Richtlijn 1990/619 - Harmonisatie van nationale wetgevingbetreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31990L0619

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31990L0619

Tweede Richtlijn 90/619/EEG van de Raad van 8 november 1990 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van Richtlijn 79/267/EEG

Publicatieblad Nr. L 330 van 29/11/1990 blz. 0050 - 0061

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 6 Deel 3 blz. 0067

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 6 Deel 3 blz. 0067

*****

TWEEDE RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 8 november 1990

tot coordinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van Richtlijn 79/267/EEG

( 90/619/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57, lid 2, en artikel 66,

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),

In samenwerking met het Europese Parlement ( 2 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ),

Overwegende dat de interne markt van het levensverzekeringsbedrijf en de in de Eerste Richtlijn 79/267/EEG van de Raad van 5 maart 1979 tot coordinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening daarvan ( 4 ), hierna "Eerste Richtlijn" genoemd, laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Spanje en Portugal, bedoelde verrichtingen tot ontwikkeling moeten worden gebracht; dat, om dat doel te bereiken, voor de verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor binnen de Gemeenschap hebben het verrichten van diensten in de Lid-Staten moet worden vergemakkelijkt, en zodoende aan de verzekeringnemers de mogelijkheid moet worden geboden om niet alleen op in hun land gevestigde verzekeraars een beroep te doen, maar ook op verzekeraars die hun hoofdkantoor in de Gemeenschap hebben en in andere Lid-Staten zijn gevestigd;

Overwegende dat overeenkomstig het Verdrag iedere discriminatoire behandeling inzake het verrichten van diensten, gebaseerd op de omstandigheid dat een onderneming niet is gevestigd in de Lid-Staat waar de dienst wordt verricht, sinds het einde van de overgangsperiode verboden is; dat dit verbod geldt voor het verrichten van diensten door iedere vestiging van een onderneming in de Gemeenschap : hoofdkantoor, agentschap of bijkantoor;

Overwegende dat om praktische redenen het verrichten van diensten moet worden omschreven, rekening houdend met enerzijds de vestiging van de verzekeraar, en anderzijds de plaats van de verbintenis; dat derhalve eveneens een omschrijving moet worden gegeven van de verbintenis; dat bovendien de werkzaamheden door middel van vestiging moeten worden onderscheiden van de werkzaamheden in het kader van het vrij verrichten van diensten;

Overwegende dat de Eerste Richtlijn moet worden aangevuld, inzonderheid om de controlebevoegdheden en -middelen van de toezichthoudende autoriteiten nader te omschrijven; dat bovendien specifieke bepalingen moeten worden vastgesteld betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het toezicht op de werkzaamheden in het kader van het vrij verrichten van diensten;

Overwegende dat aan de verzekeringnemers die, omdat zij het initiatief nemen een verbintenis aan te gaan in een ander land en zich derhalve onder de bescherming stellen van het rechtsstelsel van dit andere land, geen bijzondere bescherming nodig hebben in de Lid-Staat van de verbintenis, totale vrijheid moet worden verleend om een beroep te doen op een zo ruim mogelijke markt van het levensverzekeringsbedrijf en de in de Eerste Richtlijn bedoelde verrichtingen; dat voorts een adequate bescherming moet worden gegarandeerd voor de andere verzekeringnemers;

Overwegende dat, wat bepaalde verrichtingen inzake collectieve pensioenfondsen betreft, ten gevolge van het veelvoud en de ingewikkeldheid van de verschillende stelsels en hun nauwe relaties met de stelsels van sociale zekerheid, een grondige studie vereist is; dat deze derhalve dienen te worden uitgesloten van het toepassingsgebied van de bijzondere bepalingen voor het vrij verrichten van diensten van deze richtlijn; dat zij het onderwerp zullen vormen van een andere richtlijn;

Overwegende dat de in de Lid-Staten vigerende bepalingen op het gebied van het op de overeenkomsten met betrekking tot de in de Eerste Richtlijn bedoelde werkzaamheden toepasselijk recht uiteenlopend blijven; dat de vrijheid om als op de overeenkomst toepasselijk recht een ander recht te kiezen dan dat van de Lid-Staat van de verbintenis, in bepaalde

gevallen kan worden verleend op grond van regels die rekening houden met de specifieke omstandigheden;

Overwegende dat de bepalingen van de Eerste Richtlijn betreffende portefeuilleoverdracht moeten worden versterkt en aangevuld met bepalingen die specifiek betrekking hebben op de overdracht van de portefeuille van in het kader van dienstverrichting gesloten overeenkomsten aan een andere onderneming;

Overwegende dat bij de huidige stand van de coordinatie aan de Lid-Staten de bevoegdheid moet worden verleend om ter bescherming van de verzekeringnemers de gelijktijdige uitoefening van werkzaamheden in het kader van

het vrij verrichten van diensten en werkzaamheden in het kader van vestiging te beperken; dat in een dergelijke beperking niet kan worden voorzien voor de verbintenissen waarin de verzekeringnemers die bescherming niet behoeven;

Overwegende dat de toegang tot het vrij verrichten van diensten moet worden onderworpen aan procedures die garanderen dat de verzekeringsonderneming de bepalingen in acht neemt betreffende zowel de financiële garanties als de verzekeringsvoorwaarden en de tarieven; dat deze procedures kunnen worden versoepeld voor zover de werkzaamheden in het kader van dienstverrichting betrekking hebben op de verzekeringnemers die wegens de kenmerken van de verbintenis die zij voornemens zijn aan te gaan geen bijzondere bescherming behoeven in de Lid-Staat van de verbintenis;

Overwegende echter dat het voor deze tweede categorie verzekeringnemers en wanneer het om een levensverzekeringsovereenkomst gaat, dienstig is de verzekeringnemer de mogelijkheid te geven de overeenkomst binnen een termijn van 30 dagen op te zeggen;

Overwegende dat in de Eerste Richtlijn het beginsel is neergelegd, dat de werkzaamheden bedoeld in Richtlijn 73/239/EEG ( 1 ) ( eerste richtlijn tot coordinatie van het schadeverzekeringsbedrijf genoemd ), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 88/357/EEG ( 2 ), niet gelijktijdig mogen worden uitgeoefend met die welke in de Eerste Richtlijn worden bedoeld; dat zij weliswaar de voortzetting van de bestaande ondernemingen die meer dan een branche uitoefenen, heeft toegestaan, doch duidelijk heeft gesteld dat deze geen agentschappen of bijkantoren mogen oprichten voor het levensverzekeringsbedrijf; dat het specifieke karakter van verbintenissen, die in het kader van dienstverrichting op het terrein van verzekeringen worden aangegaan, evenwel bij wijze van overgangsmaatregel ingaande bij gelegenheid van de kennisgeving van de onderhavige richtlijn aan de Lid-Staten een zekere soepelheid in de toepassing van het aangehaalde beginsel rechtvaardigt;

Overwegende dat niets in deze richtlijn verhindert dat een samengestelde onderneming zich opdeelt in twee ondernemingen, waarvan één zich bezighoudt met levensverzekeringen en de andere met schadeverzekeringen en dat het wenselijk is om de Lid-Staten in staat te stellen om, met inachtneming van de gemeenschappelijke regels inzake het mededingingsrecht, daartoe het geëigende fiscale regime te scheppen, met name ten aanzien van de meerwaarde die een dergelijke deling met zich zou kunnen brengen, opdat die deling onder zo goed mogelijke voorwaarden zal kunnen plaatsvinden;

