Besluit 1991/565 - Bevordering van energie-efficiëntie in de EG (SAVE-programma)

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31991D0565

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31991D0565

91/565/EEG: Beschikking van de Raad van 29 oktober 1991 betreffende de bevordering van energie-efficiëntie in de Gemeenschap (SAVE-programma)

Publicatieblad Nr. L 307 van 08/11/1991 blz. 0034 - 0036

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 12 Deel 2 blz. 0147

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 12 Deel 2 blz. 0147

BESCHIKKING VAN DE RAAD van 29 oktober 1991 betreffende de bevordering van energie-efficiëntie in de Gemeenschap (SAVE-programma) (91/565/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat de Raad in zijn resolutie van 15 januari 1985 betreffende de verbetering van de energiebesparingsprogramma's van de Lid-Staten (4), de Lid-Staten heeft opgeroepen hun inspanningen ter bevordering van een rationeel energiegebruik voort te zetten en waar nodig te intensiveren door de ontwikkeling van een geïntegreerd energiebesparingsbeleid;

Overwegende dat de Raad in zijn resolutie van 16 september 1986 betreffende nieuwe doelstellingen inzake het energiebeleid van de Gemeenschap voor 1995 en de convergentie van het beleid van de Lid-Staten (5) heeft gesteld dat de Gemeenschap en de Lid-Staten in het kader van het energiebeleid van de Gemeenschap moeten streven naar stabielere voorwaarden voor de energievoorziening door middel van een krachtig energiebesparingsbeleid en een rationeel energiegebruik; dat de Raad in genoemde resolutie heeft gesteld dat de Gemeenschap tot een rationeler energiegebruik moet komen door middel van energiebesparing en dat het rendement van de uiteindelijke energievraag uiterlijk in 1995 met ten minste 20 % verbeterd moet zijn;

Overwegende dat artikel 130 R van het Verdrag oproept tot een behoedzaam en rationeel gebruik van de natuurlijke hulpbronnen en dat energiebesparing een van de belangrijkste middelen is om deze doelstelling te bereiken en de milieuverontreiniging te verminderen;

Overwegende dat de Commissie in haar mededeling aan de Raad van 3 mei 1988 over de voornaamste bevindingen van het overzicht van de Commissie van het energiebeleid van de Lid-Staten heeft geconstateerd dat de Gemeenschap haar doelstelling om tot een extra energiebesparing van 20 % te komen, niet zal halen indien er geen krachtige maatregelen worden genomen;

Overwegende dat de bevordering van energie-efficiëntie in alle regio's van de Gemeenschap zal bijdragen tot de versterking van de economische en sociale ontwikkeling van de Gemeenschap als geheel, met welke doelstelling volgens artikel 130 R van het Verdrag rekening moet worden gehouden bij de uitwerking van het Gemeenschapsbeleid en bij de totstandbrenging van de interne markt;

Overwegende dat de Commissie er in haar mededeling aan de Raad van 8 februari 1990 over energie en het milieu de nadruk op heeft gelegd dat de efficiëntie van het energieverbruik moet worden verhoogd ten einde de negatieve uitwerking van het energieverbruik op het milieu te verminderen;

Overwegende dat een hogere efficiëntie van het energieverbruik een positief effect zal hebben zowel op de continuïteit van de energievoorziening als op het milieu, hetgeen uit de aard der zaak van mondiaal belang is, en dat daarom een hoge mate van internationale samenwerking wenselijk is om zo goed mogelijke resultaten te bereiken;

Overwegende dat de Raad bij Beschikking 89/364/EEG (6) een communautair actieprogramma ten behoeve van een efficiënter elektriciteitsgebruik heeft ingesteld;

Overwegende dat er een programma met een looptijd van vijf jaar moet worden vastgesteld;

Overwegende dat een bedrag van 35 miljoen ecu noodzakelijk wordt geacht voor de tenuitvoerlegging van dit meerjarenprogramma; dat het noodzakelijk geachte bedrag voor de periode 1991-1992 in het kader van de huidige financiële vooruitzichten 14 miljoen ecu bedraagt;

Overwegende dat de bedragen die voor de financiering van het programma moeten worden vastgelegd voor de periode na het begrotingsjaar 1992, moeten worden ingepast in het dan geldende communautaire financiële kader;

Overwegende dat het Verdrag, afgezien van artikel 235, niet in de voor de vaststelling van de onderhavige beschikking vereiste bevoegdheden voorziet,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING

VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    De Gemeenschap steunt een reeks acties op het gebied van energie-efficiëntie in het kader van het onderhavige SAVE-programma (specifieke acties voor een krachtig energie-efficiëntiebeleid), hierna "programma" te noemen.
  • 2. 
    Het programma heeft een looptijd van vijf jaar.
  • 3. 
    Het voor de tenuitvoerlegging van dit programma noodzakelijk geachte bedrag aan communautaire financiële middelen beloopt 35 miljoen ecu, waarvan 14 miljoen ecu voor de periode 1991-1992 in het kader van de financiële vooruitzichten 1988-1992.

Voor de verdere toepassingsperiode van het programma moet het bedrag in het dan geldende communautaire financiële kader worden ingepast.

