Richtlijn 1997/5 - Grensoverschrijdende overmakingen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31997L0005

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31997L0005

Richtlijn 97/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende grensoverschrijdende overmakingen

Publicatieblad Nr. L 043 van 14/02/1997 blz. 0025 - 0030

RICHTLIJN 97/5/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 27 januari 1997 betreffende grensoverschrijdende overmakingen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Europees Monetair Instituut,

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (3), en gezien de op 22 november 1996 door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst,

  • (1) 
    Overwegende dat het aantal grensoverschrijdende betalingen voortdurend stijgt, omdat de voltooiing van de interne markt en de geleidelijke totstandbrenging van de Economische en Monetaire Unie tot een toeneming van het handels- en personenverkeer in de Gemeenschap leiden; dat overmakingen zowel wat aantal als waarde betreft een belangrijk gedeelte van de grensoverschrijdende betalingen vormen;
  • (2) 
    Overwegende dat het voor particulieren en het bedrijfsleven, met name het midden- en kleinbedrijf, van het allergrootste belang is snel, betrouwbaar en goedkoop tussen verschillende delen van de Gemeenschap overmakingen te kunnen verrichten; dat, overeenkomstig de bekendmaking van de Commissie over de toepassing van de communautaire mededingingsregels op grensoverschrijdende creditoverschrijvingen (4), een grotere concurrentie op de markt voor overmakingen tot betere dienstverlening en lagere prijzen behoort te leiden;
  • (3) 
    Overwegende dat deze richtlijn aansluit bij de vooruitgang in de voltooiing van de interne markt, met name inzake de liberalisatie van het kapitaalverkeer, met het oog op de totstandbrenging van de Economische en Monetaire Unie; dat de bepalingen van deze richtlijn van toepassing dienen te zijn op overmakingen die luiden in de valuta's van de Lidstaten en in ecu's;
  • (4) 
    Overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 12 februari 1993 (5) om een richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels betreffende de doorzichtigheid en kwaliteit van de uitvoering van grensoverschrijdende betalingen heeft verzocht;
  • (5) 
    Overwegende dat de vraagstukken waarop deze richtlijn betrekking heeft, gescheiden moeten worden behandeld van de systeemvraagstukken die nog bij de Commissie in studie zijn; dat het nodig kan blijken later een nieuw voorstel in te dienen dat deze systeemvraagstukken bestrijkt, met name het definitieve karakter van de afrekening ("settlement finality");
  • (6) 
    Overwegende dat het doel van deze richtlijn erin bestaat verbetering te brengen in de diensten voor grensoverschrijdende overmakingen en derhalve het EMI te ondersteunen in zijn taak de doelmatigheid van de grensoverschrijdende overmakingen te bevorderen ter voorbereiding van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie;
  • (7) 
    Overwegende dat deze richtlijn overeenkomstig de in de tweede overweging genoemde doelstellingen van toepassing dient te zijn op alle overmakingen ten bedrage van minder dan 50 000 ecu;
  • (8) 