Overwegende dat een bijzondere samenwerking op het terrein van het vrij verrichten van diensten moet worden ingesteld tussen de bevoegde toezichthoudende autoriteiten van de Lid-Staten onderling en tussen deze autoriteiten en de Commissie; dat tevens een sanctieregeling moet worden ingesteld die van toepassing is wanneer de onderneming die diensten verricht, zich niet voegt naar de bepalingen van de Lid-Staat van dienstverrichting;

Overwegende dat de technische voorzieningen, met inbegrip van de wiskundige voorzieningen, moeten worden onderworpen aan de regels en het toezicht van de Lid-Staat van dienstverrichting wanneer de werkzaamheden in het kader van dienstverrichting verbintenissen betreffen waarvoor de Lid-Staat waarvoor de dienstverrichting bestemd is, de verzekeringnemers een bijzondere bescherming wil bieden; dat de technische voorzieningen, met inbegrip van de wiskundige voorzieningen, daarentegen onderworpen blijven aan de regels en het toezicht van de Lid-Staat waar de onderneming is gevestigd wanneer dit streven naar bescherming van de verzekeringnemer niet gegrond is;

Overwegende dat in een aantal Lid-Staten de verzekeringsovereenkomsten niet zijn onderworpen aan enige vorm van indirecte belasting, terwijl in andere Lid-Staten bijzondere heffingen worden toegepast; dat deze heffingen, in de

Lid-Staten waar zij gelden, qua structuur en tarieven aanzienlijk verschillen; dat voorkomen moet worden dat deze verschillen ernstige concurrentiedistorsies voor de ondernemingen tussen de Lid-Staten met zich brengen; dat, onder voorbehoud van een latere harmonisatie, de toepassing van de belastingregeling van de Lid-Staat waar de verbintenis wordt aangegaan een dergelijk bezwaar kan ondervangen en dat het de taak van de Lid-Staten is de nadere regels voor het innen van deze heffingen vast te stellen;

Overwegende dat de Eerste Richtlijn uitdrukkelijke specifieke regels behelst op het gebied van de vergunningverlening aan agentschappen en bijkantoren van ondernemingen wier hoofdkantoor zich buiten de Gemeenschap bevindt;

Overwegende dat er voorzien moet worden in een soepele procedure aan de hand waarvan de wederkerigheid op een communautaire grondslag kan worden beoordeeld; dat deze procedure niet ten doel heeft de financiële markten van de Gemeenschap af te sluiten, maar _ aangezien de Gemeenschap voornemens is haar financiële markten voor de rest van de wereld open te houden _ de liberalisatie van de globale financiële markten in andere derde landen te verbeteren; dat deze richtlijn daartoe voorziet in procedures voor onderhandelingen met derde landen of, in laatste instantie, in de mogelijkheid maatregelen te nemen die bestaan in het opschorten van nieuwe vergunningsaanvragen of het beperken van het aantal nieuwe vergunningen;

Overwegende dat volgens artikel 8 C van het Verdrag rekening dient te worden gehouden met de inspanning die bepaalde volkshuishoudingen met verschillen in ontwikkeling zich moeten getroosten; dat dan ook aan bepaalde Lid-Staten een overgangsregeling moet worden toegestaan waardoor de bepalingen van de richtlijn, die specifiek betrekking hebben op het vrij verrichten van diensten, geleidelijk kunnen worden toegepast;

Overwegende dat, rekening houdende met de verschillen die bestaan tussen de nationale wetgevingen, dan ook aan de Lid-Staten een overgangsregime moet worden toegestaan om hun wetgeving aan te passen alvorens, wat betreft groepsverzekeringscontracten krachtens een arbeidsovereenkomst of de tussenkomst van verzekeringstussenpersonen, de bepalingen van de onderhavige richtlijn, die betrekking hebben op het geval dat de verzekeringnemer het initiatief neemt om in vrije dienstverrichting een overeenkomst aan te gaan, volledig toe te passen;

Overwegende dat het met name van belang zal zijn de Lid-Staten voldoende tijd te verlenen om desgewenst de nodige maatregelen te nemen ten einde zich te vergewissen van de beroepsbekwaamheid en de onafhankelijkheid van verzekeringstussenpersonen; dat de groeiende rol die die tussenpersonen spelen bij het adviseren van de verzekeringnemers die zich geplaatst zien voor een groeiend aanbod van produkten door de invoering van de vrijheid van dienstverrichting, hun beroepsbekwaamheid en onafhankelijkheid tot essentiële elementen maken met het oog op de consumentenbescherming,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

TITEL I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Deze richtlijn heeft tot doel :

a ) aanvulling van Richtlijn 79/267/EEG;

b ) vaststelling van de bijzondere bepalingen aangaande het vrij verrichten van diensten voor de in die richtlijn bedoelde en in titel III van deze richtlijn nader omschreven werkzaamheden .

Artikel 2

In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder :

a ) Eerste Richtlijn : Richtlijn 79/267/EEG;

b ) onderneming :

_ voor de toepassing van de titels I en II, iedere onderneming waaraan overeenkomstig artikel 6 of artikel 27 van de Eerste Richtlijn vergunning is verleend,

_ voor de toepassing van de titels III en IV, iedere onderneming waaraan overeenkomstig artikel 6 van de Eerste Richtlijn vergunning is verleend;

c ) vestiging :

hoofdkantoor, agentschap of bijkantoor van een onderneming, met inachtneming van artikel 3;

d ) verbintenis :

een verbintenis die verwezenlijkt wordt in de vorm van een verzekering of van verrichtingen als bedoeld in artikel 1 van de Eerste Richtlijn;

e ) Lid-Staat van de verbintenis :

de Lid-Staat waar de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats heeft of, indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is, de Lid-Staat waar zich de vestiging van deze rechtspersoon bevindt waarop de overeenkomst betrekking heeft;

f ) Lid-Staat van de vestiging :

de Lid-Staat waar de vestiging die de verbintenis aangaat, is gelegen;

g ) Lid-Staat van dienstverrichting :

de Lid-Staat van de verbintenis, wanneer deze wordt aangegaan door een in een andere Lid-Staat gelegen vestiging;

h ) moederonderneming : een moederonderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG ( 1 );

i ) dochteronderneming : een dochteronderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG; elke dochteronderneming van een dochteronderneming wordt ook beschouwd als een dochter van de moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat .

Artikel 3

Voor de toepassing van de Eerste Richtlijn en van deze richtlijn wordt met een agentschap of bijkantoor gelijkgesteld, elke duurzame aanwezigheid van een onderneming op het grondgebied van een Lid-Staat, ook indien die aanwezigheid niet de vorm heeft van een bijkantoor of een agentschap, maar enkel bestaat uit een bureau, beheerd door eigen personeel van de onderneming of door een zelfstandig persoon die echter gemachtigd is duurzaam voor die onderneming op te treden zoals een agentschap zou doen .

