artikel 8

  • 1. 
    a) Bedrijven van waaruit naar de bevindingen of naar de op bevestigde berichten gegronde mening van de officiële dierenarts mond- en klauwzeer kan zijn ingesleept in het in artikel 4 bedoelde bedrijf als gevolg van het verkeer van personen, dieren, voertuigen of op enigerlei andere wijze en bedrijven waarin naar zijn bevindingen of naar zijn op bevestigde berichten gegronde mening de ziekte op dezelfde wijze kan zijn ingesleept vanuit het in artikel 4 bedoelde bedrijf, worden overeenkomstig artikel 4 onder officieel toezicht gesteld; dit toezicht wordt pas opgeheven, wanneer het vermoeden van mond- en klauwzeer op het in artikel 4 bedoelde bedrijf officieel weerlegd is.
  • b) 
    Bedrijven van waaruit naar de bevindingen of naar de op bevestigde berichten gegronde mening van de officiële dierenarts mond- en klauwzeer kan zijn ingesleept in het in artikel 5 bedoelde bedrijf als gevolg van het verkeer van personen, dieren, voertuigen of op enigerlei andere wijze, worden overeenkomstig artikel 4 onder officieel toezicht gesteld.
  • c) 
    Voor bedrijven waarin naar de bevindingen of naar de op bevestigde berichten gegronde mening van de officiële dierenarts mond- en klauwzeer kan zijn ingesleept vanuit het in artikel 5 bedoelde bedrijf als gevolg van het verkeer van personen, dieren, voertuigen of op enigerlei andere wijze, gelden de voorschriften van artikel 4.
  • 2. 
    Wanneer voor een bedrijf het bepaalde in lid 1 geldt, verbiedt de bevoegde autoriteit dat de dieren buiten het bedrijf worden gebracht, tenzij wanneer ze onder officieel toezicht rechtstreeks naar een slachthuis worden vervoerd om onverwijld te worden geslacht, en dit gedurende een periode van respectievelijk 15 dagen voor de in lid 1, onder a) en b), bedoelde bedrijven en van 21 dagen voor de in lid 1, onder c), bedoelde bedrijven. Voordat bovengenoemde vergunning wordt gegeven, moet de officiële dierenarts een onderzoek van de veestapel verricht hebben waaruit blijkt dat in het bedrijf geen van besmetting verdachte dieren aanwezig zijn.
  • 3. 
    Wanneer de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de omstandigheden zulks toelaten, kan zij de maatregelen als bedoeld in lid 1, onder a) en b), beperken tot een gedeelte van het bedrijf en tot de dieren die in dat gedeelte aanwezig waren, voor zover de partijen er geheel afzonderlijk gehuisvest, verzorgd en gevoederd werden.