    Overwegende dat deze richtlijn, overeenkomstig artikel 3 B, derde alinea, van het Verdrag en ter wille van de doorzichtigheid minimumeisen behelst, die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat cliënten adequate informatie ontvangen, zowel vóór als na de uitvoering van een grensoverschrijdende overmaking; dat een van deze eisen inhoudt dat wordt aangegeven welke klachten- en beroepsprocedures de cliënt worden geboden en op welke wijze deze daarvan gebruik kan maken; dat in deze richtlijn minimale eisen inzake de uitvoering, met name op het stuk van de kwaliteit, zijn opgenomen waaraan instellingen die diensten voor grensoverschrijdende overmakingen aanbieden, moeten voldoen, met inbegrip van de verplichting de grensoverschrijdende overmaking uit te voeren conform de instructies van de cliënt; dat deze richtlijn voldoet aan de voorwaarden die voortvloeien uit de beginselen van Aanbeveling 90/109/EEG van de Commissie van 14 februari 1990 inzake de transparantie van de bankvoorwaarden die van toepassing zijn op grensoverschrijdende financiële transacties (6); dat de onderhavige richtlijn Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (7) onverlet laat;
  • (9) 
    Overwegende dat deze richtlijn dient bij te dragen tot de verkorting van de maximumtermijn voor de uitvoering van grensoverschrijdende overmakingen, en instellingen die reeds zeer korte termijnen hanteren, dient aan te moedigen om deze te handhaven;
  • (10) 
    Overwegende dat de Commissie in het verslag dat zij binnen twee jaar na het van kracht worden van deze richtlijn aan het Europees Parlement en de Raad zal voorleggen, in het bijzonder aandacht moet besteden aan de vraag welke termijn moet worden toegepast bij gebreke van een tussen de opdrachtgever en zijn instelling overeengekomen termijn, daarbij rekening houdend met de ontwikkeling van de techniek en met de situatie in elk van de Lidstaten;
  • (11) 
    Overwegende dat de instellingen verplicht dienen te zijn tot terugbetaling ingeval de overmaking niet is afgewikkeld; dat deze terugbetalingsverplichting voor de instellingen tot aansprakelijkheid zou kunnen leiden die, als er geen beperking geldt, hun vermogen om te voldoen aan de solvabiliteitsvereisten zou kunnen aantasten; dat de terugbetalingsverplichting derhalve dient te gelden tot een bedrag van 12 500 ecu;
  • (12) 
    Overwegende dat artikel 8 geen afbreuk doet aan de algemene bepalingen van het nationale recht op grond waarvan een instelling tegenover de opdrachtgever aansprakelijk is ingeval een grensoverschrijdende overmaking niet is afgewikkeld wegens een fout van die instelling;
  • (13) 
    Overwegende dat, onder de omstandigheden waarmee een bij de uitvoering van een grensoverschrijdende overmaking betrokken instelling geconfronteerd kan worden, onder meer omstandigheden in verband met een toestand van insolventie, het geval moet worden onderscheiden van aan overmacht te wijten omstandigheden, en dat daartoe dient te worden uitgegaan van de definitie van overmacht in artikel 4, lid 6, tweede alinea, onder ii), van Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (8);
  • (14) 
    Overwegende dat er op het niveau van de Lidstaten passende en doeltreffende klachten- en beroepsprocedures moeten bestaan voor de beslechting van eventuele geschillen tussen cliënten en instellingen, waarbij in voorkomend geval van bestaande procedures gebruik wordt gemaakt,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