TITEL II

Bepalingen ter aanvulling van de Eerste Richtlijn

Artikel 4

1 . Het recht dat van toepassing is op de overeenkomsten met betrekking tot de in de Eerste Richtlijn bedoelde werkzaamheden is het

recht van de Lid-Staat van de verbintenis . Indien zulks volgens het recht van deze Staat mogelijk is, kunnen de partijen evenwel het recht van een ander land kiezen .

2 . Wanneer de verzekeringnemer een natuurlijke persoon is en zijn gewone verblijfplaats heeft in een andere Lid-Staat dan die waarvan hij onderdaan is, kunnen de partijen het recht kiezen van de Lid-Staat waarvan hij onderdaan is .

3 . Indien een Lid-Staat uit meer dan een territoriale eenheid bestaat en elke eenheid daarvan eigen rechtsregels voor verbintenissen uit overeenkomst bezit, wordt voor de vaststelling van het overeenkomstig deze richtlijn toe te passen recht iedere eenheid als een Lid-Staat beschouwd .

( 1 ) PB nr . C 38 van 15 . 2 . 1989, blz . 7, en

PB nr . C 72 van 22 . 3 . 1990, blz . 5 .

( 2 ) PB nr . C 175 van 16 . 7 . 1990, blz . 107, en besluit van 24 oktober 1990 ( nog niet verschenen in het Publikatieblad ).

( 3 ) PB nr . C 298 van 27 . 11 . 1989, blz . 2 .

( 4 ) PB nr . L 63 van 13 . 3 . 1979, blz . 1 .

( 1 ) PB nr . L 228 van 16 . 8 . 1973, blz . 3 .

( 2 ) PB nr . L 172 van 4 . 7 . 1988, blz . 1 .

( 1 ) PB nr . L 193 van 18 . 7 . 1983, blz . 1 .

Een Lid-Staat waarbinnen verschillende territoriale eenheden eigen rechtsregels voor verbintenissen uit overeenkomst bezitten, is niet verplicht de bepalingen van deze richtlijn toe te passen op conflicten tussen het recht van deze eenheden .

4 . Dit artikel laat de toepassing onverlet van de bepalingen van het land van de rechter die, ongeacht het op de overeenkomst toepasselijke recht, het geval dwingend beheersen .

Indien het recht van een Lid-Staat daarin voorziet, kan gevolg worden toegekend aan de dwingende bepalingen van het recht van de Lid-Staat van de verbintenis, indien en voor zover die bepalingen volgens het recht van deze Lid-Staat toepasselijk zijn, ongeacht het recht dat de overeenkomst beheerst .

5 . Behoudens het in de voorgaande leden bepaalde, passen de Lid-Staten op de in deze richtlijn bedoelde verzekeringsovereenkomsten de algemene bepalingen van hun internationaal privaatrecht inzake verbintenissen uit overeenkomst toe .

Artikel 5

Artikel 23 van de Eerste Richtlijn wordt aangevuld met het volgende lid :

"3 . Iedere Lid-Staat neemt de nodige maatregelen opdat de op de verzekeringsondernemingen toezichthoudende autoriteiten over de bevoegdheden en middelen beschikken die noodzakelijk zijn om toezicht uit te oefenen op de werkzaamheden van de op zijn grondgebied gevestigde verzekeringsondernemingen, met inbegrip van de werkzaamheden die buiten dit grondgebied worden verricht, overeenkomstig de richtlijnen van de Raad betreffende deze werkzaamheden en met het oog op de toepassing ervan .

Deze bevoegdheden en middelen moeten aan de toezichthoudende autoriteiten met name de mogelijkheid verschaffen om :

_ grondige informatie te verkrijgen over de situatie en alle werkzaamheden van de onderneming, met name :

_ door het inwinnen van inlichtingen of het opvragen van documenten betreffende de verzekeringsactiviteiten,

_ door het verrichten van controles ter plaatse in de bedrijfsruimten van de onderneming;

_ jegens de onderneming alle afdoende en noodzakelijke maatregelen te treffen om te bewerkstelligen dat de werkzaamheden van de onderneming blijven stroken met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke de onderneming in de onderscheiden Lid-Staten in acht moet nemen, inzonderheid met het programma van werkzaamheden, voor zover dit laatste verplicht blijft, alsook om misstanden te vermijden of te beëindigen die de belangen der verzekerden zouden schaden;

_ te bewerkstelligen dat de door de toezichthoudende autoriteiten noodzakelijk geachte maatregelen worden toegepast, zo nodig door de tenuitvoerlegging ervan te gelasten, in voorkomend geval door een beroep te doen op de rechterlijke instanties .

De Lid-Staten kunnen de toezichthoudende autoriteiten ook de mogelijkheid bieden alle inlichtingen te verkrijgen betreffende de overeenkomsten die in het bezit zijn van tussenpersonen .".

Artikel 6

1 . Artikel 25 van de Eerste Richtlijn wordt ingetrokken .

2 . Elke Lid-Staat verleent, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, de op zijn grondgebied gevestigde ondernemingen toestemming voor de gehele of gedeeltelijke overdracht van hun portefeuille met overeenkomsten waarvoor deze Lid-Staat de Lid-Staat van de verbintenis is, aan een in dezelfde Lid-Staat gevestigde overnemende onderneming, indien de toezichthoudende autoriteiten van de Lid-Staat van het hoofdkantoor van de overnemende onderneming verklaren dat deze onderneming, mede gelet op de overdracht, de vereiste solvabiliteitsmarge bezit .

3 . Elke Lid-Staat verleent, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, de op zijn grondgebied gevestigde ondernemingen toestemming voor de gehele of gedeeltelijke overdracht van hun portefeuille met overeenkomsten die zijn gesloten in de in artikel 10, lid 1, bedoelde omstandigheden, aan een in

Lid-Staat van dienstverrichting gevestigde overnemende onderneming, indien de toezichthoudende autoriteiten van de Lid-Staat van het hoofdkantoor van de overnemende onderneming verklaren dat deze onderneming, mede gelet op de overdracht, de vereiste solvabiliteitsmarge bezit .

4 . Elke Lid-Staat verleent, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, de op zijn grondgebied gevestigde ondernemingen toestemming voor de gehele of gedeeltelijke overdracht van hun portefeuille met overeenkomsten die zijn gesloten in de in artikel 10, lid 1, bedoelde omstandigheden, aan een in dezelfde Lid-Staat gevestigde overnemende onderneming, indien de toezichthoudende autoriteiten van de Lid-Staat van het hoofdkantoor van de overnemende onderneming verklaren dat deze onderneming, mede gelet op de overdracht, de vereiste solvabiliteitsmarge bezit en indien deze onderneming in de Lid-Staat van dienstverrichting aan de voorwaarden van de artikelen 11, 12, 14 en 16 voldoet .

5 . In de gevallen bedoeld in de leden 3 en 4, geven de toezichthoudende autoriteiten van de Lid-Staat van vestiging van de overdragende onderneming toestemming voor de overdracht nadat zij de instemming hebben verkregen van de toezichthoudende autoriteiten van de Lid-Staat van dienstverrichting .