Artikel 9

  • 1. 
    De Lid-Staten zien erop toe dat - zodra de diagnose van mond- en klauwzeer officieel is gesteld - de bevoegde autoriteit rondom het besmette bedrijf een beschermingsgebied met een straal van minstens 3 km en een toezichtgebied met een straal van minstens 10 km afbakent. Bij de afbakening van deze gebieden moet rekening worden gehouden met natuurlijke hindernissen en de mogelijkheid om controles uit te voeren.
  • 2. 
    a) In het beschermingsgebied gelden de volgende maatregelen:
  • alle bedrijven waar voor de ziekte vatbare dieren verblijven, alsook de dieren zelf, worden geteld; deze bedrijven worden op gezette tijden bezocht,
  • de verplaatsing van voor de ziekte vatbare dieren over openbare of particuliere wegen is verboden, met uitzondering van de toegangswegen tot de bedrijven, - de voor de ziekte vatbare dieren mogen de eerste 15 dagen slechts buiten het bedrijf waarop ze zich bevinden worden gebracht, wanneer zij onder officieel toezicht rechtstreeks naar een in dat gebied gelegen slachthuis worden gebracht om onverwijld te worden geslacht, of, indien er zich in dat gebied geen slachthuis onder veterinair toezicht bevindt, naar een door de bevoegde autoriteit aangewezen slachthuis. Voor deze verplaatsing wordt door de bevoegde autoriteit slechts vergunning gegeven, nadat uit een onderzoek van alle voor de ziekte vatbare dieren van het bedrijf door de officiële dierenarts gebleken is dat er geen van besmetting verdachte dieren aanwezig zijn,
  • ambulante dekdienst is verboden,
  • kunstmatige inseminatie is tijdens de eerste vijftien dagen verboden, behalve wanneer deze wordt uitgevoerd door het bedrijfshoofd met op het bedrijf aanwezig zaad of met zaad dat rechtstreeks door een inseminatiecentrum wordt geleverd,
  • markten, tentoonstellingen of andere gelegenheden waarbij voor de ziekte vatbare dieren worden bijeengebracht, met inbegrip van het ophalen en afleveren, zijn verboden,
  • onverminderd het geval bedoeld in het derde streepje, tweede zin, is vervoer van voor de ziekte vatbare dieren verboden, behalve via hoofdverkeerswegen of hoofdlijnen van het spoorwegnet.
  • b) 
    De maatregelen in het beschermingsgebied blijven minstens 15 dagen van kracht na de opruiming van alle in artikel 5 bedoelde dieren van het bedrijf en nadat de voorbereidende reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden overeenkomstig artikel 10 er zijn uitgevoerd. De in lid 3 voor het toezichtgebied omschreven maatregelen blijven evenwel in het beschermingsgebied gelden gedurende het in lid 3, onder b), bedoelde tijdvak.
  • 3. 
    a) In het toezichtgebied gelden de volgende maatregelen:
  • alle bedrijven waar voor de ziekte vatbare dieren verblijven, worden geteld,
  • verplaatsing van de voor de ziekte vatbare dieren over openbare wegen is verboden, behalve om ze naar de weide te brengen,
  • vervoer van de voor de ziekte vatbare dieren binnen het toezichtgebied is onderworpen aan een door de bevoegde autoriteit verleende vergunning,
  • de dieren mogen de eerste vijftien dagen niet buiten het toezichtgebied worden gebracht. Tussen de vijftiende en de dertigste dag mogen de dieren slechts buiten dat gebied worden gebracht wanneer zij onder officieel toezicht rechtstreeks naar een slachthuis worden gebracht om onverwijld te worden geslacht. Voor deze verplaatsing wordt door de bevoegde autoriteit slechts vergunning gegeven, nadat uit een onderzoek van alle betrokken dieren door de officiële dierenarts gebleken is dat er geen van besmetting verdachte dieren aanwezig zijn,
  • ambulante dekdienst is verboden,
  • markten, tentoonstellingen of andere gelegenheden waarbij voor de ziekte vatbare dieren worden bijeengebracht, zijn verboden.
  • b) 
    De maatregelen in het toezichtgebied blijven minstens 30 dagen van kracht na de opruiming van alle in artikel 5 bedoelde dieren van het bedrijf en nadat de voorbereidende reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden er overeenkomstig artikel 10 zijn uitgevoerd.

Artikel 10

De Lid-Staten zien erop toe dat:

  • de aan te wenden ontsmettingsmiddelen en de concentraties hiervan officieel door de bevoegde autoriteit worden goedgekeurd,
  • de reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden volgens de aanwijzingen van de officiële dierenarts onder officieel toezicht worden verricht.

Artikel 11

  • 1. 
    De Lid-Staten zien erop toe dat:
  • de laboratoriumonderzoeken om de aanwezigheid van mond- en klauwzeer op te sporen, worden verricht door een in de bijlage genoemd nationaal laboratorium; deze bijlage kan worden gewijzigd of aangevuld volgens de procedure van artikel 17. Uit dit laboratoriumonderzoek moet, zo nodig, en met name bij het eerste optreden van de ziekte, de soort en ondersoort en eventueel de variant van het betrokken virus blijken. De soort of de ondersoort en eventueel de variant van het betrokken virus kunnen zo nodig door een door de Gemeenschap aangewezen controlelaboratorium worden bevestigd,
  • het op elkaar afstemmen van de in iedere Lid-Staat toegepaste diagnosenormen en -technieken geschiedt door een van de in de bijlage bedoelde nationale laboratoria,
  • een door de Gemeenschap aangewezen controlelaboratorium zorgt voor de contacten tussen de in het eerste streepje bedoelde nationale laboratoria.
  • 2. 
    Vóór 1 januari 1987 wijst de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen het in lid 1, derde streepje, bedoelde controlelaboratorium aan en beslist hij over de bevoegdheden ervan en over de uitvoeringsbepalingen van lid 1, tweede streepje. Artikel 12