AFDELING I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Toepassingsgebied

De voorschriften van deze richtlijn zijn van toepassing op in de valuta's van de Lidstaten en in ecu luidende grensoverschrijdende overmakingen tot een tegenwaarde van 50 000 ecu waartoe opdracht wordt gegeven door andere dan de in artikel 2, onder a), b) en c), bedoelde personen en die worden uitgevoerd door kredietinstellingen en andere instellingen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

  • a) 
    "kredietinstelling", een instelling zoals omschreven in artikel 1 van Richtlijn 77/780/EEG van de Raad (9) alsmede een in de Gemeenschap gevestigd bijkantoor, zoals omschreven in artikel 1, derde streepje, van voornoemde richtlijn, van een kredietinstelling met hoofdkantoor buiten de Gemeenschap die in het kader van haar werkzaamheden grensoverschrijdende overmakingen uitvoert;
  • b) 
    "andere instelling", elke natuurlijke of rechtspersoon die geen kredietinstelling is en die in het kader van zijn werkzaamheden grensoverschrijdende overmakingen uitvoert;
  • c) 
    "financiële instelling", een instelling zoals omschreven in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 3604/93 van de Raad van 13 december 1993 tot vaststelling van de definities voor de toepassing van het in artikel 104 A van het Verdrag vastgelegde verbod op bevoorrechte toegang (10);
  • d) 
    "instelling", een kredietinstelling of een andere instelling; voor de toepassing van de artikelen 6, 7 en 8 worden de in verschillende Lidstaten gevestigde bijkantoren van eenzelfde kredietinstelling die bij de uitvoering van een grensoverschrijdende overmaking betrokken zijn, als afzonderlijke instellingen beschouwd;
  • e) 
    "bemiddelende instelling", een andere instelling dan de instelling van de opdrachtgever of van de begunstigde, die bij de uitvoering van een grensoverschrijdende overmaking betrokken is;
  • f) 
    "grensoverschrijdende overmaking", een transactie op initiatief van een opdrachtgever via een instelling of een bijkantoor van een instelling in een Lidstaat, teneinde in een instelling of een bijkantoor van een instelling in een andere Lidstaat een geldbedrag aan een begunstigde ter beschikking te stellen; de opdrachtgever en de begunstigde kunnen één en dezelfde persoon zijn;
  • g) 
    "opdracht tot grensoverschrijdende overmaking", een in ongeacht welke vorm rechtstreeks door een opdrachtgever aan een instelling gegeven onvoorwaardelijke instructie om een grensoverschrijdende overmaking uit te voeren;
  • h) 
    "opdrachtgever", een natuurlijke of rechtspersoon die opdracht geeft tot het uitvoeren van een grensoverschrijdende overmaking aan een begunstigde;
  • i) 
    "begunstigde", de uiteindelijke ontvanger van een grensoverschrijdende overmaking, aan wie het met de overmaking overeenkomende geld ter beschikking wordt gesteld op een rekening waarover hij kan beschikken;
  • j) 
    "cliënt", naar gelang van het geval de opdrachtgever of de begunstigde;
  • k) 
    "referentierentevoet", een rentevoet die een schadevergoeding belichaamt en die vastgesteld is overeenkomstig de regels van de Lidstaat waar de instelling gevestigd is die de schadevergoeding aan de cliënt moet uitkeren;
  • l) 
    "datum van aanvaarding", datum van vervulling van alle voorwaarden die door een instelling zijn gesteld voor de uitvoering van een opdracht tot grensoverschrijdende overmaking en die betrekking hebben op het bestaan van toereikende financiële dekking en op de informatie die voor de uitvoering van die opdracht nodig is.

AFDELING II

DOORZICHTIGHEID VAN DE VOORWAARDEN VOOR GRENSOVERSCHRIJDENDE OVERMAKINGEN

Artikel 3

Informatie vooraf over de voorwaarden voor grensoverschrijdende overmakingen

De instellingen verstrekken aan hun feitelijke en potentiële cliënten, in voorkomend geval mede langs elektronische weg, in een bevattelijke vorm schriftelijke informatie over de voorwaarden voor grensoverschrijdende overmakingen. Die informatie dient ten minste te behelzen:

  • opgave van de termijn die nodig is om, ter uitvoering van een aan de instelling gegeven opdracht tot grensoverschrijdende overmaking, de rekening van de instelling van de begunstigde met het geld te crediteren. Het tijdstip waarop die termijn aanvangt, moet duidelijk worden vermeld;
  • opgave van de termijn die bij ontvangst van een grensoverschrijdende overmaking nodig is om de rekening van de begunstigde te crediteren met het geld waarmee de rekening van de instelling gecrediteerd is;
  • de berekeningswijze van alle door de cliënt aan de instelling te betalen provisies en kosten, in voorkomend geval met inbegrip van de tarieven;
  • de valutadatum die eventueel door de instelling wordt toegepast;
  • opgave van de klachten- en beroepsprocedures die voor de cliënt openstaan, en van de wijze waarop hij daartoe toegang heeft;
  • opgave van de gebruikte referentiewisselkoersen.

Artikel 4

Informatie na een grensoverschrijdende overmaking

De instellingen verstrekken na het uitvoeren of ontvangen van een grensoverschrijdende overmaking hun cliënten, tenzij deze daarvan uitdrukkelijk afzien, in voorkomend geval mede langs elektronische weg, duidelijke schriftelijke informatie in een bevattelijke vorm. Deze informatie behelst ten minste:

  • een referentie aan de hand waarvan de cliënt kan vaststellen om welke grensoverschrijdende overmaking het gaat;
  • het oorspronkelijke bedrag van de grensoverschrijdende overmaking;
  • het bedrag van alle door de cliënt verschuldigde provisies en kosten;
  • de valutadatum die eventueel door de instelling wordt toegepast.

Indien de opdrachtgever bepaald heeft dat de kosten betreffende de grensoverschrijdende overmaking geheel of gedeeltelijk de begunstigde moeten worden aangerekend, moet deze door zijn eigen instelling daarvan in kennis worden gesteld.

Bij omrekening deelt de instelling die de omrekening verricht haar cliënt de daarbij toegepaste wisselkoers mee.