6 . Indien een Lid-Staat, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, de op zijn grondgebied gevestigde ondernemingen toestemming verleent voor de gehele of gedeeltelijke overdracht van hun portefeuille

met overeenkomsten aan een overnemende onderneming gevestigd in een andere Lid-Staat die niet de Lid-Staat van dienstverrichting is, vergewist hij zich ervan dat aan de volgende voorwaarden is voldaan :

_ de toezichthoudende autoriteiten van de Lid-Staat van het hoofdkantoor van de overnemende onderneming verklaren dat deze onderneming, mede gelet op de overdracht, de vereiste solvabiliteitsmarge bezit;

_ de Lid-Staat waar de overnemende onderneming is gevestigd, gaat akkoord;

_ de overnemende onderneming voldoet in de Lid-Staat van dienstverrichting aan de voorwaarden van de artikelen 11, 12, 14 en 16; het recht van deze Lid-Staat voorziet in de mogelijkheid van een dergelijke overdracht en deze Lid-Staat gaat akkoord met de overdracht .

7 . De overeenkomstig dit artikel toegestane overdracht wordt in de Lid-Staat van de verbintenis bekendgemaakt onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden . Deze overdracht kan van rechtswege worden tegengeworpen aan de verzekeringnemers, aan de verzekerden en aan iedereen die uit de overgedragen overeenkomsten voortvloeiende rechten of verplichtingen heeft .

Deze bepaling doet geen afbreuk aan het recht van de Lid-Staten om de verzekeringnemers de mogelijkheid te bieden de overeenkomst binnen een bepaalde termijn na de overdracht op te zeggen .

Artikel 7

Artikel 22, lid 2, van de Eerste Richtlijn wordt als volgt gelezen :

"2 . De Italiaanse Republiek neemt alle nodige maatregelen opdat de aan de op haar grondgebied gevestigde ondernemingen opgelegde verplichting een gedeelte van de door hen afgesloten verzekeringen over te dragen aan het Istituto nazionale di assicurazioni uiterlijk op 20 november 1994 komt te vervallen .".

Artikel 8

1 . Titel III van de Eerste Richtlijn wordt vervangen door :

"TITEL III A

Regels, toepasselijk op binnen de Gemeenschap gevestigde agentschappen of bijkantoren van ondernemingen waarvan het hoofdkantoor buiten de Gemeenschap is gevestigd ".

2 . Het volgende opschrift wordt ingevoegd na artikel 32 van de Eerste Richtlijn :

"TITEL III B

Regels, toepasselijk op dochterondernemingen van of verwervingen van een deelneming door een moederonderneming waarop het recht van een derde land van toepassing is ".

Artikel 9

Titel III B van de Eerste Richtlijn wordt aangevuld met de volgende artikelen :

"Artikel 32 bis

De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van :

a ) elke vergunningsverlening voor een rechtstreekse of middellijke dochteronderneming waarvan één of meer moederondernemingen onder het recht van een derde land vallen . De Commissie stelt het in artikel 32 ter, lid 6, bedoelde Comité daarvan in kennis;

b ) elke deelneming van een dergelijke moederonderneming in een verzekeringsonderneming van de Gemeenschap waardoor laatstgenoemde de dochteronderneming van eerstgenoemde wordt . De Commissie stelt het in artikel 32 ter, lid 6, bedoelde Comité daarvan in kennis .

Wanneer vergunning wordt verleend aan een rechtstreekse of middellijke dochteronderneming van één of meer moederondernemingen die onder het recht van een derde land vallen, wordt de structuur van de groep vermeld in de kennisgeving van de bevoegde autoriteiten aan de Commissie .

Artikel 32 ter

1 . De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de algemene moeilijkheden die hun verzekeringsondernemingen ondervinden bij vestiging of uitoefening van hun werkzaamheden in een derde land .

2 . De Commissie stelt, voor de eerste maal niet later dan zes maanden voor de in artikel 30, tweede alinea, van Richtlijn 90/619/EEG ( 1 ) bedoelde datum en vervolgens periodiek, een verslag op waarin de in de leden 3 en 4 bedoelde behandeling van verzekeringsondernemingen van de Gemeenschap in derde landen, met betrekking tot de vestiging en de uitoefening van

verzekeringswerkzaamheden en het verwerven van deelnemingen in verzekeringsondernemingen van derde landen wordt onderzocht . De Commissie legt deze verslagen, in voorkomend geval vergezeld van passende voorstellen, voor aan de Raad .

3 . Indien de Commissie vaststelt, hetzij op grond van de in lid 2 bedoelde verslagen, hetzij op basis van andere informatie, dat een derde land de verzekeringsondernemingen van de Gemeenschap geen daadwerkelijke toegang tot de markt verleent die vergelijkbaar is met die welke de Gemeenschap toekent aan verzekeringsondernemingen van dat derde land, kan zij aan de Raad voorstellen doen om een passend onderhandelingsmandaat te verkrijgen ten einde voor de verzekeringsondernemingen van de Gemeenschap vergelijkbare concurrentiemogelijkheden te verkrijgen . De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen .

4 . Indien de Commissie vaststelt, hetzij op grond van de in lid 2 bedoelde verslagen, hetzij op basis van andere informatie, dat in een derde land verzekerings

ondernemingen van de Gemeenschap geen nationale behandeling krijgen die dezelfde concurrentiemogelijkheden biedt als die welke aan binnenlandse verzekeringsondernemingen worden geboden, en dat de voorwaarden voor daadwerkelijke toegang tot de markt niet zijn vervuld, kan zij onderhandelingen openen om dit euvel te verhelpen .

In de in de eerste alinea van dit lid bedoelde omstandigheden kan ook, naast het openen van onderhandelingen, overeenkomstig de procedure van artikel 32 ter, lid 6, worden besloten dat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten hun beslissingen moeten beperken of opschorten inzake :

_ op het tijdstip van het besluit of later ingediende vergunningsaanvragen, en

_ het verwerven van deelnemingen door rechtstreekse of middellijke moederondernemingen die onder het recht van het betrokken derde land vallen .

De bedoelde maatregelen zijn ten hoogste drie maanden geldig .

Voor het verstrijken van deze termijn van drie maanden kan de Raad in het licht van het resultaat van de onderhandelingen op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten of de genomen maatregelen van toepassing blijven .

Een dergelijke beperking of opschorting geldt niet voor de oprichting van dochterondernemingen door verzekeringsondernemingen of dochterondernemingen daarvan die een vergunning hebben gekregen in de Gemeenschap, noch voor het verwerven van deelnemingen door dergelijke ondernemingen of dochterondernemingen in een verzekeringsonderneming van de Gemeenschap .

5 . Indien de Commissie een van de in de leden 3 en 4 bedoelde vaststellingen doet, stellen de Lid-Staten haar desgevraagd in kennis van :

a ) elke vergunningsaanvraag door een rechtstreekse of middellijke dochteronderneming waarvan een of meer moederondernemingen onder het recht van het betrokken derde land vallen;

b ) elk door een dergelijke onderneming voorgelegd project voor verwerving van een deelneming in een verzekeringsonderneming van de Gemeenschap, waardoor laatstgenoemde de dochteronderneming van eerstgenoemde wordt .

Deze kennisgevingsverplichting vervalt zodra met een derde land als bedoeld in lid 3 of lid 4 een overeenkomst is gesloten of wanneer de in lid 4, tweede en derde alinea, bedoelde maatregelen niet meer van toepassing zijn .

6 . De Commissie wordt bijgestaan door een Comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie .

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen . Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de Voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie . Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen . Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel . De Voorzitter neemt niet aan de stemming deel .

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité .

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen . De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen .

Indien de Raad, na verloop van een termijn die in elk door de Raad uit hoofde van dit lid te nemen besluit zal worden vastgesteld, maar die in geen geval langer kan zijn dan drie maanden na de indiening van het voorstel bij de Raad, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld, tenzij de Raad zich met gewone meerderheid van stemmen tegen

genoemde maatregelen heeft uitgesproken .

7 . De krachtens dit artikel getroffen maatregelen moeten in overeenstemming zijn met de verplichtingen die de Gemeenschap heeft uit hoofde van bilaterale of multilaterale internationale overeenkomsten inzake de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van verzekeringsondernemingen .

( 1 ) PB nr . L 330 van 29 . 11 . 1990, blz . 50 .".

TITEL III

Bijzondere bepalingen ten aanzien van het vrij verrichten van diensten

Artikel 10

1 . De bepalingen van deze titel zijn van toepassing wanneer een onderneming vanuit een in een Lid-Staat gelegen vestiging in een andere Lid-Staat een verbintenis aangaat .

2 . Deze bepalingen zijn van toepassing :

_ op de in artikel 1, lid 1, van de Eerste Richtlijn bedoelde verzekeringen,

_ op de in artikel 1, lid 2, onder a ) en b ), van de Eerste Richtlijn bedoelde verrichtingen .

3 . Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de verrichtingen en de instellingen bedoeld in artikel 1, lid 2, onder c ), d ) en e ), artikel 1, lid 3, en de artikelen 2, 3 en 4 van de Eerste Richtlijn .

4 . Een onderneming kan alleen verbintenissen in een andere Lid-Staat aangaan indien zij in haar Lid-Staat van vestiging voor dergelijke verbintenissen vergunning heeft verkregen ingevolge artikel 6 van de Eerste Richtlijn .

Artikel 11

Elke onderneming die voornemens is diensten te verrichten, is gehouden de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waar het hoofdkantoor is gevestigd en, in voorkomend geval, van de Lid-Staat van de betrokken vestiging, hiervan vooraf in kennis te stellen, met opgave van de Lid-Staat of de Lid-Staten op het grondgebied waarvan zij voornemens is diensten te verrichten en van de aard van de verbintenissen die zij voornemens is aan te gaan .

Artikel 12

1 . Onder voorbehoud van artikel 13 kan elke Lid-Staat op het grondgebied waarvan een onderneming voornemens is in het kader van dienstverrichting de in artikel 10 bedoelde verbintenissen aan te gaan, de toegang tot deze werkzaamheid afhankelijk stellen van een vergunning, voor zover deze verbintenissen niet zijn aangegaan overeenkomstig artikel 13; te dien einde kan hij de eis stellen dat de onderneming :

a ) een certificaat overlegt, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waar het hoofdkantoor is gevestigd, waarin wordt verklaard dat de onderneming voor al haar werkzaamheden over de in artikel 19 van de Eerste Richtlijn bedoelde minimumsolvabiliteitsmarge beschikt en dat de vergunning overeenkomstig artikel 6, lid 1, van die richtlijn, de onderneming in staat stelt buiten de Lid-Staat van de vestiging werkzaam te zijn;

b ) een certificaat overlegt, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van de vestiging, waarin wordt verklaard welke branches de onderneming mag uitoefenen, alsmede dat deze autoriteiten er geen bezwaar tegen maken dat de onderneming werkzaamheden in het kader van dienstverrichting verricht;

c ) een programma van werkzaamheden overlegt dat gegevens moet bevatten betreffende :

_ de aard van de verbintenissen die de onderneming voornemens is aan te gaan in de Lid-Staat van dienstverrichting;

_ de algemene en bijzondere voorwaarden van de verzekeringspolissen die zij voornemens is daar te gebruiken;

_ de tarieven die de onderneming voornemens is toe te passen voor elke categorie van verrichtingen en de technische grondslagen die zij voornemens is voor elke categorie verrichtingen te hanteren;

_ de formulieren en andere gedrukte documenten die zij in de contacten met de verzekeringnemers wil gebruiken, voor zover deze ook van de gevestigde ondernemingen worden geëist .

2 . De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van dienstverrichting kunnen eisen dat de in lid 1, onder c ), bedoelde gegevens hun in de officiële taal van deze Lid-Staat worden overgelegd .

3 . De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van dienstverrichting beschikken over een termijn van zes maanden, ingaande op de datum van ontvangst van de in lid 1 genoemde documenten, om de vergunning te verlenen of te weigeren, naar gelang de elementen van het door de onderneming overgelegde programma van werkzaamheden al dan niet in overeenstemming zijn met de in deze Lid-Staat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen .

Dat bepaalde verrichtingen van het programma van werkzaamheden in de Lid-Staat van de vestiging wel en in de Lid-Staat van dienstverrichting niet onder de controle van de voor het toezicht op verzekeringsondernemingen bevoegde autoriteiten vallen, is geen reden om deze vergunning te weigeren .

4 . Indien de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van dienstverrichting bij het verstrijken van de in lid 3 bedoelde ter

geen uitspraak hebben gedaan, wordt de vergunning geacht te zijn geweigerd .

5 . Ieder besluit tot weigering van de vergunning of tot weigering van het in lid 1, onder a ) of b ), bedoelde certificaat moet nauwkeurig met redenen zijn omkleed en aan de betrokken onderneming ter kennis worden gebracht .

6 . Elke Lid-Staat voorziet in de mogelijkheid van beroep bij een rechterlijke instantie tegen een weigering van de vergunning of weigering van afgifte van het in lid 1, onder a ) of b ), bedoelde certificaat .

Artikel 13

1 . De in het kader van dienstverrichting aangegane verbintenissen vallen onder artikel 14, wanneer de verzekeringnemer het initiatief neemt de onderneming om het aangaan van de verbintenis te verzoeken .

De verzekeringnemer wordt geacht het initiatief te hebben genomen :

_ wanneer enerzijds de overeenkomst wordt gesloten door beide partijen in de Lid-Staat waar de onderneming is gevestigd of door elk van de partijen respectievelijk in de Lid-Staat van vestiging of van gewone verblijfplaats en anderzijds met de verzekeringnemer in de Lid-Staat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft geen contact is opgenomen door de onderneming, noch door een verzekeringstussenpersoon of door een gemachtigde van de onderneming, noch door middel van aan hem persoonlijk toegezonden reclamemateriaal;

_ wanneer de verzekeringnemer zich richt tot een tussenpersoon die gevestigd is in de Lid-Staat waar de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats heeft en die de in artikel 2, lid 1, onder a ), van Richtlijn 77/92/EEG ( 1 ), laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Spanje en Portugal, bedoelde beroepswerkzaamheden uitoefent, ten einde inlichtingen in te winnen over verzekeringsovereenkomsten die worden aangeboden door ondernemingen die gevestigd zijn in andere Lid-Staten dan de Lid-Staat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft dan wel om via zijn tussenpersoon bij een van deze ondernemingen een verbintenis aan te gaan . In dat geval ondertekent de verzekeringnemer een verklaring waarin dit verzoek uitdrukkelijk is neergelegd, en waarvan de tekst is opgenomen in de bijlage, onder A .