De Lid-Staten zien erop toe dat:

  • voor de ziekte vatbare dieren die buiten het bedrijf waarop zij zich bevinden worden gebracht, worden geïdentificeerd zodat snel het bedrijf van oorsprong of herkomst van de dieren kan worden vastgesteld, alsmede de plaatsen waar zij zich intussen hebben bevonden. Voor bepaalde categorieën dieren kan de bevoegde autoriteit, onverminderd artikel 13 van Richtlijn 80/217/EEG van de Raad van 22 januari 1980 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 84/645/EEG (2), onder bepaalde voorwaarden in verband met de gezondheidssituatie evenwel toestaan dat andere middelen worden aangewend om snel het bedrijf van oorsprong of herkomst vast te stellen alsmede de plaatsen waar de dieren zich intussen hebben bevonden. De wijze waarop de dieren worden geïdentificeerd of het bedrijf van oorsprong of van herkomst wordt vastgesteld, wordt door de bevoegde autoriteit vastgesteld,
  • de eigenaar of houder van dieren verplicht is de bevoegde autoriteit op verzoek de gegevens te verstrekken betreffende de dieren die zijn verblijf binnenkomen of verlaten,
  • iedere persoon die voor de ziekte vatbare dieren vervoert of verhandelt, de bevoegde autoriteit gegevens over de verplaatsingen van de door hem vervoerde of verhandelde dieren kan verstrekken en bijzonderheden ter zake kan verschaffen.

Artikel 13

  • 1. 
    Wanneer in een bedrijf mond- en klauwzeer wordt vastgesteld, kunnen de maatregelen ter bestrijding van de ziekte worden aangevuld door het inenten van de voor de ziekte vatbare dieren in de andere met besmetting bedreigde bedrijven binnen een door de bevoegde autoriteit afgebakend gebied.
  • 2. 
    In het in lid 1 bedoelde geval zien de Lid-Staten erop toe dat:
  • a) 
    onverminderd de in artikel 5, punt 2, onder b), i), tweede streepje, vastgestelde afwijking en de nationale bepalingen die profylactische inenting tegen mond- en klauwzeer voorschrijven van alle of een gedeelte van de voor deze ziekte vatbare dieren op een gedeelte of op het gehele grondgebied, inenting of herinenting van de voor de ziekte vatbare dieren wordt verboden op de bedrijven bedoeld in artikel 4;
  • b) 
    injectie met hyperimmuunserum verboden wordt;
  • c) 
    het gebruikte type mond- en klauwzeervaccin en de wijze van gebruik hiervan in overeenstemming zijn met de algemene aanbevelingen waartoe volgens de procedure van artikel 16 is besloten;
  • d) 
    het gebruikte vaccin door de bevoegde autoriteit wordt goedgekeurd op basis van de controles uitgevoerd door de nationale laboratoria waarvan de werkzaamheden worden gecooerdineerd door het overeenkomstig artikel 14, lid 3, aangewezen laboratorium;
  • e) 
    alle uit derde landen ingevoerde vaccins voldoen aan de onder c) bedoelde voorschriften en worden gecontroleerd overeenkomstig het bepaalde onder d).

De Raad stelt op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, de voorschriften vast voor de cooerdinatie van de normen en voor de controle van de entstoffen op het grondgebied van de Gemeenschap.