AFDELING III

MINIMUMVERPLICHTINGEN VAN INSTELLINGEN MET BETREKKING TOT GRENSOVERSCHRIJDENDE OVERMAKINGEN

Artikel 5

Specifieke verbintenissen van de instelling

Een instelling moet zich, tenzij zij met een cliënt geen relatie wenst aan te gaan, op verzoek van de cliënt, met betrekking tot een grensoverschrijdende overmaking waarvan de specificaties nauwkeurig omschreven zijn, verbinden ten aanzien van een termijn voor de uitvoering van de overmaking en de daarmee verband houdende provisies en kosten, uitgezonderd die welke verband houden met de toe te passen wisselkoers.

Artikel 6

Verplichtingen aangaande de termijnen

  • 1. 
    De instelling van de opdrachtgever moet de grensoverschrijdende overmaking uitvoeren binnen de termijn die met de opdrachtgever is overeengekomen.

Indien de overeengekomen termijn niet wordt nagekomen of, wanneer geen termijn is overeengekomen, indien de rekening van de instelling van de begunstigde aan het einde van de vijfde bankwerkdag volgend op de datum van aanvaarding van de opdracht tot grensoverschrijdende overmaking niet met het geld is gecrediteerd, wordt de opdrachtgever door zijn instelling vergoed.

De vergoeding behelst de uitkering van rente die berekend wordt door toepassing van de referentierentevoet op het bedrag van de grensoverschrijdende overmaking over de periode tussen:

  • het einde van de overeengekomen termijn of, wanneer geen termijn is overeengekomen, het einde van de vijfde bankwerkdag volgend op de datum van aanvaarding van de opdracht tot grensoverschrijdende overmaking, en
  • de datum waarop de rekening van de instelling van de begunstigde met het geld wordt gecrediteerd.

Indien de niet-uitvoering van de grensoverschrijdende overmaking binnen de overeengekomen termijn of, wanneer geen termijn is overeengekomen, vóór het einde van de vijfde bankwerkdag volgend op de datum van aanvaarding van de opdracht tot grensoverschrijdende overmaking, te wijten is aan een bemiddelende instelling, is de bemiddelende instelling evenzo verplicht de instelling van de opdrachtgever te vergoeden.

  • 2. 
    De instelling van de begunstigde dient het uit de grensoverschrijdende overmaking resulterende geld aan de begunstigde ter beschikking te stellen binnen de met deze overeengekomen termijn.

Indien de overeengekomen termijn niet wordt nagekomen of, wanneer geen termijn is overeengekomen, indien aan het einde van de bankwerkdag volgend op de dag waarop de rekening van de instelling van de begunstigde met het geld is gecrediteerd, de rekening van de begunstigde niet met het geld is gecrediteerd, dient de instelling van de begunstigde deze te vergoeden.

De vergoeding behelst de uitkering van rente die berekend wordt door toepassing van de referentierentevoet op het bedrag van de grensoverschrijdende overmaking over de periode tussen:

  • het einde van de overeengekomen termijn of, wanneer geen termijn is overeengekomen, het einde van de bankwerkdag volgend op de dag waarop de rekening van de instelling van de begunstigde met het geld is gecrediteerd, en
  • de datum waarop de rekening van de begunstigde met het geld is gecrediteerd.
  • 3. 
    Indien de instelling van de opdrachtgever, respectievelijk de instelling van de begunstigde, kan aantonen dat de vertraging aan de opdrachtgever, respectievelijk de begunstigde, te wijten is, is geen vergoeding uit hoofde van de leden 1 en 2 verschuldigd.
  • 4. 
    De vorige leden laten de overige rechten van de cliënten en van de bij de uitvoering van de grensoverschrijdende overmaking betrokken instellingen onverlet.

Artikel 7

Verplichting tot uitvoering van de grensoverschrijdende overmaking overeenkomstig de instructies

  • 1. 
    De instelling van de opdrachtgever, elke bemiddelende instelling en de instelling van de begunstigde zijn verplicht, na de datum van aanvaarding van de opdracht tot grensoverschrijdende overmaking, de grensoverschrijdende overmaking voor het volledige bedrag daarvan uit te voeren, tenzij de opdrachtgever uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat de kosten van de grensoverschrijdende overmaking geheel of gedeeltelijk de begunstigde moeten worden aangerekend.