2 . Alvorens een verbintenis aan te gaan in de in lid 1, eerste en tweede streepje, bedoelde gevallen, ondertekent de verzekeringnemer een verklaring waarvan de tekst is opgenomen in de bijlage, onder B, en waarin hij er nota van neemt dat deze verbintenis onderworpen is aan de toezichtregels van de Lid-Staat van de vestiging die de verbintenis aangaat .

Artikel 14

1 . Elke Lid-Staat op het grondgebied waarvan een onderneming voornemens is in het kader van dienstverrichting verbintenissen aan te gaan overeenkomstig artikel 13, stelt de eis dat de onderneming de onderstaande procedure in acht neemt :

a ) overlegging van een certificaat, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waar het hoofdkantoor is gevestigd, waarin wordt verklaard dat de onderneming voor al haar werkzaamheden over de in artikel 19 van de Eerste Richtlijn bedoelde minimumsolvabiliteitsmarge beschikt en dat de vergunning, overeenkomstig artikel 6, lid 1, van die richtlijn, de onderneming in staat stelt buiten de Lid-Staat van de vestiging werkzaam te zijn;

b ) overlegging van een certificaat, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van de vestiging, waarin wordt verklaard welke branches de onderneming mag uitoefenen, alsmede dat deze autoriteiten er geen bezwaar tegen maken dat de onderneming werkzaamheden in het kader van dienstverrichting verricht;

c ) opgave van de aard van de verbintenissen die zij voornemens is aan te gaan in de Lid-Staat van dienstverrichting .

De hiervoor beschreven procedure is niet van toepassing wanneer een onder deze richtlijn vallende werkzaamheid in de Lid-Staat van de verbintenis niet onderworpen is aan de controle door de administratieve autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op particuliere verzekeringen .

2 . Elke Lid-Staat voorziet in de mogelijkheid van beroep bij een rechterlijke instantie tegen een weigering van afgifte van het in lid 1, onder a ) of b ), bedoelde certificaat .

3 . De onderneming kan haar werkzaamheden aanvangen vanaf de officieel bevestigde datum waarop de autoriteiten van de Lid-Staat van dienstverrichting in het bezit zijn van de in lid 1 bedoelde documenten .

4 . Dit artikel is eveneens van toepassing indien de Lid-Staat op het grondgebied waarvan een onderneming voornemens is in 13 kader van dienstverrichting anders dan overeenkomstig artikel 13 verbintenissen aan te gaan, de toegang tot die werkzaamheden niet afhankelijk stelt van een vergunning .

5 . De Lid-Staten kunnen de verzekeringnemer niet beletten om een verbintenis aan te gaan die is toegelaten bij de voorschriften van de Lid-Staat van de vestiging, tenzij zulks in strijd is met de bepalingen inzake de openbare orde van de Lid-Staat van dienstverrichting .

Artikel 15

1 . Elke Lid-Staat schrijft voor dat de verzekeringnemer die een individuele levensverzekering aangaat in een van de in titel III bedoelde gevallen beschikt over een termijn van 14 tot 30 dagen, te rekenen vanaf het tijdstip waarop hij ervan in kennis word

gesteld dat de overeenkomst is gesloten, om deze overeenkomst op te zeggen .

De kennisgeving van de verzekeringnemer waarin hij de overeenkomst opzegt, heeft ten gevolge dat hij voor de toekomst wordt ontheven van alle uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen .

De andere rechtsgevolgen en de voorwaarden van de opzegging worden beheerst door het op de overeenkomst toepasselijke recht, als gedefinieerd in artikel 4, met name voor wat betreft de wijze waarop de verzekeringnemer ervan in kennis wordt gesteld dat de overeenkomst gesloten is .

2 . De Lid-Staten behoeven lid 1 niet toe te passen op overeenkomsten met een looptijd van ten hoogste zes maanden .

Artikel 16

De wetgeving van de Lid-Staten bepaalt dat een in een Lid-Staat gevestigde onderneming aldaar in het kader van dienstverrichting vanuit een vestiging in een andere Lid-Staat ten minste de volgende verbintenissen kan aangaan :

_ de in artikel 10 bedoelde verbintenissen, wanneer deze worden aangegaan overeenkomstig artikel 13;

_ de in artikel 10 bedoelde, anders dan overeenkomstig artikel 13 aangegane verbintenissen, wanneer zij behoren tot branches waarvoor de in de eerste Lid-Staat gevestigde onderneming niet overeenkomstig artikel 6 van de Eerste Richtlijn vergunning heeft gekregen .

Indien deze onderneming in het laatstgenoemde geval daarentegen wel deze vergunning heeft, kan de eerste Lid-Staat deze dienstverrichting verbieden .

Artikel 17

1 . Wanneer de in artikel 11 bedoelde onderneming voornemens is wijzigingen aan te brengen in de in artikel 12, lid 1, onder c ), of artikel 14, lid 1, onder c ), bedoelde gegevens, legt zij deze wijzigingen voor aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van dienstverrichting . Deze wijzigingen zijn naar gelang van het geval onderworpen aan artikel 12, lid 3, respectievelijk artikel 14, lid 3 .

2 . Wanneer de onderneming voornemens is haar werkzaamheden uit te breiden tot de in artikel 10 bedoelde verbintenissen, anders dan overeenkomstig artikel 13 of artikel 14, lid 4, moet zij de in de artikelen 11 en 12 omschreven procedure volgen .

3 . Wanneer de onderneming voornemens is haar werkzaamheden uit te breiden tot verbintenissen overeenkomstig artikel 13 of artikel 14, lid 4, moet zij de in de artikelen 11 en 14 omschreven procedure volgen .

Artikel 18

1 . De ondernemingen die krachtens artikel 13, lid 3, van de Eerste Richtlijn gelijktijdig de in de bijlage van Richtlijn 73/239/EEG en de in artikel 1 van de Eerste Richtlijn vermelde werkzaamheden uitoefenen, mogen voor een van de in de Eerste Richtlijn bedoelde branches verbintenissen aangaan in het kader van dienstverrichting als bedoeld in artikel 13 van deze richtlijn . Zij mogen ook verbintenissen aangaan in het kader van de dienstverrichting als bedoeld in artikel 12, indien het recht van de Lid-Staat van dienstverrichting zulks op het tijdstip van kennisgeving van deze richtlijn of op een later tijdstip toestaat, en tot en met 31 december 1995 in de overige Lid-Staten .

2 . Het onderhavige artikel wordt opnieuw bezien in het licht van het verslag dat de Commissie overeenkomstig artikel 39, lid 2, van de Eerste Richtlijn opstelt .

Artikel 19

1 . De Lid-Staten van dienstverrichting kunnen wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen handhaven of invoeren die ter wille van de bescherming van de verzekeringnemer gerechtvaardigd zijn, met name betreffende de goedkeuring van de algemene en bijzondere voorwaarden van de verzekeringspolissen, van de formulieren en andere gedrukte documenten die bestemd zijn om in de betrekkingen met de verzekeringnemers te worden gebruikt, van de tarieven en van elk ander document dat voor de normale uitoefening van het toezicht vereist is, op voorwaarde evenwel dat de regels van de Lid-Staat van de vestiging niet volstaan om het noodzakelijke beschermingsniveau te bereiken en de voorschriften van de Lid-Staat van dienstverrichting niet verder gaan dan daartoe noodzakelijk is .

