Verordening 1985/1899 - Minimummaaswijdte voor het vissen op lodde in het gedeelte van het onder de toepassing van het Verdrag inzake de toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan vallende gebied dat buiten de onder de visserijjurisdictie van de verdragsluitende partijen begrepen maritieme wateren is gelegen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31985R1899

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31985R1899

Verordening (EEG) nr. 1899/85 van de Raad van 8 juli 1985 houdende vaststelling van een minimummaaswijdte voor het vissen op lodde in het gedeelte van het onder de toepassing van het Verdrag inzake de toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan vallende gebied dat buiten de onder de visserijjurisdictie van de verdragsluitende partijen begrepen maritieme wateren is gelegen

Publicatieblad Nr. L 179 van 11/07/1985 blz. 0002 - 0003

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 4 Deel 2 blz. 0031

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 04 Deel 4 blz. 0003

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 4 Deel 2 blz. 0031

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 04 Deel 4 blz. 0003

*****

VERORDENING (EEG) Nr. 1899/85 VAN DE RAAD

van 8 juli 1985

houdende vaststelling van een minimummaaswijdte voor het vissen op lodde in het gedeelte van het onder de toepassing van het Verdrag inzake de toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan vallende gebied dat buiten de onder de visserijjurisdictie van de verdragsluitende partijen begrepen maritieme wateren is gelegen

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 170/83 van de Raad van 25 januari 1983 tot instelling van een communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden (1), inzonderheid op artikel 11,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende dat het overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 170/83 aan de Raad is op grond van wetenschappelijke adviezen de nodige instandhoudingsmaatregelen uit te werken om de in artikel 1 van die verordening genoemde doelstellingen te bereiken;

Overwegende dat het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan bij Besluit 81/608/EEG (2) is goedgekeurd; dat dit Verdrag op 17 maart 1982 in werking is getreden;

Overwegende dat de overeenkomstig het NEAFC-Verdrag ingestelde Commissie op 28 november 1984 een aanbeveling heeft opgesteld inzake de minimummaaswijdte voor het vissen op lodde in het gedeelte van het onder dit Verdrag vallende gebied dat buiten de visserijjurisdictie van de verdragsluitende partijen valt, welke aanbeveling op 26 januari 1985 bindend is geworden voor de Gemeenschap;

Overwegende dat de Gemeenschap thans de nodige maatregelen moet nemen om ten aanzien van vissersvaartuigen uit de Gemeenschap aan deze aanbeveling uitvoering te geven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

Vaartuigen die de vlag voeren van of geregistreerd zijn in een Lid-Staat, mogen bij het vissen op lodde in het gedeelte van het onder het NEAFC-Verdrag vallende gebied dat buiten de onder de visserijjurisdictie van de partijen bij dit Verdrag begrepen maritieme wateren is gelegen, geen netten met een maaswijdte van minder dan 16 mm gebruiken.

De definitie van het onder het NEAFC-Verdrag vallende gebied is opgenomen in de bijlage.

Een vaartuig wordt geacht op lodde te vissen wanneer, uitgedrukt in gewicht, de hoeveelheid lodde aan boord meer bedraagt dan 50 % van de totale hoeveelheid lodde en andere vissoorten samen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 8 juli 1985.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • J. 
    SANTER
  • (1) 
    PB nr. L 24 van 27. 1. 1983, blz. 1.
  • (2) 
    PB nr. L 227 van 12. 8. 1981, blz. 21.

BIJLAGE

Omschrijving van het gebied waarop het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan van toepassing is

(Artikel 1, lid 1, van het Verdrag)

Het gebied waarop het Verdrag van toepassing is, omvat de wateren die gelegen zijn:

  • a) 
    in die delen van de Atlantische Oceaan en de Noordelijke IJszee en de daarmee in verbinding staande zeeën die gelegen zijn ten noorden van 36° noorderbreedte en tussen 42° westerlengte en 51° oosterlengte, met uitzondering van:
  • i) 
    de gedeelten van de Oostzee en de Belten die zijn gelegen ten zuiden en ten oosten van de lijnen die kunnen worden getrokken van Hasenore Head naar Gniben Point, van Korshage naar Spodsbjerg en van Gilbjerg Head naar de Kullen, en
  • ii) 
    de gedeelten van de Middellandse Zee en de daarmede in verbinding staande zeeën tot aan het snijpunt van de parallel van 36° noorderbreedte en de meridiaan van 5°36' westerlengte;
  • b) 
    in dat deel van de Atlantische Oceaan dat gelegen is ten noorden van 59° noorderbreedte en tussen 44° westerlengte en 42° westerlengte.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.