  • 4. 
    De begrotingsautoriteit stelt de voor elk begrotingsjaar beschikbare kredieten vast, rekening houdend met de beginselen van goed beheer als bedoeld in artikel 2 van het Financieel Reglement van toepassing op de begroting van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 2

In het kader van het programma worden vier categorieën van energie-efficiëntieacties gefinancierd:

  • a) 
    technische evaluaties om te beoordelen welke gegevens noodzakelijk zijn voor de opstelling van technische normen of specificaties;
  • b) 
    maatregelen ter ondersteuning van initiatieven van de Lid-Staten, gericht op de uitbreiding of totstandbrenging van infrastructuur op het gebied van energie-efficiëntie. Deze initiatieven omvatten:
  • opleidings- en voorlichtingsactiviteiten op het gebied van energie-efficiëntie op een niveau dat zo dicht mogelijk bij de eindgebruikers van energie ligt;
  • sectoriële proefprojecten, als genoemd in de bijlage;
  • c) 
    maatregelen ter bevordering van de oprichting van een informatienetwerk waarmee de cooerdinatie van de activiteiten op nationaal, communautair en internationaal niveau via passende voorzieningen voor informatie-uitwisseling kan worden verbeterd en het effect van de diverse in dit artikel bedoelde acties kan worden beoordeeld;
  • d) 
    uitvoeringsmaatregelen voor het door de Raad bij Beschikking 89/364/EEG vastgestelde actieprogramma ten behoeve van een efficiënter elektriciteitsgebruik.

Artikel 3

  • 1. 
    De Gemeenschap draagt alle kosten in verband met de in artikel 2, onder a), genoemde activiteiten.
  • 2. 
    De financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de in artikel 2, onder b) en c), genoemde activiteiten bedraagt 30 % tot 50 % van de totale kosten van elke activiteit. Het resterende deel kan worden gefinancierd uit openbare of particuliere middelen of een combinatie daarvan. In uitzonderlijke en jegens het in artikel 5, lid 2, bedoelde Raadgevend Comité gemotiveerde gevallen kan de bijdrage van de Gemeenschap meer dan 50 %, maar ten hoogste 60 % bedragen.
  • 3. 
    De financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de in artikel 2, onder d), genoemde activiteiten die onder Beschikking 89/364/EEG vallen, wordt per geval naar gelang van de aard van de activiteit vastgesteld.

Artikel 4

  • 1. 
    De Commissie stelt, in overleg met het in artikel 5, lid 2, bedoelde Raadgevend Comité, richtsnoeren op voor de in artikel 2, onder b) en c), bedoelde ondersteunende maatregelen.
  • 2. 
    De in artikel 2, onder b), bedoelde ontwerp-initiatieven en de lijst van de instanties die deze ontwerpen moeten uitvoeren, worden jaarlijks door de Lid-Staten aan de Commissie voorgelegd. De Commissie bepaalt de financiële bijdrage van de Gemeenschap en de daaraan verbonden voorwaarden overeenkomstig de procedure van artikel 6. De Commissie ondertekent met deze instanties overeenkomsten betreffende de ondersteuningsmaatregelen.

Artikel 5

  • 1. 
    De Commissie draagt zorg voor de uitvoering van het programma.
  • 2. 
    De Commissie wordt bijgestaan door een Raadgevend Comité, hierna "Comité" te noemen, bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

Artikel 6

De vertegenwoordiger van de Commissie legt aan het Comité een ontwerp voor van de in artikel 2, onder a), b) en c), bedoelde maatregelen. Het Comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie, advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft elke Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het Comité uitgebrachte advies. Zij brengt het Comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.

Artikel 7

  • 1. 
    Tijdens het derde toepassingsjaar van het programma dient de Commissie bij het Europese Parlement en de Raad een verslag in op basis van de bereikte resultaten. Dat verslag gaat vergezeld van voorstellen betreffende de wijzigingen die in het licht van die resultaten noodzakelijk kunnen zijn.
  • 2. 
    Na de beëindiging van het programma beoordeelt de Commissie de bereikte resultaten, de toepassing van deze beschikking en de samenhang tussen de nationale en de communautaire activiteiten. Zij brengt daarover verslag uit aan het Europese Parlement en de Raad.

Artikel 8

Deze beschikking is van toepassing van 1 januari 1991 tot en met 31 december 1995.

Artikel 9

Deze beschikking is gericht tot de Lid-Staten. Gedaan te Luxemburg, 29 oktober 1991. Voor de Raad

De Voorzitter

  • K. 
    ANDRIESSEN
  • (1) 
    PB nr. C 301 van 30. 11. 1990, blz. 11. (2) PB nr. C 240 van 16. 9. 1991, blz. 273. (3) PB nr. C 120 van 6. 5. 1991, blz. 6. (4) PB nr. C 20 van 22. 1. 1985, blz. 1. (5) PB nr. C 241 van 25. 9. 1986, blz. 1. (6) PB nr. L 157 van 9. 6. 1989, blz. 32.

BIJLAGE

Indicatieve en niet-limitatieve lijst van sectoriële proefprojecten als bedoeld in artikel 2, onder b), tweede streepje, op een niveau dat zo dicht mogelijk bij de eindgebruikers van energie ligt (1)

  • 1. 
    Least Cost Planning-proefprojecten en beheersing van de vraag (Demand Side Management)
  • 2. 
    Haalbaarheidsstudies voor warmte/kracht-koppelingsprojecten met innovaties van institutionele of organisatorische aard
  • 3. 
    Vaststelling van sectoriële doelstellingen inzake energiebesparing en het volgen van de ontwikkeling in deze sectoren (targeting and monitoring)
  • 4. 
    Uitvoering van sectoriële energie-audits
  • 5. 
    Proefprojecten in de vervoersector zoals bij voorbeeld een betere doorstroming in het stadsverkeer, tolsystemen, enz.
  • 6. 
    Proefprojecten op het gebied van financiering door derden in het kader van het Europese netwerk voor financiering door derden (een communautaire bijdrage in de rechtstreekse financiering van investeringen is uitgesloten).
  • (1) 
    Een niet bindend kader van acties, vastgesteld door de Commissie op basis van de door het Europese Parlement voorgestelde amendementen, is opgenomen in een afzonderlijke mededeling van de Commissie in de C-editie van het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.