2 . Voor de in artikel 13 bedoelde verbintenissen stellen de Lid-Staten van dienstverrichting echter geen bepalingen vast waarin de goedkeuring of mededeling wordt geëist van de algemene en bijzondere voorwaarden van de verzekeringspolissen, van de tarieven, van de formulieren en andere gedrukte documenten waarvan de onderneming gebruik wil maken in haar betrekkingen met de verzekeringnemers .

3 . Voor het toezicht op de naleving van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende deze verbintenissen mogen de Lid-Staten alleen de niet-systematische mededeling van de bedoelde voorwaarden en andere documenten eisen, zonder dat dit vereiste voor de onderneming een voorwaarde voor de uitoefening van haar werkzaamheden mag vormen .

Artikel 20

1 . Iedere onderneming die diensten verricht, moet aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van dienstverrichting alle ter toepassing van dit artikel gevraagde documenten overleggen, voor zover ook de in die Lid-Staat gevestigde ondernemingen daartoe gehouden zijn .

2 . Indien de bevoegde autoriteiten van een Lid-Staat vaststellen dat een onderneming die in het kader van dienstverrichting op het grondgebied van die Lid-Staat werkzaam is, zich niet houdt aan de rechtsregels van die Lid-Staat die op haar van

toepassing zijn, verzoeken zij de betrokken onderneming een einde te maken aan deze onregelmatigheid .

3 . Indien de betrokken onderneming geen gevolg geeft aan het in lid 2 bedoelde verzoek, stellen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van dienstverrichting de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van de vestiging hiervan in kennis . Deze autoriteiten treffen alle passende maatregelen opdat de betrokken onderneming een eind maakt aan de onregelmatigheid . De aard van deze maatregelen wordt ter kennis van de autoriteiten van de Lid-Staat van dienstverrichting gebracht .

De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van dienstverrichting kunnen zich ook wenden tot de bevoegde autoriteiten van het hoofdkantoor van de verzekeringsonderneming, wanneer de diensten door een bijkantoor of agentschap worden verricht .

4 . Indien de onderneming, ondanks de door de Lid-Staat van de vestiging getroffen maatregelen, of omdat deze maatregelen ontoereikend blijken of die Lid-Staat geen maatregelen treft, inbreuk blijft maken op de in de Lid-Staat van dienstverrichting geldende rechtsregels, kan deze Lid-Staat, na de toezichthoudende autoriteiten van de Lid-Staat van de vestiging daarvan op de hoogte te hebben gebracht, passende maatregelen nemen om verdere onregelmatigheden te voorkomen en, voor zover zulks volstrekt noodzakelijk is, de onderneming beletten met het aangaan van verbintenissen in het kader van dienstverrichting op zijn grondgebied door te gaan . Voor verbintenissen die in het kader van dienstverrichting zijn aangegaan, anders dan overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 van deze richtlijn, omvatten deze maatregelen het intrekken van de in artikel 12 bedoelde vergunning . De Lid-Staten zorgen ervoor dat de voor deze maatregelen noodzakelijke kennisgevingen op hun grondgebied mogelijk worden gemaakt .

( 1 ) PB nr . L 26 van 31 . 1 . 1977, blz . 14 .

5 . Bovenstaande bepalingen laten de bevoegdheid van de Lid-Staten om de op hun grondgebied begane onregelmatigheden te bestraffen, onverlet .

6 . Indien de onderneming die de inbreuk heeft gepleegd, een vestiging heeft of goederen bezit in de Lid-Staat van dienstverrichting, kunnen de toezichthoudende autoriteiten van deze Lid-Staat overeenkomstig de nationale wetgeving de voor deze inbreuk vastgestelde administratieve sancties ten uitvoer leggen ten aanzien van deze vestiging of deze goederen .

7 . Elke in het kader van de leden 2 tot en met 6 genomen maatregel welke sancties of beperkingen van de uitoefening van het verrichten van diensten inhoudt, moet met redenen worden omkleed en ter kennis van de betrokken onderneming worden gebracht . Tegen een dergelijke maatregel kan bij een rechterlijke instantie beroep worden ingesteld in de Lid-Staat waar hij is genomen .

8 . Wanneer in het kader van artikel 24 van de Eerste Richtlijn maatregelen zijn getroffen, worden de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van dienstverrichting daarvan in kennis gesteld door de autoriteiten die de maatregelen hebben getroffen, en wanneer het maatregelen uit hoofde van de leden 1 en 3 van voornoemd artikel betreft, nemen zij alle dienstige maatregelen om de belangen van de verzekerden te vrijwaren .

Ingeval de vergunning op grond van artikel 26 van de Eerste Richtlijn wordt ingetrokken, worden de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van dienstverrichting daarvan in kennis gesteld en nemen zij passende maatregelen om te voorkomen dat de betrokken vestiging met het sluiten van verzekeringsovereenkomsten in het kader van dienstverrichting op het grondgebied van deze Lid-Staat doorgaat .

9 . De Commissie legt om de twee jaar aan de Raad een verslag voor met een overzicht van het aantal en de aard van de gevallen waarin in elke Lid-Staat overeenkomstig artikel 12 kennis is gegeven van besluiten tot weigering van een vergunning, of maatregelen zijn genomen overeenkomstig lid 4 . De Lid-Staten verlenen aan de Commissie hun medewerking door de voor het opstellen van dat verslag nodige informatie te verstrekken .

Artikel 21

In geval van liquidatie van een verzekeringsonderneming worden de verbintenissen die voortvloeien uit overeenkomsten gesloten in het kader van dienstverrichting, op dezelfde wijze nagekomen als de verbintenissen die voortvloeien uit de andere verzekeringsovereenkomsten van deze onderneming, zonder onderscheid naar nationaliteit van verzekerden en begunstigden .

Artikel 22

1 . Wanneer een verrichting wordt aangeboden in het kader van dienstverrichting, moet aan de verzekeringnemer voor het aangaan van enige verbintenis worden medegedeeld in welke Lid-Staat het hoofdkantoor, het agentschap of het bijkantoor waarmee de overeenkomst wordt gesloten, gevestigd is .

Wanneer aan de verzekeringnemer of aan de verzekerden documenten worden verstrekt, moet daarin de in de eerste alinea bedoelde informatie worden vermeld .

2 . In de overeenkomst of andere documenten waarbij de dekking wordt verleend, alsmede in het verzekeringsvoorstel wanneer de verzekeringnemer daardoor wordt gebonden, moet het adres worden vermeld van de vestiging die de dekking verleent, alsmede dat van het hoofdkantoor .

Artikel 23

Iedere vestiging moet haar toezichthoudende autoriteiten voor de verrichtingen in het kader van dienstverrichting in kennis stellen van het bedrag van de geboekte premies, zonder aftrek van herverzekering, per Lid-Staat en voor elk van de in de bijlage bij de Eerste Richtlijn vermelde branches I tot en met VI .

Deze gegevens worden afzonderlijk verstrekt voor de overeenkomstig artikel 12 aangegane verbintenissen, en voor die welke zijn aangegaan overeenkomstig artikel 14 .

De toezichthoudende autoriteiten van elke Lid-Staat delen deze gegevens mee aan de

toezichthoudende autoriteiten van elk van de Lid-Staten van dienstverrichting die daarom verzoeken .