  • 3. 
    Wanneer soorten, ondersoorten of varianten van het virus zouden voorkomen waartegen de normaal gebruikte vaccins geen of onvoldoende bescherming bieden, stelt de betrokken Lid-Staat de Commissie en de andere Lid-Staten hiervan onmiddellijk in kennis, onder opgave van de dringende maatregelen die hij nodig acht voor de aanpassing van de entstoffen en het gebruik ervan.
  • 4. 
    Wanneer, gezien bovenbedoelde nationale maatregelen, communautaire maatregelen nodig blijken te zijn, worden deze volgens de in artikel 16 bedoelde procedure genomen.

Artikel 14

  • 1. 
    De Lid-Staten die inenting tegen mond- en klauwzeer toestaan, stellen een meerjareninentingsplan op dat zij in het Permanent Veterinair Comité aan de Commissie en de andere Lid-Staten voorleggen.

In dit plan moeten worden vermeld:

  • i) 
    - de frequentie van de inenting;
  • de voorwaarden en de voorschriften voor de aanmaak en de controle van de entstoffen die moeten worden gebruikt in de verschillende gevallen van mond- en klauwzeer die mogelijk zijn;
  • de »beschermingsnorm";
  • de controles inzake gekruiste immuniteit met de varianten;
  • de bepaling van de soorten en categorieën dieren waarvoor het inentingsplan geldt;
  • de wijze van controle op de distributie, de conservering, de opslag en het gebruik van de entstof;
  • ii) 
    - de gebruikte virusstammen;
  • de kenmerken en de samenstelling van elke gebruikte entstof.
  • 2. 
    Tot cooerdinatie van de maatregelen die de Lid-Staten overeenkomstig lid 1, onder i), hebben vastgesteld in het kader van hun nationale inentingsprogramma's tegen mond- en klauwzeer wordt besloten volgens de procedure van artikel 16, ten einde de doeltreffendheid van deze maatregelen te waarborgen.
  • 3. 
    Vóór 1 januari 1987 wijst de Raad op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, het in artikel 13 bedoelde gespecialiseerde instituut aan en beslist over de bevoegdheden ervan; hij wijst tevens het instituut aan dat wordt belast met de controles van de entstoffen en van de gekruiste immuniteit.
  • 4. 
    Vóór 1 januari 1989 dient de Commissie bij de Raad een verslag, eventueel vergezeld van voorstellen, in over de voorschriften met betrekking tot de aanmaak en de distributie van mond- en klauwzeervaccins in de Gemeenschap, alsmede voorstellen betreffende de vorming van een communautaire reserve van mond- en klauwzeervaccins.

Artikel 15

Bij een alarmerende ontwikkeling van mond- en klauwzeer op het grondgebied van een Lid-Staat en wanneer de epizooetie zich, ondanks de met name op grond van artikel 13 ten uitvoer gelegde maatregelen, uitbreidt tot ver buiten de grenzen van het gebied waar de dieren zijn ingeënt, kan een Lid-Staat die op zijn gehele grondgebied of een gedeelte daarvan geen preventieve inenting toepast, op zijn gehele grondgebied of een gedeelte daarvan tot inenting overgaan en daar de maatregelen bedoeld in artikel 5, onder 2, b), toepassen. Hij stelt de Commissie en de andere Lid-Staten daarvan in kennis.

Artikel 16

  • 1. 
    In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de Voorzitter van het bij Besluit 68/361/EEG (1) ingestelde Permanent Veterinair Comité, hierna het »Comité" te noemen, deze procedure, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een Lid-Staat, onverwijld in bij het Comité.
  • 2. 
    In het Comité worden de stemmen van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig het bepaalde in artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De Voorzitter neemt niet deel aan de stemming.
  • 3. 
    De vertegenwoordiger van de Commissie dient een ontwerp in van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt over deze maatregelen advies uit binnen een termijn van twee dagen. Het Comité spreekt zich uit met een meerderheid van vierenvijftig stemmen.
  • 4. 
    De Commissie stelt de maatregelen vast en legt deze onmiddellijk ten uitvoer wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité. Wanneer zij hiermee niet in overeenstemming zijn of wanneer het Comité geen advies heeft uitgebracht, doet de Commissie onverwijld een voorstel aan de Raad betreffende de te nemen maatregelen. De Raad stelt de maatregelen vast met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad binnen een termijn van 15 dagen na de indiening van het voorstel geen maatregelen heeft genomen, stelt de Commissie de voorgestelde maatregelen vast en legt zij deze onmiddellijk ten uitvoer, behalve wanneer de Raad zich met gewone meerderheid tegen deze maatregelen heeft uitgesproken.