De eerste alinea belet de kredietinstelling van de begunstigde niet hem de kosten in verband met het beheer van zijn rekening aan te rekenen, overeenkomstig de geldende regels en gebruiken. Die aanrekening kan evenwel niet door de instelling worden aangevoerd als reden om de haar bij die alinea opgelegde verplichtingen niet na te komen.

  • 2. 
    Onverminderd enige andere vordering is de instelling van de opdrachtgever, indien zij of een bemiddelende instelling, in strijd met lid 1, een bedrag in mindering heeft gebracht op het bedrag van de grensoverschrijdende overmaking, verplicht om, op verzoek van de opdrachtgever, het afgetrokken bedrag zonder enige inhouding en op eigen kosten aan de begunstigde over te maken, tenzij de opdrachtgever verlangt dat hij voor dat bedrag wordt gecrediteerd.

Een bemiddelende instelling die in strijd met lid 1 een bedrag in mindering brengt, is verplicht het afgetrokken bedrag zonder enige inhouding en op eigen kosten aan de instelling van de opdrachtgever dan wel, indien de instelling van de opdrachtgever daarom vraagt, aan de begunstigde over te maken.

  • 3. 
    Indien de niet-nakoming van de verplichting de opdracht tot grensoverschrijdende overmaking overeenkomstig de instructies van de opdrachtgever uit te voeren, te wijten is aan de instelling van de begunstigde, is deze instelling, onverminderd enige andere vordering, verplicht elk ten onrechte afgetrokken bedrag op eigen kosten aan de begunstigde terug te betalen.

Artikel 8

Terugbetalingsverplichting van de instellingen bij niet-afwikkeling van overmakingen

  • 1. 
    Indien, na aanvaarding van een opdracht tot grensoverschrijdende overmaking door de instelling van de opdrachtgever, de rekening van de instelling van de begunstigde niet met het daarmee overeenkomende geld wordt gecrediteerd, is de instelling van de opdrachtgever, onverminderd enige andere vordering, verplicht de opdrachtgever ten belope van maximaal 12 500 ecu te crediteren voor het bedrag van de grensoverschrijdende overmaking, vermeerderd met:
  • rente die berekend wordt door toepassing van de referentierentevoet op het bedrag van de grensoverschrijdende overmaking over de periode tussen de datum van de opdracht tot grensoverschrijdende overmaking en de crediteringsdatum, en
  • het bedrag van de met de grensoverschrijdende overmaking verband houdende kosten die door de opdrachtgever zijn betaald.

Deze bedragen worden ter beschikking van de opdrachtgever gesteld binnen een termijn van veertien bankwerkdagen na de datum waarop de opdrachtgever zijn verzoek heeft ingediend, tenzij de rekening van de instelling van de begunstigde inmiddels met het met de opdracht tot grensoverschrijdende overmaking overeenkomende geld gecrediteerd is.

Dit verzoek mag niet worden ingediend vóór het verstrijken van de tussen de opdrachtgever en diens instelling voor de uitvoering van de grensoverschrijdende overmaking overeengekomen termijn of, wanneer geen termijn is overeengekomen, het verstrijken van de in artikel 6, lid 1, tweede alinea, bedoelde termijn.

Elke bemiddelende instelling die een opdracht tot grensoverschrijdende overmaking heeft aanvaard, is evenzo verplicht het bedrag van die overmaking, inclusief de daaraan verbonden kosten en rente, op eigen kosten terug te betalen aan de instelling die haar opdracht tot die overmaking heeft gegeven. Indien de grensoverschrijdende overmaking niet is afgewikkeld ingevolge foutieve of onvolledige instructies van laatstgenoemde instelling, moet de bemiddelende instelling al het mogelijke doen om het bedrag van de grensoverschrijdende overmaking terug te betalen.

  • 2. 
    Indien de grensoverschrijdende overmaking niet is afgewikkeld ingevolge niet-uitvoering van de grensoverschrijdende overmaking door een bemiddelende instelling die is gekozen door de instelling van de begunstigde, is deze laatste instelling, in afwijking van lid 1, verplicht het geld tot een bedrag van 12 500 ecu ter beschikking van de begunstigde te stellen.
  • 3. 
    Indien de grensoverschrijdende overmaking niet is afgewikkeld ingevolge foutieve of onvolledige instructies van de opdrachtgever aan zijn instelling, of ingevolge niet-uitvoering van de grensoverschrijdende overmaking door een bemiddelende instelling die uitdrukkelijk door de opdrachtgever is gekozen, doen de instelling van de opdrachtgever en de andere bij de transactie betrokken instellingen, in afwijking van lid 1, al het mogelijke om het bedrag van de overmaking terug te betalen.