Artikel 24

1 . Wanneer het verrichten van diensten onderworpen is aan een vergunning van de Lid-Staat van dienstverrichting, worden de omvang van de technische voorzieningen, met inbegrip van de wiskundige voorzieningen, en de regels betreffende winstdeling en afkoop - en premievrije waarden voor de betrokken overeenkomsten onder toezicht van deze Lid-Staat bepaald aan de hand van de door deze Lid-Staat vastgestelde regels of, bij gebreke daarvan, volgens de in deze Lid-Staat geldende gebruiken . De dekking van deze voorzieningen door gelijkwaardige en congruente activa en de lokalisatie van deze activa, alsmede de toepassing van de regels inzake winstdeling en afkoop - en premievrije waarden geschieden onder het toezicht van deze Lid-Staat, overeenkomstig zijn regels of gebruiken .

2 . In alle andere gevallen geschiedt een en ander onder het toezicht van de Lid-Staat van de vestiging, volgens diens regels of gebruiken .

3 . De Lid-Staat van de vestiging ziet erop toe dat de voorzieningen met betrekking tot alle overeenkomsten die de onderneming via de betrokken vestiging sluit, toereikend zijn en dat zij door gelijkwaardige en congruente activa worden gedekt .

4 . In het in lid 1 bedoelde geval wisselen de Lid-Staat van de vestiging en de Lid-Staat van dienstverrichting alle informatie uit die nodig is voor de vervulling van hun respectieve taken overeenkomstig de leden 1 en 3 .

Artikel 25

Onverminderd een latere harmonisatie is elke verzekeringsovereenkomst die is gesloten in het kader van dienstverrichting, uitsluitend onderworpen aan de indirecte belastingen en parafiscale heffingen op verzekeringspre

mies die bestaan in de Lid-Staat van de verbintenis in de zin van artikel 2, onder e ), en, wat Spanje betreft, aan de extra heffingen die bij wet zijn ingesteld ten behoeve van het Spaanse "Consorcio de Compensacion de Seguros" voor het vervullen van zijn taak met betrekking tot de compensatie van verliezen die het gevolg zijn van uitzonderlijke gebeurtenissen die zich in deze Lid-Staat voordoen .

Het recht dat krachtens artikel 4 op de overeenkomst van toepassing is, is niet van invloed op de belastingregeling die van toepassing is .

Behoudens een latere harmonisatie past elke Lid-Staat op de ondernemingen die op zijn grondgebied diensten verrichten, zijn nationale bepalingen toe betreffende de maatregelen met het oog op de inning van de verschuldigde indirecte belastingen en parafiscale heffingen in de zin van de eerste alinea .

TITEL IV

Overgangsbepalingen

Artikel 26

De volgende overgangsmaatregelen gelden voor Spanje tot en met 31 december 1995 en voor Griekenland en Portugal tot en met 31 december 1998 :

_ zij kunnen de verbintenissen waarvoor zij Lid-Staat van dienstverrichting zijn, beperken tot de verbintenissen welke onder de in artikel 13 bedoelde voorwaarden zijn aangegaan;

_ zij kunnen evenwel voorschrijven dat de technische voorzieningen, met inbegrip van de wiskundige voorzieningen, met betrekking tot deze verbintenissen overeenkomstig hun nationale wetgeving worden berekend, gedekt en gelokaliseerd .

Artikel 27

1 . Wat betreft groepsverzekeringsovereenkomsten die op grond van de arbeidsovereenkomst of van de beroepsactiviteit van de verzekerde worden gesloten, mogen de Lid-Staten tot en met 31 december 1994 de verbintenissen waarvoor zij de Lid-Staat van dienstverrichting zijn, beperken tot de verbintenissen welke onder de in artikel 12 bedoelde voorwaarden zijn aangegaan .

2 . De Lid-Staten kunnen tot uiterlijk drie jaar na de datum bedoeld in artikel 30, tweede alinea, ervan uitgaan dat de verzekeringnemer wordt geacht het initiatief te hebben genomen uitsluitend in het geval bedoeld in artikel 13, lid 1, eerste streepje .

TITEL V

Slotbepalingen

Artikel 28

De Commissie en de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten werken nauw samen ten einde het toezicht op de in de Eerste Richtlijn bedoelde verzekeringen en verrichtingen binnen de Gemeenschap te vergemakkelijken .

Iedere Lid-Staat brengt de Commissie op de hoogte van de belangrijkste moeilijkheden die de toepassing van deze richtlijn met zich brengt, onder meer van de moeilijkheden die zich voordoen indien een Lid-Staat een abnormale verplaatsing constateert van de in de Eerste Richtlijn bedoelde verzekeringsactiviteit ten nadele van de op zijn grondgebied gevestigde ondernemingen naar agentschappen en bijkantoren die in de nabijheid van zijn grondgebied zijn gelegen .

De Commissie en de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten onderzoeken deze moeilijkheden zo spoedig mogelijk ten einde een afdoende oplossing te vinden .

In voorkomend geval dient de Commissie bij de Raad passende voorstellen in .

Artikel 29

De Commissie legt het Europese Parlement en de Raad op gezette tijden en voor de eerste maal op 20 november 1995, een verslag voor over de ontwikkeling van de markt van verzekeringen en verrichtingen in het kader van het vrij verrichten van diensten .

Artikel 30

De Lid-Staten wijzigen hun nationale bepalingen overeenkomstig deze richtlijn binnen vierentwintig maanden na kennisgeving daarvan en stellen de Commissie onmiddellijk van de wijzigingen in kennis ( 1 ).

De overeenkomstig de eerste alinea gewijzigde bepalingen moeten binnen dertig maanden na de kennisgeving van de richtlijn worden toegepast .

Artikel 31

Na de kennisgeving van deze richtlijn stellen de Lid-Staten de Commissie in kennis van de tekst van alle belangrijke wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die zij op het door de richtlijn bestreken

gebied aannemen .

Artikel 32

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel, 8 november 1990 .

Voor de Raad

De Voorzitter

P . ROMITA

( 1 ) Van deze richtlijn is op 20 november 1990 aan de Lid-Staten kennis gegeven .

BIJLAGE

A . Door de verzekeringnemer uit hoofde van artikel 13, lid 1, tweede streepje, te ondertekenen verklaring :

"Ik verklaar dat het op mijn verzoek is dat ( naam tussenpersoon ) mij informatie verschaft over verzekeringsovereenkomsten aangeboden door ondernemingen die gevestigd zijn in andere Lid-Staten dan ( Lid-Staat waar de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats heeft ). Ik heb er nota van genomen dat deze ondernemingen onder de toezichtsregels vallen van de Lid-Staat waar zij gevestigd zijn en niet onder die van ( Lid-Staat waar de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats heeft ).".

B . Door de verzekeringnemer uit hoofde van artikel 13, lid 2, te ondertekenen verklaring :

"Ik heb er nota van genomen dat ( naam verzekeraar ) gevestigd is in ( Lid-Staat van vestiging van de verzekeraar ) en dat het toezicht op deze verzekeraar onder de verantwoordelijkheid valt van de toezichthoudende autoriteiten van ( Lid-Staat van vestiging van de verzekeraar ) en niet onder die van de toezichthoudende autoriteiten van ( Lid-Staat waar de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats heeft ).".

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.