Artikel 17

  • 1. 
    In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de Voorzitter van het Comité deze procedure, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een Lid-Staat, onverwijld in bij het Comité.
  • 2. 
    In het Comité worden de stemmen van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig het bepaalde in artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De Voorzitter neemt niet deel aan de stemming.
  • 3. 
    De vertegenwoordiger van de Commissie dient een ontwerp in van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt over deze maatregelen advies uit binnen een termijn die de Voorzitter kan bepalen naar gelang van de urgentie van de ter behandeling voorgelegde vraagstukken. Het Comité spreekt zich uit met een meerderheid van vierenvijftig stemmen.
  • 4. 
    De Commissie stelt de maatregelen vast en legt deze onmiddellijk ten uitvoer wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité. Wanneer zij hiermee niet in overeenstemming zijn of wanneer het Comité geen advies heeft uitgebracht, legt de Commissie onverwijld een voorstel voor aan de Raad betreffende de te nemen maatregelen. De Raad stelt de maatregelen vast met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad binnen drie maanden na indiening van het voorstel geen maatregelen heeft genomen, stelt de Commissie de voorgestelde maatregelen vast en legt zij deze onmiddellijk ten uitvoer behalve wanneer de Raad zich met gewone meerderheid tegen deze maatregelen heeft uitgesproken.

Artikel 18

Op basis van een verslag van de Commissie over de ervaring die is opgedaan bij de bestrijding van mond- en klauwzeer, eventueel vergezeld van wijzigingsvoorstellen, onderzoekt de Raad vóór 1 januari 1990 de situatie opnieuw met het oog op een verdere harmonisatie ter zake.

Artikel 19

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 januari 1987 aan deze richtlijn te voldoen.

Artikel 20

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 18 november 1985.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • M. 
    FISCHBACH
  • (1) 
    PB nr. C 248 van 22. 9. 1982, blz. 3.
  • (2) 
    PB nr. C 242 van 12. 9. 1983, blz. 128.
  • (3) 
    PB nr. C 77 van 21. 3. 1983, blz. 5.
  • (1) 
    PB nr. 121 van 29. 7. 1964, blz. 1977/64.
  • (2) 
    PB nr. L 378 van 31. 12. 1982, blz. 58.
  • (1) 
    PB nr. L 47 van 21. 2. 1980, blz. 11.
  • (2) 
    PB nr. L 339 van 27. 12. 1984, blz. 33.
  • (1) 
    PB nr. L 255 van 18. 10. 1968, blz. 23.

BIJLAGE

LIJST VAN NATIONALE LABORATORIA VOOR ONDERZOEK INZAKE MOND- EN KLAUWZEER

1.2 // BELGIË EN LUXEMBURG: // Nationaal Instituut voor diergeneeskundig onderzoek, Groeselenberg 99, 1180 Brussel // DENEMARKEN: // Statens veterinaere Institut for Virusforskning, Lindholm // ITALIË: // Istituto zooprofilattico sperimentale della Lombardia e dell'Emilia Romagna, Brescia Istituto superiore della Sanità, Roma // VERENIGD KONINKRIJK EN IERLAND: // Animal Virus Research Institute, Pirbright, Woking, Surrey // FRANKRIJK: // Laboratoire national de pathologie bovine, Lyon // GRIEKENLAND: // Institoýto Afthódoys Pyretoý, Agía Paraskeví Attikís // BONDSREPUBLIEK DUITSLAND: // Bundesforschungsanstalt fuer Viruskrankheiten der Tiere, Tuebingen // NEDERLAND: // Centraal Diergeneeskundig Instituut, Lelystad // SPANJE: // Laboratorio Central de Sanidad Animal, Madrid // PORTUGAL: // Laboratório Nacional de Investigação Veterinária, Lisboa

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.