Wanneer het bedrag door de instelling van de opdrachtgever is terugverkregen, is deze instelling verplicht de opdrachtgever voor dat bedrag te crediteren. In dit geval zijn de instellingen, met inbegrip van de instelling van de opdrachtgever, niet verplicht de ontstane kosten en rente terug te betalen en kunnen zij de aan de terugverkrijging verbonden kosten in mindering brengen, mits deze worden gespecificeerd.

Artikel 9

Overmacht

Onverminderd de voorschriften van Richtlijn 91/308/EEG zijn de instellingen die bij de uitvoering van een grensoverschrijdende overmaking zijn betrokken, vrijgesteld van de bij onderhavige richtlijn opgelegde verplichtingen indien zij redenen van overmacht (abnormale en onvoorzienbare omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van degene die zich erop beroept en waarvan de gevolgen ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden vermeden) kunnen aanvoeren die met betrekking tot de bepalingen van onderhavige richtlijn relevant zijn.

Artikel 10

Regeling van geschillen

De Lidstaten dragen er zorg voor dat er adequate en doeltreffende klachten- en beroepsprocedures zijn voor de regeling van eventuele geschillen tussen een opdrachtgever en zijn instelling of tussen een begunstigde en zijn instelling, waarbij in voorkomend geval van bestaande procedures gebruik wordt gemaakt.

AFDELING IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 11

Toepassing

  • 1. 
    De Lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 14 augustus 1999 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lidstaten.

  • 2. 
    De Lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 12

Verslag aan het Europees Parlement en aan de Raad

Uiterlijk twee jaar na de datum van toepassing van deze richtlijn dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag over de toepassing van deze richtlijn in, zo nodig vergezeld van herzieningsvoorstellen.

In dit verslag moet in het bijzonder aandacht worden besteed aan de in artikel 6, lid 1, vastgestelde termijn, daarbij rekening houdend met de ontwikkeling van de techniek en met de situatie in elk van de Lidstaten.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 14

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de Lidstaten.

Gedaan te Brussel, 27 januari 1997.

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

  • J. 
    M. GIL-ROBLES

Voor de Raad

De Voorzitter

  • G. 
    ZALM
  • (1) 
    PB nr. C 360 van 17. 12. 1994, blz. 13, en PB nr. C 199 van 3. 8. 1995, blz. 16.
  • (2) 
    PB nr. C 236 van 11. 9. 1995, blz. 1.
  • (3) 
    Advies van het Europees Parlement van 19 mei 1995 (PB nr. C 151 van 19. 6. 1995, blz. 370), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 4 december 1995 (PB nr. C 353 van 30. 12. 1995, blz. 52), besluit van het Europees Parlement van 13 maart 1996 (PB nr. C 96 van 1. 4. 1996, blz. 74), besluit van de Raad van 19 december 1996 en besluit van het Europees Parlement van 16 januari 1997.
  • (4) 
    PB nr. C 251 van 27. 9. 1995, blz. 3.
  • (5) 
    PB nr. C 72 van 15. 3. 1993, blz. 158.
  • (6) 
    PB nr. L 67 van 15. 3. 1990, blz. 39.
  • (7) 
    PB nr. L 166 van 28. 6. 1991, blz. 77.
  • (8) 
    PB nr. L 158 van 23. 6. 1990, blz. 59.
  • (9) 
    PB nr. L 322 van 17. 12. 1977, blz. 30. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/26/EG (PB nr. L 168 van 18. 7. 1995, blz. 7).
  • (10) 
    PB nr. L 332 van 31. 12. 1993, blz. 4.

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING - EUROPEES PARLEMENT, RAAD EN COMMISSIE

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie nemen nota van de wil van de Lidstaten alles in het werk te stellen om de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking te doen treden om met ingang van 1 januari 1999 aan deze richtlijn te voldoen.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.